Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Openbaring
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 21


 

Openbaring 21:1 


En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer.

Nu ziet Johannes het eindresultaat van het plan en het werk Gods. De aarde en de hemel functioneren weer naar de wetten die God gegeven had. De mens echter heeft zich ontplooid tot een volkomen geestelijk wezen en het sekseverschil is opgeheven. Het opstandingslichaam past volkomen bij en wordt ook bestuurd door de inwendige mens, waarbij geen sprake is van man of vrouw. "In de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel" (Matth. 22:30)

In het duizendjarige rijk kregen alle dieren hun oorspronkelijke natuur terug. Naar Gods bevel hebben in de voorbijgegane eeuwen de vissen de wateren der zee vervuld en het gevogelte is talrijk geworden op de aarde (Gen. 1:22).

In het duizendjarige rijk was er een biologisch evenwicht ontstaan. Er was geen kwaad noch verderf op gans Gods heilige berg, omdat de aarde vol was van kennis des Heren. Dit inzicht berustte natuurlijk bij de mensen die met grote wijsheid en kracht de aarde onderwierpen. heersten over de vissen der zee, over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt (Gen. 1:28).

Hoe op de vernieuwde aarde de levende wezens zich zullen gedragen, hoe het evenwicht bewaard zal blijven, of zij zich nog zullen vermenigvuldigen of niet, of de dieren zullen sterven (wederkeren tot de aarde), daarover licht de Schrift ons niet in. Wat de vernieuwde hemel betreft, deze is vol lichtdragers, heilige engelen Gods, die zich nu ongehinderd ten dienste kunnen stellen van de herschapen mens, van wiens taak in de eeuwigheid wij ons ook geen voorstelling kunnen vormen. Er wordt eerst gesproken van een nieuwe hemel en daarna van een nieuwe aarde. Eerst zijn immers de onzienlijke dingen hersteld en dan volgt de zichtbare wereld. De eerste hemel, dat is het Koninkrijk der hemelen, waar goed en kwaad tezamen waren, heeft plaats moeten maken voor het Koninkrijk Gods.

De eerste hemel, het toneel van de geestelijke strijd, wordt gevolgd door de nieuwe of tweede hemel waar de strijd voorbij is en waar onder gerechtigheid, blijdschap en vrede, de mensheid geheel tot haar voltooiing komt. Wanneer dit proces beëindigd is, volgt de derde hemel waar God zal zijn alles in allen. Paulus getuigde dat hij in zinsverrukking in de toekomst had gezien tot de tijd, dat ook de derde hemel werkelijkheid zal zijn. (2 Cor. 12:2).

Ook op de eerste aarde was vermenging van zonde en gerechtigheid, maar in het visioen is zij volkomen onderworpen aan de wetten van de herstelde, geestelijke wereld. Vervuld zijn de beloften uit Jesaja 65:17 en 66:22 aangaande het scheppen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, die tot in eeuwigheid zullen blijven bestaan.

Merkwaardig is dat in 2 Petrus 3:13 niet gesproken wordt overeen nieuwe hemel, maar over nieuwe hemelen, die wij te verwachten hebben. De apostel volgt daarin het onderricht van Jezus, die altijd sprak over het Koninkrijk der hemelen, en zijn discipelen de verborgenheden daarvan openbaarde.

Er is geoordeeld in gerechtigheid: er is een poel van eeuwig afgrijzen, waar het vuur niet geblust wordt, en er is een rijk dat geheel functioneert naar het recht Gods en waarin de nieuwe aarde begrepen is. Wij bespraken reeds dat de zee het geestelijke leven op aarde en in de dood uitbeeldde. Alleen zij, die tot liet nieuwe verbond behoren, zijn naar de innerlijke mens overgezet in de hemelse gewesten in het Koninkrijk Gods en vormen daar een wolk.

Na de tweede opstanding zijn de dood en het dodenrijk als laatste vijanden teniet gedaan en heeft dus de zee als beeld zijn betekenis verloren. Natuurlijk moeten wij bij de woorden: "De zee was niet meer "niet denken aan de zichtbare oceanen. Een aarde zonder zee is een planeet zonder water en onbewoonbaar voor mensen dieren ongeschikt voor iedere plantengroei. Wij achten een aarde zonder water in strijd met de oorspronkelijke schepping Gods, die dan hersteld is. Er staat immers, dat de wateren onder de hemel op één plaats moesten samenvloeien en God noemde deze samengestroomde wateren zeeën en Hij zag, dat het goed was (Gen. 1:9,10).

 

Openbaring 21:2,3 


En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn,

Op de nieuwe aarde ziet Johannes nu ook de gehele nieuwe, herstelde en herstellende mensheid. Haar getal is vol en leder krijgt zijn plaats en zijn bestemming. Zij wordt uitgebeeld als een heilige en nieuwe stad. Had Abraham niet reeds gezocht naar een stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is? (Hebr. 11:10).

Deze plaats wordt een nieuw Jeruzalem genoemd, omdat het oude, aardse Jeruzalem een afschaduwing was. In de onzichtbare wereld, de hemel, heeft God vanaf de opstanding van Jezus Christus tot aan het laatste oordeel aan deze stad gebouwd. In het nieuwe Jeruzalem bevindt zich ook de tent van God, dat is de gemeente Gods, die vervuld is met de Heilige Geest Jezus sprak aangaande de gelovige van het nieuwe verbond: "Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen" of volgens de Leidse vertaling "bij hem onze intrek nemen" (Joh. 14:23).

In dit verband zegt de Heer tot het oude bondsvolk: "En Ik zal mijn tabernakel in uw midden zetten, en Ik zal geen afkeer van u hebben, maar Ik zal in uw midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn".(Lev. 26:11,12). Ezechiël profeteerde: "Mijn woning zal bij "hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. En de volken zullen weten, dat Ik, de Here, het ben die Israël heilig, doordat mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen staat (Ez. 37:27, 28).

Herinnerende aan deze teksten schreef Paulus aan de gemeente: "Wij zijn toch de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn". (2 Cor. 6:16).

Een luide stem maakt de ziener er opmerkzaam op, dat de woonstede Gods, de gemeente, bij de mensen of tussen de volken op aarde is. De aarde is Immanuëlsland geworden, want God is bij de mensen. God woont in de gemeente, maar bij de volken van het nieuwe Jeruzalem. Deze volken moeten nog tot volmaaktheid komen. Zij zijn rechtvaardigen, bevrijd van iedere macht der duisternis, maar zij werden behouden als door vuur heen. (1 Cor. 3:15).

Zij gingen beschadigd in. Slechts van de overwinnaars van het nieuwe verbond wordt gezegd: "Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden" (2:11). Zij die deel hadden aan de eerste opstanding, waren onbeschadigd. Nu gaat de Here God de tranen der ogen afwissen, dit wil zeggen dat alle wonden en geestelijke kwetsuren geheeld worden. Hoe doet God dit? Vanuit en door zijn gemeente, die de volken van de gerechtigheid tot de volmaaktheid en onberispelijkheid zal brengen.

Volkomen vervuld wordt de belofte, toegezegd aan de gelovigen van het oude verbond: "Ook dezen allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is (namelijk dat zij rechtvaardig waren), hebben het beloofde niet verkregen, daar God iets beters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen" (Hebr. 11:3 9,40).

Duidelijk spreekt hier de schrijver van de Hebreeënbrief van een volmaakt worden der gelovigen van het oude verbond na hun dood; niet automatisch, maar dit wordt bewerkt door de gemeente van het nieuwe verbond. Wij zien opnieuw dat nooit en te nimmer de verlossing, de genezing en volmaking "vanzelf" geschieden, maar dat voor al dit heil een weg gegaan moet worden, waarin het plan Gods voorziet.

Deze confrontatie van de gemeente Gods met de gelovigen aller eeuwen wordt voorgesteld als een ontmoeting tussen bruid en bruidegom. De mantel der gerechtigheid en haar lofprijzing maken de volken tot een versierde bruid, maar ook de innerlijke mens, de ziel en de geest, moeten de volkomenheid bereiken. "Ik verblijd mij zeer in de Here, mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld...". "Want zoals een jongeling een maagd huwt, zullen uw zonen (de gemeente) u (het nieuwe Jeruzalem huwen, en zoals de bruidegom zich over de bruid verblijdt, zal uw God (wonende in zijn gemeente) Zich over u verblijden" (Jes. 61:10 en 62:5).

Wij wijzen erop dat tussen Christus en zijn gemeente een verhouding is als van man en vrouw: "Maar die zich aan de Here hecht, is één geest met Hem" (1 Cor. 6:17). "Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn.

Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en op de gemeente" (Ef 5:3 1,32).

Hier is echter sprake van de verhouding tussen de gelovigen van het oude verbond (bruid) tot de gemeente, waar God in woont (bruidegom). Deze bruid moet ook tot de volmaaktheid en de volle gemeenschap komen door de Heilige Geest, opdat God zal kunnen zijn "alles in allen" (1 Cor. 15:28).

Werd eenmaal van Christus gezegd, dat Hij Zich voor de gemeente, die Hij verworven had, overgaf om haar voor Zich te plaatsen: stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbesmet (Ef. 5:26,27), zo kan nu ook van God de Vader, wonende in de gemeente, gezegd worden, dat Hij Zich tot taak stelt zijn bruid, de rechtvaardigen van het oude verbond, te volmaken.

Wij moeten hierbij nog opmerken dat degenen van het nieuwe verbond die zich gerechtvaardigd weten door het bloed des kruises, maar die niet zijn gedoopt met de Heilige Geest - dus geen woonstede Gods in de geestelijke wereld zijn - wel in het nieuwe Jeruzalem wonen, maar niet zijn ingevoegd in de tempel. Zij worden dus behouden op dezelfde wijze als de oudtestamentische rechtvaardigen.

 

Openbaring 21:4 


en hij zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan.

De dood en zijn trawanten, die rouw, geween en smart in mensenlevens gebracht hebben, zijn voor eeuwig in de poel des vuurs en kunnen geen kwaad meer veroorzaken. Het vroegere is voorbij! De eerste dingen, dus de oude schepping die door de machten beschadigd en onderdrukt was, zijn weggegaan. Duidelijk springt naar voren dat ziekte, pijn en smart niet van God zijn, maar van de vijand en dat de tijdelijke dood nimmer een herstel teweegbrengt en zeker geen doorgang is tot leven, laat staan tot eeuwig leven.

Het herstel van de gerechtvaardigde mensheid geschiedt op aarde, zowel in het duizend jarige rijk voor degenen die nog niet gestorven zijn, als op de nieuwe aarde voor degenen die deel hebben aan de tweede opstanding. Bij hen die gestorven waren, geschiedt de geestelijke bevrijding, wanneer de dood en zijn rijk in de poel des vuurs geworpen worden. Zij ontvangen dan een onverderfelijk opstandingslichaam, maar in het nieuwe Jeruzalem volgt op aarde het herstel van de beschadigingen van de innerlijke mens.

Wanneer het Jeruzalem bij de opstanding op aarde komt, dus van de onzienlijke wereld, de hemel, naar de zichtbare aarde, heeft het de mantel der gerechtigheid omgeslagen, maar uit de tranen van zijn inwoners blijkt, dat hun inwendige mens nog geheeld moet worden. De Heer bekleedt hen met de klederen des heils, dat is met die van de heling. (Jes. 61:10), waarmee ze zich ongehinderd tot volmaakten kunnen ontwikkelen: "En men zal hen noemen: Het heilige Volk, De Verlosten des Heren; en gij zult (door God) genoemd worden: Begeerde, Niet verlaten Stad". (Jes. 62:12).

 

Openbaring 21:5 


En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig.

Nogmaals horen wij de stem van Hem die op de troon gezeten is, dat is God en Christus, wonende in de gemeente, die als een eenheid functioneren als bruidegom ten opzichte van de bruid, het nieuwe Jeruzalem, bestaande uit de rechtvaardigen van het oude verbond en uit hen die gerechtvaardigd waren door het geloof in het bloed van Christus, maar die de Heilige Geest niet hadden ontvangen.

Tot het einde toe maakt de Here gebruik van de gemeente om de totale vernieuwing tot stand te brengen. Steeds gaat het over herstel en niet over het scheppen van nieuwe dingen. Jeruzalem moet herstellen, opdat het uiteindelijke doel bereikt zal worden, namelijk God alles in allen. Ook de laatste hoofdstukken der Openbaring behoren nog bij het herstel of de wedergeboorte aller dingen. Zij spreken nog over het Lam, wiens offer de grondslag en het begin was van alle regeneratie. De ziener wordt opgewekt deze visioenen en woorden op te schrijven en deze zo te bewaren voor hen wier ogen voor deze ontwikkeling geopend zijn.

De stem betuigt, dat deze woorden getrouw en waarachtig zijn, dat zij dus het plan Gods nauwkeurig weergeven. In deze eindtijd zal de Heilige Geest in de gelovigen opnieuw betuigen, dat de visioenen van Johannes, Gods plan voor de gemeente, de mensheid en de schepping onthullen en dat zij zeker vervuld worden.

 

Openbaring 21:6-8 


En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alpha en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens, om niet. Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, afgodendienaars en alle leugenaars - hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel.- dit is de tweede dood.

Weer klinkt de stem van God in de geest tot de apostel. Zij betuigt dat alles voltooid is. De tijd breekt aan dat alles hersteld is en de eeuwen der eeuwen een aanvang nemen. God is het begin (alpha) zowel van de oude als van de nieuwe schepping. Hij is ook de voltooier (omega) van zijn gemaakt bestek, dat in eeuwigheid zal rijzen. Buiten het Woord Gods, dat is Christus, is ervan den beginne niets gebeurd en ook het einde is uit en door Hem. De profetie houdt zich niet bezig met wat er na dit herstel zal gebeuren. Wij weten dat de Heer met ons is tot het einde der wereld, dat is tot de voleinding der eeuwen.

Nu herhaalt de Heer de belofte, waar over Jesaja reeds gesproken had, dat voor de dorstige het water des levens zal stromen. Slechts zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, krijgen deel aan het heil. Sprak Jezus niet: "Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden"? Hij die gelooft in God en de boze overwint, heeft een erfdeel in het Koninkrijk. De gelovigen van het oude en het nieuwe verbond zullen allen hersteld worden en inde juiste verhouding tot God staan, maar ook degenen die uit het dodenrijk zijn gekomen en van nature dingen deden die overeenkomstig de wet van God waren.

Zij zullen niet meer door boze geesten geïnspireerd worden, maar alleen beïnvloed worden door onze goede God. Hij zal hun God zijn, betekent: Hij zal hen inspireren, leiden door zijn Geest, zijn woorden in hun hart en mond leggen en "ter plaatse, waar tot hen was gezegd: gij zijt mijn volk niet, daar zullen zij worden genoemd: zonen van de levende God" (Rom. 9:26).

De eerste schepping begon met Adam, die de zoon van God werd genoemd en die koning was op de aarde. De herschepping eindigt met een ontelbare menigte. die allen zonen des Allerhoogsten zijn en die koningen zijn in hemel en op aarde. Maar ook wordt gewezen op de scheiding die God zal maken tussen hen en de kinderen des duivels. Géén deel in het Koninkrijk Gods ontvangen allen die de ongerechtigheid hebben liefgehad. Wie dergelijke dingen bedrijven, zullen het Koninkrijk Gods niet beërven (Gal. 5:21).

Allereerst wordt dan gesproken over lafaards of vreesachtigen, dat zijn zij die de strijd in de hemelse gewesten ontvluchtten en voor de boze machten bezweken. Hun angst stelde zich tussen God en hen, zodat zij niet tot gemeenschap met de Heer konden komen. Dan volgen de ongelovigen, waar de twijfel en de gerichtheid op het natuurlijke leven de weg versperden.

De boosdoeners, moordenaars en ontuchtigen zijn zij die ten prooi vielen aan de geestelijke boosheden in de lucht, terwijl de tovenaars en afgodendienaars contact onderhielden met de geesten uit het dodenrijk. Als laatste groep in deze climax wordt gesproken over alle leugenaars, die geestelijk voortkwamen en rechtstreeks geïnspireerd werden door de vader der leugen, de duivel. Onder hen zijn ook degenen die valse leringen verkondigden. Het lot van hen eindigt in de poel des vuurs. Wie niet gescheiden wil worden van de onreine geesten, gaat met deze machten ten onder. Hij wordt overgegeven aan de concentratie van haat, leugen, onreinheid en ontbinding: dat is de tweede dood.

 

Openbaring 21:9 


En er kwam een van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zevenplagen, en hij sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams.

De engel die spreekt, is hoogstwaarschijnlijk de laatste van de zeven die de schalen met de zeven plagen hadden. Nadat deze zijn bokaal uitgegoten had, klonk een stem uit de tempel van de troon: "Het is geschied" (16:17).

Dit was het teken dat Babylon en de gehele antichristelijke kerk ondergegaan waren. Deze zelfde engel toont nu de voltooiing van het Godsrijk en de laatste taak der gemeente inzake het herstel van de mens. Johannes aanschouwt een tijdperk waarin de gelovigen uit de gehele mensheid, wier namen geschreven waren in het boek des levens en die deel hadden aan de tweede opstanding, hun volmaaktheid bereiken. Daarna zal God "alles in allen zijn".

De engel zegt: "Ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams". Bruid en vrouw zijn elkaar uitsluitende begrippen. Zij wijzen daarom niet op één partij, maar op twee partijen. Wij zagen reeds bij vers 2, dat de bruid de gelovigen aller eeuwen voorstelt. De vrouw des Lams is de gemeente, want tussen Christus en zijn volk is een verhouding als die van man en vrouw. Het woord Lam herinnert ons eraan, dat Jezus zijn volk als een vrouw kocht en betaalde met zijn bloed. In dit visioen wordt de eenwording beschreven van de gemeente, waarin God woont, met de andere gelovigen.

 

Openbaring 21:10,11 


En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God; en zij had de heerlijkheid Gods, en haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant.

Johannes zag de openbaring van de bijna voltooide stad Gods in al haar glorie. Zij ligt op de berg Sion, waarvan de profeet sprak: "Dan zal de berg van het huis des Heren vast staan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen" (Jes. 2:2).

De engel voerde Johannes in geestverrukking naar deze hoge berg, een beeld van de Heilige Geest. Immers geen kracht in de ganse schepping is groter en sterker dan de Heilige Geest, waarop de gemeente rust. Johannes ziet hoe dit Jeruzalem zijn volledige gestalte krijgt. Het daalde neer of werd zichtbaar vanuit de onzienlijke wereld teneinde zich op de nieuwe aarde te manifesteren. Naar deze stad had Abraham al uitgezien.

In Hebreeën 11:10 wordt in dit verband opgemerkt dat de geestesblik van de aartsvader werd verruimd van het zichtbare naar het onzichtbare, van de schaduw naar de werkelijkheid, "want hij verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is". Daarom beleed hij met de zijnen "dat zij vreemdelingen en bijwoners op aarde waren", want God had hen een stad bereid".

Als tegenstelling hiermee weten wij uit de woorden van Jezus, dat de poel des vuurs voor de duivel en zijn engelen bereid is. Wij zien ook uit naar het hemelse Jeruzalem, in de wetenschap dat wij de beloften hebben verkregen. Daarom zijn ook wij hier vreemdelingen en bijwoners, want het zoeken naar de heilige stad gaat altijd samen met het zoeken van een Koninkrijk dat niet van deze aarde is. Wij zien haar niet slechts uit de verte, maar wij zijn er toe genaderd of gekomen (Hebr. 12:22).

De heilige stad is beeld van een geestelijk volk van rechtvaardigen, dat gewassen en gereinigd is door het bloed van het Lam, van de gemeente van Jezus Christus, de vrouw des Lams. De eerste stenen der stad die binnengebracht werden, waren de "heiligen" die na de opstanding van Jezus uit hun graven gingen, dat wil zeggen vanuit het dodenrijk werden overgeplaatst in de heilige stad. (Matth. 27:53)

Hierbij moet worden opgemerkt dat de Nieuwe Vertaling abusievelijk het voegwoord "waar" heeft ingevoegd, terwijl er staat: "zij gingen uit de graven na zijn opstanding en kwamen in de heilige stad en zijn (evenals hun Heer) aan velen verschenen "hier op aarde. Vanaf de opstanding van Jezus gaan allen die wedergeboren zijn, niet meer naar het dodenrijk, maar naar de heilige stad. Bij de wedergeboorte wordt geen natuurlijk lichaam voortgebracht, maar een geestelijk.

Dit geestelijk lichaam wordt als levende steen ingebracht in het nieuwe Jeruzalem. Als wedergeborene behoort men nog tot de bruid, maar door de vervulling met de Heilige Geest krijgt men gemeenschap met Jezus Christus. Dan is er sprake van "de vrouw des Lams". Vandaar dat de apostel aan allen die tot de stad Gods behoren, schreef. "En laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen" (1 Petr. 2:5).

Door de doop in de Heilige Geest en door de vervulling met deze Geest gaat men behoren tot dat gedeelte der stad, dat door de naam "tempel Gods" wordt aangeduid. Daarom is het noodzakelijk dat de "bruid des Lams" ook "vrouw des Lams" wordt. Tot de wedergeboren broeders te Rome schreef Paulus: "Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe" (Rom. 8:9).

De stad behoort aan God toe, want zij bestaat uit volmaakt rechtvaardigen, die door Jezus voor God zijn gekocht met zijn bloed. De opdracht van Jezus is een tempel te bouwen, waarin Vader en Zoon woning hebben gemaakt. "Zijn huis zijn wij", indien wij vervuld zijn met de Heilige Geest (Hebr. 3:6).

De wedergeboorte moet dus gevolgd worden door de doop in de Heilige Geest en deze doop is weer de grondslag voor een waardige wandel in de hemelse gewesten. Er staat in de Statenvertaling in Efeziërs 1: 13: "In Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met de Heilige Geest der belofte". De volgorde is dus: "Bekeert u en een ieder van u late zich dopen, ... en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen" (Hand. 2:38).

Bij het dopen van de gelovigen te Samaria bleek duidelijk, dat dezen de Heilige Geest nog niet hadden ontvangen (Hand. 8:16).

Deze Samaritanen waren dus levende stenen in de stad Gods, die nog klaargemaakt moesten worden voor en ingevoegd worden in de tempel Gods. De vraag rijst waaraan Johannes de nederdalende heilige stad als het hemelse Jeruzalem herkende. Vanwaar deze naam? Het is wel duidelijk dat niet het aardse Jeruzalem in de eerste plaats het beeld is, maar het hemelse, namelijk van de bijna voltooide bruid des Lams. Maar wat bewoog de ziener ertoe deze hemelstad de naam Jeruzalem te geven?

De apostel had natuurlijk het aardse Jeruzalem vanaf de Olijfberg komende, menigmaal vanuit het oosten gezien. De oostmuur der stad moet wel een majestueuze indruk hebben gemaakt op allen die óf op de Olijfberg staande óf zich in het Kedrondal bevindend. hem aanschouwden. Wij merken hierbij op dat deze muur aan de oostzijde tevens tempel muur was. Het heiligdom lag op de berg Sion die ook wel Moria genoemd werd. Deze is een zogenaamde tafelberg, dat wil zeggen dat hij van boven vlak is, dus een plateau vormt. Hierop stond de tempel die omringd was door een reusachtig groot plein, dat voorhof der heidenen heette.

Door koning Herodes werd het plein van de oude tempel bijna tweemaal zo groot gemaakt. Hij deed dit door onder andere de oostzijde uit te breiden. Hij bracht daartoe op de oostelijke helling van de berg een fundering aan, die aan de zuidkant zelfs tot vijftig meter hoogte werd opgetrokken. De steenblokken die hij ervoor liet gebruiken waren ruim één meter lang, één meter breed en bijna twee meter hoog. Er zijn zelfs stenen bij die een lengte van meer dan tien meter hebben. Zo lagen er in sommige gedeelten van de berghelling wel vijfentwintig steenlagen op elkaar.

Hoe hoger dit fundament werd opgetrokken, hoe groter natuurlijk de oppervlakte der steenlagen werd. Wij zouden kunnen spreken van vijfentwintig fundamenten, wat uit proefgravingen van archeologen in 1867-1868 is komen vast te staan (de gegevens zijn ontleend aan "De tempel van Jeruzalem" door de archeoloog André Parrot). Deze fundamenten liggen nu onder het puin bedolven. Begrijpelijk waren de bewonderende uitroepen van de discipelen: "Meester, zie, welke stenen!" (Marc. 13:1).

Het unieke van Jeruzalem was dus dat men aan de oostzijde van deze stad niet alleen de muur zag, maar vooral de kolossale fundamenten kon tellen. Op sommige plaatsen waren dus de gezamenlijke steenlagen bij na vijftig meter hoog, terwijl de muur erop de normale hoogte van ongeveer zeven meter had. In waarheid dus een stad met fundamenten!

De lengte van de oostmuur die tevens tempelmuur was, bedroeg ongeveer 460 meter.

Wie boven op deze muur stond, op "de tinne des tempels" bevond zich circa negentig meter boven het Kedrondal. Volgens Flavius Josephus kreeg men hier gemakkelijk hoogtevrees. Tegenwoordig is het tempelplein ongeveer honderdvijfenveertigduizend vierkante meter. Tegen de oostmuur was nog aan de binnenzijde de zuilengalerij van Salomo, waar men in de winter beschutting vond tegen de koude. (Joh. 10:23).

Wie dus vanaf de Olijfberg naar de stad keek, zag de stads- of tempelmuur duidelijk zichtbaar op zijn formidabele fundamenten verrijzen. Johannes ziet hoe de heerlijkheid Gods aan deze stad haar glans verleent, want de heerlijkheid Gods is de gemeente, waarin Hij woont. Jezus sprak tot de Vader: "En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn" (Joh. 17:22).

De gemeente is de luister van God en haar glans verlicht de gehele stad, die straalt als een zeer kostbaar gesteente. Haar schittering en flonkering is als die van de kristalheldere diamant. Alles wat zich in haar openbaart is heerlijk en kostbaar, rein en schoon. Zoals een juweel het licht opvangt, weerkaatst en nog schoner doet uitkomen, zo weerspiegelt en verspreidt de stad de heiligheid en heerlijkheid des Heren.

 

Openbaring 21:12-14 


En zij had een grote en hoge muur en zij had twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen, en namen op de poorten geschreven, welke zijn die van de twaalf stammen der kinderen Israëls. Naar het oosten waren driepoorten en naar het noorden waren driepoorten en naar bet zuiden drie poorten en naar bet westen drie poorten. En de muur der stad had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams

Bij de beschrijving van het hemelse Jeruzalem mogen wij niet vergeten dat deze stad beeld is van een geestelijke realiteit. Wij moeten daarom niet trachten de symboliek als stoffelijke werkelijkheid voor te stellen. Wij zouden kunnen zeggen dat de hemelstad een gelijkenis is van het Koninkrijk Gods: het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een enorme, schitterende stad op een zeer hoge berg. De Herschepper bouwt zijn stad in de onzienlijke wereld niet uit goud en edelstenen, maar uit levende stenen, die tezamen worden gevoegd en waarmee de tempelmuur eerst wordt opgebouwd en daarna de stad zelf.

Aangezien er geen tempel in het nieuwe Jeruzalem gevonden wordt, is er alleen sprake van een tempelmuur, rustend op twaalf fundamenten. Was bij het oude Jeruzalem de tempelmuur slechts een gedeelte van de stadsmuur, nu is de gehele muur tempelmuur en daardoor is de heilige stad tempelstad geworden. Deze symbolische plaats is opgebouwd uit de geestelijke lichamen van mensen, waarin de Geest van God woont, verbonden met ziel en geest. Daarom is er sprake van "Ievende stenen".

Jezus sprak in Johannes 14:2 over het huis zijns Vaders met de vele woningen. Hij bedoelde hiermee dat de gelovigen de woningen vormen, waarin de Vader zijn intrek heeft genomen. Door zijn lijden en sterven heeft onze Heer het mogelijk gemaakt, dat in de "woningen" der gerechtvaardigden, plaats werd bereid voor de Heilige Geest. Daarom is het nieuwe Jeruzalem alléén de stad van de grote Koning. De majestueuze muur wijst op een afgesloten geheel en op een voltooid plan.

Eerder zag de apostel de ondergang van Babylon, beeld van de gedegenereerde kerk. Nu ziet hij de laatste fase van de voltooiing van de heilige stad. Zoals onder de muur van het aardse Jeruzalem zich vele zichtbare fundamenten bevonden, zo is ook in de geestelijke stad Gods de onderbouw van de muur duidelijk herkenbaar. De twaalf lagen waaruit het fundament bestaat, dragen als waarmerk de namen der twaalf apostelen, omdat op hun leerde gemeente van Jezus Christus, voorgesteld door de tempelmuur, werd gebouwd.

Hun namen vertegenwoordigen dan weer de talrijke fundamentenleggers, die door de eeuwen heen hun werk hebben voortgezet, zoals de apostelen de leer van Jezus hadden overgenomen. De veelkleurige wijsheid van God werd van het begin geopenbaard in de keuze van de twaalf apostelen, op wier leer en leven de gemeente zou worden gebouwd. Zij waren het die bij Jezus bleven in al zijn verdrukkingen. Ook de ziener van de Openbaring behoorde tot hen.

Ook de poorten van de stad behoren bij de allegorie of uitgewerkte beeldspraak, waarmee Johannes het resultaat van het eeuwige plan van God tot herstel en vernieuwing van de mensheid uitbeeldt. De poorten zijn de toegangen waardoor het Israël Gods de stad binnengaat. Het spreekt vanzelf dat iedere bewoner van Jeruzalem een Israëliet wordt genoemd. Dit geestelijk Israël komt uit alle volken, want zij zullen komen van oost en west en van noord en zuid, en zullen aanliggen in het fundament de naam van een apostel staat, die uit Israël afkomstig was. Koninkrijk Gods. Op iedere poort staat de naam van een stam, zoals op leder

De naamplaat op de poort duidt aan, dat binnen de stadsmuur het geestelijk Israël woont. Er is nu geen sprake van een uitverkoren groepering "uit" de stammen Israëls, dus van de honderdvierenveertigduizend die de muur vormen, maar van "alle" stammen der kinderen Israëls. Het nieuwe Jeruzalem is een vol-joodse stad, immers "niet hij is een jood, die het uiterlijk is, maar hij is een jood, die het in het verborgen is".

Paulus schreef aan de heidense Galaten, dat het tegenwoordige, aardse Jeruzalem een stad van geestelijke slavernij is. Haar inwoners hebben immers geweigerd te erkennen wat tot hun vrede dient en zij lieten zich niet vrijmaken door het evangelie der waarheid van het Koninkrijk der hemelen. God heeft nimmer eer met dit volk ingelegd. Het hemelse Jeruzalem is evenwel vrij; en dat is onze moeder. Deze stad is geen toekomstige zaak, maar zij is nu reeds de plaats van alle wedergeborenen. Zij is onze moeder, omdat uit haar de ingeschreven wet van God uitgaat en de onderwijzing door de Heilige Geest.

Van het nieuwe Jeruzalem wordt gezegd: "Zijn stichting ligt op heilige bergen; de Here heeft Sions poorten lief boven alle woningen van Jakob. Heerlijke dingen zijn van u te zeggen, o gij stad Gods! Rahab en Babel vermeld Ik als degenen die Mij kennen; zie, Filistea en Tyrus met Ethiopië: deze is daar geboren. Ja, van Sion wordt gezegd: Ieder van hen is in haar geboren, Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar. De Heer telt bij het opschrijven der volken: deze is daar geboren. En zij zingen bij reidans: Al mijn bronnen zijn in u!" (Ps. 87).

Het nieuwe Jeruzalem is de stad van de volken. Toch dragen alle inwoners de naam van Sions kinderen, want de Here God heeft beloofd dat Hij nimmer de naam van Israël zal uitwissen onder de volken. Het geestelijk zaad van Abraham is Christus met allen die in Hem zijn. Daarom zijn wij trots op de naam Israëliet! Wij weten ons immers troonpretendenten, dus Israëlieten of vorsten Gods!

De poort is een onderdeel van de muur. Op de poorten zijn twaalf engelen. De getallen twaalf, twaalfduizend en honderdvierenveertigduizend staan steeds in verband met het geestelijk Israël. De muurengelen of engelen der gemeenten zijn de poortwachters die door de Heer speciaal zijn aangesteld. "Op uw muren, o Jeruzalem, heb Ik wachters aangesteld, die de ganse dag en de ganse nacht nimmer zullen zwijgen. Gij, die de Here indachtig maakt, gunt u geen rust. En laat Hem geen rust, totdat Hij Jeruzalem grondvest en het stelt tot een lof op aarde". (Jes. 62:6,7).

De engelen der gemeenten die zich op de poorten bevinden, maken de Heer er voortdurend op attent, dat de stad voltooid moet worden. Zij verheugen zich over iedere rechtvaardige die deze stad binnentrekt. Wie na zijn wedergeboorte de poort binnengaat, komt binnen de bescherming van de muur, dat is van de gemeente. Deze hoge muur dient hier niet meer tot bescherming naar buiten, want "van geen geweld zal In uw land meer gehoord worden, van verwoesting noch verderf in uw gebied; en gij zult uw muren Heil noemen en uw poorten Lof". (Jes. 60:18)

Binnen de muren vindt het herstel plaats en wordt het eeuwig evangelie door de zonen Gods verkondigd tot heil of heling, want om een ander beeld te gebruiken: de bladeren van het geboomte des levens, de gemeente, zijn tot genezing der volken.

 

Openbaring 21:15-18a 


En hij, die met mij sprak, had een gouden meetstok om de stad op te meten, en haarpoorten en haar muur. En de stad lag in het vierkant en haar lengte was even groot als haar breedte; en bij mat de stad op met de stok: twaalfduizend stadiën; haar lengte en haar breedte en haar hoogte waren gelijk. En hij mat haar muur op: honderdvierenveertig el, mensenmaat, die engelenmaat is. En de bouwstof van haar muur was diamant;

De muur vormt een wezenlijk geheel met de heilige stad en is van haar niet te scheiden, maar wel te onderscheiden. De kostbare diamanten waaruit hij opgebouwd is, zijn ook hier weer "levende stenen", waarin het geestelijk leven zich openbaart. Deze stadsmuur stelt de volmaakte gemeente van Jezus Christus voor, die naar alle kanten licht uitstraalt, want het leven is het licht der mensen. Zijn hemelse glans wordt vergeleken meteen zeer kostbaar, aardsgesteente.

Laten wij" niet vergeten dat wij met beelden te maken hebben, evenals het paradijs Gods met het geboomte des levens een symbolische voorstelling is. De hemelse realiteiten worden naar hun aard op deze wijze in gelijkenissen weergegeven. De mens Gods die de volle maat van de wasdom bereikt heeft, is Jezus Christus. Hij is dan ook de gouden meetstok, en de grootte van iedere steen wordt naar zijn beeld bepaald. Een volledig tot volmaaktheid gekomen steen heeft" de maat van de wasdom der volheid van Christus" (Ef. 4:13).

Ieder mens Gods zal moeten komen tot de mannelijke rijpheid en evenals de apostel Paulus zich moeten uitstrekken en jagen naar dit doel "om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus" (Filip. 3:14).

In de muur der stad zijn "de levende stenen" niet alleen volmaakt, dit wil zeggen bevrijd en genezen, maar ook tot geestelijke volwassenheid gekomen, dus het beeld van Jezus Christus gelijkvormig. Met de gouden meetroede wordt de muur gemeten. Zij wordt mensenmaat genoemd, want zij is de maat van de volkomen mens Jezus Christus. "Die engelenmaat is", wordt ook vertaald met "dat is de maat des engels", dit wil zeggen het is de gouden meetstok Jezus Christus, die de engel gebruikt om de muur te meten.

Naar het gemaakte bestek is iedere edelsteen ingevoegd, zodat het geheel der stadsmuur volkomen is, een vierkant, even lang als breed. Hieruit blijkt de wijsheid en het kunstenaarschap van de Bouwmeester, die door de eeuwen heen mensen verzamelde, ze toebereidde en een plaats en taak gaf om in het einde der tijden door en met hen het bouwwerk te voltooien.

Het nieuwe Jeruzalem is dus een levende stad, opgebouwd uit levende stenen, waar God die geest is, woont. Het is dwaasheid zich een stad in de zichtbare wereld voor te stellen, die ruim tweeduizend kilometer lang en breed zou zijn en zou liggen tegen de helling van een berg of op een berg, die zich tweeduizend kilometer boven de aarde verheft. Zulk een enorm hoge en omvangrijke berg, die meer dan 226 maal de hoogte van de Mount Everest bereiken zou, is op aarde ondenkbaar en ook onbewoonbaar.

Het grondplan van de stad is dus een vierkant. Dit was merkwaardig ook het geval met het oude Babylon, de tegenhanger van het nieuwe Jeruzalem. Bij de Grieken was het kwadraat het symbool van volmaaktheid. Door de enorme hoogte van deze bergstad verbindt zij als het ware de hemel en de aarde. Wat de gevallen mens in Babylon door bruut geweld van occultisme trachtte te forceren, wordt hieraan de kinderen Gods geschonken, namelijk een stad waarvan de top in de hemel reikt. In het nieuwe Jeruzalem ontmoeten ook nu reeds de engelen de gezaligden, want wanneer één zondaar zich bekeert en door de poort binnengaat, verheugen zich de hemelingen.

Volgens de voorstelling van de profeet Jesaja zullen de volken deze stad niet meer bestrijden en beoorlogen, maar zij zullen optrekken naar haar licht en koningen naar haar stralenglans. De muur bestaat uit samengevoegde levende diamanten. Men kan ook vertalen: van jaspissteen, helder als kristal, maar wij houden ons aan de nieuwe vertaling. Zoals in de natuur deze edelstenen onder grote druk en hitte werden gevormd, zo kwamen de "honderdvierenveertigduizend" uit de hitte van de strijd in de hemelse gewesten en uit vele verdrukkingen.

Zij werden als diamanten kunstig geslepen, opdat zij een heerlijke flonkering zouden verkrijgen. Ze werden doorzichtig als glas, kristalhelder, ondoordringbaar en schitterend. Elk van deze wonderbare miljoenen juwelen is beeld van een ware gelovige, die op zijn eigen manier de heerlijkheid Gods die in hem is, doet schijnen. Zo weerspiegelt deze muur de heiligheid en glorie des Heren.

Alles wat de muur openbaart is heerlijk, kostbaar, rein en schoon. Zij verlicht de ganse vernieuwde aarde. De volken trekken er naar toe, gelokt door dit licht. Hier is het beeld van de uitverkorenen, van de gemeente van Jezus Christus, zijn lichaam: stralend, zonder vlek en rimpel, en lichtgevend als kristalhelder edelgesteente. De muur vertegenwoordigt de zonen Gods, de schare van overwinnaars, die gezegevierd hebben over de boze geesten, "gelijk ook Hij heeft overwonnen".

Deze muur is éérst voltooid, omdat noch in het duizendjarige rijk, noch op de nieuwe aarde, meer gestreden behoeft te worden tegen de heerscharen van de satan en er dus geen overwinnaars meer worden opgeleid. Hun getal is na de slag van Harmágedon, vol. In de strijd tegen Gog en Magog verslinden de vijanden elkaar. De muur die rondom de hoog gelegen stad gebouwd is, heeft een hoogte van honderdvierenveertig el (ongeveer 75 meter). Hij dient niet tot verdediging van de stad, maar om haar af te grenzen van het land. Deze hoogte herinnert ons opnieuw aan de honderdvierenveertigduizend verzegelden "uit alle stammen der kinderen Israëls", die ook op een hoge berg stonden (7:4 en 14:1).

Iedere stam uit het wereldwijde geestelijk Israël brengt een geselecteerde schare overwinnaars voort, die het Lam volgen waar Hij ook heengaat. Op hun voorhoofden zijn de namen van het Lam en van de hemelse Vader geschreven. Zij denken dus volmaakt naar het plan en de gedachten van God. Zij komen het eerst tot volmaaktheid en zij zijn de herstellers in de nieuwe schepping. Wij denken hierbij ook aan een beeld uit het oude verbond: in de bedeling der schaduwen bouwde Nehemia eerst de muur van Jeruzalem, terwijl er nog geen huizen waren (Neh. 7:1,4).

Vervuld wordt de belofte uit Openbaring 3:12 "Wie overwint, Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam".

 

Openbaring 21:18b-21 


en de stad was zuiver goud gelijk zuiver glas. En de fundamenten van de muur der stad waren met allerlei edelgesteente versierd. Het eerste fundament was diamant, het tweede lazuursteen, het derde robijn, bet vierde smaragd, het vijfde sardónyx, het zesde sardius, het zevende topaas, het achtste beril, het negende chrysoliet, het tiende chrysopraas, het elfde saffier, het twaalfde amethist. En de twaalf poorten waren twaalf paarlen: iedere poort afzonderlijk was uit één parel en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorschijnend glas.

In het nieuwe Jeruzalem hebben de apostelen nu, een ieder naar zijn aard, een kostbare ereplaats. Hun eenheid en verscheidenheid wordt gesymboliseerd in de kleurrijkdom van twaalf edelstenen: de veelkleurige fonkelende diamant, de doorzichtige blauwe lazuursteen, de rode robijn, de groene smaragd, de witachtige gestreepte en geaderde sardónyx, de bruinachtig rood gekleurde sardius, de wijnrode of honinggele topaas, de zeegroene beril, de goudgroene chrysoliét, de geelgroene chrysopraas, de hemelsblauwe saffier en de violetkleurige amethist. Deze twaalf edelstenen komen over het algemeen overeen met die welke het borstschild van de hogepriester sierden en waarop de namen van de twaalf stammen stonden gegraveerd (Ex. 28:17-20 en 39:10-13).

Ook bij de namen van de twaalf apostelen springt duidelijk de symboliek naar voren. Onder hen zijn immers mannen, die verder volkomen onbekend zijn gebleven en die geen geschriften hebben nagelaten waarop de ware kerk werd gebouwd. De Heer beschouwde hen evenwel als een eenheid in de onzienlijke wereld. Het is daarom niet van belang of de naam van Paulus of die van Matthias wordt vermeld; ook niet of de namen van Stéfanus of Jacobus, de broeder des Heren, in de eerste gemeente meer naar voren kwamen dan die van Simon de Zeloot of Thaddeüs.

Het gaat erom dat het twaalfdelige fundament overeenkomt met de leer die Jezus het allereerst aan zijn twaalf apostelen toevertrouwde en die door dezen weer op betrouwbare wijze werd doorgegeven. Laten wij daarbij niet vergeten, dat we hier te maken hebben met de leer van het Koninkrijk der hemelen, een boodschap die in hen heerlijke realiteit is geworden.

Wanneer fundamentalistische uitleggers het fundament en de muur weigeren te vergeestelijken", maar ze in de natuurlijke wereld projecteren, moeten zij zich welbewust zijn, dat een hoeveelheid edelstenen, waarmee een vierkant fundament met een muur van ruim achtduizend kilometer gelegd kan worden, op aarde niet te vinden is. Men gaat dan van de veronderstelling uit, dat God deze benodigde edelstenen dan wel zal scheppen. Trouwens ook parels van zulk een grootte, die als poorten in de reusachtige muur staan, zijn onbekend op deze aarde en worden zeker niet in de schelp van enig pareloester gevonden.

Men moet dan van de gedachte uitgaan, dat dit nieuwe dingen zijn die God maakt, maar de Heer maakt wel alle dingen nieuw, maar schept geen nieuwe dingen! Er wordt gesproken over de straat der stad. In andere vertalingen wordt het Griekse woord "plateia" weergegeven door "plein". In het beeld lijkt ons die overzetting beter, omdat wij ons moeilijk een stad kunnen voorstellen met twaalf poorten en slechts één hoofdstraat, maar wel een plein zoals in het oude Jeruzalem, waarop zich daar de tempel bevond.

Heel duidelijk ziet Johannes dat het geestelijk centrum van de heilige stad, waar hij dus eigenlijk een tempel verwachten kon, bestaat uit een plein van zuiver goud, gelijk zuiver glas, symbolen van de heiligheid, gerechtigheid en grote heerlijkheid van haar bestrating of plaveisel, dus van haar stenen!

De rechtvaardigen binnen de muren der stad komen dus niet tot de straling van de muur, waarin God in het bijzonder woont.

 

Openbaring 21:22,23 


En een tempel zag ik in haar niet want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam. En de stad heeft de zon en de maan niet van node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam.

Eerst zag Johannes het nieuwe Jeruzalem van de buitenkant: het fundament, de muur en de poorten. Nu ziet de apostel de inwendige structuur. Het aardse Jeruzalem dat Johannes zo goed kende, had op het plein der stad een tempel staan, maar deze ontbreekt in de hemelstad. In plaats van de tempel zijn nu de stenen van de tempelmuur bron van licht en leven. In de noord-oosthoek van de stad is er geen tempel meer, want wat moet de heilige stad doen met een voorhof der heidenen, met een voorhof der vrouwen, met een voorhof der Israëlieten, wanneer allen tot het geestelijk Israël behoren?

Wat met een voorhof der priesters als allen gedoopt en vervuld zijn met de Heilige Geest? Er is ook geen voorhof van God, het heilige en het heilige der heiligen meer nodig, want al eeuwen lang was het voorhangsel niet meer aanwezig en God woont nu zelf in het midden van zijn volk, want in de slotfase van het herstel zijn allen vervuld met de Heilige Geest, hoewel ze niet allen tot de overwinnaars mogen worden gerekend. Het nieuwe Jeruzalem is nu de stad van de grote Koning, omdat zij tempelstad is.

Voor het aardse Jeruzalem gold: "Zie, uw huis wordt u prijs gegeven". Daarom woont God niet meer in deze onheilige stad en Hij zal er ook nimmer meer wonen. Om weer een nieuw beeld te gebruiken, dat wij evenwel reeds kennen uit de woorden van Jezus in de bergrede: God woont in de lamp. Hij verlicht deze doorzijn Heilige Geest. De lamp is het Lam, verbonden met zijn lichaam, de gemeente. Deze lamp wordt ook wel het "Woord Gods" genoemd, en hierin is de heerlijkheid van de Almachtige geopenbaard.

In de lamp, dus in het Lam met zijn gemeente, woont de Schepper van hemel en aarde, die alles bestuurt en leidt. Uit de lamp straalt zulk een helder licht en zoveel heerlijkheid, dat de gehele stad geen duistere plek kent. Zoals een lamp het licht verspreidt, zo straalt vanuit de gemeente, Gods glorie over allen die de stad binnengaan. Voor de gemeente wordt het woord "Lam" gebruikt, omdat Jezus haar met zijn bloed voor God heeft gekocht en zij als vrouw des Lams een eenheid met Hem is.

 

Openbaring 21:24 


En de volken zullen bij haar licht wandelen en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid in haar;

In hoofdstuk 21:24,26 en 22:2 is er sprake van volken die nog buiten de godsstad vertoeven. Zij kwamen vanuit het dodenrijk op de vernieuwde aarde na het laatste oordeel. Zij zijn de rechtvaardigen van alle eeuwen, die het evangelie van Jezus Christus niet kenden en geen weet hadden van de onzienlijke wereld, maar die hongerden en dorstten naar de gerechtigheid. Tot hen behoorden die heidenen die de wet niet kenden, maar van nature deden wat de wet gebiedt, omdat het werk van de wet nog in hun harten was geschreven.

Zij behoorden tot de zuchtende schepping die nimmer tot ontplooiing kon komen vanwege de pressie van de vijand. Wij denken aan de vele rechtvaardigen die zelfs in hun dood een schuilplaats hadden gevonden (Spr. 14:32). Wij noemen bijvoorbeeld de rechtvaardige Lot, die zwaar te lijden had onder de losbandige wandel van de zedelozen in zijn dagen (2 Petr. 2:7,8).

Wij denken ook aan Ebed-Melech, de Ethiopiër, en aan mannen als de barmhartige Samaritaan en vrouwen als Sifra en Pua, die ter wille van het volk des Heren hun leven waagden (Ex. 1:15).

Ook denken wij aan jong gestorven kinderen die nog geen onderscheid kenden tussen hun rechter- en linkerhand en dus zeker niet tussen goed en kwaad. Verder aan de vele beschadigden die nimmer tot geestelijke ontplooiing konden komen. Deze allen zijn zonder geestelijk lichaam uit het dodenrijk gekomen, en daarna door de zonen Gods bekend gemaakt met de verzoening door Jezus Christus en met het eeuwig evangelie. Hierdoor worden zij vernieuwd in hun denken en ontvangen zij door deze wedergeboorte een geestelijk lichaam.

Al deze volkeren moeten nog de poorten van het nieuwe Jeruzalem binnengaan, wandelende bij het licht der gemeente en wordende genezen door de bladeren van het geboomte des levens.

Wanneer de machten der duisternis vanuit het dodenrijk in de poel des vuurs zijn geworpen met allen die de duisternis liever hadden dan het licht, vangt deze laatste fase van het herstel aller dingen aan. Vele miljoenen die eenmaal overweldigd, misleid en beschadigd waren, komen vanuit de levenszijde van de onoverkomelijke kloof in de hades, op de herstelde aarde.

Ze zijn dan wel van al hun vijanden verlost, maar nog innerlijk gehandicapt en onontwikkeld. Zij hadden het goede gewild en zoveel mogelijk gedaan, maar konden zich niet verheffen tot in de hemelse gewesten. Dikwijls deden zij dingen die zij zelf niet wilden en de weg tot verlossing en ontkoming was hun onbekend. Zij kenden geen strijd tegen de boze geesten en konden dus ook geen overwinningen boeken. De besten onder hen worden aangeduid als "koningen der aarde".

In hun leven was nog iets te herkennen geweest van de heerlijkheid van Gods beeld en Zijn gelijkenis. Heel de zuchtende schepping die buiten haar schuld en tegen haar wil onderworpen was aan de machten van zonde, ziekte en dood, zal op de nieuwe aarde hersteld worden door de zonen Gods naar wie ze onbewust had uitgezien. Ook zij allen moeten de ontwikkelingsgang meemaken naar de totale genezing en vervulling met Gods Geest, opdat ook voor hen zal gelden, dat God alles is in allen.

Van deze koningen der aarde wordt meegedeeld dat hun namen stonden geschreven in het boek des levens, hoewel niet in het boek des levens van het Lam. Allen mogen binnentrekken: "Zij mogen met een lofgewaad, Gods poorten binnengaan. Om niet heeft Hij hen vrijgekocht, de schuld is weggedaan".

 

Openbaring 21:25,26 


en haar poorten zullen nooit gesloten worden des daags, want daar zal geen nacht zijn, en de heerlijkheid en de eer der volken zullen in haar gebracht worden.

Het beeld stelt voor dat de koningen der aarde buiten de gemeentemuur zijn en nog binnen moeten komen. Hoe meer gerechtigheid ze bezitten, hoe groter hun heerlijkheid, eer en luister is, zoals ook de ene ster in schittering verschilt met de andere. Deze rechtvaardigen hebben nu ieder hun eigen plaats in de godsstad met een eigen heerlijkheid. Tijdens hun leven op aarde bereikten zij niet de volkomenheid, omdat zij niet gedoopt waren met de Heilige Geest.

Zij gingen daarom beschadigd in, maar nu bewandelen zij de weg der volmaaktheid bij het licht van God, dat uit de gemeente van het nieuwe verbond straalt: "zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen". Welk een opdracht heeft de Heer aan zijn gemeente geschonken. Zij overspant deze eeuw en de toekomende! Ze zijn dus in de stad Gods als levende stenen en woningen, die door het licht van de lamp hun glans ontvangen.

Het nieuwe Jeruzalem is een open stad, dit wil zeggen dat er nimmer gevaar dreigt. De nacht is verdwenen en met haar iedere geestelijke duisternis. Het gaat hier over het sluiten der poorten in verband met een beveiliging tegen het kwade, dat vooral in de nacht dreigt. Het nieuwe Jeruzalem behoeft deze voorzorgsmaatregel niet. In de stad zullen er zijn van ieder volk, taal en tong, en wel diegenen die de heerlijkheid en de glorie van hun land vormen. Zij waren niet de heersers op aarde, maar vertegenwoordigden het zout der aarde.

Wanneer er in Sodom tien rechtvaardigen geweest waren, zou de Here om hunnentwil de stad niet omgekeerd hebben. Omdat dezen gemist werden, was deze stad zonder waarde en heerlijkheid; dus eerloos.

 

Openbaring 21:27 


En in haar zal niets onreins binnenkomen en niemand die gruwel en leugen doet, maar alleen zij, die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam.

Geen macht van de duisternis zal in het nieuwe Jeruzalem zijn en geen onrechtvaardige, onreine of gruwelijke zal er binnenkomen. Alleen zij die in God geloofd hebben, Hem gediend hebben en wie de ongerechtigheid niet toegerekend werd, zullen door de poorten gaan. Hun namen zijn geschreven in het boek des levens van het Lam, dat de zonde der gehele mensheid vanaf Adam droeg.

Aan het einde van dit hoofdstuk gaan wij terug naar de grote rede die Jezus hield als inleiding tot zijn evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Toen Hij op de berg gezeten was, sprak Hij tot zijn volgelingen: "Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven. Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen, die in huis zijn".

De Heer richtte Zich tot hen die zijn woord hoorden en dit bewaarden. Ook wij willen in deze laatste dagen tot deze categorie behoren. Wij weten dat het waarachtige leven dat Hij ons heeft geschonken, het licht der mensen is. Wanneer verspreiden wij* dit licht? Als wij door de kennis en de kracht van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen verlost zijn van de machten der duisternis en van onze kwetsuren genezen, leven als vernieuwde mensen.

God hééft naar ons omgezien en hééft verlossing teweeg gebracht. Wij mogen Hem nu, uit de hand van onze vijanden verlost, zonder vrees dienen in heiligheid en gerechtigheid al onze dagen. God zoekt lichtdragers die een blij leven kennen en die dit in zich hebben.

Vroeger sprak men tot ons over God als over een wraakgierige, die zelfs verbonden was met de duisternis. De ark stond immers in de donkerheid van de tempel, want Gods tegenwoordigheid was verborgen en onbekend. Wij hebben God nu leren kennen als de hersteller van het leven, die over ons zijn zon doet opgaan. Een discipel van Jezus zijn betekent een lichtdrager worden. De Heer verheft zijn volk en schenkt het hemels licht. In hen functioneert het eeuwige leven, want het kwaliteitsleven is in de rechtvaardige verborgen en wordt in deze wereld door hem geopenbaard.

Ook ziet de Heer dan al deze lichtdragers bij elkaar en Hij spreekt van een stad op een berg, een verheven plaats, een lichtoord. Wanneer wij op zo'n hoog niveau verkeren, kunnen wij niet verborgen blijven. Wij springen eruit. Het beeld van de bergbeklimmer is ons daarom lief Het spreekt ons ten zeerste aan, want op de top van die berg zal de voltooide lichtstad geopenbaard worden. Zij blijft niet verborgen, ook al heeft zij geen radio, tv, of dagbladpers tot haar beschikking.

Het evangelie der heerlijkheid Gods gaat door, want zijn Geest zal de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel. De Meester zal verheerlijkt worden in al zijn heiligen en met verbazing aanschouwd worden in allen die tot geloof gekomen zijn in de boodschap die Hijzelf op de straten en pleinen der steden en dorpen leerde, namelijk het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Ons exclusief reclamemiddel is het licht des levens dat wij uitstralen en de hoge weg die wij gaan.

Wij hebben geen zenuwachtige haast om geforceerd het doel te bereiken, we behoeven niets met geweld door te duwen, maar laten ons ook door geen omstandigheid en demonenlegers ophouden. Wat wij in de natuurlijke wereld nodig hebben, wordt ons toegeworpen en als de Heer zal vragen: "Heeft het je aan iets ontbroken op deze verheven weg?", zullen wij antwoorden: "Neen, Meester!"

leder van ons is een lamp en er moet licht van ons uitstralen, indien wij het leven in onszelf hebben. Dit licht mag niet verborgen blijven. Wij hebben immers deel aan de goddelijke natuur, aan het positieve leven. Onze Heer zegt: gij zijt het licht der wereld! Gij zijt het licht in de kosmos! Hij accentueert hierbij het voornaamwoord "gij" en sluit verder alles en allen uit. De wereld spreekt over de eeuw der verlichting, over lichtsteden, over moderne cultuur, over civilisatie en wetenschappelijke kennis, maar Jezus zegt tot u en tot mij: jij bent het licht der wereld.

Hij sprak dit eenmaal nadat de grote denkers van de antieke wereld hadden geleefd, beroemde Griekse filosofen als Plato, Aristoteles en Socrates. Wij christenen zijn niet een licht, maar hét licht en door ons zal de wijsheid dezer wereld worden beschaamd. Belijd daarom ook: ik ben het licht. Inderdaad vergt dit veel geloof, maar dit moet toch voorop gaan. Zo zeggen wij ook: ik ben een rechtvaardige teneinde als een rechtvaardige te kunnen leven. Vrome geesten roepen het luid: je deugt niet, je bent een nietsnut, en je bent duister vanaf je geboorte.

Jezus sprak over een stad en over een lichtgevende lamp, "want gij waart vroeger duisternis, maar thans zijt gij licht in de Here". Dit is de antithese van het geloof en dit zal de wereld overwinnen. Daarom verlangen wij er naar ons voortdurend met het plan en de gedachten van God bezig te houden. Wij willen het leven dat Hij ons geschonken heeft, niet verbergen, maar openbaren in deze wereld. Indien wij spreken laten het woorden zijn "als van God" en als wij handelen, laat het zijn naar zijn woord.

De stad Gods fascineert ons, want het leven functioneert daar en zij zal haar licht uitstralen over de ganse aarde. Zij kan en mag niet verborgen blijven. Jezus spreekt ook nu: gij behoort tot de heilige lichtstad en gij zijt bezig het nieuwe Jeruzalem te vormen. Buiten deze stad is er geen andere in het rijk van God. Naar de inwendige mens is ons een plaats gegeven inde hemelse gewesten in Christus Jezus zijnde.

Eeuwen lang heeft men zijn plaats in deze stad niet ingenomen, want zij bleef verborgen, maar in de tegenwoordige tijd worden wij weer evenals de apostel Johannes weggevoerd en gesteld op een grote en verheven berg. Vanuit deze situatie willen ook wij trachten haar voltooide openbaring te verstaan. Christendom is een manier van leven, door goede werken te doen. De vrucht des lichts bestaat immers uit louter goedheid en gerechtigheid en waarheid (Ef. 5:9).

Wij willen daarom verdrukkingen aanvaarden en ons laten slijpen als diamanten, opdat de mens Gods te voorschijn kan komen, dat is de waarachtig geestelijke mens, die naar de wetten van God leeft en die liet herstel van de schepping bewerkt. Bij het begin van zijn optreden dacht de Heer al aan dit grote doel: aan de lichtstad en aan de lamp. Hij gaf ons het voorbeeld van het doen van goede werken, opdat wij" ons zouden ontwikkelen en de berg Sion zouden bestijgen, teneinde de top te bereiken.

 
vorige pagina terug volgende pagina