Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Openbaring
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 14


 

Openbaring 14:1 


En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden.

Nadat Johannes in hoofdstuk 13 in visioenen en beelden de opkomst van de antichristelijke kerk zag, toont de Geest hem nu een liefelijker toneel. Hij ziet de voltooiing van de ware kerk, die aan het beeld van de Zoon gelijkvormig is. Hij beschrijft het ogenblik dat de eindtijdgemeente in een punt des tijds van de aarde wordt weggenomen. Het zijn dezelfde honderdvierenveertig duizend waarvan wij in hoofdstuk 7:4 lazen dat zij verzegeld werden; dus gedoopt met de Heilige Geest.

Nu zien wij hoe deze verzegelden door de grote verdrukking zijn heengegaan en, door de Heilige Geest bekrachtigd, de overwinning behaald hebben. Wat een enorm troostboek is de Openbaring voor de gemeente in de eindtijd! In talrijke beelden wordt getoond dat na de grote beproeving ook de grote uitkomst gegeven wordt.

Het is duidelijk dat de berg Sion niet geografisch gezien mag worden. Wij moeten hem in de geestelijke wereld verklaren, zoals wij ook de woorden Lam, honderdvierenveertigduizend en de naam geschreven op de voorhoofden niet letterlijk opvatten, maar moeten zien als aanduidingen van geestelijke werkelijkheden.

In de bedeling der schaduwen lag op de Sion de tempel. In de Psalmen wordt gesproken over "Sions God gewijde top" en de profeet Jesaja zegt: "De Here der heerscharen. die op de berg Sion woont" (8:18). In het nieuwe verbond is de Sion opnieuw de tempelberg, maar dan in de geestelijke en onzienlijke wereld. Wij zagen dat bergen beelden zijn van geestelijke machten en de Sion is dus symbool van de macht van de Heilige Geest. Op deze berg wordt de "woonstede Gods in de geest" gebouwd (Ef 2:22).

Jezus zelf is de hoeksteen. De gelovigen moeten rusten en gebouwd worden op deze steen, zoals in Romeinen 9:33 staat: "Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen". Niet alleen Paulus, de heidenapostel, gaat van deze geestelijke betekenis uit, maar ook Petrus. Deze werkt dit beeld uit, als hij schrijft: "En komt tot Hem, de levende steen ... en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus.

Daarom staat er in een schriftwoord: Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren en kostbare hoeksteen, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen" (1 Petr. 2:3-6). De tempel Gods ontstaat dus doordat op Jezus Christus als eerste steen de andere levende stenen gebouwd worden, terwijl deze tempel wordt gedragen door de Heilige Geest, de berg Sion. Ook Hebreeën 12:22 verwijst ons naar de geestelijke berg: "Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion". Deze moet op geestelijke wijze beklommen worden, zoals de Psalmist de vraag stelde: "Wie klimt de berg des Heren op? Wie zal de godgewijde top voor "t oog van Sions God betreden?" en antwoordt: "De man die rein van hart en hand, zich niet aan de ijdelheid verpandt en geen bedrog pleegt in zijn eden" (24:2 berijmd).

Hoevelen zijn bij het bestijgen van de Sion niet teruggevallen, omdat de weg des geloofs te moeilijk voor hen was (verslapping of backsliding)? Maar de gemeente in de eindtijd bereikt de top en daarmee dus het einddoel des geloofs. Dit is mogelijk omdat er een Lam is, waarvan in de aanvang der Openbaring geschreven staat: Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed - en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt - Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen" (1:5,6).

Aan deze honderdvierenveertigduizend is bewaarheid: "Wat bij de mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God". Het is het geheim van de laatste tijden, als Gods Geest overvloedig uitgestort wordt om het werk van Jezus Christus op aarde in zijn verlossing, heling en vervulling te realiseren.

Wij schreven reeds bij hoofdstuk 7 over deze honderdvierenveertigduizend verzegelden uit de ganse rijke schakering van het Israël Gods. Nu hebben zij het einddoel van hun geloof, het totale behoud van ziel en geest bereikt. De tempel Gods in de geestelijke wereld is voltooid. De geweldige zuilengalerij, die dit bouwwerk omgeeft, laat zien, wie deze zonen Gods in de eindtijd zijn. In hoofdstuk 3:12 staat: Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam".

Deze overwinnaars zijn volkomen vernieuwd in hun denken. Zij bedenken alleen dingen die boven zijn, niet die zich op de aarde bevinden (Col. 3:2). Om die reden kunnen zij ook in een punt des tijds veranderd worden, omdat hun onzienlijke, inwendige mens geheel vernieuwd is. Daarom is de naam van het Lam en van de Vader op hun voorhoofd geschreven, in tegenstelling met de volgelingen van de antichrist, die het merkteken van het beest op hun voorhoofd ontvangen.

In hoofdstuk 7 worden de honderdvierenveertigduizend, knechten Gods genoemd. Zij hebben immers de gestalte van het Lam, de knecht des Heren uit Jesaja 53. Zij gingen immers dóór de grote verdrukking en zij komen uit de grote verdrukking (7:14). Zij zijn hun Heer gelijkvormig geworden. Op deze wereld hebben zij geen gedaante noch aanzien en geen gestalte, dat men hen verkiezen zou. Zij zijn veracht, de onwaardigsten onder de mensen en als zij verdrukt worden, zijn zij als lammeren ter slachting geleid en zij doen hun mond niet open.

In de hemelse gewesten zijn zij echter overwinnaars en verenigd met de Meester, die hen kocht met zijn bloed. Wanneer de boze komt, vindt hij in hen geen aanknopingspunt. Welk een heerlijke belofte ligt in dit visioen. In de laatste der dagen zal God immers zijn Geest uitstorten als nooit tevoren. Dan wordt de Sion een zeer hoge, verheven berg. "En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vast staan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen" (Jes. 2:2).

Het zal zijn een tijd van "bloed, vuur en rookzuilen", van beproeving en verdrukking, van de grote en geduchte dag des Heren, maar de belofte, gerealiseerd in dit visioen, is: "Dat een ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft" (Joël 2:3 2).

 

Openbaring 14:2,3 


En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van zware donder. En de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon en vóór de vierdieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde.

Johannes zag in zijn visioen de honderdvierenveertigduizend staande op de berg Sion, maar hij hoorde bovendien hun stem in de geestelijke wereld. Hij vernam een geluid als het geruis van talrijke wateren, als van een machtige waterval die zich in een diep ravijn stort. Het komt uit de mond van de zangers, de "grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen - en natiën en talen" (7:9).

Deze menigte vormt dus een geestelijke eenheid, hoewel er een rijke schakering in het geluid is. Hun gezang wordt begeleid door harpspel. Er worden akkoorden aangeslagen die als het daveren van de donder in de oren klinken. In hoofdstuk 15:2 wordt erop gewezen, dat deze citerspelers aan de glazen zee staan en het lied zingen van Mozes, de knecht Gods, en het lied van het Lam. De doortocht door de Schelfzee is immers het beeld van de laatste fase van de grote verdrukking.

Gods volk is dan juichend doorgetrokken op de weg naar zijn doel, terwijl de Farao-van-de-eindtijd met zijn wagens en zijn legermacht en de keur van zijn wagenhelden, in de vuurzee is achtergebleven en omkomt. Exodus 15:16,17 vermeldt: "Terwijl uw volk, Here, doortrok, uw volk, dat Gij U hebt verworven, doortrok. Gij brengt hen en plant hen op de berg die uw erfdeel is ; de plaats die Gij, Here, tot uw woning gemaakt hebt; het heiligdom. Here, door uw hand gesticht".

In dit lied van Mozes vinden wij dus de twee beelden van de zonen Gods in één profetie. Het is het volk dat doortrekt en de veilige oever bereikt; het is ook het volk dat geplant wordt op de berg Sion. Zo is ook hier weer het oude verbond de schaduw van het nieuwe. De Rode Zee, de tempelberg en de priesters waren niet de werkelijkheid, maar slechts de afbeelding der hemelse dingen, die Johannes in visioenen zag. Maar ook een gezicht is niet de betekenende zaak, doch een gelijkenis ervan.

Wie de voorstelling letterlijk neemt, maakt het gezicht tot een chaos en komt in zijn eigen uitlegging tot allerlei warrigheden. Een letterlijke verklaring zou ervan moeten uitgaan, dat honderdvierenveertigduizend mensen zich tezamen op de top van een berg bevinden, allen met namen op hun voorhoofd en allen met een harp in de hand, om maar niet te spreken van het lam dat zich te midden van deze schare bevond! Wie zulk een uitleg geven, laten blijken dat zij nimmer een visioen hebben gehad, noch de geestelijke waarde ervan begrijpen.

Voor hen die zeggen: men moet lezen wat er staat en geloven wat er staat, geldt: "Zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken. Doch een ongeestelijk mens (die leeft buiten de onzienlijke wereld) aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk (in verband met de wereld der geesten) te beoordelen is" (1 Cor. 2:13,14).

Hoofdstuk 7:9 zegt, dat deze overwinnaars "stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen". Het beeld is dus: het Lam, staande als geslacht, in het midden van de troon en van de vier dieren en te midden der oudsten (5:6). Nog staan de honderdvierenveertigduizend voor de troon. Zij zijn wel overwinnaars op de aarde, maar zullen met het Lam de laatste slag in de hemelse gewesten, die van Harmágedon, nog moeten winnen, voor zij hun plaats óp de troon kunnen innemen (20:4).

De vertegenwoordigers van de schepping (de vier dieren) en de oudsten van het nieuwe Jeruzalem hebben deel aan de vreugde van de tempel Gods die voltooid is. Duidelijk wordt erop gewezen dat wij hier te doen hebben met een bijzondere categorie gelovigen. Te midden van de grote verdrukking hebben zij de volkomenheid naar ziel en geest bereikt. Als zij het gezang der verlossing zingen, kan niemand de inhoud ervan overnemen. De voltooide gemeente die gereed staat om in een punt des tijds van de aarde te worden weggenomen, zingt een lied, dat in geen enkele zangbundel voorkwam en voor zal komen.

Het is een geesteslied. Het zingen met de geest in menigerlei talen is een begaafdheid van de menselijke geest, die door de inwonende Heilige Geest wordt gebruikt. Als geruis van talrijke wateren en het daveren van geweldige donder klinkt de hymne van de losgekochten der aarde, dit wil zeggen van hen wier wandel tijdens hun verblijf op de aarde geheel in de hemel is. Hun lichamelijke transfiguratie is nabij en ook nu nog zingen zij een lied met de geest, zoals Paulus dit deed en ook wij dit doen. Nooit werd op aarde evenwel zo'n lied in nieuwe tongen gezongen, want er klinkt een nieuw gezang. De grote schare zingt het overwinningslied, de verwoording in menigerlei talen van een volkomen zegepraal. Het was één lied, en de stem van vele wateren ziet op de vele geestestalen, die representatief zijn voor vele volken (vergelijk 7:9 en 17:2).

De schare overwinnaars behoort bij de wederkomst des Heren tot de mederegeerders in het zogenaamde duizendjarige rijk. "Zij zullen als koningen heersen op de aarde" (5: 10) en "zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus duizend jaren lang" (20:4). Wij merken nog op, dat de Openbaring zich inzonderheid bezighoudt met de gemeente in de eindtijd, die een belangrijk deel van de tempel Gods is en deze voltooit.

 

Openbaring 14:4,5 


Dezen zijn het die zich niet met vrouwen hebben bevlekt want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heen gaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk.

De eindtijdgemeente heeft slechts één doel, zoals Paul Gerhardt in zijn lied zegt: "Om hemelwaarts te streven". Zij volgt het Lam waar Hij ook heengaat. Zij kiest de weg van het Urn en, denkt zoals Hij dacht, spreekt zoals Jezus sprak, doet wat Hij deed, leeft zoals Hij leefde en heeft dezelfde strijd tegen de geestelijke boosheden als Hij had. Deze overwinnende schare heeft radicaal met de ongerechtigheid van de aarde gebroken. Zij hebben zich niet met vrouwen besmet, want zij zijn maagden. Hier wordt niet van vrouwen gezegd, dat zij maagden zijn, maar gesproken van de zonen Gods, die een gemeente vormen waarin geen onderscheid is tussen man en vrouw. Bedoeld wordt dat zij geestelijk niet gehoereerd hebben.

Deze gemeente, die door de grote verdrukking ging, is maagdelijk, want zij is trouw aan haar ene Heer gebleven. Zij heeft zich niet afgegeven met het grote Babylon, de moeder der hoeren. Door het werk van de Heilige Geest is deze vrouw des Lams "stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet" (Ef 5:27). Jezus Zelf vergeleek deze ware gemeente met vijf wijze maagden, die haar lampen op het middernachtelijke uur in orde brachten (Matth. 25: 1 13).

De lamp is het Woord van God, dat het pad verlicht, het donker op doet klaren". Deze lamp kan niet schijnen, indien er geen olie des geloofs in is. De gemeente in de eindtijd gelooft het ganse Woord van God en vertrouwt erop en daarom volgen haar de tekenen, die ook de prediking van Jezus vergezelden. Door het geloof heeft dit Woord van God gewerkt als een zaad, dat op de akker van het hart viel, daarin wortel schoot en vrucht voortbracht, dertig-, zestig- en honderdvoud.

De honderdvierenveertigduizend zijn gekocht uit de mensen. In hoofdstuk 5:9 wordt van het Lam gezegd: "Want Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie". Na de zondeval was de aarde met de mens onder de heerschappij van de duivel, verkocht onder de zonde. Met zijn bloed, dat is zijn leven, heeft Jezus de mens vrijgekocht. De honderdvierenveertigduizend hebben de genade in haar volle rijkdom aanvaard. God neemt geen engelen aan, maar alleen de mens.

Deze zal voor eeuwig met Hem regeren en in of op zijn troon zitten. De troon- verwervers zijn gekocht uit de mensen en niet uit de engelen. Zij worden eerstelingen genoemd voor God en het Lam, omdat zij behoren tot de gemeente van wedergeborenen en de Vader (God) en de Zoon (het Lam) woning in hen gemaakt hebben door de Heilige Geest, zoals er staat: "Naar zijn raadsbesluit heeft Hij ons voortgebracht door het woord der waarheid, om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen" (Jac. 1:18).

Zij zijn allen vol geloof en Heilige Geest. Hier is geen sprake van een halm, of een aar, maar van rijp graan. "In hun mond is geen leugen gevonden". Hun priesterlijk gewaad is onbezoedeld. Uit de mond, die het nieuwe lied aanheft, welt geen zoet en bitter water tezamen op. (Jac. 3:11).

In hen wordt bewaarheid: "Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij "m zijn voetstappen zoudt treden; die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden" (1 Petr. 2:21,22).

"Zij zijn onberispelijk" is een vervulling van wat staat in 1 Thessalonicenzen 5,23: "En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen". Vele eeuwen heeft de christenheid deze waarheid ontkend, en beleden dat de gelovige zondaar blijven moet tot de dood. De bijbel echter zegt: "Jezus zal het doen".

Daarom verwerpen wij de mening, dat de Heer zijn gemeente nu reeds kan opnemen. Deze onzalige toekomstleer heeft ook onder de pinkstergelovigen ontzaglijk veel kwaad gesticht, want zij is in strijd met het volle evangelie van Jezus Christus dat leert, dat God in het bijzonder in het laatste der dagen het volle heil schenken zal door zijn Heilige Geest. Dan wordt vervuld: "Het voornemen des Heren ("opdat de mens Gods volmaakt zij") zal door zijn hand voortgang hebben.

Om zijn moeitevol lijden zal hij het zien tot verzadiging toe" (Jes. 53: 10,11). Jezus waarschuwde voorhen die zeggen: "De tijd is nabij , zonder dat het doel van God met de mens bereikt is. Hij sprak: "Gaat hen niet achterna" (Luc. 21:8).

 

Openbaring 14:6,7 


En ik zag een andere engel vliegen in het midden des hemels en hij had een eeuwig evangelie, om dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en stam en natie; en hij zeide met luider stem: Vreest God en geeft Hem eer, want de ure van zijn oordeel is gekomen, en aanbidt Hem, die de hemelen de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.

Johannes ontving zijn openbaring door middel van de engel des Heren (1:1 en 22:16). Zoals Mozes de wet ontving "door bemiddeling van engelen gesproken" (Hebr. 2:2), zo staat ook Johannes te midden van een engelenbediening. Paulus noemt deze mogelijkheid, als hij schrijft: "Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, een evangelie verkondigen". (Gal. 1:8).

Bij de wisseling van het tafereel ziet Johannes nu in een visioen een engel vliegen in het midden des hemels. Na de engel die de zevende bazuin blies, is sprake van "een andere engel". Deze beweegt zich in het midden of het centrum van de onzienlijke wereld bij de troon van God. Deze machtige geest moet een eeuwig evangelie verkondigen aan hen die de aarde bewonen. Het bepalende woordje "eeuwig" wijst erop, dat er geen tweeërlei evangelie is. Het evangelie zoals Jezus Christus het gepredikt en geopenbaard heeft, is het enige, ware evangelie. Het is eeuwig, omdat het de arbeid betreft van het Lam, "dat geslacht is, sedert de grondlegging der wereld" (13:8).

Het betreft de dingen welke van eeuwigheid bekend zijn" (Hand. 15:18).

Nu is het eeuwige evangelie, dat Jezus bracht, in de loop der eeuwen in de kerk door onwetendheid en afval verloren gegaan. Wie het in onze tijd brengen wil, wordt niet begrepen of geaccepteerd. De wijze maagden ontwaken evenwel uit hun diepe slaap. Op bovennatuurlijke wijze ontvangen gelovigen weer kennis en inzicht in de hemelse zaken. In het laatste der dagen stort God van zijn Geest uit en zijn er weer profetieën en gezichten, tekenen en wonderen.

In de naam van Jezus worden weer duivelen uitgeworpen, legt men op zieken de handen en worden de kinderen Gods in de Heilige Geest gedoopt. Van dit eeuwige evangelie, dat de gelovigen van het Oude Testament slechts "uit de verte hebben gezien en begroet" (Hebr. 11:13), sprak Jezus: "En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn". (Matth. 24:14).

Deze woorden stemmen overeen met de opdracht aan de engel "dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en stam en taal en natie". Neen, de gemeente gaat niet als een neergeslagen vlam uit, maar zij heeft een geweldige en heerlijke toekomst. De ganse wereld zal eenmaal de woorden horen, die Jezus gesproken heeft en de wonderen zien, die Hij gedaan heeft en zelfs grotere. (Joh. 14:12).

Slechts vasthoudende aan dit evangelie kan men en de boze weerstaan.

Dit visioen toont ons de opdracht, die de eindtijdgemeente volvoeren moet. De inhoud ervan is: "Vreest God, en geeft Hem eer, en aanbidt Hem". Tevens kondigt de engel aan dat de ure van het oordeel gekomen is. De scheiding tussen Babylon met haar voortzetting in de antichristelijke kerk enerzijds en de gemeente Gods anderzijds, wordt tot stand gebracht, want oordeel (Grieks: "krisis") betekent scheiding maken. De kloof wordt duidelijk aanwijsbaar. Tegenover de aanbidding van het beeld en het beest staat het aanbidden van God, want er wordt geroepen: "Vreest God en aanbidt Hem". God alleen is groot en Hij is de Almachtige, de Here der heerscharen, die de zienlijke en de onzienlijke dingen geschapen heeft.

Ook de fonteinen der wateren zijn door Hem gemaakt en dit herinnert aan het oordeel van de zondvloed, toen deze kolken der grote waterdiepte opengebroken werden en allen die de Here God niet vreesden en dienden, omkwamen. In deze eindtijd zullen echter door de prediking van de laatste getuigen miljoenen ontwaken, want er is sprake van een grote schare die niemand tellen kon. Het volle evangelie is de tijding van het geloof in het onmogelijke. Dit geloof overwint de wereld.

 

Openbaring 14:8 


En een andere, een tweede engel, volgde zeggende: Gevallen, gevallen is het grote Babylon, dat van de wijn van de hartstocht zijner hoererij al de volkeren heeft doen drinken.

Wanneer het oordeel of de scheiding bij het huis Gods begint, blijkt reeds dadelijk dat Babylon aan de zijde der veroordeling komt. Er is een vervulling met de Heilige Geest, waai door de mens hemelsgezind wordt, maar er is ook een drinken van de driftwijn, die tot geestelijke ontucht voert. Het rijpe onkruid en het rijpe graan worden nu bijeengebonden. De afvallige wereldkerk met haar begeerte des vlezes, met haar begeerte der ogen en met haargrootsheid des levens, is gevallen.

De kerk die miljoenen verleidde en tot afval bracht, wordt uitgerangeerd. Babylon bestáát en er wordt opgemerkt dat het een zeer grote stad is. Het heeft alle volkeren op listige wijze van de ware God doen afhoereren. Laat daarom geen enkele kerk menen dat zij met Babylon niets van doen heeft. De geest van Babylon, de geest der dwaling, is doorgedrongen in de gehele christenheid. Gods volk leeft in ballingschap.

Het is weggevoerd uit de hemelse gewesten en gebracht in een stad die in de zichtbare wereld haar invloed en stem doet gelden. Babylon kent geen wandel in de hemelse gewesten, geen strijd aldaar en verzamelt geen schatten in de hemel. Babylon kent geen doop in de Heilige Geest, geen ijveren naar de geestelijke gaven. Zijn inwoners kennen geen vrede, geen gerechtigheid en geen blijdschap die gewerkt wordt door de Heilige Geest.

Met Babylon bedoelt de Schrift niet een bepaalde kerk, maar het ganse systeem van wereldgelijkvormigheid in cultuur, kennis, macht, aanzien en wetenschap. Babylon lokt de mens uit de geestelijke wereld en geeft hem een surrogaat uit de natuurlijke wereld in kerkbesef, theologie, dogmatiek, liturgie, traditie, gewijde personen, gebouwen en voorwerpen. Over bekering, wedergeboorte, vervulling met de Heilige Geest, verlossing, bevrijding, genezing en heiligmaking wordt in Babylon niet gesproken.

Babylon wordt weggevaagd door de zich ontwikkelende antichristelijke macht. Zijn kathedralen, universiteiten, concilies, synoden, zijn invloed, cultuur en wijsheid worden door het beest en zijn profeet overgenomen. De grote verwarring heeft dan opgehouden. Van nu aan staan twee grootmachten tegenover elkander: Jezus Christus en zijn gemeente en de antichrist met degenen die het beest en zijn beeld aanbidden.

 

Openbaring 14:9-11 


En een andere engel, een derde, volgde hen zeggende met luider stem: Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn band ontvangt, die zal ook drinken van de wijn van Gods gramschap, die ongemengd is toebereid in de beker van zijn toorn; en bij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en van het Lam. En de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden, en zij hebben geen rust, dag en nacht, die bet beest en zijn beeld aanbidden, en al wie het merkteken van zijn naam ontvangt.

Hoofdstuk 14 is het begin van het einde. De laatste plagen worden ingeluid. Babylon, de grote verwarring, is van de aarde weggevaagd. Het vlees van de grote hoer is door de antichristelijke macht gegeten (17:16). Haar rijkdom, haar organisaties en haar invloed, zijn overgenomen door de zonen des verderfs. De scheiding tussen licht en duisternis is nu aanwijsbaar. Het Lam met zijn vrijgekochten staat aan de ene zijde en de antichrist met zijn gemeente aan de andere.

Beide groepen hebben een merkteken: de eerste de doop in de Heilige Geest en de laatste de doop in de geest van het beest uit de afgrond. Er wordt op hoog niveau gestreden: Geest tegenover geest, geloof tegenover geloof en geestelijke kracht tegenover geestelijke kracht. Door het teken van de verbondenheid met het beest worden de zonen des verderfs bijeengevoegd en wordt vervuld wat Jezus zei: "En in de oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden" (Matth. 13:30).

Wie het beest aanbidt en gedoopt wordt in zijn geest, zal de wijn van Gods gramschap moeten drinken. De zeven laatste plagen beschrijven de ondergang van het rijk van de antichrist. De wijn moet onvermengd gedronken worden, dat wil zeggen zonder water en onversneden. In deze plagen is niets dat hun uitwerking verzacht. Iedere vorm van genade ontbreekt bij dit oordeel. Deze gramschap komt niet over de gemeente. De fiolen van Gods toorn worden uitgegoten over "de mensen die het merkteken van het beest hadden en die zijn beeld aanbaden" (16:2).

De doop in de geest van het beest maakt de mensen immuun voor iedere goddelijke beïnvloeding. Het merkteken van het beest maakt hen één met het rijk der duisternis. Zoals de zonen Gods aan hun Heergelijk geworden zijn, zo ook de zonen des verderfs aan hun meester.

Daarom is hier geen sprake meer van goddelijke verdraagzaamheid en lankmoedigheid. De dienaren van de antichrist "leven, bewegen zich en zijn" buiten God; dientengevolge wordt zijn rijk tot de hel toe neergestoten.

Eenmaal werden de steden Sodom en Gomorra door God omgekeerd, terwijl de Heer vuur en zwavel deed regenen (Gen. 19:24,25).

Op hun onnatuurlijke, vleselijke zonden, die zij in verwatenheid en valse gerustheid bedreven, volgde een straf in de zichtbare wereld. Bij de antichrist ligt de zonde veel dieper: zij wordt daar geboren uit de bewuste gemeenschap met het beest uit de afgrond. Daarom zal het de steden van Sodom en Gomorra verdraaglijker zijn in de dag des oordeels dan hen die het merkteken van het beest dragen. De wereld van de eindtijd heeft de tekenen en de wonderen van de zonen Gods aanschouwd en toch bekeerden haar inwoners zich niet. Zij hebben de leugen liefgehad boven de volle waarheid en de dwaling, boven de prediking van het volle evangelie.

Eenmaal riepen de demonen: "Zijt gij gekomen om ons te pijnigen vóór de tijd? De antichrist met zijn gemeente ondergaat reeds op aarde de volheid van de helse folteringen. Haar leden worden volledig overgeleverd aan het vuur en aan de zwavel, beelden van de demonische machten met hun ontbindende, vergiftigende en verstikkende werking.

Er is een eeuwig evangelie dat niet ophoudt en geldig is tot in alle eonen, maar er is ook een eeuwig vuur dat de mens een eeuwige pijn veroorzaakt en welks rook opstijgt tot in de eeuwen der eeuwen. Bij de laatste plagen wordt deze walm steeds dichter. De dienstknechten van de antichrist leven reeds in de hel en zij blijven in deze toestand in alle eeuwigheid. Wanneer zij zich niet bekeren bij de prediking van het volle evangelie zoals Jezus dit eenmaal bracht en de zonen Gods het in de eindtijd openbaren, welke roepstem zal dan machtig genoeg zijn om hen tot bekering te brengen?

Zij zijn één geworden, zoals de duivel en het beest één zijn. In hen is geen verlangen naar heil, geen dorst naar gerechtigheid en geen wil om te komen. Wie het evangelie bewust verwerpt, kan nooit meer gered worden, omdat God geen andere blijde boodschap meer heeft.

Zoals van de vier dieren in hoofdstuk 4 gezegd wordt, dat zij dag noch nacht rust hadden van de lof en aanbidding en van hun voortdurende zinsverrukking, zo achtervolgt de onrust deze zonen des verderfs dag en nacht. De aanbidders van het beest en van zijn beeld liggen onder een eeuwige vloek.

Zij dragen de naam van het beest en in zijn naam bezitten zij ook zijn wezen. Waar het beest is, zijn zij, en zij blijven met hem verbonden in de poel des vuurs die van zwavel brandt.

 

Openbaring 14:12,13 


Hier blijkt de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren.
En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na


Vers 12 begint met "hier", wat betekent: in deze tijd. In de eindtij d zullen de heiligen volharding moeten openbaren. De heiligen zijn degenen die gered, gereinigd, verlost en genezen zijn. Heilig betekent afgezonderd voor God, gescheiden van het kwaad en genezen of geheeld. Een heilige zou men kunnen vergelijken bij een gaaf kind, dat evenwel nog op moet groeien tot de volwassenheid. Er is standvastigheid nodig om in deze wereld op te wassen tot de mannelijke rijpheid en steeds gaaf te blijven, dat wil zeggen niet meer aangetast te worden door de boze.

In 1 Timotheüs 4:1 staat: "Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen". Er is dus een afval der heiligen of der geheelden, van hen "die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de Heilige Geest, en het goede woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben"(Hebr. 6:4,5).

Maar er is ook een volharding der heiligen. Wanneer men de mogelijkheid van de afval der heiligen loochent, ziet men gewoonlijk ook niet de noodzakelijkheid der volharding. Als de apostel spreekt overliet openbaar worden der zonen Gods en over de strijd om het beoogde doel te bereiken, zegt hij: "Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding" (Rom. 8:25).

De ware gemeente ziet niet allereerst uit naar de komst van Jezus, maar zij jaagt ernaar om te beantwoorden aan het doel waartoe zij geroepen is: "Opdat de mens Gods volkomen zij en tot alle goed werk volkomen toegerust". Van deze heiligen wordt gezegd dat zij de geboden Gods bewaren. Zij wandelen naar de Geest en daarom wordt de eis der wet in hen vervuld (Rom. 8:4).

Zij geloven in Jezus, hebben Hem lief en daarom bewaren zij zijn woord (Joh. 14:15), want geloof moet zich altijd hechten aan wat gesproken is. Zij blijven in zijn liefde en worden volkomen in het volharden op deze weg. Jezus is immers de voleinder des geloofs, die het mogelijk maakt de wedloop met volharding te lopen (Hebr. 12:1).

De gemeente in de eindtijd is een strijdende en overwinnende kerk. In haar wordt vervuld: "En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn" (1 Thess. 5:23).

In 1 Petr. 1:9 wordt opgemerkt, dat het einddoel van ons geloof de zaligheid onzer zielen is. Wij worden niet zalig doorons sterven, want de dood is onze vijand, maar wij bereiken het einddoel door ons geloof in Jezus. Vertrouwende op zijn Geest en zijn kracht zullen wij de volkomenheid bereiken. Paulus schreef aan de Filippenzen over deze volmaaktheid: "Broeders, ik voor mij acht niet, dat ik het reeds gegrepen heb, maar één ding doe ik: vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus" (3:13,14).

Paulus ijverde naar de geestelijke gaven en hij jaagde naar de liefde, niet om de Heer in de lucht te ontmoeten, maar om tot de volkomenheid te

geraken, "de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus" (Ef 4:13).

De gemeente in de eindtijd bereikt dit doel. Het onmogelijke is bij Jezus immers mogelijk. "Die u roept is getrouw; Hij zal het ook (door de wetten des Geestes in u) doen" (1 Thess. 5:24)

In deze tijd zullen zij die in de Heer (zijnde) sterven, zalig zijn, ook wanneer zij als martelaar een gewelddadig einde hebben. Van nu aan zijn de stervenden (in Christus) volkomen of zalig. Hoevelen zijn niet als een onrijpe vrucht gestorven? Nu evenwel is de oogst der aarde geheel rijp geworden (vers 15).

De gelovigen gaan rusten van hun arbeid, letterlijk: harde arbeid, lijden, pijn of moeite (St. Vert.). Zij hebben in de hemelse gewesten schatten verzameld. Zij zijn den beelde des Zoons gelijkvormig geworden. Zij gingen de wereld door, "Wel doende en genezende allen die door de duivel overweldigd waren" (Hand. 10:38). Zij deden de werken die Jezus deed en zelfs grotere.

Deze werken volgen hen na en vormen de grootte en de statuur van hun geestelijk of onzienlijk lichaam. Zij worden vergeleken met blinkend en smetteloos fijn linnen, waarmee de heiligen bekleed zijn. "Want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen" (19:8).

Met dit "fijne linnen" bekleed nemen zij hun intrek bij Jezus in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde. Daar leven zij verder, en bij leven behoren activiteiten. Zij zetten hun arbeid tot volmaking van de schepping voort onder allen, die in de stad Gods, het nieuwe Jeruzalem, vertoeven. Zij worden daarbij niet meer gehinderd door de tegenwerking en de aanvallen van de boze. Zij kunnen nu moeiteloos het werk dat hun lief is, voortzetten.

 

Openbaring 14:14 


En ik zag en zie een witte wolk en op de wolk iemand gezeten als eens mensenzoon met een gouden kroon op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand.

Johannes ziet en hoort. Men moet gedoopt zijn in de Geest van God om deze visioenen te verstaan. Wij zijn blij dat ook in onze gemeenten weer gezichten en profetieën zijn en dat wij vanuit deze ervaringen het Woord van God herkennen. Ook in onze dagen spreekt de Geest tot de gemeente en het is zaak om de profetieën niet te verachten.

De visioenen van de drie engelen, waarvan de eerste het eeuwig evangelie verkondigde en de twee anderen het oordeel toonden over Babylon en het rijk van de antichrist, maken plaats voor een nieuw en heerlijk gezicht. Johannes ziet een witte wolk. Bij dit beeld denken wij aan de zilverkleurige of opalen morgenwolken in het Midden-Oosten. Men ziet de toppen der bergen als rotsgevaarten en als eilanden in deze schuimende zee. De rijzende zon doortintelt de drijvende dampmassa, die spoedig verdwijnt onder de hitte der zonnestralen.

Op de bodem blijft de verkwikkende nachtmist achter, die het gewas leven en vruchtbaarheid schenkt. Deze wolkenmassa is een wolk of nevel van dauw in de hitte van de oogsttijd (Jes. 18:4).

De witte wolk waarover hier gesproken wordt, verschijnt ook in de oogsttijd, namelijk in die van de aarde. In dichterlijke taal spreekt David over deze schitterende wolkengevaarten als over vleugelen des dageraads (Ps. 139:9).

De wederkomst des Heren wordt meermalen getekend als een komen op (met of in) de wolken des hemels. In Palestina leert men begrijpen dat de lichtende zilveren cumulus, die vroeg in de morgen de lucht vervult, het beeld is van deze heerlijkheid. De bedoeling is duidelijk. Vanuit de zee is een damp opgestegen en heeft er zich een wolk gevormd. De zee is in de bijbel het beeld van de geestelijke wereld, zoals de aarde dat is van de zienlijke of stoffelijke wereld.

Zoals een waterdruppel uit de zee verdampten opstijgt inde lucht, zo wordt een mens bij zijn wedergeboorte overgezet in de hemelse gewesten. Hij wordt ernaar overgeplaatst en begint daar in het Koninkrijk Gods te functioneren (Ef. 2:6).

Het beeld is duidelijk. De waterdruppel, de onzichtbare mens des harten stijgt op door de kracht van de Heilige Geest, als hij bewerkt wordt door de Zon der gerechtigheid, God. Het water vormt in de hemelse gewesten een wolk. Deze bestaat uit miljoenen waterdruppels en is het beeld van de gemeente van Jezus Christus. De wateren (de geesten) zijn in de onzienlijke wereld gescheiden. Alle godsdiensten op de aarde zijn van beneden. Alleen zij die Jezus toebehoren, zijn van boven. Tot de religieuze leiders van zijn dagen sprak de Heer: "Gij zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt van deze wereld, Ik ben niet van deze wereld" (Joh. 8:23).

Wanneer een kind van God sterft, wordt hij naar de uitwendige mens van de aardse sfeer losgemaakt, maar zijn ziel en geest, de inwendige of onzienlijke mens, zijn eeuwig. Deze inwendige mens blijft in het lichaam des Heren, dat is in de wolk. De Zoon des mensen is met de wolk verbonden, zoals Hij in een ander beeld, als het hoofd verbonden is met zijn lichaam. Op zijn hoofd is nog altijd de gouden kroon des levens, waarvan in hoofdstuk 6:2 gesproken werd.

Als gezegd wordt, dat Jezus in de eindtijd met de wolken des hemels wederkomt, betekent dit dat Hij met zijn gemeente terugkeert. Zoals bij het aanbreken van een nieuwe dag de morgenwolk op aarde neerdaalt als een dauw des hemels, zo keert in de eindtijd onze Heer met zijn gemeente terug naar de aarde. Dit nederdalen beeldt uit, dat de inwendige mens van de gelovige weer een lichaam ontvangt, waarmee hij in de zichtbare wereld kan functioneren.

In 1 Corinthiërs 15:44 staat, dat een geestelijk lichaam opgewekt wordt. Onder opwekken verstaat men, dat een aanwezige persoon dooreen impuls van buiten af in de aardse sfeer teruggebracht wordt. Bij de opstanding der doden worden geest en ziel (het geestelijke lichaam) opgewekt en in staat gesteld zich te manifesteren in de natuurlijke wereld. Bij zijn verschijning neemt het geestelijke lichaam de menselijke gestalte aan, gevormd uit de elementen der aarde. Kracht wordt dan overgezet in stof Zo kan het geestelijke lichaam of de inwendige mens opstaan, om zijn taak in de zichtbare wereld opnieuw te aanvaarden.

Een zelfde gedachte vinden wij ook, wanneer het hemelse Jeruzalem uit de onzienlijke wereld neerdaalt naar de aarde, de zichtbare wereld. In onze tekst zien wij het ogenblik, dat de ontslapenen op het punt staan verenigd te worden met hen die nog op aarde zijn in een sterfelijk lichaam, en die in een oogwenk zullen veranderen. Het is de tijd van de zevende of de laatste bazuin.

Zij die levend overblijven, zullen nu in een punt des tijds getransformeerd worden. "Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden. die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen" (1 Thess. 4:15-17).

Wanneer iemand echter niet "in Christus" ontslaapt, dat wil zeggen niet behoort tot de gemeente, dan blijft hij bij zijn sterven verbonden met de zee. Zijn geest is immers niet vanuit de zee opgestegen naar de wolk. Zijn geest en ziel verdwijnen dan in de afgrond, de gevangenis waar ook vele gevallen, boze engelen zich bevinden. Bij de opstanding lezen wij niet, dat de aarde zijn doden teruggeeft, maar de zee. "En de zee gaf de doden, die in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, die in hen waren" (20:13).

Zee en dodenrijk zijn dus synonieme begrippen, terwijl de dood meer ziet op de macht, die dit dodenrijk beheerst. Wij kunnen nu ook begrijpen dat eenmaal, wanneer deze wolk neergedaald is van de hemel naar de aarde, de zee niet meer zal zijn, zomin als de nacht, of de bergen die niet meer gevonden worden. Het zijn de boze machten, die de ziel en de geest van de mens naar de diepte van de afgrond voeren, terwijl de kracht van de Heilige Geest de kinderen Gods naar de wolk voert.

 

Openbaring 14:15,16 


En een andere engel kwam uit de tempel en riep met luider stem tot Hem, die op de wolk gezeten was: Zend uw sikkel uit en maat, want de ure om te maaien is gekomen, want de oogst der aarde is geheel rijp geworden. En Hij, die op de wolk gezeten was, zond zijn sikkel uit op de aarde, en de aarde werd gemaaid.

Toen Jezus naar de hemel voer, ontving Hij alle macht in hemel en op aarde. In Openbaring 6 staat, dat de Heer als ruiter op het witte paard een kroon ontving, het teken van koninklijke waardigheid. Hij zond zij n Heilige Geest uit en van dat ogenblik ging deze ruiter door de wereld, overwinnende en om te overwinnen. In zij n handen is een boog, zoals ook zijn grote tegenstander satan er een heeft. Bij de laatste is sprake van brandende pijlen, die door hem op het volk Gods gericht worden om dit dodelijk te kwetsen.

Maar er bestaat voor de gelovigen ook een doeltreffende verdediging, waarover Zacharia schrijft: "Dan zal de Here hun verschijnen, en zijn pijl zal als de bliksem uitschieten" (9:14). Het Woord Gods behoort in de wereld vergezeld te worden door de kracht van de geestelijke gaven, waardoor de gelovigen de vijand kunnen onderscheiden, binden, weerstaan en overwinnen.

Ook lezen wij van het scherpe zwaard des Geestes, dat uit de mond van de Zoon des mensen komt (1:16). Dit zwaard is het woord Gods, waardoor het goede van het kwade gescheiden wordt, de gerechtigheid van de ongerechtigheid. Het is het zwaard van het oordeel. In Hebreeën staat: "Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten" (4:12 St.Vert.).

De bedoeling van deze woorden is niet dat de ziel van de geest gescheiden zou worden, of het merg van de gewrichten, maar dat het Woord Gods diep in het mensenleven dringt en daar de scheiding veroorzaakt. In geest, ziel en lichaam wordt een kloof gemaakt tussen wat uit God is en wat Hem niet toebehoort, opdat geheel onze geest, ziel en lichaam bij de komst van onze Here Jezus Christus mogen blijken in alle opzicht onberispelijk bewaard te zijn.

Het Woord Gods (dat is het woord van Jezus) is dus als een zwaard om te oordelen" en scheiding te maken. In de eindtijd is deze scheiding voltooid. De gelovigen zijn volmaakt heilig geworden en de zonen des verderfs volkomen wetteloos. Er komt nu een ander beeld. In de hand van de Zoon des mensen is het zwaard vervangen door een scherpe sikkel.

Aangaande de geschiedenis der kerk sprak de Heer: "De grond brengt vanzelf vrucht voort; eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar. Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is" (Marc. 4:28,29).

De halm en de aar geven het leven door, maar zij zijn geen doel. Zo heeft de kerk als halm en aar gefungeerd. In de eindtijd wordt het koren rijp. De vrucht komt dan overeen met wat de zaaier in* de grond bracht. De zonen Gods zullen dan het beeld van de Zoon Gods gelijkvormig zijn. "Dit zijn de dagen van het rijpe, gouden graan". Om de oogst binnen te halen, is geen zwaard nodig dat oordeelt, maar een sikkel waarmee het koren van de aarde losgemaakt wordt.

Uit de tempel komt een engel. De tempel is het huis Gods, de gemeente van Jezus Christus, die de voltooiing bereikt heeft. Deze engel der gemeente brengt als dienende geest de bede over: "Kom Here Jezus!" De vrouw des Lams heeft zich gereedgemaakt (19:7). Zij is zonder vlek en rimpel. De tijd is aangebroken om het rijpe koren in de hemelse schuur te brengen. Deze schuur is de verheerlijkte gemeente. Dan zendt de Zoon des mensen zijn sikkel uit op de aarde.

De sikkel is het woord Gods, dat uitgaat met de roep: "Klimt hierheen op!" (11:12). In een punt des tijds wordt de gemeente veranderd. Haar leden hadden reeds een volmaakte, inwendige mens. Nu wordt ook het verderfelijke en sterfelijke lichaam veranderd in een onverderfelijk en onsterfelijk lichaam.

Paulus schreef in 1 Corinthiërs 15:51-53: "Zie , ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste (zevende) bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterflijkheid aandoen".

De sikkel - dat is Gods bevel - gaat over de aarde, gehanteerd door de engelen, want: "de maaiers zijn de engelen" (Matth. 13:39).

Ook toen het lichaam van Jezus in een onsterfelijk lichaam veranderd werd, waren engelen in en bij het graf aanwezig. Wij weten niet welke functie de engelen bij dit gebeuren hebben, zomin als wij hun taak begrijpen, wanneer er staat dat Israël de wet ontvangen had "op beschikking van engelen" (Hand. 7:5 3), of "door bemiddeling van engelen gesproken" (Hebr. 2:2).

De eerstelingsgarf wordt nu geheel binnengehaald. Deze eerstelingen vormen de "feestelijke vergadering der eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen" (Hebr. 12:23). Later zullen na het zogenaamde duizendjarige rijk en na het eindoordeel de anderen volgen. Wij hebben hier te doen met de eerste opstanding. "Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding" (20:6).

 

Openbaring 14:17,18 


En een andere engel kwam uit de tempel, die in de hemel is, ook hij met een scherpe sikkel en een andere engel kwam uit het altaar; deze had macht over het vuur en hij riep met luider stem tot hem, die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw scherpe sikkel uit en oogst de trossen van de wijngaard der aarde, want zijn druiven zijn rijp.

Een andere engel komt uit de tempel des hemels. Hij is ook een engel der gemeente. In Openbaring 2 en 3 wordt telkens van zo'n engel der gemeente gesproken. Hij staat voor de gemeente in de onzienlijke wereld. De tempel, het beeld van de gemeente, is in de hemel, omdat daar de verblijfplaats en de wandel van Gods volk is. Ook hier is de sikkel weer het woord van God, waardoor vanuit de gemeente het oordeel voltrokken wordt. Paulus schreef reeds: "Weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen?" (1 Cor. 6:2).

De engel wacht echter nog op een bevel om het vonnis te voltrekken.

In zijn visioen ziet Johannes een andere engel uit het (brandoffer) altaar komen. Wij zagen reeds dat dit altaar met het offer het beeld is van Jezus Christus. "Wij hebben een altaar, waarvan zij, die de dienst voor de tabernakel verrichten, niet mogen eten" (Hebr. 13.10).

Deze engel, die uit het altaar komt, is dus de engel van Jezus. Onder dit altaar zijn de zielen van hen die geslacht zijn om het woord van God en het getuigenis dat zij hadden (6:9). Deze martelaars hebben immers bij hun sterven hun intrek bij Jezus genomen (2 Cor. 5:8).

De zielen onder dit altaar riepen: "Tot hoelang, o heilige en waarachtige

Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?" (6: 10).

In dit stadium heeft het altaar geen functie op aarde. Er worden geen zielen gered. "Niemand kon de tempel binnengaan, voordat de zeven plagen der zeven engelen voleindigd waren" (15:8).

De gemeente wordt immers opgenomen en daarmee het orgaan, waardoor het evangelie der verzoening bekend gemaakt kan worden, van de aarde verwijderd. De engel die uit het altaar tevoorschijn komt en met een geweldige stem zijn commando geeft, is dus ongetwijfeld de engel des Heren. Daarom heeft hij macht over het vuur. Toen Christus leed, werd Hij door de Vader overgeleverd aan de machten der duisternis, dat is aan het vuur. Na zijn opstanding sprak de Heer: "Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde" (Matth. 28:18).

Hij heeft dus niet alleen de macht over de heilige engelen Gods, maar ook over de boze geesten. Hij draagt deze macht zelfs aan zijn volgelingen over en beveelt hen op slangen en schorpioenen te treden en onderwerpt aan hen de gehele legermacht van de vijand (Luc. 10:19).

De engel des Heren beschikt dus namens Jezus over de macht om Gods gramschap over de aarde te storten. Jezus is ook de doper met vuur! "De wan is in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer geheel zuiveren en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur" (Matth. 3:12).

In de zeven laatste plagen zien wij dan op welke wijze de duivelen hun opdracht volvoeren. Alles wat rijp is, wordt geoogst. De gemeente van Jezus Christus is het rijpe tarwegraan., en de gemeente van de antichrist vormt de trossen van de wijngaard der aarde, die geheel rijpe druiven heeft. Deze druiven zijn vol van "de wijn der hoererij" (17:2), dus vol van ongerechtigheid.

Er is in deze verzen dus sprake van de oogst der zonen Gods en die van de zonen des verderfs.

 

Openbaring 14:19,20 


En de engel wierp zijn sikkel op de aarde en oogstte van de wijngaard der aarde en wierp het in de grote persbak van de gramschap Gods. En de persbak werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de persbak tot aan de tomen der paarden, zestienhonderd stadiën ver.

De engel oogstte van de wijngaard der aarde, of zoals er letterlijk staat: sneed de wijnstok der aarde af. Niet alleen de vruchten, maar de wijnstok zelf wordt weggenomen. Wanneer het beest uit de afgrond met de valse profeet levend in de poel des vuurs geworpen wordt, houdt daarmee ook de kracht der dwaling op. Deze dwaling tierde welig op de aarde, maar haar voedingsbodem had zij in de afgrond.

De antichrist met zijn gemeente vormt de valse wijnstok met zijn ranken en zijn trossen, en staat tegenover de ware wijnstok Jezus Christus met zijn gemeente, die zijn voedingsbodem heeft in het Koninkrijk Gods. Alles wat behoort tot de wijnstok der wetteloosheid wordt in de grote persbak van de gramschap Gods geworpen. Johannes ziet ook hoe deze druiventrossen met voeten getreden worden om de wijn eruit te persen. En de ongerechtigheid kwam eruit. "Zij kauwden op hun tong van pijn, en zij lasterden de God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun gezwellen, en zij bekeerden zich niet van hun werken" (1 6:11).

Bij de vraag wie degene is, die deze wijnpersbak treedt, vinden wij het antwoord in Jesaja 63:3,4: "Ik heb de pers alleen getreden en van de volken was niemand bij Mij, Ik trad hen in mijn toorn en vertrad hen in mijn grimmigheid; toen spatte hun bloed op mijn klederen en Ik bezoedelde mijn ganse gewaad. Want een dag van wraak had Ik in de zin en het jaar van mijn verlossing was gekomen".

De profeet Joël beschreef deze krijg in de onzienlijke wereld met de woorden: "Slaat de sikkel erin, want de oogst is rijp. Komt, treedt, want de perskuip is vol; de wijnbakken stromen over. Want hun boosheid is groot" (3:13).

Nogmaals wordt erop gewezen dat deze laatste serie oordelen Gods volk niet treffen: deze persbak wordt buiten de stad Gods, het hemelse Jeruzalem, getreden. Wanneer Johannes het druivesap scherper beziet, merkt hij dat het bloed is. De gemeente van de antichrist wordt volkomen een prooi van het vuur, dat is van de boze geesten. Het bloed, beeld van het natuurlijke leven, vloeit weg.

Deze kerk is nu volkomen "begeesterd" door de duivel en een absolute prooi der wetteloosheid. Haar leden kunnen zelfs niet meer als natuurlijke mensen leven. Enorm is de omvang van deze serie plagen. Het beeld spreekt van een ontzaglijk slagveld, waar de paarden tot aan de koppen in het bloed waden. Het is een zee van bloed, van driehonderd kilometer lengte.

Miljoenen slachtoffers zijn een totale prooi van de geestelijke dood. Er is sprake van zestienhonderd stadiën, een volheid van veertig maal veertig. Zoals bij de zonen Gods de Geest die in hen woonde hun sterfelijke lichaam levend maakte, zo zijn de zonen des verderfs dermate gedemoniseerd, dat ook hun lichamen de doorwerking ervan ervaren en tenslotte een prooi worden van de laatste vijand, de dood.

 
vorige pagina terug volgende pagina