Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Openbaring
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 4


 

Openbaring 4:1 


Na deze dingen zag ik, en zie er was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, alsof een bazuin met mij sprak, zeide: Klim hierheen op en Ik zal u tonen. wat na dezen geschieden moet.

In de zeven brieven is sprake van de ontwikkeling, de strijd, de nederlaag en de overwinning van de aardse gemeenten. Wat vóór de eindtijd lag, wordt beschreven met de woorden: "Geen van hun werken waren vol bevonden voor God". In iedere gemeente zijn dingen te roemen, doch er is ook steeds een "maar". Nu wordt echter aan Johannes geopenbaard wat hierna geschieden moet.

De vraag: "Zal na twintig eeuwen het christendom wegsterven, omdat het niet bestand blijkt tegen de opkomende vloed van de demonische wereldheerschappij?" moet ontkennend worden beantwoord, omdat het laatste bijbelboek als titel heeft "Openbaring van Jezus Christus". Het toont ons hoe in de eindtijd Jezus Christus opnieuw op deze aarde verschijnt, maar dan in zijn volk. God redt een overblijfsel zijn schepping, zoals Hij dit deed in de dagen van Noach. Zoals deze in de zienlijke wereld gered werd van de watervloed die de aarde bedekte, zo bereidt de Heer Zich een volk toe, dat behouden zal worden uit de vuurgloed der beproeving die over de ganse wereld komt.

Jezus verhaalde ons in de gelijkenis van de wijze maagden, dat zij juist in de diepste duisternis hun lampen bereidden. Te middernacht goten zij de olie des geloofs in de brandende lamp van het Woord van God. Dit heldere licht maakte het hun mogelijk de weg naar de bruiloftszaal te vinden en er binnen te gaan.

Jesaja profeteerde van de eindtijd aangaande de rest van het volk: "Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op. Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.

(Jes. 60:1,2).

Aan de grens van ons tijdperk, in het laatste der dagen, zal God van zijn Geest uitstorten op alle vlees. Te midden van bloed, vuur en rookwalm, die de aarde bedekken, zullen de zonen en dochters opstaan om te profeteren, ook zullen de jongelingen gezichten zien en de ouden dromen dromen.

Jezus illustreerde de gang van het Koninkrijk Gods met de gelijkenis van het zaad: "De grond brengt vanzelf vrucht voort; eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar. Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel In slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is".

(Marc. 4:28,29).

Bij het sterven van Jezus werd de graankorrel in de aarde gebracht. Uit dit tarwegraan schoot de plant naar boven, eerst de halm en toen de aar. Beide zijn onmisbaar en toch vormen zij niet het doel. Het gaat om de vrucht, die gelijk is aan hetgeen in de grond gelegd werd. Zo zal de gemeente in de eindtijd gelijkvormig zijn aan het beeld van Jezus Christus. De kostelijke vrucht van de aarde komt echter pas dan, wanneer de vroege en de late regen gevallen zijn (Jac. 5:7).

Het laatste bijbelboek is zonder deze sleutelgedachte niet te verstaan. Het gaat om een gigantische strijd, waarbij enerzijds de machten der duisternis al hun krachten ontplooien en naar de wereldheerschappij grijpen, en anderzijds de gemeente zich openbaart, gelijkvormig aan de Zoon door de kracht van de Heilige Geest, die overvloedig in haar is uitgestort.

In deze wereld openbaarde de Heer Zich als vergever der zonden, als bevrijder van gebondenen en bezetenen, en als geneesheer der zieken. Zo was Hij op aarde, en door de doop met de Heilige Geest ontvangen de gelovigen de mogelijkheid dit beeld gelijkvormig te worden. Het laatste bijbelboek spreekt daarnaast over de openbaring van de mens der zonde. Wie vuil is, wordt nog vuiler; wie gebonden is, wordt nog meer gebonden. Maar wie vrij is, wordt nog meer verlost van iedere band met de vijand. Wie rechtvaardig is, openbaart nog meer rechtvaardigheid.

In dit visioen blikt Johannes nu met zijn geestesogen rechtstreeks in de niet-zintuiglijk waarneembare wereld. Door middel van geestverrukking wordt hem daartoe de deur geopend. Opnieuw hoort hij de stem van Jezus, zoals in het begin in hoofdstuk 1:10. Hij ontvangt nu een nieuwe opdracht. Daarvoor moet hij zijn geest losmaken van de aardse sfeer en opstijgen naar de hemelse gewesten. Hij zal daar zien hoe de geschiedenis der kerk en die van de ganse schepping zich geestelijk ontwikkelt.

Hem wordt een toekomst ontsluierd, waarin de problemen van de ganse schepping opgelost worden. Hij wordt bepaald bij de tijd, dat zowel het onkruid als de tarwe tot rijpheid komen.

 

Openbaring 4:2 


Terstond kwam ik in vervoering des geestes en zie, er stond een troon in de hemel en iemand was op die troon gezeten

Men kan de hemel slechts op bovennatuurlijke wijze binnendringen, namelijk met de geest die aan tijd noch plaats gebonden is. Johannes mocht in de tijdloze, geestelijke, onstoffelijke wereld blikken, die voor het natuurlijke oog volkomen onzichtbaar is. Wanneer hij geheel "geestelijk" is, ziet hij deze onzienlijke, eeuwige wereld. Ook Stéfanus aanschouwde, toen hij vol van de Heilige Geest was, de geestelijke werkelijkheid.

Deze eerste martelaar zag de poort van de hemel wijd open en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods. Petrus raakte in zinsverrukking en "hij zag de hemel geopend". Paulus werd weggevoerd naar het paradijs, tot in de derde hemel, waar hij dingen hoorde, die het een mens niet geoorloofd zijn uit te spreken. Dit waren hemelse dingen, die hij niet kon omzetten in woorden en beelden uit de zichtbare wereld. De hemelse zaken, de geestelijke en eeuwige wereld, hebben geen aardse dimensies.

Wanneer Johannes in deze geestelijke wereld blikt, worden hem beelden van de geestelijke werkelijkheid getoond, die hij als mens wél beschrijven mocht. Zijn visioenen zijn in de Openbaring ons nagelaten. De moeilijkheid is nu om vanuit de beelden, de geestelijke realiteit te hervinden. De natuurlijke mens begrijpt immers niet de dingen, die van de Geest Gods zijn. Hij mist het orgaan ervoor. Mozes zag de tabernakel Gods die in de hemel is en moest deze in aardse vormen transformeren. In de nieuwe bedéling begrijpen wij iets van heel deze dienst door het offer van Jezus Christus en kunnen wij deze ceremonieën terugbrengen van de schaduw naar de hemelse werkelijkheid.

Op de Pinksterdag werd de belofte geschonken, dat de zintuigen van de geestelijke mens zouden gaan functioneren. De zonen en dochters horen de stem van God en geven deze door in profetieën. De ogen van de jongelingen worden geopend en zij zien gezichten. De ouden dromen, wat betekent dat hun aards bewustzijn uitgeschakeld wordt om plaats te maken voor de sfeer van het onzienlijke. Wij begrijpen nog zo weinig van de Openbaring, omdat wij zo sporadisch in geestvervoering zijn geweest. Onze inwendige mens heeft nog zulke geringe kracht (Ef 3:16).

Daarom is het zo moeilijk de afbeeldingen van de hemelse dingen te transponeren in de onzienlijke werkelijkheid. Dit is dan tevens de oorzaak dat de voorstelling die de meeste christenen van de hemel hebben, niet uitgaat boven de gedachten van onze heidense voorouders, die het Walhalla zagen als de culminatie van aardse genoegens.

Geestvervoering heeft niets te maken met de overstroming van het gevoelsleven, zoals deze wel voorkomt. Paulus sprak: "Want hetzij wij in geestvervoering kwamen, het was in dienst van God" (2 Cor. 5:13).

De Geest van God, verbonden met onze menselijke geest, wil ons dingen tonen, doen horen en openbaren die des Geestes zijn. Hij wil dat wij deze uitspreken ten dienste van de komst van het Koninkrijk Gods en tot opbouw van het lichaam des Heren, de gemeente.

Omdat Johannes in geestvervoering was, kon hij ook de troon van God zien. Deze troon is geen kostbare zetel in de kosmos, liefst van goud en rijk versierd, waarop God plaatsgenomen zou hebben. God is geest en zijn troon is in de onzienlijke, geestelijke wereld. Deze troon is symbool van de oppermacht en de autoriteit van de Schepper van hemel en aarde.

 

Openbaring 4:3 


En die erop gezeten was, was van aanzien de diamant en sardius gelijk; en een regenboog was rondom de troon, van aanzien de smaragd gelijk.

In het oude verbond bestond de dienst van God uit het onderhouden van de wet en het naleven van ceremonieën. Deze dienst was aardsgericht. Niemand kon daarom God zien en leven. Johannes zag echter Degene die op de troon gezeten was met zijn geestesoog. Wat hij waarnam leek op diamant en sardius. In de stad Gods is alles licht en daar is een duizendvoudige en veelkleurige weerkaatsing van Gods heerlijkheid.

Licht en duisternis zijn beelden uit de natuurlijke wereld; zij spreken van leven en dood, want "het leven was het licht der mensen" en Jezus kwam "om hen te beschijnen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods". Alles wat met God in verbinding staat, is standvastig en onaantastbaar, onbreekbaar als edelgesteente. Hij is dezelfde, gisteren en heden en tot in eeuwigheid; die is, die was en die zijn zal. Tegelijkertijd is alles in de hemel doorzichtig, omdat God niet gecompliceerd is, maar één-voudig.

De bloedrode sardius getuigt van de verlossing door het bloed van het Lam, hetwelk met de Vader heeft plaatsgenomen in de troon en voor altijd gezeten is aan de rechterhand Gods. Het licht, dat van de Vader en de Zoon uitstraalt, weerkaatst tegen een wolk (beeld van de gemeente) en wordt gezien als een regenboog, waarin de smaragdgroene kleur overheerst. De regenboog symboliseert de veelkleurige wijsheid Gods, die in de hemelse gewesten door middel van de gemeente zichtbaar wordt (Ef. 3:10).

Hij wordt gevormd door de reflectie van de heerlijkheid Gods in de gemeente. De regenboog is het beeld van Gods trouw aan het verbond, dat Hij met al wat op de aarde leeft, opgericht heeft (Gen. 9:17).

Hier is hij het teken van het verbond, dat God in Christus Jezus heeft vernieuwd. In Mattheüs 24:30 sprak Jezus, dat zijn teken aan de hemel gezien zal worden, wanneer Hij op de wolken des hemels, de gemeente, komt. De groene kernkleur van de regenboog, die nu domineert, is beeld van eeuwig leven, van Gods trouw en voortdurende genade, want Jezus vórmt de gemeente en door haar herstelt Hij de ganse schepping.

 

Openbaring 4:4 


En rondom de troon waren vierentwintig tronen, en op die tronen waren vierentwintig oudsten gezeten, in witte klederen gekleed en met gouden kronen op hun hoofden.

De troon van God is omringd door de vertegenwoordigers van een koninklijk priestergeslacht (1 Petr. 2:9). Dit is een heilige kaste van oudsten of letterlijk van "eerstgeborenen". In Davids tijd waren er vierentwintig groepshoofden, die de priesterstand representeerden (1 Kron. 24:4).

In het nieuwe verbond zien wij de gekroonde priesters in dienst van het hemelse heiligdom. Hun kronen wijzen erop, dat het Woord Gods in hen overwon en zijn doel bereikte. Jezus is in hen overwinnaar. Als oudsten zijn zij tevens de vertegenwoordigers van het hemelse Jeruzalem, daar zij het koningschap en het priesterschap evenals Melchizédek in zich verenigen. Zij dragen het kleed der gerechtigheid, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen (19:8).

Alles in hen komt overeen met de wil van God. Deze nieuwe schepping verkondigt in woord en wezen Gods eer. Het beeld van de vierentwintig tronen die de troon van God omringen, toont ons wat het plan van God is met de mensheid. Er is sprake van aparte tronen, maar zij vormen toch een onderdeel van de zeer grote witte troon, waarvan hoofdstuk 20:11 spreekt en waarop allen zullen zitten, die in de strijd tegen de boosaardige geesten op dezelfde wijze hebben overwonnen als hun Heer (3:21).

 

Openbaring 4:5,6 


En van de troon gingen bliksemstralen, stemmen en donderslagen uit; en zeven vurige fakkels brandden voor de troon; dit zijn de zeven Geesten Gods. En voor de troon was als een glazen zee, kristal gelijk. En midden in de troon en rondom de troon waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren.

Voor de troon ligt de glazen zee als kristal, een beeld van het voltrokken oordeel Gods, waarin de zonde is ondergegaan en waardoorheen het verloste volk zijn eindbestemming bereikt heeft. Eertijds werd het oordeel over de oude wereld ook door de zee voltrokken. Alles waarin de adem des levens was, ging erin onder, behalve de verlosten van mens en dier, die met Noach in de ark waren. Andermaal werd in de Rode Zee het oordeel over Farao en zijn leger voltrokken, terwijl het bevrijde volk aan de overzijde het lied van Mozes zong.

De zee van glas met vuur vermengd, wijst op de beproeving die over de gehele wereld komt en waarin de zondaars met de machten der duisternis zullen ondergaan, maar waardoor de verlosten des Heren heentrekken en behouden zijnde, het lied van Mozes, de knecht Gods, en het lied van het Lam zullen zingen (15:3). Zoals de ondergang van de eerste wereld met geweldige natuurverschijnselen gepaard ging en de doortocht door de Rode Zee met bliksemstralen en donderslagen (Ps. 77:18-21), zo zullen ook in de eindtijd bliksemen, geraas en dreunende donderslagen het gericht vanaf Gods troon begeleiden.

Zij manifesteren zich dan evenwel niet vanuit de natuurlijke wereld, maar dit geweld openbaart zich vanuit de geestelijke wereld: de krachten van de onzienlijke wereld komen in beweging. Op de Pinksterdag sprak Petrus in dit verband over bloed, vuur en rookwalm, maar tegelijkertijd wees deze apostel op de uitstorting van Gods Geest. Jezus sprak over het bulderen van zee en branding en dat de machten der hemelen wankelen zouden. "Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt"(Luc. 21:25-28).

Dan worden de ganse volheid, de glorie en de kracht van Gods Geest openbaar. De zeven Geesten Gods, die in de zeven gemeenten werkzaam waren verlichten dan als brandende fakkels het pad der kinderen Gods, zoals bij de tocht door de Rode Zee de vuurkolom dit deed. Door de verdrukking heen wordt Gods volk van alle banden der duisternis verlost.

God is niet van zijn schepping te scheiden. In zijn veelkleurige wijsheid schiep de Here God de planten, de vissen, de vogels en de landdieren. Op duizendvoudige wijze verkondigen deze door hun existeren de grootheid van de Schepper. Sommige dieren en planten liggen slechts gedeeltelijk onder de pressie van de boze machten, maar andere zijn in hun wezen zo overweldigd, dat zij alleen bruikbaar zijn tot beschadiging en vernietiging van hun medeschepselen.

Toen de eerste wereld onderging, werden de vertegenwoordigers van de schepping in de ark behouden. Het overblijfsel bleef door de zondvloed heen gespaard. De gehoorzaamheid van Noach redde de schepping. Zo ook wordt de nieuwe schepping behouden door de zonen Gods. De vier dieren zien wij daarom in de hemel als de representanten van deze nieuwe schepping. Ze zijn niet langer onder de heerschappij van de overste dezer wereld, maar onder het gezag van Jezus Christus gekomen.

Midden in de troon en rondom de troon, in het centrum van Gods macht en geconcentreerd onder zijn directe heerschappij, dus gehoorzamend aan zijn wetten, staan daar de vier dieren als vertegenwoordigers der schepping. De nieuwe schepping is, evenals de nieuwe mens, uit de oude voortgekomen. De ogen aan de achterzijde wijzen op de verbondenheid met het verleden en die van voren op de verbondenheid met de toekomst.

Zoals de mens in de geestelijke wereld vooruit moet zien om bekwaam te zijn voor het Koninkrijk Gods, zo heeft ook de levende schepping een eeuwige toekomst. Zomin wij ons een voorstelling kunnen maken van de troon van God als een stoel in de hemel, zomin moeten wij ons deze dieren concreet in de hemelse gewesten voorstellen; zij zijn een beeld van de levende schepping die met de aarde van nu en van later verbonden is. Ook van de vierentwintig oudsten geldt dat zij een beeld van de gemeente zijn, namelijk van de eersten der mensheid die aan het plan en het doel Gods beantwoorden.

 

Openbaring 4:7 


En het eerste dier was een leeuw gelijk en het tweede dier een rund gelijk, en het derde dier had een gelaat als van een mens, en het vierde dier was een vliegende arend gelijk.

Als vertegenwoordigers van de ganse schepping zijn vier bezielde wezens genomen. Het eerste dier was gelijk een leeuw, het roofdier dat eenmaal stro zal eten als het rund (Jes. 11:7). Het is duidelijk dat dan het plantenrijk ook aan zijn functie zal beantwoorden. Het tweede dier was een rund gelijk. Het derde dier had een gelaat als van een mens. Zou het vreemd zijn hier aan een dier te denken, dat meestal in de bomen leeft en wiens gelaat dat van een mens het meest benadert?

Johannes herkent dit dier niet ogenblikkelijk, omdat het niet inheems is. Apen werden geïmporteerd en waren zeer zeldzaam. Dit dier representeert niet de mensheid, want deze wordt in het visioen immers door de oudsten vertegenwoordigd. Het volgende dier, de arend, is de vertegenwoordiger van de vogelen des hemels. In de vier representanten van de hogere schepping zijn natuurlijk ook de lagere creaturen begrepen, zoals bijvoorbeeld de vissen.

Zoals de heerlijkheid van een kunstenaar uit zijn werken blijkt, zo is de ere Gods te aanschouwen in hetgeen Hij gemaakt heeft. Ons hoofdstuk eindigt: "Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen". De bijbel deelt ons mee, dat Gods schepping vanwege de mens zucht. "Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om hem, die haar daaraan onderworpen heeft" (Rom. 8:20).

Doordat de aarde door toedoen van de mens is vervloekt, kan de schepping niet tot haar volle doel komen. Zij is aan de vruchteloosheid onderworpen en kan daardoor de heerlijkheid des Heren niet openbaren. Nog altijd moet de mens de schepping besturen, maar hij kan dit niet op de juiste wijze doen, omdat hijzelf onder de suprematie van de boze, niet tot volle ontplooiing en vruchtdragen kan komen.

Toen onze Here Jezus aan het vloekhout hing, betekende dit voor Hem dat de boze machten op Hem stormliepen. Legioenen demonen verduisterden op Golgotha de hemel. Zo ligt de zuchtende schepping onder de pressie der demonen. Het is niet vanzelfsprekend dat een leeuw zijn prooi zonder erbarmen verscheurt en dat een slang haar slachtoffer vergiftigt. Zij zijn overweldigd, zoals dit ook van miljoenen mensen gezegd kan worden. Dezen zijn dit echter vaak vrijwillig, omdat zij de duisternis liever hebben dan het licht. De schepping is evenwel niet uit eigen wil aan de vergankelijkheid onderworpen, want zij heeft geen keuze kunnen maken. Zij ligt in verband met de misdaad van de mens onder de vloek en smacht nu reikhalzend naar de openbaring der zonen Gods. Vanwege de mens kwam zij in dienstbaarheid en door de mens zal zij ook bevrijd worden.

 

Openbaring 4:8 


En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels en waren rondom en van binnen vol ogen en zij hadden dag noch nacht rust, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt.

De aanwezigheid van vleugels wijst erop, dat wij te doen hebben met vertegenwoordigers van bevrijde "levende wezens", zoals ook in plaats van "dieren" vertaald kan worden, wezens "in welks neus de adem van de levensgeest" is (Gen. 7:22).

In Romeinen 8:22 wordt gezegd, dat de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. Dit betekent niet alleen in haar geheel en tezamen, maar ook in haar totaliteit naar de onzienlijke en zienlijke zijde. De ogen der vier dieren "rondom en van binnen" wijzen op het zien van een totaal herstel van binnen en van buiten, dus naar ziel en lichaam.

De dieren hebben dag noch nacht rust. Deze rusteloosheid is geen teken van onrust, maar de herstelde schepping functioneert nu zonder enige onderbreking naar de wil van de Geest Gods. De vloek is van de schepping weggenomen en haar ogen zien het heil en degenen door wie zij dit herstel ontvangen heeft. De wezens vereren de Heer, die de beschadiging en pressie weggenomen heeft. Zij prijzen de eeuwige God, die hen verlost en, van het kwaad geheeld heeft. Hun volstrekt functioneren naar de wetten Gods in schoonheid en deugdelijkheid verheerlijkt de almachtige Schepper als de Heilige en Onaantastbare, Die eeuwig leeft en Die geen begin of einde kent.

 

Openbaring 4:9-11 


En wanneer de dieren heerlijkheid, eer en dankzegging zullen brengen aan Hem, die op de troon gezeten is en tot in alle eeuwigheden leeft, zullen de vierentwintig oudsten zich neerwerpen voor Hem, die op de troon gezeten is en Hem aanbidden, die tot in alle eeuwigheden keft, en zij zullen hun kronen voor de troon werpen, zeggende: Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen.

Wanneer de schepping volledig hersteld is, zal ook de gemeente haar Schepper hiervoor loven en prijzen. De gemeente is immers gebruikt om de schepping te herstellen en wanneer dit gebeurd is, zal zij onder dank en lofprijzing de heerschappij overgeven, zoals ook van haar hoofd Jezus Christus staat: "Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen" (1 Cor. 15:28).

De schepping is uitermate verblijd en roemt stralend van leven, en volkomen goed als in het begin, haar Schepper. Om God, de eeuwig Levende, concentreert zich tenslotte alle lofprijzing en dank. De vierentwintig oudsten, die in de naam van Jezus en door de kracht van de Heilige Geest dit herstel tot stand brachten en daartoe de koningskroon ontvingen, voegen zich bij de aanbidding der schepping en verheerlijken als vaders in het geloof, God, die zij kennen als Degene die van den beginne is en die tot in de eeuwen der eeuwen leeft.

De lofzang der oudsten loopt gedeeltelijk parallel met die der vier dieren. Zij zeggen niet, dat zij dit of dat gedaan hebben, maar werpen hun kronen voor Hem neer, waarmee ze erkennen dat Hij het gedaan heeft, want uit Hem is het plan (het Woord) en de kracht (de Geest), waardoor dit alles tot stand is gekomen.

De lofzegging eindigt met een erkenning van Gods scheppende en regenererende majesteit, zoals Paulus het in Colossenzen 1:17 uitdrukte: "Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem", of in Romeinen 11:36: "Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen". Ook wij danken Hem met deze vertegenwoordigers der gemeente, want wij zijn "er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden" (Rom. 8:18). De overwinning is aan Gods zijde en aan die van hen, die meer dan overwinnaars zijn.

 
vorige pagina terug volgende pagina