Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Openbaring
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 8


 

Openbaring 8:1,2 


En toen Hij bet zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel ongeveer een half uur lang. En ik zag de zeven engelen, die voor God staan, en hun werden zeven bazuinen gegeven.

Het Lam Gods opent het zevende en laatste zegel van de boekrol. Nu vangt de eindtijd aan. De dag des Heren is ingegaan. De profeet sprak aangaande deze tijd: "Wee die dag, want nabij is de dag des Heren; als een verwoesting komt hij van de Almachtige" (Joël 1:15).

Wij wijzen erop dat de Openbaring geen algemeen geschiedenisboek is, maar zij behandelt de ontwikkeling van de ware gemeente van Jezus Christus, die tot haar doel komt, en van de valse kerk, die een prooi wordt van de boze machten, en ondergaat. Natuurlijk heeft deze gang van zaken met de wereldsituatie te maken, met volkeren, natiën en tongen, aangezien én de ware én de valse kerk over de gehele aarde verbreid zijn.

Zo komen in het Oude Testament, dat een beschrijving is van de geschiedenis van het volk Israël, ook de wereldmachten van die dagen voor, omdat deze in aanraking kwamen met het verbondsvolk. Had dit oude volk zijn natuurlijke vijanden, de gemeente van Jezus Christus heeft een strijd in de onzienlijke wereld te voeren en haar vijanden zijn niet van vlees en bloed, maar de worsteling is tegen de overheden, de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis en tegen de demonen in de hemelse gewesten. Wanneer het evangelie van het Koninkrijk over de ganse aarde gepredikt wordt, zullen de gelovigen ook in aanraking en in conflict komen met de machten die deze volkeren beheersen.

Paulus vermaande om de juiste wapenrusting hiervoor aan te trekken, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag. In de onzichtbare wereld ontstaat een strijd, zoals nooit geweest is en ook niet meer zal zijn. In de natuurlijke wereld worden de gevolgen zichtbaar. Geest en ziel komen onder zware pressie te staan en vandaar uit wordt verder het verwoestende werk in de zichtbare wereld gedaan. In deze strijd staan de gelovigen volkomen onder de directe leiding van de Heilige Geest, en het schijnchristendom onder de heerschappij" van de machten der duisternis.

In Romeinen 8:11 wordt er op gewezen, hoe het zichtbare de invloed ondergaat van het onzichtbare. "Indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in u woont". Waar Gods Geest de absolute leiding heeft, zal het lichaam (niet het gestorven, maar sterfelijke) ook functioneren naar de wetten Gods. Waar echter de machten der duisternis opereren, zal vanuit de inwendige mens ook het lichaam aangetast worden.

Ook zal het maatschappelijke, staatkundige en economische leven ontwricht worden, omdat de verdorvenheid van de mens, spanningen, woelingen, ontevredenheid, revoluties en oorlogen meebrengt.

In Openbaringen 7:1,2 staat, dat de winden vastgehouden worden, totdat de zonen Gods verzegeld zijn met de Geest der belofte. Voordat de storm ontketend wordt, is er een stilte van ongeveer een half uur in de onzienlijke wereld. De dwaalkerk ziet geen gevaar. Paulus schreef hier over: "Gij weet zelf zeer goed, dat de dag des Heren zó komt, als een dief in de nacht.

Terwijl zij zeggen: het is alles vrede en rust, overkomt hun, als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen" (1Thess. 5:2,3).

De stilte van een half uur wijst op een bestemde tijd, dat zowel het onkruid als de tarwe vrucht gaan dragen. De tarwe gaat immers rijpen als de vroege en spade regen gevallen zijn, dat wil zeggen wanneer de gelovigen verzegeld zijn. Terzelfder tijd wordt het onkruid klaar gemaakt om zijn duivelse vruchten voort te brengen. Hierna gaan de zeven engelen hun werk doen. Jezus sprak: "En in de oogsttijd zal ik tot de maaiers (engelen) zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur" (Matth. 13:30).

Zij die in een opname der gemeente geloven vóór de grote verdrukking, moeten de aangehaalde tekst als volgt verdraaien: haalt eerst het koren bijeen en niet eerst het onkruid! In Mattheüs 13:49 lezen wij* nog: "De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen, en zij "zullen hen in de vurige oven werpen". Er staat dus niet, dat de rechtvaardigen uit het midden van de bozen zullen worden weggenomen door een opname der gemeente. De heilige engelen halen het goede deel binnen en de boze engelen het kwade deel. In de grote verdrukking verzamelen dezen het onkruid.

De bozen worden door de machten overmeesterd en automatisch weggezogen. Hierdoor ontstaat de scheiding. De hoer is de bundeling der bozen. Wanneer gezegd wordt: "Trek uit", betekent dit dus: ga apart staan, laat u niet meevoeren, wanneer de machten als een vloed over de wereld komen.

De bazuinen der zeven engelen geven ons een indruk op welke wijze het beeld van de vurige oven op de wereld geconcretiseerd wordt. Let wel, dat de vurige oven van Nebukadnezar zo heet gestookt was, dat de mannen die Sadrach, Mesach en Abednego erin moesten werpen, door de vlam van het vuur werden gedood, maar dat deze drie vrienden zelf, in de vurige oven (beeld van de grote verdrukking) bewaard bleven. Want het bleek, dat het vuur geen macht had gehad over de lichamen van deze mannen, dat hun hoofdhaar niet was geschroeid, dat hun mantels ongeschonden gebleven waren, ja, dat er zelfs geen brandlucht aan hen gekomen was" (Dan. 3:27).

Eenmaal ging er een vloed van water over de aarde, maar Noach werd bewaard in de ark. Zo gaat na de opening van het zevende zegel een vloed van vuur over de aarde, maar de ware kinderen Gods zijn in Christus, in de ark des behouds, veilig. Door de verzegeling met de Heilige Geest blijken zij in staat in het lichaam van Christus te blijven, afgescheiden van het vuur, dat over de aarde gaat. De zeven bazuinen betekenen de dag des toorns van God en van het Lam. Voor Jezus betekende de dag des toorns ("ure der duisternis") dat Hij" op Golgotha prijsgeven werd aan de boze geesten. In de eindtijd houdt het in, dat de valse kerk door dit wild gedierte (het vuur) verslonden wordt.

Voor de verzegelden geldt dan: "Wanneer gij door het water trekt, ben Ik met u; gaat gij" door rivieren, zij zullen u niet wegspoelen; als gij door het vuur gaat, zult gij" niet verteren en zal de vlam u niet verbranden. Want ik, de Here, ben uw God, de Heilige Israëls, uw Verlosser" (Jes. 43:2,3).

De zeven engelen kondigen de oordelen over de valse kerk aan en geven ook het tijdsein ervan aan. Deze engelen zijn die van de zeven gemeenten, beeld van de ware kerk van Jezus Christus.

 

Openbaring 8:3-5 


En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven, met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de troon. En de rook van het reukwerk, met de gebeden der heiligen, steeg uit de hand van de engel voor Gods aangezicht op. En de engel nam het wierookvat en vulde dat met het vuur van het altaar, en wierp bet vuur op de aarde; en er kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving.

Behalve de heilige engelen "die voor God staan" en die "voortdurend het aangezicht zien van de Vader" (Matth. 18:10), is er ook sprake van een andere engel, namelijk die van Jezus, van wie gezegd wordt: "Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om u lieden dit te betuigen voor de gemeenten" (22:16).

Deze is waarschijnlijk dezelfde engel Gabriël, die verschillende malen door God naar Daniël uitgezonden was om deze profeet de woorden Gods en speciaal de gedachten aangaande de eindtijd in beelden door te geven (zie verder 5:2 en 10:1). Merkwaardigerwijze wordt er in Daniël 9:21 bij gezegd: "Op de tijd van het avondoffer". Zo is ook hier sprake van offers die in de eindtijd - de avond van deze bedeling - aan God door zijn volk gebracht worden. Deze engel des Heren is in het hemelse heiligdom. In zijn hand draagt hij het gouden wierookvat met het eeuwige vuur van het hemelse brandofferaltaar (vergelijk Lev. 16:12).

In zijn andere hand verzamelt hij de lof- en dankoffers van de verloste en verzegelde kinderen Gods als "fijngestoten welriekend reukwerk" met de gebeden der heiligen. Dan gaat hij naar het gouden reukofferaltaar en brengt het vuur en het reukwerk daarop. De hogepriester moest vroeger het reukwerk in het gouden wierookvat strooien en meenemen achter het voorhangsel. Dit is nu niet meer nodig, want het voorhangel is weggenomen en het gouden reukofferaltaar staat rechtstreeks voor de troon van God.

Het vuur van het altaar was het middel om de lof, de dank, de aanbidding en de gebeden der heiligen als een welriekende geur te doen opstijgen voor Gods aangezicht. Het brandofferaltaar waarbij zijn engel staat, beeldt Christus uit als verzoener van de zonde. Zijn engel brengt het begeleidende reukoffer zoals eenmaal de aardse hogepriester dit deed. De verzoening geschiedde, omdat het Lam Gods in de volheid des tijds volkomen werd overgegeven aan het vuur der beproeving, de machten der duisternis, en als overwinnaar uit de strijd kwam. Het vuur der beproeving in deze eindtijd is ook de oorzaak dat door de verlosten overvloedig lof en aanbidding worden gebracht aan Jezus, en in Hem aan de Vader, vanwege hun overwinning op de vijanden.

Dan keert de engel terug en neemt opnieuw vuur van het altaar en ditmaal werpt hij het op de aarde. Het heeft daar een verschrikkelijke uitwerking. Er komen donderslagen, stemmen, bliksemstralen en aardbeving. De grote verdrukking over de ganse aarde wordt met grote intensiteit voortgezet. Maar er is een duidelijk verschil tussen de uitwerking die de machten der duisternis hebben op de kinderen Gods, en die zij uitoefenen op hen die geen deel aan de verzoening door Jezus Christus hebben. De apostel zegt: "Wij roemen in de verdrukkingen" (Rom. 5:3).

De gelovigen worden aangespoord te volharden en de hoop tot het einde toe onverwrikt vast te houden en zich te nauwer aan te sluiten aan Christus. Zij brengen Hem overvloediger eer voor uitredding en bewaring en maken al hun noden onder bidden en dankzegging aan Hem bekend. Hoe geheel anders is de werking van de machten der duisternis op hen die van de wereld zijn. Er komt benauwdheid onder de volken, de maatschappij" wordt ontwricht en het geweld viert hoogtij. Meer dan ooit zal het gezien worden, dat de naam van Jezus en het werk van Jezus een scheiding (oordeel) brengen op deze aarde. Voor de één is dit alles een levensgeur ten leven en voor de ander een doodslucht ten dode. Jezus is niet alleen de Doper in de Heilige Geest, maar ook die in vuur. "De wan is in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer geheel zuiveren" (Matth. 3:12).

De tijd is gekomen dat het kaf, dat vroeger nog wel een functie had, ten prooi valt aan het vuur. Wanneer het graan rijp geworden is, heeft het kaf afgedaan. Dan komt ook de scheiding tussen het ware volk van God en het schijnchristendom. Toen de Zoon van God in de Heilige Geest gedoopt werd, volgde ogenblikkelijk de vuurdoop." Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de duivel" (Matth. 4:1).

Zo worden ook de zonen Gods op dezelfde wijze beproefd. Het vuur van het altaar dient enerzijds tot loutering en beproeving van het volk des Heren en anderzijds tot vertering van alles wat Hem niet toebehoort. God gebruikt het vuur, dat is de satan met zijn engelen, in zijn dienst om zijn doel te bereiken: een gemeente stralend, zonder vlek of rimpel. Joël profeteerde over het machtige, verdervende leger van sprinkhanen, knagers, kaalvreters en verslinders, dat over de aarde trekt en Gods leger is, dat zijn woord volbrengt, "want groot is de dag des Heren en zeer geducht!" (Joël 2:11).

Petrus sprak: "Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame. Integendeel, verblijdt u naarmate gij deel hebt aan het lijden van Christus, opdat gij u ook met vreugde zult mogen verblijden bij de openbaring zijner heerlijkheid" (1 Petr.4:12,13).

De kerk in de eindtijd gaat door de glazen zee, die vermengd is met vuur. Maar God zal haar een pad banen. Jezus had tijdens zijn omwandeling op aarde gezegd: "Vuur ben Ik komen werpen op de aarde en wat is mijn wil, als het reeds ontstoken is?" (Luc. 12:49).

Ook toen had dit vuur een dubbele uitwerking. Hij kwam immers tot een oordeel in deze wereld. Wat Hemzelf betrof, begon dit vuur tijdens zijn bediening op aarde te branden, en aan het einde ervan ging Hij daarin onder, want, vervolgde Hij zijn uitspraak: "Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is". Wat zijn begeerte betrof, bad Hij toen: "Vader, indien Gij wilt, neem deze beker van Mij weg; doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede!" Hij was de eerste die door de glazen zee vermengd met vuur ging en die behouden de overzij de bereikte.

 

Openbaring 8:6,7 


En de zeven engelen, die de zeven bazuinen hadden, maakten zich gereed om te bazuinen. En de eerste blies de bazuin, en er kwam hagel en vuur, vermengd met bloed, en het werd op de aarde geworpen; en het derde deel van de aarde verbrandde en bet derde deel van de bomen verbrandde en al het groene gras verbrandde.

Voordat de eerste stad in het land Kanaän door het volk Israël veroverd werd, moesten zeven priesters zeven dagen lang om Jericho trekken, terwijl zij op de sjofar bliezen. De muren vielen de laatste dag, toen de priesters bij de zevende rondgang op de horens bliezen. Zo zijn er nu in de strijd in de hemelse gewesten de zeven engelen der gemeenten, die op bazuinen blazen. Bij de zevende bazuin storten de muren in van de grote stad, die "geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte", beeld van de valse kerk. De strijd gaat immers om de vrouw des Lams, de stad Gods, tegen de hoer, het grote Babylon.

Wanneer de eerste engel zijn opdracht vervult, komt er hagel en vuur. Wij denken hierbij aan de zevende plaag in Egypte. "De Here liet het donderen en hagelen, vuur schoot naar de aarde, en de Here deed het hagelen over het land Egypte. En, terwijl er vuur door de hagelbuien heen flikkerde, hagelde het zo buitengewoon zwaar als nooit tevoren in het gehele land der Egyptenaren" (Ex. 9:23,24).

Opgemerkt wordt, dat het alleen in het land Gosen, waar de Israëlieten woonden, niet hagelde. Ook bij de weergave van deze plaag is het Oude Testament schaduw van de hemelse werkelijkheid. Wij zagen reeds meermalen dat het vuur het beeld is van de onzienlijke boze machten, die het leven van de mens aantasten en beschadigen. De hagel drukt de felheid en de hardheid uit. waarmee de machten op de mens neervallen. Hagel ontstaat ten gevolge van de werking van krachten en spanningen in de lucht. De hagel die hier bedoeld wordt, is het gevolg van de werking der boze machten, waardoor de mens wordt geteisterd. In Openbaring 16:21 wordt gesproken van hagelstenen, die ongeveer 60 kg wegen. Het is een uitdrukking om de grootte van de verwondingen en beschadigingen aan te geven, die deze boze geesten veroorzaken.

Het bloed is beeld van de natuurlijke mens. Deze uitwendige mens is het bezit, dat de inwendige of geestelijke mens heeft boven Iedere andere geest, en waardoor hij in de geestenwereld onderscheiden is. Wanneer hagel en vuur zich met bloed mengen, wijst dit erop dat er samenwerking is tussen de natuurlijke mens en de demonische machten. Petrus wees In zijn rede op de Pinksterdag op dit samengaan van de onzichtbare en zichtbare wereld. "En ik zal wonderen geven in de hemel boven (onzichtbare wereld) en tekenen op de aarde (zichtbare wereld) beneden: bloed en vuur en rookwalm". (Hand. 2:19).

De rookwalm is het begeleidend verschijnsel van het vuur, dat het uitzicht naar boven belet en het leven verstikt. Wanneer deze plaag aanvangt, wankelen de ordenende wereldgeesten. Toen God de mens schiep, gaf Hij hem de opdracht de aarde te onderwerpen en te beheersen. Om dit te kunnen volbrengen, ontving de mens een geest, waardoor hij boven alle andere wezens van de aarde verheven werd. Door de kracht van deze geest moest de mens de wetten Gods op aarde handhaven. Bij" de uitbreiding van het menselijke geslacht ontstond een machtig leger van menselijke geesten, dat de aarde beheerste en tot ontwikkeling bracht.

De bijbel spreekt hier van wereldgeesten. Wanneer de ordenende wereldgeesten in de maatschappij, maar ook in de kerk, wankelen, wordt de wetteloosheid geopenbaard. De wereldgeesten zijn het, die de ontbindende werkingen van de boze weerhouden (2 Thess. 2:7).

Het vuur - de machten der duisternis - tast de wereldgeesten aan, om hun aanzien, kracht en macht te vernietigen. Herhaalde malen vergelijkt de bijbel hooggeplaatste mensen in de kerk of in het politieke leven met bomen. Jesaja profeteerde: "Want er is een dag van de Here der heerscharen tegen al wat hoogmoedig is en trots en tegen al wat zich verheft, opdat het vernederd worde; tegen alle trotse en hoge ceders van de Libanon en alle eiken van Basan" (Jes. 2:12,13).

Bekend is de droom van Nebukadnezar, waarin deze zichzelf als een grote sterke boom zag. Een engel daalde neer en riep: "Houwt de boom om en kapt zijn takken" (Dan.4:14). In de dag der wrake blijven alleen de "eikebomen der gerechtigheid" staan (Jes. 61:3 St. Vert.)

Bij de eerste bazuin vallen vele groten in het kerkelijke en maatschappelijke leven: "En het derde deel van de bomen verbrandde". Zij worden dus volkomen onder de voet gelopen. Tenslotte verbrandt al het groene gras. Juist het jonge leven is vatbaar voor de beïnvloeding der duistere machten.

Kinderen hebben immers het geringste weerstandsvermogen, vooral wanneer zij niet in de ouders geheiligd zijn. Wanneer een ouder niet in de wapenrusting Gods voor zijn kinderen op de bres staat, worden dezen gemakkelijk beïnvloed, verleid en overheerst door de boze geesten. Als voorbeeld denken wij aan de jeugd in de communistische landen en de Hitlerjugend van het Nazistische Duitsland. Ook in onze dagen en in ons land zien wij hoe de wereldgeesten hun gezag verliezen, omdat de boze machten vooral op de jeugd beslag leggen.

Ook de jonge mensen in de wereldkerk vallen reeds bij de eerste stormloop als een gewillige prooi in handen van de vijand. Maar tegelijkertijd is er voor de jeugd een speciale belofte van de Heilige Geest. Waar de ouderen nog verzet aantekenen, gaat de jeugd voorop, want: "Het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien" (Hand. 2:17).

Prijs de Heer, want er is verwachting voor onze jeugd. Zij zijn de eersten op wie de Heilige Geest beslag legt en van wie de Heilige Geest Zich in deze wereld bedient. Dan wordt vervuld: "Om de harten der vaderen te keren tot de kinderen".

 

Openbaring 8:8,9 


En de tweede engel blies de bazuin, en er werd iets als een grote berg, brandend van vuur, in de zee geworpen, en bet derde deel van de zee werd bloed, en bet derde deel van de schepselen in de zee, die leven hadden, stierf, en het derde deel van de schepen verging

Ook bij de tweede bazuin zullen wij ons opnieuw moeten realiseren, dat het boek der Openbaring een aaneenschakeling van visioenen is. Het is geschreven in "Zeichensprache". Wij kennen deze wijze van uitdrukking enigszins in moderne vorm door het gebruik van verkeerstekens. Door middel van beelden wordt inzicht geschonken in de onzichtbare wereld. De verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen worden ook hier door middel van gelijkenissen geopenbaard.

Daarom geldt ook in de Openbaring voor de natuurlijke, vleselijke christen, het woord van Jezus: ."Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen" (Matth. 13:13).

Johannes zag hoe iets als een grote berg, brandend van vuur, in de zee geworpen werd. Waar deze visioenen betrekking hebben op de gemeente en de geestelijke wereld, is het dwaas hier te gaan denken aan een atoombom, die bovendien als hij in de zee geworpen wordt, niets van een berg heeft en bij voorkeur op het land en niet in de zee gedeponeerd wordt. Bergen zijn beelden van geestelijke machten. Zo wordt de Heilige Geest voorgesteld als "een grote en hoge berg", waarop de gemeente, de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, ligt (21:10).

Geen enkele macht is met deze berg te vergelijken. Wanneer de zonen Gods geopenbaard worden, is dit alleen mogelijk, omdat Gods Geest ongeremd door hen kan werken. In Jesaja 2:2 staat: "En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vast staan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen". Nu is de tempelberg of de Sion ongeveer 740 meter boven de zeespiegel gelegen. Door hem, - een letterlijke vertaling aanhoudende, - boven de hoogte van de Mount Everest (8840 meter) te verheffen, zou Jeruzalem met recht onbewoonbaar worden.

Met zulke naïeve verklaringen houden wij ons niet op. Wij zijn "genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem" (Hebr. 12:22). Ook in Daniël 2:35 staat dat deze berg de gehele aarde vervulde. Wanneer bergen in zee liggen, worden zij eilanden genoemd. In Openbaring 6:14 wordt vermeld dat de geestenwereld geschud werd, zodat "alle berg en eiland van zijn plaats gerukt werd."

In paniek roepen allen die zich niet geborgen weten in "het verborgene van zijn tent" de bescherming van hun goden aan: "Zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam; want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?"

In Openbaring 16:20 zien wij hoe de machten, die eeuwen lang de afvallige kerk overheerst hebben, wijken: "En alle eilanden vluchtten weg en bergen werden niet meer gevonden". Babylon wordt uitgebeeld als gefundeerd op zeven bergen of vorsten van het rijk der duisternis (17:9,10).

Wie de symbolische betekenis van de bergen verstaat, begrijpt ook dat het mogelijk is bergen te verzetten en in de zee (of in de afgrond) te werpen. De apostel Paulus sprak in verband met de geestelijke gaven: "Al ware het, dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar ik had de liefde niet, ik ware niets" (1 Cor. 13:2). Het is immers mogelijk, in Jezus" naam boze geesten uit te drijven en toch een werker van de ongerechtigheid te zijn!

Groot is het aantal beelden in de Openbaring, dat ontleend is aan het scheppingsverhaal. Er is sprake van licht en duisternis. In het nieuwe Jeruzalem zal geen nacht meer zijn. De sterren, de zon en de maan, het wild gedierte naar zijn aard, hebben alle hun geestelijke tegenhanger. Zo zijn de wateren het beeld van het religieuze (geestelijke) leven en de aarde is het beeld van het natuurlijke leven. De mens leeft immers in deze twee sferen. Wij spreken van geestelijke stromingen en nooit van natuurlijke stromingen.

In ons vers is tot driemaal toe sprake van de zee. Deze stelt de geestelijke en godsdienstige wereld van de mensen voor. Soms waaien de winden dit water hoog op.

De winden zijn beeld van de machten die het geestelijke leven in beweging brengen. Paulus spreekt in Efeziërs 4:14 van allerlei wind van leer. Op de Pinksterdag was er een geluid als van een geweldige windvlaag. De zee is dus beeld van het geestelijke leven, dat onder de macht der duisternis staat en in het bijzonder onder die van de dood (de afgrond). Hij behoort nog tot deze aarde, hoewel wij ons op het terrein van de onzichtbare wereld bevinden, waar vele demonische machten opereren.

De zee krioelt van wezens, waarvan de wateren wemelen, ieder naar zijn aard (vergelijk Gen. 1:20,21).

In deze geestelijke wereld bevinden zich de grote zeedieren, zoals het beest met de tien horens en zeven koppen, dat uit de zee opkomt. Maar er bevinden zich ook geesten in die "leven" of letterlijk een ziel hebben. Hier is dus sprake van mensen, in tegenstelling met boze geesten, die geen ziel hebben. Iedere ziel die niet gered is, bevindt zich in de zee en is onderworpen aan de heerschappij van de dood. Het is het werk van Christus, allen te bevrijden, die "gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij" gedoemd waren" (Hebr. 2:15).

Er is maar één uitweg om aan de overheersing van deze duistere machten te ontkomen en behoudenis te vinden, namelijk wanneer ziel en geest overgeplaatst worden uit de zee naar de hemelse gewesten, om ingevoegd te worden in de witte wolk (zie verder 14:14).

Als de tweede bazuin geblazen wordt, valt dus een enorme boze macht in de zee. Hij beschadigt (verbrandt) het geestelijk leven van de mensheid. Een groot deel van de mensen wordt volkomen een prooi van deze macht der duisternis. Zij zijn geestelijk totaal afgeschreven en onbereikbaar voor het evangelie geworden. Ook voor hen geldt, dat zij niet meer kunnen geloven, omdat hun ogen verblind zijn en hun hart verhard is. (Joh. 12:40).

Door de destructieve werking van deze macht gaan miljoenen verloren. In deze mensen verdwijnt iedere vorm van geestelijk leven. Een derde deel van de zee werd bloed, dat wil zeggen dat alleen het aardse en natuurlijke leven nog in stand gehouden wordt. Men eet, drinkt en huwt, zoals in de dagen van Noach. De mensen worden enkel vlees. Zien wij niet hoe de valse kerk ook steeds meer deze weg opgaat door de zogenaamde ontmythologisering van de bijbel?

Men verwerpt alle bovennatuurlijke zaken en eindigt met een kerkelijk leven, dat de mens alleen nog via het verstand of het gevoel tracht. te benaderen. Het resultaat van dit alles is, dat in de stormloop der machten de schepen vergaan. De schepen op zee zijn de talrijke organisaties die op het geestelijke leven rusten. Hun bestaan Is gefundeerd op het godsdienstige leven van de mens. In onze tijd zien wij reeds de afbrokkeling der instituten door een voortschrijdende onverschilligheid, die veroorzaakt wordt doordat de mens hoe langer hoe meer stenen voorbrood ontvangt. Ten tijde van de tweede bazuin wordt een groot deel van deze organisaties weggevaagd.

 

Openbaring 8:10,11 


En de derde engel blies de bazuin, en er viel een grote ster, brandend als een fakkel, uit de hemel, en zij viel op het derde deel der rivieren en op de bronnen der wateren. En de naam der ster wordt genoemd Alsem. En het derde deel der wateren werd alsem en vele van de mensen stierven van het water, omdat het bitter geworden was.

In 2 Thessalonicenzen 2:11 voorspelde Paulus, dat God in de laatste dagen naar de ongehoorzamen een kracht der dwaling zou zenden, dat zij de leugen zouden geloven, opdat zij allen veroordeeld zouden worden, die de waarheid niet geloofd hebben, maar een welgevallen hadden in de ongerechtigheid. Er valt een grote ster uit de hemel, brandend als een fakkel of lamp. Deze ster verspreidt echter geen licht, maar duisternis.

De naam van deze boze engel is Alsem. Absinth of Alsem is de naam van een plant, waaruit een bittere, etherische olie werd getrokken. Deze bittere smaak wordt in de bijbel in tal van plaatsen genoemd: Deut. 29:18; Spr. 5:4; Klaagl. 3:19.

In overdrachtelijke zin komt dit kruid voor in Jer. 9:15; 23:15; Amos 5:7; 6:12. De naam Alsem duidt in onze tekst op de uitwerking van een boze geest. Hoewel de plant Alsem niet vergiftig is, wordt hij hier als dodelijk voorgesteld. Gods Woord is een lamp voor de voet, maar deze macht brengt een leugenleer, die de harten der mensen verbittert.

In 1 Timotheüs 4:1 deelt de Geest nadrukkelijk mee, dat in "latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen, door de huichelarij van leugensprekers". In het boek der Openbaring is sprake van waterbronnen des levens en van een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam. Daar wordt gesproken over de Heilige Geesten het Woord van God. Jezus zelf sprak in verband met het werk van de Heilige Geest in de harten van zijn volk: "Wie in Mij gelooft gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien" (Joh. 7:3 8).

De boze geesten vergiftigen echter door hun leugenachtige leringen de bronnen van geestelijk heil. Zij brengen geen leven, maar dood aan allen die uit deze besmette bronnen drinken. De rivieren wijzen op geestelijke stromingen. Opnieuw vallen velen af van het ware geloof en sterven een geestelijke dood. De miljoenen worden verleid door valse Ieringen en stelsels en zij staan tegen God op.

Het zijn de dagen van verbittering en van nijd. Velen verharden zich als eenmaal het volk Israël bij Massa en Meriba in de woestijn. In de tekenen der tijden kunnen wij nu reeds de uitwerking van de ster Alsem bespeuren, maar de ware kinderen Gods hebben een andere ster, waarvan 2 Petrus 1:19 spreekt: "En wij achten het profetisch woord daarom des te vaster, en gij doet wél, er acht op te geven als op een lamp (fakkel), die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten".

 

Openbaring 8:12 


En de vierde engel blies de bazuin en het derde deel van de zon werd getroffen en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren, zodat het derde deel daarvan verduisterd werd, en de dag voor het derde deel geen licht had en de nacht desgelijks.

Bij zijn belofte aan Noach aangaande het bestaan van deze aarde sprak de Here bij Zichzelf. "Ik zal de aardbodem niet weer vervloeken om de mens, omdat het voortbrengsel van des mensen hart boos is van zijn jeugd aan, en Ik zal al wat leeft niet weer slaan, zoals Ik gedaan heb. Voortaan zullen, zolang de aarde bestaat, zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet ophouden" (Gen. 8:21, 22).

Door de zondvloed werd het hart van de mens niet veranderd. In het laatste der dagen gebruikt God daarom een geheel andere methode om de gemeente tot haar doel te leiden en de bozen te verdelgen. Wat heilig is, wordt dan nog meer geheiligd en wat vuil is, wordt dan nog vuiler, wanneer de boze machten als een zondvloed over de aarde stromen. Wij verwachten daarom geen natuurtaferelen, waardoor het wezen van het aardse bestaan wordt aangetast. Indien werkelijk een derde deel van de zon verduisterd zou worden, zouden er enorme veranderingen optreden in zaaiing en oogst, koude en hitte, zomeren winter, dag en nacht.

De Openbaring betreft echter de geestelijke wereld. Er is in de dag van de toorn sprake van de verduistering van de zon der gerechtigheid. Wanneer de heilsbeloften voor Sion ingaan, wordt in tegenstelling hiervan juist het licht der hemellichamen versterkt. "Dan zal het licht der blanke maan zijn als het licht van de gloeiende zon en het licht van de gloeiende zon zevenvoudig als het licht van zeven dagen - op de dag, waarop de Here de breuk van zijn volk verbindt en de toegebrachte wonde geneest (Jes. 30:26).

Een letterlijke vervulling van deze belofte zou voor de aarde catastrofale gevolgen hebben! Ook in het enige profetische boek van het Nieuwe Testament geldt als in Psalm 84:12: "Want de Here God is een zon!" Hij is de "Opgang uit de hoogte" (Luc. 1:78).

Van het Woord Gods, Jezus Christus, wordt gezegd: "Het licht schijnt in de duisternis". Dit is dus het beeld van de maan. "Deze is de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen" (Hebr. 1:3). De sterren zijn ook hier weer de engelen. De betekenis is duidelijk. De tijd is aangebroken dat haast geen vlees meer behouden kan worden. Door de geweldige afval kan God slechts met moeite de kerk bereiken. Het Woord Gods wordt niet meer geloofd en deze lamp gaat als bij de dwaze maagden door gebrek aan geloof in het middernachtelijke uur uit. Het gevolg is dat ook de engelen, de sterren, niet meer als dienende geesten kunnen fungeren. Door ongeloof en zonde worden zij als helpers der mensen uitgeschakeld.

In Jesaja 59:1,2 wordt deze situatie getekend: "Zie. de hand des Heren is niet te kort om te verlossen, en zijn oor niet onmachtig om te horen; maar uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort". De machten der duisternis stellen zich tussen God en de mens en hierdoor wordt het zonlicht verduisterd. Maar voor de ware gemeente, die bevrijd is van de machten der duisternis, zal de zon der gerechtigheid helderder schijnen dan ooit tevoren.

 

Openbaring 8:13 


En ik zag en hoorde een arend vliegen in het midden des hemels, die met luider stem zeide: Wee, wee, wee hun, die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen van de bazuin der drie engelen, die nog bazuinen zullen!

Voordat de drie volgende bazuinen gestoten worden, ziet Johannes een adelaar vliegen. Deze beweegt zich in het midden des hemels, de plaats waar ook de troon van God staat. Midden in en rondom dit machtscentrum had de ziener reeds vier dieren opgemerkt, waaronder een vliegende adelaar (4:6, 7).

Bij de opening van het vierde zegel riep dit dier: "Kom!" Toen zag Johannes het vale paard, de macht van het occultisme, bereden door de dood, terwijl het dodenrijk hem op de voet volgde. Ook nu horen wij weer de luide stem van deze adelaar, die een drievoudig wee aankondigt. Opnieuw zal de wereld geteisterd worden door het occultisme. In drie golven zullen de onzienlijke machten over de aarde gaan, onder aanvoering van Apóllyon, de engel des doods. De weeën worden uitgeroepen over hen die op de aarde wonen, wanneer de drie laatste engelen bazuinen zullen.

Als de oordelen zwaarder worden en op een ander niveau komen te liggen, wordt de gemeente, die niet van deze aarde is, apart gesteld. Daar de komende plagen in de eerste plaats geest en ziel aantasten, blijven de zonen Gods, wier wandel in de hemel is, indien zij volharden in het geloof, gespaard. Deze weeën zijn als oordelen over de aarde. De eerste twee weeën geven bovendien het aanzijn aan of de openbaring van de zonen Gods, die hun mannelijke rijpheid bereiken. De oogst van de aarde is dan rijp, terwijl bij het derde wee de valse kerk ondergaat.

 
vorige pagina terug volgende pagina