Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Openbaring
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 5


 

Openbaring 5:1 


En ik zag in de rechterhand van Hem, die op de troon zat, een boekrol, beschreven van binnen en van buiten, welverzegeld met zeven zegels.

De boekrol die de Vader in de hand heeft, bevat het plan van God, dat nog uitgevoerd moet worden. Bij het verbreken van ieder zegel, wordt in visioenen iets van "het gemaakt bestek" onthuld. Wanneer wij leren deze beelden, die gebruikt worden, in de geestelijke realiteit terug te brengen, gaan wij de gedachten van God verstaan, die Hij bezig is te verwerkelijken.

Eén ding wordt ons niet geopenbaard, namelijk de "tijden of gelegenheden" of juiste momenten. Deze heeft de Vader niet bekendgemaakt, maar blijven in Hem verborgen. Het is als met een tekening of kaart, waarvan wij de schaal of de verhouding tot de werkelijkheid niet kennen. Ook in het boek der Openbaring verstaan wij niet de betekenis van uren, dagen, maanden en jaren, soms wel ten opzichte van elkaar, maar niet in het absolute.

De tekenen der tijden kunnen wij aan de hand van deze visioenen wel onderscheiden, maar we kunnen nooit de dag en het uur zeggen, waarin wij ons bevinden. Wij zien hoe "in" of wellicht beter "op" de uitgestrekte hand van God een boekrol ligt. Deze staat vol met de toekomende dingen, dat niet zoals gewoonlijk alleen de binnenzijde, maar ook de buitenzijde beschreven is. De zegels zijn zo bevestigd, dat telkens wanneer er een verbroken wordt, een gedeelte van de rol gelezen kan worden.

 

Openbaring 5:2 


En ik zag een sterke engel, die met luider stem uitriep: Wie is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken ?

Johannes ziet een machtige engel in de onmiddellijke nabijheid van God, wellicht de aartsengel Gabriël, die van zichzelf getuigde dat hij voor Gods aangezicht staat (Luc. 1:19).

Deze engel was in de volheid des tijds de eerste, die de aanvang van de openbaring der gedachte Gods aangaande de nieuwe schepping, had vernomen en doorgegeven. Ook nu is er sprake van een begin, namelijk de openbaring van Jezus Christus als de hersteller van de schepping. Eerst kwam Gabriël de wegbereider aankondigen, daarna de geboorte van Jezus, en nu bepaalt hij de aandacht door een indringende vraag bij het nieuwe werk van de Heer als uitvoerder van het verdere plan Gods.

Met een geweldige stem roept hij uit: "Wie is waardig te openen het boek en te verbreken zijn zegels?" Dit impliceert natuurlijk ook het uitvoeren van de opdracht en het leiding geven bij de uitvoering van het plan Gods (zie verder voor Gabriël hoofdstuk 8:3 en 10:1).

 

Openbaring 5:3-5 


En niemand in de hemel, noch op de aarde, noch onderde aarde kon de boekrol openen of haar inzien. En ik weende zeer, omdat niemand waardig was gebleken de boekrol te openen of die in te zien. En een uit de oudsten zeide tot mij: Ween niet; zie, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids, heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen.

Op de vraag van de engel kwam geen antwoord. Alle schepsel zweeg stil, omdat het onwaardig en onmachtig was dit grootse werk te begrijpen en uit te voeren. Niemand in de hemel of de onzienlijke wereld, noch op de aarde of de zienlijke wereld, noch onder de aarde in het dodenrijk, durfde zich te verwaardigen de boekrol aan te nemen en in te zien. Johannes werd diep bedroefd en weende bitter.

Ook hij had grote verwachtingen van de toekomst. Hij kende de profetieën met de belofte van een nieuwe hemel en van een nieuwe aarde (Jes. 65:17), maar geen der profeten had ooit inzicht gehad op welke wijze dit tot stand zou komen.

Ja, zelfs tot op de dag van heden geloven vele christenen dat dit herstel der schepping als bij toverslag geschiedt, terwijl toch de hele zichtbare schepping van God het bewijs levert, dat alles zich naar vaste wetten en gemaakt bestek ontwikkelt. De droefheid van Johannes komt overeen met die der Emmaüsgangers, die na het sterven van Jezus gedesillusioneerd beleden: "Wij echter leefden in de hoop, dat Hij het was, die Israël verlossen zou. Maar met dit al is het thans reeds de derde dag" (Luc. 24:21).

Zoals Jezus Zelf de Emmaüsgangers troostte, zo komt hier een der oudsten Johannes bemoedigen met de woorden: "Ween niet". Hij wijst hem op Jezus, die hij noemt de leeuw uit Juda’s stam en de wortel van David. Jacob vergeleek op zijn sterfbed in een profetie zijn zoon Juda met een leeuwenwelp, een leeuwin (Gen.49:9,10).

Zijn grote Zoon (Silo of Heerser) wordt hier dus aangeduid als de leeuw uit Juda’s stam. Dit geeft de aanduiding van zijn afkomst naar de mens, terwijl de uitdrukking: de wortel van David, naar zijn goddelijke oorsprong heen wijst (zie verder bij 22:16).

Van Jezus wordt getuigd dat Hij heeft overwonnen, namelijk alle overheden en machten, die Hij ontwapende en ten toon stelde (Col. 2:15). Jezus ontleent hieraan de autoriteit en waardigheid om de boekrol te openen en de zegels te verbreken. Ook voor Hem geldt dan de regel: "Wie overwint, Ik zal hem geven!"

 

Openbaring 5:6,7 


En ik zag in het midden van de troon en van de vier dieren en te midden der oudsten een lam staan, als geslacht, met zeven horens en zeven ogen; dit zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde. En het kwam en heeft de rol aangenomen uit de rechterhand van Hem, die op de troon gezeten was.

Dan ziet Johannes Jezus staan in het beeld van een geslacht lam op de plaats, die God Hem gegeven heeft: midden in de troon, dus in het centrum van de heerschappij Gods. "Hij is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd" (Filip.2:8,9).

Jezus "heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge" (Hebr. 1:3). Ook bevindt Jezus zich te midden van de vertegenwoordigers der schepping, die Hij herstellen gaat, en die van de mensheid, met wie Hij de herschepping begint en voltooit. De Vader heeft Jezus gesteld tot middelpunt van hemel en aarde. Opnieuw wijzen wij erop, dat wij in de hemel wel Jezus zullen vinden als geestelijk mens, maar geen geslacht lam.

Dit beeld is ontleend aan de Oudtestamentische eredienst en herinnert ons aan het plaatsvervangend lijden en sterven van onze Heer, dat ten dage van dit visioen al plaatsgevonden had. Het lam heeft zeven horens en zeven ogen en er wordt bijgevoegd: dit zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde. Het is de Geest Gods, die werkzaam was in de zeven gemeenten als beeld van de gemeente Gods, die over de gehele aarde verspreid is. De horens symboliseren de kracht van de Heilige Geest en de ogen diens kennis en alwetendheid, tezamen de werkzaamheid van de geestelijke gaven in de gemeente aanduidende.

Jezus stond op, kwam naderbij, en in volle waardigheid nam Hij uit de rechterhand van de Vader op de troon de boekrol, want naar zijn eigen woorden zijn Hem alle dingen van de Vader overgegeven (Luc. 10:22).

 

Openbaring 5:8 


En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen.

Toen de Vader zijn Zoon de boekrol overhandigde, gaf Hij daarmee te kennen, dat Hij Jezus, die als een lam voor de zonde der wereld geslacht was, waardig keurde ook het verdere heilsplan uit te voeren. Dit vertrouwen en deze overdracht van macht en autoriteit maakten diepe indruk op de ganse schepping. De vertegenwoordigers der schepping met die der herstelde mensheid wierpen zich daarom in aanbidding neer voor het geslachte Lam. Zij huldigden de verheerlijkte Zoon des mensen, zoals de discipelen dit deden op de berg in Galiléa, waar Jezus getuigde: "Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde" (Matth.28:18).

In dit visioen ziet Johannes, die een dezer discipelen was, nu in een beeld op welke wijze deze machtsoverdracht had plaatsgevonden. Bij de lofprijzing maken de oudsten gebruik van citers, een snaarinstrument dat in de Israëlitische eredienst bij feestelijke gelegenheden gehanteerd werd. De klank der citers ondersteunt de lofzang, terwijl de gouden schalen, die eveneens een herinnering aan de dienst in het heiligdom zijn, de lof en dank der heiligen als reukwerk dragen . Dit herinnert ons aan de woorden van David: "Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan" (Ps. 141:2).

 

Openbaring 5:9,10 


En zij zongen een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.

De hemel hoorde reeds de lofzang tot eer van God, de Vader en de Schepper (4:8 -11 ) . Nu weerklinkt een nieuw gezang tot eer en lof van de Zoon, de Herschepper. Eerst wordt in dit lied de waardigheid erkend, die de Zoon van de Vader ontvangen had. Duidelijk wordt meegedeeld op welke grond en met welk recht dit geschiedt. Jezus heeft door zijn zoenoffer de mens vrijgekocht uit de heerschappij van de boze. Hij heeft de grondslag gelegd voor het herstel van de mens, naar geest, ziel en lichaam en hiermede voor de vernieuwing van de ganse schepping.

Duidelijk springt ook naar voren, dat het nieuwe verbond niet aan een bepaald volk of ras gebonden is. Had de profeet Jesaja niet gezegd: "Het is te gering, dat gij Mij tot een knecht zoudt zijn om de stammen van Jacob weder op te richten en de bewaarden van Israël terug te brengen; Ik stel u tot een licht der volken, opdat mijn heil reikt tot het einde der aarde" (Jes. 49:6).

Deze representanten spreken niet alleen over de genade vanwege de verzoening door het bloed van het Lam, maar ook over de rijkdom en de overvloed der genade. Er is een koningen priesterschap ontstaan. Jezus maakt de vrijgekochten aan Zichzelf gelijkvormig. Hij maakt hen tot koningen, terwijl Hijzelf de Koning der koningen is, en tot priesters, terwijl Hijzelf de Hogepriester is. Nog wordt meegedeeld dat de gemeente, die verzameld wordt uit alle stammen, talen, volken en naties, niet alleen in de hemel een taak heeft, maar ook eenmaal op de aarde de heerschappij zal uitoefenen.

 

Openbaring 5:11,12 


En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon, en van de dieren en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen, zeggende met luider stem: Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijkheid en de lof.

Johannes zag verder toe en hij aanschouwde een machtig engelenleger, dat geschaard was rondom de troon van God en het Lam, rondom de vier dieren en de oudsten. Het was een ontelbare menigte, want er is sprake van tienduizend maal tienduizend en duizendmaal duizenden. Dit ontzaglijke engelenheer, opgesteld volgens hun rangen en standen, begint met luider stem zijn lofzang te paren aan die van mens en schepping. Het is een duidelijke erkenning van het raadsbesluit Gods, dat het Lam waardig keurde al de rijkdom en de macht van de onzichtbare en zichtbare wereld in Zich samen te bundelen.

Ook zij zien "Jezus" met heerlijkheid en eer gekroond", zoals er staat: "Want niet aan engelen heeft Hij de toekomende wereld, waarvan wij spreken, onderworpen. Maar, iemand heeft ergens betuigd, zeggende: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, of des mensen zoon, dat Gij naar hem omziet? Gij hebt hem voor een korte tijd beneden de engelen gesteld, met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen" (Hebr. 2:5-8).

De heilige engelen aanvaarden hier, dat Jezus met de gemeente erfgenaam is van alles. Zij beamen dat de Zoon gesteld is "tot erfgenaam van alle dingen" (Hebr. 1:2). Hun zevenvoudige lofprijzing loopt parallel met de hulde, die de verloste schepping in het vorige hoofdstuk aan de Vader toebracht. Alles wat de Vader bezit en over te geven heeft, wordt uitgedrukt in de woorden: macht, rijkdom, wijsheid, sterkte, eer, heerlijkheid en lof.

 

Openbaring 5:13,14 


En alle schepsel in de hemelen op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden. En de vier dieren zeiden: Amen. En de oudsten wierpen zich neder en aanbaden.

Tezamen moet ook alle schepsel de overwinning van God en het Lam erkennen. De zegepraal wordt toegestemd door alles wat leeft en geest is of geest bezit. In de eerste plaats is sprake van ieder schepsel in de hemel, dus van alle heilige engelen en onreine geesten. Dan van ieder schepsel op de aarde dat leeft of bezield is, dus van mens, dier en plant. Deze twee laatste groepen kunnen God alleen de eer geven door te existeren naar de wetten Gods, zoals bijvoorbeeld in Psalm 148 beschreven wordt.

De schepping prijst haar Maker niet met de mond, maar met haar wezen. Het is een eer voor een uurwerk fabrikant, wanneer zijn horloges nauwkeurig lopen en deze verder ook aan alle gestelde eisen precies voldoen. Het is niet tot eer van God, als er een kalf met vijf poten geboren wordt of als het ziek in zijn hok ligt. Maar wel als dit dier in de wei huppelt en springt, omdat het functioneert naar de bedoeling van zijn Schepper.

Wanneer de leeuw van het geweld des duivels verlost is, zal hij in zijn juiste bestemming en naar zijn ware aard zijn Schepper verheerlijken. Door de openbaring van de zonen Gods "zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich neerleggen bij het bokje; . . . de koe en de berin zullen samen weiden,... en de leeuw zal stro eten als het rund" (Jes. 11:6,7).

Met degenen die onder de aarde zijn, worden de gestorvenen bedoeld, die in de macht van het dodenrijk verkeren en de geesten die onder aanvoering van Apollyon het dodenrijk vormen. De zee is het beeld van het geestelijke of religieuze leven der mensen. Degenen die op de zee zijn of deze bevaren, stellen voor, de godsdienstige organisaties en gemeenschappen met hun leiders (zie 8:9). In de zee zijn de verleidende geesten, die de honderden valse godsdiensten en duizenden dwalingen bewerken. Er wordt dus hier een opsomming gegeven van alles wat God met leven begiftigd heeft en dat behouden of veroordeeld is. Uiteindelijk zullen allen toch erkennen, dat God en het Lam, de lof, de eer, de heerlijkheid en de kracht in de eeuwen der eeuwen toekomen.

Wat behouden is, brengt lof en dank, en wat verloren is en ten verderve gaat, erkent zijn nederlaag. De machten die Jezus eenmaal ontmoetten, erkenden Hem als de "heilige Gods" (Marc. 1:24), maar toch waren zij de tegenstanders van God en zijn Zoon. Uiteindelijk zullen zij ieder verzet tegen het plan van God, tegen God, tegen Jezus en tegen degenen die Jezus toebehoren, moeten opgeven, "omdat God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken heeft, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!" (Filip. 2:9-11).

In onze eeuw is het nog zo, dat slechts de Heilige Geest en degenen die door deze Geest geleid worden, en de heilige engelen, belijden dat Jezus Here is (1 Cor. 12:3). Maar wanneer de tegenstander volkomen overwonnen is, zal ook hij moeten erkennen: Jezus is Heer! De vertegenwoordigers der levende schepping bekrachtigen deze gangvan zaken met hun "amen", dat is: het zal waar en zeker zijn. De representanten van het volk Gods werpen zich in verwondering en aanbidding neer voor Hem, die op de troon zit en voor het Lam.

 
vorige pagina terug volgende pagina