Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Openbaring
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 12


 

Openbaring 12:1 


En er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd;

Om een goed inzicht te krijgen in de bedoeling van het laatste bijbelboek is kennis van de onzienlijke wereld nodig. Jezus gaf zijn discipelen de sleutels van het Koninkrijk der hemelen. De verwachting van de christen is niet van deze wereld. De strijd die hij heeft, is nooit tegen vlees en bloed, maar tegen de machten en overheden in de hemelse gewesten. Het is duidelijk dat het boek der Openbaring zich bezighoudt met de volkomen realisering van de hoop en met de worsteling die daarmee gepaard gaat.

De climax wordt in het einde der dagen bereikt. Paulus zegt reeds, dat de hoop der wereld ligt in de openbaring van de zonen Gods. Dezen staan niet los van elkander, maar zij vormen tezamen de gemeente in de eindtijd. Het Israël Gods, de gemeente, is daarom het thema waar alles in het laatste bijbelboek om draait. De openbaring van Jezus Christus in dit volk is de overwinning van het Woord Gods in deze wereld.

Zoals de mens in vorige eeuwen zich met het ontdekken van nieuwe delen der aarde bezighield, zo worden in de laatste decenniën de geheimen der hemellichamen ontsluierd. In onze tijd wordt de kennis van de mens vermeerderd in alles wat tot de natuurlijke schepping behoort, maar de gemeente van Jezus Christus krijgt inzicht in de mysteries van het Koninkrijk der hemelen. Jezus sprak aangaande dit onzienlijke Koninkrijk niet anders dan in gelijkenissen: "Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in een akker, die een mens ontdekte en verborg" (Matth. 13:44).

Dit betekent dat Jezus deze schat van het Koninkrijk der hemelen in gelijkenissen had verborgen. De onzichtbare werkelijkheid werd uitgedrukt in beelden en symboliek. Door het gehele Nieuwe Testament merken wij dit op.

Er is sprake van een nieuw Jeruzalem, een boom des levens in het paradijs Gods, een tempel Gods, een rivier des levens en onblusbaar vuur, een kleed der gerechtigheid, een geestelijk Babylon, de ware vrouw en de hoer, enzovoort. Boze machten worden vergeleken met slangen, schorpioenen of verfoeilijk gevogelte, met bergen of eilanden inde zee, met hagelstenen en met vuur. Het is de taak van de geestelijke mens deze beelden, waarin het Koninkrijk der hemelen verborgen is, te verstaan en te transponeren in de realiteit van de onzienlijke wereld.

Vele uitleggers menen dat de Openbaring in tijdrekenkundige volgorde geschreven is, maar er bestaat geen enkel profetisch boek dat men chronologisch lezen kan. Zo beschrijft Daniël 2 reeds de eindtijd met de oprichting van het Godsrijk over deze aarde. In hoofdstuk 7 van dit boek lezen wij echter weer aangaande de laatste dingen, en in hoofdstuk 12 opnieuw.

Hetzelfde ontbreken van iedere chronologische volgorde constateren wij bijvoorbeeld ook bij Jesaja. In hoofdstuk 2 beschrijft deze profeet reeds de Godsregering in de laatste dagen. Maar ook hoofdstuk 24 profeteert eerst over een tijd van verdrukking en oordelen met daarna de glans van het vrederijk.

Jesaja 30 voorspelt opnieuw de heilstijd evenals hoofdstuk 35 of 61. Het boek Openbaring is geen geschiedverhaal, waar men als in een jaartallenboek hoofdstuk voor hoofdstuk lezen kan hoe de eindtijd zich afwikkelt.

Wij hebben hier te doen met een profetisch boek, waarin gezichten gegeven worden betreffende "hetgeen is en hetgeen hierna geschieden moet". Op visioenen kan men geen chronologisch systeem bouwen. In de Openbaring zien wij facetten van de eindstrijd in de hemelse gewesten en deze worden telkens weer van een andere zijde belicht. De ene keer wordt het geheel getoond en de andere maal valt de nadruk op een detail.

Hoofdstuk 11 bijvoorbeeld eindigt met de verheerlijkte gemeente, maar in hoofdstuk 12 zien wij opnieuw de gemeente op aarde in haar strijd tegen de draak. De gemeente wordt nu voorgesteld door het beeld van een vrouw, terwijl haar tegenspeelster het beeld van een hoer vertoont. In de volgende hoofdstukken wordt de grote verdrukking vaneen andere zijde belicht.

Zagen wij in de bazuinen op welke wijze de grote verdrukking over de aarde kwam, na hoofdstuk 12 worden wij bepaald bij de auteur van het kwade, die zich in eerste instantie tegen de vrouw, dat is de gemeente, richt. Ook worden wij geconfronteerd met de macht en de kracht die in de gemeente tot ontplooiing komen. "Zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en het woord van hun getuigenis".

De nederlaag van de draak verloopt in drie etappen:

Eerst wordt de duivel uit de hemel geworpen. Hij is dan onmachtig om nog langer Gods kinderen, die in de hemel wandelen en wonen, aan te klagen. Zij hebben hem immers overwonnen en zijn op deze wijze tot de volkomenheid geraakt.

Bij de tweede etappe wordt de duivel in de afgrond opgesloten. Hij kan zijn verleidend werk op aarde niet meer doen en ook geen pressie meer uitoefenen. De zuchtende schepping herstelt zich onder het koningschap van de zonen Gods. Tijdens de laatste fase wordt de duivel volkomen geëlimineerd en in de poel des vuurs geworpen, de uiteindelijke bestemming van "al wat tot zonde verleidt en van hen die de ongerechtigheid bedrijven" (Matth. 13:41)

De overwinning van de zonen Gods kent ook drie fasen:

De eerste is die der wedergeboorte en opstanding van de nieuwe mens, die opwast tot de onberispelijkheid der zonen Gods.

De tweede fase begint bij de opstanding van het geestelijk lichaam en de verandering in een punt des tijds. De mens heeft dan naar ziel, geest en lichaam de volkomenheid bereikt en is bekwaam om met Christus te regeren en de zuchtende schepping te bevrijden. Dit vangt aan bij het klinken van de zevende bazuin, waarop het "duizendjarig rijk" ingaat. In dit tijdperk worden de resterende vijanden gemaakt tot een voetbank voor de voeten van Jezus Christus (Hebr. 10:13).

"Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden (door middel van de gemeente) onder zijn voeten gelegd heeft" (1 Cor. 15:25).

Het derde tijdperk neemt een aanvang wanneer Christus na het eindoordeel en de volmaking van het herstel op de nieuwe aarde, "het koningschap aan God de Vader overdraagt".

In de vorige hoofdstukken zag Johannes de geschiedenis der kerk vanaf het begin bij het uittrekken van de ruiter op het witte paard tot aan de tijd van de opname, als de tempel Gods in de hemel opengaat en de ark des Verbonds zichtbaar wordt. In dit hoofdstuk begint een nieuwe reeks visoenen, waarbij inzonderheid de strijd in de hemelse gewesten tijdens deze eindtijd geopenbaard wordt.

Dit gedeelte behandelt de geschiedenis der ware en valse kerk nadat het zevende zegel geopend is. Het toont ons, hoe tijdens de eerste zes bazuinen in de hemelse gewesten de situatie der valse kerk is, maar ook hoe de ware kerk in deze tijd tot volle wasdom komt (het geheim der zeven donderslagen). Hoewel de hoofdstukken 12 tot en met 19 een andere belichting geven, lopen ze parallel met hoofdstuk 8 tot en met 11.

Johannes ziet een groot teken in de hemel. In het Koninkrijk der hemelen is de vrouw het beeld van de gemeente van Jezus Christus. Het teken van de Zoon des mensen is niet het kruis, maar zijn mystiek lichaam (Matth. 24:30 en toelichting bij 4:3). Deze vrouw (inclusief haar hoofd) is geroepen om op de troon van God te zitten en met Hem te heersen over al de werken zijner handen. Zij stelt , de met de Geest Gods gedoopte gemeente uit hoofdstuk 7:3. voor.

In de eindtijd is zij zwanger, dit wil zeggen, bezig iets voort te brengen. In Mattheüs 24:32 sprak de Heer: "Leert dan van de vijgeboom deze les: Wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan, dat de zomer nabij is". Dit beeld wijst ook op de verwachting van nieuw leven. Om met een andere gelijkenis te spreken: de tempel Gods is bijna voltooid; alleen de geweldige zuilengalerij moet nog geplaatst worden. (3:12).

Het strijdt tegen alle regels van de symboliek, om in deze vrouw Maria te zien en in de mannelijke zoon, die gebaard wordt, Jezus. Het is een bekend principe in de stilistiek dat het allegoriseren van dingen uit het verleden niet toelaatbaar is. Historische feiten mag men niet door vage beelden in nevelen hullen, maar men moet deze juist zo scherp en zo duidelijk mogelijk in het licht brengen en beschrijven. Toen Johannes de Openbaring schreef, was het ongeveer negentig jaar geleden dat Jezus geboren werd. Wanneer hier de geboorte van Jezus bedoeld werd, zou de apostel zich in klare bewoordingen hebben uitgedrukt en niet in beeldspraak.

De vrouw is evenwel het beeld van de gemeente van Jezus Christus. Zij is "geroepen tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus, onze Here". (1 Cor. 1:9).

In Efeziërs 5:31,32 staat: "Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn. Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en op de gemeente".

In 1 Corinthiërs 6:16,17 wordt gezegd: "Die twee zullen tot één vlees zijn. Maar die zich aan de Here hecht, is één geest met Hem". Daarom is het minder juist om van een bruidsgemeente te spreken, waarvan Jezus de bruidegom zou zijn. De gemeente is de vrouw van Christus, want zij heeft reeds gemeenschap met Hem. Samen met haar hoofd Jezus vormt de gemeente evenwel de bruid van God, de Vader. Er staat: "Ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams". "Zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt" (21:9 en 19:7).

Tegenover de vrouw des Lams staat haar tegenstandster, de grote hoer, Babylon, de afvallige kerk. In de eindtijd ziet de ware kerk er goddelijk heerlijk uit. In de onzienlijke wereld is zij bekleed met de zon, want: "de heerlijkheid Gods verlicht haar" (21:23). De maan is het beeld van het Woord Gods. Zij is de afstraling van de zon, dat is van Gods heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen (Hebr. 1:3). "De maan was onder haar voeten". De gemeente staat op het Woord Gods en wordt erdoor gedragen. Het is haar fundament.

Als een diadeem bezit zij verder twaalf sterren op het voorhoofd. "Die velen tot gerechtigheid gebracht hebben, zullen stralen als de sterren, voor eeuwig en altoos" (Dan. 12:3).

Dit geschiedt door de leer der twaalf apostelen. Daarom staan hun namen ook op de fundamenten van het nieuwe Jeruzalem. De maan en de sterren, dus Christus en de apostelen die het fundament gelegd hebben, zijn onafhankelijk met de vrouw verbonden. Zij vormen er één geheel mee en behoren dus bij de vrouw.

 

Openbaring 12:2 


en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren.

In de gemeente van de eindtijd is er een bijzondere werking van de Heilige Geest. Deze kracht is nu reeds bezig de heerlijkheid Gods voort te brengen, want de vrouw is zwanger. Daarom geldt voor de laatste dagen, dat God zijn Geest zal uitstorten op alle vlees. De late regen zal het graan tot volle rijpheid brengen. Het gaat hier om een machtig werk Gods. In zijn feestrede op de Pinksterdag zei Petrus: "Dit is het! "Naar deze openbaring van de zonen Gods zucht de ganse schepping. Wij geloven dat niet de hemellichamen waarop nergens leven is, onder de vloek liggen, maar er staat geschreven: "De aardbodem is om uwentwille vervloekt!"

Niet de levenloze schepping, maar al wat leeft. zucht onder de pressie van het rijk der duisternis. Maar deze vloek zal worden opgeheven. Er zullen tijden van verkwikking komen voor het aangezicht des Heren. De schepping ziet na de komst van de Zoon van God nu uit naar de komst van de zonen Gods. "Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods" (Rom. 8:19).

De vrouw is in pijnen om de mannelijke zoon voort te brengen. Onder grote verdrukking en zware tegenkanting jaagt zij naar het doel: naar heiligheid, naar genezing, naar profetie en naar de ganse volheid. Daarbij grijpt zij de hand van Jezus, zoals een vrouw die van haar man, wanneer de weeën beginnen. Zij roept het uit: "Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij! "Petrus schreef. "Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame". "Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods?". (1 Petr. 4:12,17).

De machten der duisternis trachten de vrouw te beangstigen en brengen haar in grote nood. Maar zij volhardt in haarstrijd. Zij staat op de beloften die in het Woord van God gegeven zijn. Toen eenmaal het oude bondsvolk de Messias voortbracht, werd de profetie vervuld: "Voordat zij smarten kreeg, heeft zij gebaard; voordat de weeën haar overvielen, heeft zij een zoon ter wereld gebracht". Voor het geestelijk Israël in de begintijd der kerk gold: "Maar Sion heeft nauwelijks barensweeën gekregen, of zij baarde haar kinderen" (Jes. 66:7, 8).

Maar voor het volk Gods in de eindtijd staat geschreven, dat zij schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren. De vrouw baart dan ook een zoon, een man.

 

Openbaring 12:3,4 


En er werd een ander teken in de hemel gezien en zie, een grote rossige draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, dit te verslinden.

De tegenpartij van de vrouw in de onzienlijke wereld is de draak. De vijand van de gemeente is niet de zogenaamde oude mens, niet iets dat uit haarzelf voortkomt, maar zoals Jezus het uitsprak in de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe: de duivel, of zoals hoofdstuk 20:2 zegt: "De draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan". Daarom bidt de vrouw niet: "0, van mijzelf verlost te zijn!" maar "Verlos mij van de boze! "Wanneer de satan de eindtijdgemeente niet meer tot zonde verleiden kan of haar het geloof ontnemen, zal hij haar op alle mogelijke wijzen benauwen.

Zo werd tot de gemeente van Smyrna gezegd: "Wees niet bevreesd voor hetgeen gij lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt". De duivel gebruikt hiervoor dikwijls mensen, maar de kinderen Gods letten niet op hen en kunnen ze gemakkelijk vergeven, evenals hun Heer dit deed. Hun ware vijanden onderkennen zij altijd weer opnieuw in de hemelse gewesten.

De rossige kleur van de draak wijst op die van het vuur, beeld van de demonische machten. Hij heeft zeven gekroonde koppen en tien horens als een voorwereldlijk reptiel. Van dit vreselijke monster wordt gezegd: "De Leviathan, die gij geformeerd hebt om ermee te spelen" (Ps. 104:26) (vergelijk ook Job 40:24).

Wellicht wijst het woord spelen erop, dat de Here God, in wie geen kwaad of afwijking is, experimenteert met deze macht der duisternis. In Job wordt dit apocalyptische monster de koning van alle trotse dieren genoemd. In zijn verschijningsvorm tegenover de gemeente vertoont het zich als de geestelijke kracht uit de afgrond of het dodenrijk. Hij wordt dan gezien als het beest uit de zee of de afgrond (13:1; 11:7; 17:8).

Het beest uit de afgrond is dan de tegenhanger van de Heilige Geest. In het laatste der dagen openbaart zich de staart van de draak als de antichrist of de valse profeet. "De profeet die leugen, onderwijst, die is de staart".

(Jes. 9:14).

De antichrist is het tegenbeeld van de Zoon van God. Zoals de Vader werkt door de Geest in de Zoon en in de gemeente (zonen Gods), zo werkt de draak door het beest uit de zee in de antichrist en in zijn gemeente.

De staart van de draak, de antichrist, zal in de eindtij d een derde van de sterren des hemels, dat is een groot aantal gelovigen die een plaats gekregen hadden in de hemelse gewesten, achter zich aantrekken. De gemeente wier plaats in het Koninkrijk van God is, staat in de eindtijd op het punt de zonen Gods voort te brengen. Altijd heeft de draak de vrouw bedreigd en tegengestaan.

Wanneer deze ondergrote krachtsontplooiing de zonen Gods baart, die hun plaats in de geestelijke wereld als overwinnaars gaan innemen, zal de antichrist velen van hen verleiden, pressen en achter zich aantrekken. Dezen moeten hun plaats en taak in de onzienlijke wereld opgeven en worden door de antichrist teruggevoerd tot een bestaan op de aarde onder het regime van de overste dezer wereld. Onze Heer sprak over een grote verdrukking, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook niet meer zijn zal. De valse christussen en valse profeten, de antichristen, zullen opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden (Matth. 24:21-24).

De sterren des hemels zijn hier niet de boze geesten evenmin als in vers 1, want in vers 9 lezen we dat de duivelse legerscharen door de zonen Gods op de aarde worden geworpen. De satan verleidt een derde deel van de geestelijk gevorderde christenen, met het doel een tegen gemeente te vormen van zonen der wetteloosheid. Ook de antichrist, de aanvoerder van dit leger, behoort tot hen die van de ware gemeente zijn uitgegaan, dus hij is ook een van degenen die op aarde is geworpen. Hij verlaat evenals de satan zijn oorsprong.

Is het wonder dat de vrouw schreeuwt in haar pijnen en tot God om verlossing roept? Het is voor haar niet gemakkelijk een rijpe vrucht voort te brengen. Het is voor de gemeente moeilijk een volk Gods in de hemelse gewesten tot mannelijke volwassenheid te leiden! Er zullen vanwege de menigte van belagers in die dagen voor de gemeente een grote verdrukking en een zware strijd zijn, maar zij die standvastig en volhardend zijn, zullen opgroeien tot de volwassenheid.

 

Openbaring 12:5 


En zij baarde een zoon, een mannelijk wezen dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd plotseling weggevoerd naar God en zijn troon.

De vrouw baart een zoon, die mannelijk, dat wil zeggen sterk is. De eindtijdgemeente bereikt de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus" (Ef. 4:13).

Zoon is hier een verzamelnaam, evenals het woord vrouw in dit visioen. Het zijn de zonen Gods, die bestemd zijn tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen. In het laatste der dagen zullen de zonen Gods dit beeld op zijn scherpst openbaren. Van hen kan in bijzondere zin gezegd worden: "Dezen heeft Hij ook verheerlijkt". De mannelijke zoon ontvangt een ijzeren roede om de heidenen ermee te hoeden.

Ook Jezus had zo'n staf ontvangen. Hiermee trof Hij echter geen mensen, maar Hij deelde er harde slagen mee uit in het rijk der duisternis (2:27). Deze roede is een ander beeld voor het Woord Gods dan het scherpe tweesnijdende zwaard. Hetgeen de volkeren tot heidenen maakt, is hun afgodendienst, waardoor zij verbonden zijn met de demonen. De zonen Gods treden tegen deze machten over de gehele wereld met autoriteit op, daarbij het woord Gods hanterende. Het evangelie van het Koninkrijk zal immers door hen over de ganse aarde gepredikt worden en dan komt het einde.

De leden ervan zijn volkomen mede-erfgenamen van Jezus Christus en worden weggerukt en naar God en zijn troon gevoerd. Hier is geen sprake van een opname om de Here Jezus tegemoet te gaan, maar van het uitoefenen van de troonrechten. Wat in de loop der eeuwen in de geschiedenis van de kerk niet meer voorkwam, gaat nu gebeuren. De zonen Gods gaan hun plaats innemen als strijders in de hemelse gewesten. Is het wonder dat er dan pas goed oorlog in de hemel komt? (zie vers 7).

Had Jezus niet gezegd: "Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon"? Het gaat hierom een koningschap en priesterschap dat niet van deze wereld is, zoals Jezus dat had, toen Hij nog op deze aarde rondging.

 

Openbaring 12:6 


En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats heeft, door God bereid, opdat zij daar twaalfhonderd en zestig dagen onderhouden zou worden.

Jezus had voorspeld dat het onkruid welig tussen de tarwe zou opgroeien. De historie levert het bewijs dat deze Profetie op waarheid berustte. De gemeente is eeuwen lang geïncorporeerd geweest in de wereldkerken. Het christendom als geheel was niet de ware kerk van Jezus Christus, maar in de machtige organisaties werd Gods volk aangetroffen. Het waren de individuen die deel uitmaakten van het lichaam van Christus. In het einde zal evenwel deze grote verwarring ophouden. Dan komt de grote scheiding. In de oogsttijd zal tot de maaiers, de engelen, gezegd worden: "Haalt eerst het onkruid bijeen" (Matth. 13:30).

Dit onkruid wordt bij de voleinding met vuur verbrand, dit wil zeggen dat de wereldkerk onder de pressie en aanvallen van de machten der duisternis ondergaat. De gruwel der geestelijke verwoesting gaat over de heilige plaats. Dan komt de ernstige raad: "Laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen" (Matth. 24:15, 16).

Later hoort Johannes een stem uit de hemel zeggen: "Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en met ontvangt van haar plagen" (18:4).

Daarom: vlucht uit Jeruzalem en trekt uit Babel! Dit uittrekken betekent zich geestelijk losmaken. Het is een breken met alle uitwendigheid, vorm, traditie, overlevering van mensen en elk kerkelijk besef Wanneer Gods volk ziet dat de machten de kerk gaan overheersen en de Heilige Geest volkomen wijkt, trekt het uit. De plaats van de gemeente is niet in de wereldkerk, maar in de woestijn. Daar alleen wordt zij volkomen op God geworpen, zoals Israël in de woestijn geheel afhankelijk was van een bovennatuurlijke bescherming en leiding. Het geestelijke Babel trachtte een moederkerk te zij n, door het leven van wieg tot graf in te bedden door duizenden voorschriften en gebruiken, maar in de woestijn staat de gemeente onder directe bescherming en leiding van de Here Zelf.

Hier leeft zij in volkomen afhankelijkheid. De vrouw van het Lam behoort niet tot de grote en machtige wereldorganisaties, waar de koningen en machthebbers der aarde rekening mee dienen te houden. De plaats haar van God bereid is de woestijn, dat wil zeggen: innerlijk losgemaakt van natuurlijke hulp en macht. Ook hier blijkt de openbaring van de zonen Gods. Naar de geest koningen, maar naar het natuurlijke niet vele edelen en niet vele machthebbers. Zo drukken zij de voetsporen van Jezus, die het geen roof behoefde te achten Gode gelijk te zijn, maar die de gestalte van een dienstknecht aannam.

Zoals de Zoon van God door zijn Vader deze tijd onderhouden en beschermd werd, zo ook vertoeven de zonen Gods in deze wereld onder een speciale bescherming van hun hemelse Vader. De twaalfhonderdzestig dagen komen overeen met de drie en een halfjaar van Jezus omwandeling op aarde. Hoe groot de haat van de duivel, zijn trawanten en helpers ook moge zijn, de Here draagt, voedt en beschermt deze zonen en niets zal hen kunnen beschadigen.

In hoofdstuk 9:4 zagen wij hoe de Heer zijn volk, degenen die aan hun voorhoofden verzegeld waren, met hun kinderen apart stelde en de doodsmachten uit de afgrond niet toestond hen te beschadigen. Deze boze geesten vallen wel aan, maar God heeft aan zijn met de Geest vervulde zonen de methode geleerd en de kracht geschonken ze te weerstaan en te overwinnen. Ook in hoofdstuk 11:5, 6 lazen wij, dat de godsgetuigen macht hadden de vijand te weerstaan.

 

Openbaring 12:7,8 


En er kwam oorlog in de hemel. Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog, maar hij kon geen standhouden, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden.

In de onzichtbare wereld barst de strijd los. De zonen Gods zijn immers geopenbaard en hebben hun plaats ingenomen in de geestelijke wereld als mede-arbeiders en mede-strijders van God. Zij zijn weggevoerd naar God en zijn troon. De troon is het beeld van de kracht, de mogendheid en de heerschappij. Wij moeten de troon daarom niet lokaliseren als een plaats ergens in het heelal, waar God zijn zetel hebben zou. Visioenen geven in natuurlijke beelden, geestelijke werkelijkheden door.

De zoon is een verzamelnaam voor de zonen Gods. leder lid openbaart voor zijn deel en op zijn wijze de heerschappij Gods, terwijl zij tezamen als gemeente de volle rijkdom van liefde, wijsheid en kracht tonen. Zij zijn uitgerust met een ijzeren roede, waarmee zij de boze geesten aan zich onderwerpen. Zij hebben door Woord en Geest macht om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand.

De eeuwen door heeft de kerk de grote opdracht van haar Meester: "Duivelen zult gij in mijn naam uitdrijven", naast zich neergelegd. Zij streed in de zichtbare wereld en trachtte zich op aarde te handhaven, maar een oorlogsfront tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de demonen in de hemelse gewesten, werd nimmer gevormd. Men had immers geen inzicht in het Koninkrijk der hemelen en men kwam zelfs tot de zogenaamde ontmythologisering van de Schriften, waarbij het geloof aan de onzienlijke wereld, aan engelen en duivelen, naar het land der sprookjes werd verwezen, terwijl de moderne theoloog er glimlachend de schouders over ophaalt.

Johannes schreef. "De hemel week terug als een boekrol, die wordt opgerold" (6:14). De onzienlijke wereld werd een gesloten boek. Gods volk heeft geen kennis meer van het Koninkrijk der hemelen en de strijd die daar woedt, ontgaat hun.

"Er kwam oorlog in de hemel". De ware kinderen Gods hebben te allen tijde wel schermutselingen en voorhoede gevechten met het rijk der duisternis geleverd, maar in de eindtijd ontbrandt de krijg in zijn verschrikkelijke realiteit. De gemeente heeft dan de sleutel der kennis weer gevonden. Tot die tijd heeft zij zich moeten behelpen met de wetten van het oude verbond, zoals die van de Sinai, maar "te dien dage" functioneren de wetten des Geestes in haar. Dan worden de krachten van de toekomende eeuw geopenbaard en krijgt Jezus gestalte in zijn volk. Zoals Hij was, zijn ook zij.

Tot in onze tijd heeft men een Christus gepredikt die niet overeenkomt met die van de evangeliën, maar dán verschijnt de Heer in zijn volk op dezelfde wijze als Hij Zich eenmaal op aarde openbaarde. De bijbelse tijden herleven: gebondenen worden bevrijd, duivelen uitgeworpen, zieken genezen, het evangelie van het Koninkrijk der hemelen wordt gepredikt. De volle-evangelie prediking is niet meer te stuiten. Wanneer de boodschap van Jezus Christus zuiver gebracht wordt, zal de wereld Hem nog eenmaal zien, zoals Hij werkelijk is: verlosser, redder, geneesheer, doper in de Heilige Geest, heiligmaker, die zijn volk naar de volkomenheid voert.

De oorzaak van de strijd is duidelijk. Het gaat om het bezetten van de troon van God. Gods bedoeling is, zijn macht te delen met de vrouw, de gemeente van Jezus Christus. Aan haar kan Hij zich volkomen kwijt: "De tent van God is bij de mensen". De bijbel verhaalt ons, dat satan deze troon begeerde. Als hoogst geschapen geestelijk wezen overlegde deze: "Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden; ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen" (Jes. 14:13, 14).

De draak merkt nu dat de eerste overwinnaars deze troon beklimmen. Eerst wilde hij de geboorte van de zonen Gods verhinderen en daartoe sleepte hij velen achter zich aan en wierp hen op de aarde (vers 4). Nu wil hij beletten dat de getrouwen hun plaats innemen op de troon. Hiervoor zet hij al zijn troepen in, maar de tijd van het verbrijzelen van de macht van het heilige volk is voorbij (Dan. 12:7).

De heilige engelen Gods komen onder aanvoering van Michaël (=wie is als God?) de zonen Gods te hulp. "Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat" (Dan. 12:1).

In de strijd van de zonen Gods tegen de machten van zonde, ziekte, gebondenheid en dood, snellen engelen te hulp. Zij immers zijn allen dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven (Hebr. 1:14).

De taak van de zonen Gods is om in de naam en op gezag van hun Heer, duivelen uit te werpen en zieken te genezen. Dit kunnen de engelen niet, doordat zij geen toegang hebben tot de mens. Daartoe bezitten zij ook geen opdracht. Wanneer de boze machten in de mens komen, doen zij dit wederrechtelijk, want God alleen heeft recht om bij de mens zijn intrek te nemen. De engelen kunnen de mens wel beschermen en op de bressen gaan staan. Daarom is het goed om na een handoplegging te bidden of de hemelse Vader zijn engelen gebieden wil, het zo vaak geschonden huis te verdedigen tegen hernieuwde aanvallen van de vorst der duisternis.

Wanneer wij immers bij een mens de machten uitwerpen, is deze nog niet terstond genezen. Een verslaafde is na zijn bevrijding nog niet ogenblikkelijk een sociaal voelend mens geworden. Al wat de boze gebruikt, wordt door hem geschonden. "De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen". Het geestelijke huis dat zo gehavend is, blijft een invalspoort voor de duivel. Tot de tijd dat er genezing en herstel ingetreden is, bidden wij om de bewaring van de engelen Gods tegen de aanrukkende legermacht van de vijand. "Want Hij zal aangaande u zijn engelen gebieden, dat zij u behoeden op al uw wegen; op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot" (Ps. 91:11, 12).

Op Gods bevel verenigen zich in de eindtijd de zonen Gods met de engelen tot een grote worsteling in de hemelse gewesten. De tijden en de gelegenheden van dit herstel van het Israël Gods heeft je hemelse Vader aan Zich behouden. In zijn rede over de laatste dingen profeteerde Jezus: "En Hij zal zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste des hemels tot het andere" (Matth. 24:31).

Het bazuingeschal is het teken dat men tot de strijd opgeroepen wordt. "Blaast de bazuin op Sion en maakt alarm op mijn heilige berg" (Joël 2:1).

Het betekent het beieren der klokken in de geestelijke wereld. Gods gecombineerde legerscharen trekken eensgezind op tegen de vijand. Zij forceren een doorbraak, de tegenstander moet wijken en het doel van het verlossingsplan wordt bereikt: "Opdat de mens Gods volkomen zij en tot alle goed werk volkomen toegerust". Dit is de wijze waarop God zijn volk vergadert en ten strijde voert in de tijd dat de bazuinen geblazen worden, waarvan wij lezen in hoofdstuk 8 en 9.

De draak en zijn engelen kunnen niet langer standhouden. Het gebed: "Verlos ons van de boze" is verhoord. De zonen Gods zijn waarlijk vrij. Ieder contact met de vijand is verbroken. In de onzienlijke wereld heeft de duivel de strijd verloren. "Hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden". Dan volgt de terugtocht naar de aarde, naar de zichtbare wereld en naar de mens, die voor deze onzichtbare, geestelijke wezens de laatste verschansing moet vormen.

 

Openbaring 12:9 


En de grote draak werd op de aarde geworpen, de oude slang die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem.

De vrouw, de gemeente in haar zichtbare vorm op aarde, bestaat in die tijd uit leden die ieder hun positie in de hemelse gewesten ingenomen hebben. De grote opdracht van Jezus Christus om de duivelen uit te werpen wordt door hen uitgevoerd. Tegenover de verloste en bevrijde zonen Gods staat nu een mensheid waarin de machten der duisternis zich steeds sneller en krachtiger incorporeren. Wanneer er sprake is van verleiding, staan de boze machten nog aan de buitenkant van het menselijke hart. Dan ligt de zonde nog als bij Kaïn als een belager aan de deur en is het nog mogelijk haar te weerstaan. De tijd breekt echter aan dat de mens volkomen in beslag genomen wordt door de zonde.

Wie bijvoorbeeld iets begrijpt van spiritisme, occultisme, oosterse godsdiensten, en van de inwerking van verslavende middelen, weet dat de mogelijkheid reeds nu bestaat dat iemand in zijn gedachtenleven geheel verbonden wordt met de demonische machten. Zoals Gods kinderen in het bijzonder in de laatste dagen gedoopt worden met de Heilige Geest, zo bestaat er ook een doop van de duivel. Zoals degene die de Here aanhangt één geest met Hem wordt, zo worden deze mensen eens geestes met de duivel. Paulus sprak over de openbaring van de mens der zonde.

In hem openbaart zich de zoon des verderfs, de tegenstander, de geest van de antichrist, van wie gezegd wordt: "Zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is" (2 Thess. 2:4).

De tempel Gods is de mens. God wil in hem wonen door zijn Heilige Geest. Het is aan geen enkele geest toegestaan deze plaats die God Zich verkoren heeft, te bezetten. Daarom is het een wederrechtelijke en wetteloze daad van de boze machten, wanneer zij hun eigen woonstede verlaten en hun intrek nemen bij de mens. Wanneer de duivel met zijn engelen op aarde geworpen wordt, neemt hij alles wat hij demoniseren kan, in bezit. Slechts zij die de naam des Heren aanroepen, dat wil zeggen in de naam van Jezus bevrijd en verlost worden, zullen dan nog behouden kunnen worden.

Een zondvloed van vuur (boze geesten) gaat over de aarde en een enorme druk wordt op de mensen uitgeoefend. Alleen degenen die met de Heilige Geest gedoopt zijn en geen enkele band hebben met de duisternis, kunnen deze druk weerstaan. Het gaat in die tijd als bij de uittocht van het volk Israël uit Egypte: enerzijds een manifestatie van de levende God door middel van zijn ware dienstknechten, anderzijds een openbaring van de bovennatuurlijke krachten der duisternis.

Jezus sprak dat de krachten der hemelen bewogen zouden worden. De duivel en zijn engelen zouden uit de hemel verdreven worden, dat wil zeggen vanuit de onzienlijke wereld rechtstreeks de mens aangrijpen en overweldigen. Ook de mens zelf roept deze machten naar zich toe, namelijk door de zonde van het spiritisme en van het occultisme, welke in die dagen een afschuwelijke omvang en intensiteit zullen bereiken. Wanneer de zonen Gods de blijde uitroep van de discipelen kunnen overnemen: "Here, ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in uw naam", zal ook het antwoord van Jezus bewaarheid zijn: "Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen" (Luc. 10:17,18).

In de onzienlijke wereld is er geen plaats meer voor de demonen in de hemel, want Michaël en zijn engelen verdrijven hen en de zonen Gods weerstaan hen; ze moeten dus een schuilplaats zoeken in de zienlijke wereld, liefst in de mens, om als Gods tegenstanders nog iets te kunnen bereiken. De duivel zet dan zijn groot offensief in om de menselijke geest zo nauw aan zich te verbinden dat scheiding niet meer mogelijk is.

Tenslotte leidt dit tot het rechtvaardig oordeel: "Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is" (Matth. 25:4 1).

Van deze nauwe band tussen de mens en de duivelen getuigt ook het feit dat de valse profeet tegelijkertijd met het beest uit de zee in de poel des vuurs geworpen wordt. "Het beest werd gegrepen en met hem - onlosmakelijk verbonden - de valse profeet". Wanneer de boze machten niet van de mens gescheiden worden, zal deze met de machten tezamen ondergaan.

 

Openbaring 12:10 


En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is verschenen het heil en de krachten het koningschap van onze God en de macht van zijn gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is neergeworpen.

Het doel is bereikt. Een luide stem in de onzienlijke wereld verkondigt de overwinning van Jezus Christus in zijn volk. Vervuld is wat de apostel in 2 Thessalonicenzen 1:8-10 schreef. "Als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte, wanneer Hij komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn".

Het heil, de kracht en het koningschap verschijnen in de zonen Gods. In hen wordt de triomf van het Woord van God openbaar. Gods Woord keert niet ledig tot Hem terug, maar doet wat Hem behaagt en volbrengt waartoe Hij het zond. Jesaja beschreef dit oordeel. Gods zonen wreken zich op al hun vijanden. Zij binden de machten, drijven ze uit en zetten hun voeten op schorpioenen en slangen: de gehele legermacht van de vijand is hun onderworpen. "Een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest.

En men zal hen noemen: terebinten der gerechtigheid, een planting des Heren, tot zijn verheerlijking. Zij zullen de overoude puinhopen herbouwen, het verwoeste uit vroeger tijd doen herrijzen" (Jes. 61:24).

De zieken, de gebondenen, de debielen, de geestelijk gestoorden, de overoude puinhopen inde stad Gods, worden hersteld. Voor het Israël Gods zijnde tijden van verkwikking aangebroken. Jezus wordt dan op duizendvoudige wijze geopenbaard in zijn volk. Zij zijn allen evenals Hij gezalfd met de Heilige Geest en met kracht. De gemeente met haar hoofd Jezus Christus wordt hier zijn gezalfde, dat is Gods gezalfde, genoemd. De aanklager is neergeworpen.

Hij beschuldigde immers de broeders dat zij zelf slecht waren en zondaar tot de dood. Maar nu zij belijden: wij zijn rechtvaardig, wij zijn rein om het woord dat tot ons gesproken is en waarin wij geloven, nu kan hij geen beschuldigingen meer inbrengen. De zonen Gods naderen tot Hem met een hart dat door besprenging (van het reinigend bloed) gezuiverd is van besef van kwaad" (Hebr. 10:22).

Door het geloof belijden zij niet meer hun verbondenheid met de boze machten en hun onmacht, maar hun gemeenschap met Jezus Christus als de kracht van God tot zaligheid. In de zonen Gods komt de macht van Christus ten volle openbaar. Een volkomen heil (heling) is hun deel geworden naar geest, ziel en lichaam. Zij arbeiden door de kracht van omhoog en zijn als koningen en priesters voor Gods aangezicht.

 

Openbaring 12:11 


En zij hebben hem overwonnen, door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood.

Het doel der gelovigen die nog op de aarde zijn, is bereikt. De duivel is in de hemelse gewesten verslagen. Daar waar de strijd was, is de overwinning behaald. De gemeente heeft immers geen strijd op aarde, tegen vlees en bloed, maar in de hemelse gewesten, bijgestaan door de heilige engelen. De zonen Gods hebben de goede strijd gestreden en de overwinning behaald. Zij zijn het beeld van de Zoon gelijkvormig geworden. Zoals Hij eenmaal op aarde was, zo zijn zij nu. In de onzienlijke wereld, dat wil zeggen naar hun inwendige mens, zijn zij tot de volmaaktheid gekomen.

Paulus schreef in Filippenzen 3:12: "Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben". Het laatste bijbelboek tekent ons deze triomf van het Koninkrijk Gods. Hoe hebben de zonen Gods deze behaald? Het begint bij het kruis. Zij weten zich door het geloof in het bloed van het Lam gerechtvaardigd van hun schuld.

Deze rechtvaardiging is niet gebaseerd op werken der wet, maar op het verzoenend werk van Golgotha. De gerechtigheid die einddoel in het oude verbond was, is het uitgangspunt "Van de gelovige in het nieuwe verbond. Deze "zegen van Abraham" wordt gevolgd door het kindschap Gods en "de beloften des Geestes" (Gal. 3:14).

Zo is dan de gerechtigheid het begin van het nieuwe verbond, dat het volledig herstel van de mens beoogt, opdat deze het einddoel, de volkomenheid en de volwassenheid, bereiken kan. Gods Woord is ons gegeven om ons "op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust" (2 Tim.3:16, 17).

In het algemeen aanvaardt het christendom de mogelijkheid niet om tot deze volkomenheid te geraken. Het beweert dat dit doel slechts bereikt zou kunnen worden na het sterven. Dit is onlogisch want onze gerechtigheid wordt op deze aarde geopenbaard in onze werken. Hier wordt het kleed der gerechtigheid dat onze statuur in de onzienlijke wereld bepaalt, draad voor draad geweven. "Want dit fijne linnen (kleed) zijn de rechtvaardige daden der heiligen" (19:8).

Met de bewering dat de dood de oplossing zou geven, maakt men het Woord Gods krachteloos. De "mens Gods" is niet de gestorven mens, maar de levende! Het is duidelijk dat men in deze strijd om het doel te bereiken, een groot geloof nodig heeft. De bewering dat de mens zondaar-tot-de-dood blijft, getuigt van totaal gebrek aan geloof. Men belijdt daarmee dat men tot de dood verbonden blijft met de duivel en zijn engelen. Maar dit is niet tot Gods eer. Voor wie gelooft, geldt evenwel: "Niets zal hem onmogelijk zijn!"

Het boek van het einde geeft ons de zekerheid dat de zege behaald zal worden. In deze worsteling tegen de machten in de hemelse gewesten staan de engelen de kinderen Gods terzijde. Zij stijgen op en dalen neer op de zonen Gods. Het leven van Jezus wordt dan in velen geopenbaard. De dienende engelen worden herkend als een realiteit. Zij staan ten dienste van allen die het heil (de volheid of volkomenheid) zullen beërven. Een kracht tot overwinning vormt ook het woord van hun getuigenis.

Deze kracht wordt ontleend aan de Heilige Geest, die in hen woont, die hen vervult en toerust. Zij belijden koningen en priesters te zijn, maar hun heerschappij en waardigheid behoren tot de onzienlijke wereld. Daar belijden zij hun koningschap en doen zij hun priesterlijk werk. Daar is Jezus hun Hogepriester en de Koning van de koningen en de Here van de heren (19:16).

In de zienlijke wereld worden de zonen Gods echter niet geaccepteerd. Naarmate de inwendige mens vernieuwd wordt, naar die mate vervalt de uiterlijke. De christen verliest zijn eer en zijn aanzien in deze wereld, maar de zonen Gods hebben hun uitwendig leven niet lief Zij hechten aan niets wat in deze wereld opgeld doet, want "de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. (1 Joh. 2:16).

Van geld, macht, aanzien, cultuur, traditie en eer van mensen, hebben zij innerlijk afstand gedaan. In de wedloop om de prijs te behalen, hebben zij alles afgelegd wat hen zou kunnen hinderen. Ter wille van het Koninkrijk Gods hebben zij hun uitwendig leven niet liefgehad, maar in de dood gegeven. Wanneer de Heer het vraagt, zijn ze ook bereid hun natuurlijk leven te geven en als een "plengoffer geofferd" te worden. Van hen geldt, dat zij wel naar de mens, wat het vlees aangaat, geoordeeld zijn, doch, naar God, wat de geest betreft leven (1 Petr. 4:6).

In dit opzicht zijn zij de man van Nazareth gevolgd, die "gedood werd naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest" (1 Petr.3:18). Ook Hij had op deze aarde geen gedaante of heerlijkheid, maar in de onzienlijke wereld zegt Johannes: "Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid" (Joh. 1:14).

Opvallend is hier de samenwerking tussen Michaël met zijn engelen en Jezus Christus met zijn volk. Onze Heer staat aan het hoofd van de heerscharen verloste koningen der aarde en Michaël is de vorst van het leger der engelen. In Jozua 5:13-15 vinden wij een prachtige illustratie van deze samenwerking. Jozua is daar het hoofd van het volk Gods dat Kanaän binnentrekt. Hij ontmoet bij Jericho "de vorst van het heer des Heren", die tot hem zegt: "Nu ben ik gekomen". Samen zullen ze tegen Jericho optrekken.

Jozua met zijn volk zal in het geloof, in de zichtbare wereld om de muur trekken en de engelen onder Michaël zullen in de hemelse gewesten strijden. Was het wonder dat de schrik op alle inwoners van het land gevallen was en zij allen sidderden? God streed met twee legers. Rachab typeerde dit zo juist met de woorden: "Uw God is een God in de hemel boven en op de aarde beneden" (Joz. 2:11).

 

Openbaring 12:12 


Daarom, verheugt u, gij hemelen en wie daarin wonen. Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid, wetende dat hij weinig tijd heeft.

Er is feest bij de hemelingen. Het werk van Christus, die op de troon zit en die de Vader openbaart, heeft inde onzienlijke wereld resultaat doen zien. Het herstel van de tempel Gods nadert zijn voltooiing. Er is blijdschap bij de zonen Gods wier domicilie of burgerschap in de hemel is en er is vreugde bij de engelen- Gods, want de zaligheid der zielen waarvoor zij ingezet werden, bereikt haar voltooiing.

Aan de zevenvoudige oproep om te overwinnen, die uitging naar de zeven gemeenten, is voldaan; de beloften gaan nu in vervulling. Jezus is de eerste van vele broeders. Zij zijn waardig geacht te staan voor de Zoon des mensen (Luc 21:36 St. Vert.).

Zij overwinnen gelijk Hij overwonnen had (3:2 1).

De gemeente in de eindtijd is een schare van overwinnaars. Hun geboorte was in de hemel, hun burgerschap is in de hemel, hun strijd was in de hemel en hun schatten zijn in de hemel. Wat echter het aardse leven betreft, hebben de zonen Gods hun opstandingslichaam nog niet ontvangen. Zij wonen in een sterfelijk lichaam, dat evenwel levend is door de Geest Gods die in hen woont (Rom. 8:11).

De machten van de zonde en ziekte zijn in hen overwonnen. Slechts de laatste vijand, de dood, moet nog volgen. Nog een ogenblik van grote verdrukking en dan zullen zij in een punt des tijds veranderd worden, om zo ook naar het lichaam bij de Heer te kunnen zijn. Want zolang wij in het sterfelijke lichaam ons verblijf hebben, zijn wij ver van de Here in den vreemde (2 Cor. 5:6).

Naar de inwendige, geestelijke mens bereikt de gemeente dan haar einddoel. Haar leden worden gelijk aan Jezus, zoals Hij eenmaal op aarde rondwandelde, in een "vlees aan dat der zonde gelijk". Wanneer er staat; "zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt", drukt dit uit dat de gemeente geestelijk tot haar volmaaktheid gekomen is. Zo wordt de bede van Jezus vervuld: "Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen" (Joh. 17:24).

Toen Jezus op aarde was, bevond Hij Zich tegelijkertijd in de hemel, zegt de Schrift ons. "De eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is" (Joh. 1:18).

"En niemand is opgevaren ten hemel dan die uit de hemel neergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, die in de hemel is" (Joh. 3:13 St. Vert.).

Er rest nu nog maar één terrein waarop de duivel macht kan uitoefenen: de aarde en de zee. "De duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid". Eenmaal daalde het Woord Gods neder in grote liefde en ontferming. Het werd toen vlees. De enige schuilplaats voor de duivel en zijn engelen in de eindstrijd bevindt zich in de natuurlijke wereld. Tot nu toe werd van hem gezegd: "De duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt". Bij verleiding staat de boze nog aan de buitenkant en laat hij de mens zijn werk doen.

Reeds nu is het zijn bedoeling inde mens te gaan wonen, hem te binden of volkomen in bezit te nemen. Dan wordt de ganse wereld gedemoniseerd. Het oordeel of de scheiding is dan gekomen. Enerzijds de zonen Gods die volkomen vervuld zijn met de Heilige Geest en wier wandel in de hemel is, en anderzijds zij die volkomen een prooi geworden zijn van de duivelse machten; een bezeten wereld. Deze toestand duurt slechts een korte tijd. "Wetende dat hij weinig tijd heeft". Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is" (Marc. 4:29).

"Wee de aarde en de zee". In tegenstelling met de vreugde in de onzienlijke wereld wordt een wee uitgeroepen over de aarde en de zee. Grimmig manifesteert de duivel zich in de zichtbare wereld. Wij merken op, dat wij de woorden "aarde en zee" geen geografische betekenis moeten toekennen. De Openbaring is het boek dat de zichtbare schepping gebruikt als beelden van de onzichtbare werkelijkheid.

Zo is het paradijs een beeld van de gemeente. De boom des levens is het beeld van Jezus Christus en het geboomte dat van de zonen Gods. In dit paradijs zijn de leven brengende wateren beeld van de Heilige Geest. De dieren naar hun aard zijn beelden van de machten in de hemelse gewesten. Wij denken aan het lam, de duif, de leeuw, de jakhals, de slang, de schorpioen, de draak, de sprinkhaan en het verfoeilijk gevogelte. Maar ook de hemellichamen zijn geschapen tot "tekenen".

Wij noemen de sterren, die in hun groeperingen beelden zijn van de hemelse legerscharen. Tenslotte wijzen wij erop dat de kroon der schepping, de mens, zelf ook een beeld is. God sprak immers: "Laat Ons mensen maken naar óns beeld als ónze gelijkenis".

Zoals de ganse schepping een maquette was van de hemelse werkelijkheid, zo werd de mens het beeld van de Schepper zelf Ook de scheiding tussen dag en nacht, licht en duisternis heeft haar symbolische betekenis. Maar ook de scheiding tussen wateren en wateren. Er staat, dat God het uitspansel maakte en dat Hij de wateren scheidde die onder het uitspansel waren en de wateren die boven het uitspansel waren. "En God noemde het uitspansel hemel". Het uitspansel was de hemel niet, maar het was een beeld van de hemel.

Zo is er ook een scheiding tussen het geestelijke leven in de hemelse gewesten en op de aarde. Het onzichtbare leven van de mens op aarde is gescheiden van de geesten in de hemelse gewesten. De zondvloed in de dagen van Noach is een afbeelding van wat in de laatste dagen gebeuren

gaat. Bij de ondergang der eerste wereld werden de sluizen des hemels geopend alsook die van de afgrond, en de wateren bedekten de ganse aarde. Zo voorspelt de Schrift in de laatste dagen een invasie van machten uit de hemel die zich op de aarde werpen en van heerscharen die opgeroepen worden uit de afgrond en die eveneens de aarde overspoelen.

De zondvloed of grote vloed is het beeld van de grote verdrukking. Het geestelijke leven van de mensen buiten Christus wordt dan volkomen beheerst door de machten der duisternis. Jezus sprak: "Op aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van de zee en de branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen" . (Luc. 21:25,26).

In het boek der Openbaring zijn wateren, bronnen, rivieren, zeeën, beelden van het geestelijke, onzichtbare leven. De aarde met bomen, groen gras en struiken zijn beelden van het natuurlijke, zichtbare leven. De mens leeft zowel op de aarde als in de zee. Hij heeft een natuurlijk en een geestelijk leven. De grote zee is het beeld van het religieuze leven op aarde. Wanneer iemand wedergeboren wordt, ontvangt hij een nieuw geestelijk leven. Zijn geest maakt zich los uit de "zee" en verheft zich in de hemelse gewesten. Hij leeft dan op de aarde én in de hemel. Wanneer hij sterft, wordt hij van de aarde losgemaakt, maar blijft in de geest in de hemelse gewesten en neemt dan zijn intrek geheel bij Jezus.

De mens die zich niet bekeert, blijft leven op de aarde en in de zee. Sterft hij en wordt de band met het aardse leven doorgesneden, dan verzinken zijn geest en ziel in de diepte der zee, de afgrond of het dodenrijk.

Wanneer de hemelse gewesten door de zonen Gods en de engelen gereinigd zijn van de machten der duisternis, is de duivel gedwongen zijn verblijfplaats en werk terrein, naar het leven op de aarde te verleggen. Hij zal op een gruwelijke wijze beslag leggen op lichaam, ziel en geest van de mens, en al wat leeft, aan zich verbinden en onderwerpen. Er is dan een verdrukking op de aarde zoals nooit geweest is en ook nooit meer zijn zal. Zalig en heilig is degene wiens leven in de hemelse gewesten voor de vijand onaantastbaar blijkt.

 

Openbaring 12:13 


En toen de draak zag dat hij op de aarde was geworpen, vervolgde bij de vrouw, die het mannelijke kind gebaard had.

De zonen Gods hebben de overwinning behaald en zij zoeken de vervulling van de belofte: "Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon" (3:21).

De duivel kan niet meer aanklagen, want de zonen Gods ontmaskeren hem en verbreken alle banden met hem. Zij zijn waardig geacht te staan voorde Zoon des mensen. In hen heeft het Woord Gods getriomfeerd en zij zijn onberispelijk. In hen "is verschenen het heil (heling) en de kracht (van de Heilige Geest) en het koningschap van onze God en de macht van zijn gezalfde" (vers 10).

Het enige waar de duivel hen nog van zou willen beschuldigen, is hoogmoed. Het is toch een opmerkelijk verschijnsel, waar kinderen Gods deze weg begonnen te lopen, en belijden dat zij koningen, priesters en erfgenamen Gods zijn, ogenblikkelijk van hen gezegd wordt: zij lasteren God en missen de ware ootmoed. Het ligt voor de hand, dat de duivel deze beschuldiging uit. Hijzelf heeft in hoogmoed de plaats op de troon begeerd, maar werd verworpen. Is het wonder, dat wanneer hij de mensen de hand op de troon ziet leggen, hij hen eveneens van hoogmoed beschuldigt?

De draak met zijn engelen wordt uit de hemel geworpen. Voortaan behoort het Koninkrijk Gods alleen toe aan God en zijn Zoon, de heilige engelen, en de zonen Gods naar hun inwendige mens. Nu is vervuld wat Jezus reeds in een gelijkenis sprak: "De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt" (Matth. 13:41).

De hemel is vernieuwd en bevrijd van de machten der duisternis. De nieuwe aarde moet nog komen. Nu klinkt het: "Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid". In 2 Thessalonicenzen 2:3,4 staat dat de mens der wetteloosheid zich gaat openbaren, "de zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods (de mens) zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is".

Zoals de vrouw in de plaats staat voor de kinderen Gods, en de mannelijke zoon de zonen Gods bedoelt, zo heeft ook "de mens der wetteloosheid" een meervoudige betekenis. Het proces van het in bezit nemen der mensen door de machten der duisternis is reeds lang begonnen. Het geheim der wetteloosheid is reeds in werking, maar in de eindtijd gaat het met kracht door en bereikt de mens zijn dieptepunt: de mens der zonde.

De draak vervolgt de vrouw, die het mannelijke kind voortbrengt. Ook dit baren ziet op een proces. Nog niet allen in de gemeente op aarde hebben de mannelijke rijpheid bereikt. Velen die verzegeld zijn met de Geest der belofte moeten nog tot de volkomenheid opgroeien. Nog niet ieder is geheel heilig en onberispelijk. Is het dan niet te verwachten dat de boze als een briesende leeuw van hen nog zoekt te verslinden wat hij kan? Wanneer zij niet tot rijpheid komen, zullen zij afvallen. De gemeente komt onder een geweldige drukvan de vijand.

 

Openbaring 12:14 


En aan de vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven om naar de woestijn te vliegen, naar haar plaats, waar zij onderhouden wordt buiten het gezicht van de slang, een tijd en tijden en een halve tijd.

Onwillekeurig denken wij bij deze tekst aan de uittocht uit Egypte.

Er is verdrukking en vervolging, maar God is bezig zijn volk uit te leiden en te verlossen. In Exodus 19:4 zegt de Here tot zijn volk: "Ik heb u op arendsvleugelen gedragen". De vleugels van een vogel komen overeen met de armen van een mens. Daarom wordt in Psalm 77:16 gezegd: "Gij hebt uw volk met machtige arm verlost".

In onze tekst lezen wij: "Aan de vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven". Wij geloven niet dat deze twee vleugels het "bid en werk" betekenen, zoals vele uitleggers beweren, maar dat met de grote

arend, God bedoeld wordt en dat de twee vleugels die Hij heeft de kracht van zijn Geest uitbeelden. Bidden en werken doet de mens, maar God werkt door zijn Geest. De arm Gods, de hand Gods en de vinger Gods zijn in de bijbel steeds beelden van de Heilige Geest.

Wanneer Jezus door de kracht van deze Geest vele wonderen verricht, wordt in Johannes 12:37,38 opgemerkt: "En hoewel Hij zovele tekenen voor hun ogen gedaan had, geloofden zij niet in Hem, opdat het woord van de profeet Jesaja vervuld werd, dat hij sprak: Here, wie heeft geloofd, wat hij van ons hoorde? En aan wie is de arm des Heren geopenbaard? In verband met een voortdurende werking van de Heilige Geest in het leven van Johannes de Doper werd gezegd: "Want de hand des Heren was met hem" (Luc. 1:66).

Ook staat er: "Doordat Gij uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden" (Hand. 4:30). Wanneer Jezus de duivelen uitdrijft, zegt Hij: "Maar indien Ik door de vinger Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen" (Luc. 11:20).

Toen God het oude bondsvolk uitleidde, ging dit gepaard met grote wonderen en tekenen. Dit volk kwam in de woestijn, evenals in de eindtijd het volk Gods. De vrouw wordt ook naar de woestijn gebracht, naar haar plaats, waar zij wordt onderhouden. De woestijn is een plaats waar een volk zijn onderhoud niet van het natuurlijke verwachten moet. Israël heeft dit ondervonden. Het was voor zijn onderhoud geheel afhankelijk van de sterke arm van God.

Zo ook zal de gemeente in de eindtijd op niets in de natuurlijke wereld meer kunnen steunen of zich eraan kunnen vasthouden. Zij zal volkomen afhankelijk zijn van haar verbinding met God. De Heer zal zijn gemeente op wonderbare wijze voeden, beschermen en leiden. In de woestijn wordt de christen op God alleen geworpen. "Het volk der ontkomenen aan het zwaard vindt genade in de woestijn!" (Jer. 31:2).

De gemeente van de eindtijd wordt losgemaakt van haar tradities, gebouwen, dogma's en alles wat haar naast God nog vastigheid op deze aarde gaf. De Heer onderhoudt in de moeilijke omstandigheden zijn gemeente door het Woord, het manna, en de Geest, het levend water, zodat de draak haar niet kan treffen.

Wanneer een slang zijn prooi ziet, begint hij deze te biologeren, maar de gemeente van Jezus Christus laat zich door de oude slang geen vrees meer aanjagen. De kracht en de gaven van de Heilige Geest beschermen haar, zodat de draak haar niet kan benaderen. Zij is buiten zijn gezichtsveld. Te midden van de grote verdrukking houdt God zijn "hand" over zijn volk.

De tijdsduur van deze woestijnreis is "een tijd, tijden en een halve tijd". In de beeldspraak komt deze periode overeen met de tweeënveertig maanden en twaalfhonderdzestig dagen in de hoofdstukken 11:2,3 en 12:6. Zij komt overeen met het tijdperk dat Jezus als Zoon des mensen op aarde in zijn bediening stond. Wij geloven evenwel niet dat men er verstandig aan doet in deze getallensymboliek een letterlijke kalenderaanduiding te zoeken. Het is een tijdperk van zware beproeving, die over de gehele wereld komen zal en waarin de Heer zijn volk bewaart.

Na deze tijd komt echter een einde aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk; dan zullen alle dingen voleindigd zijn" (Dan. 12:7). Duidelijk wordt in Daniël gewezen op de overwinning van het volk Gods, op een totale zege van de gehele gemeente op haarvijanden. Dit tijdperk wordt getypeerd door het rijp worden van het graan en het onkruid. Dan volgt de oogst der aarde.

 

Openbaring 12:15,16 


En de slang wierp uit haar bek water achter de vrouw als een stroom, om haardoor de stroom te laten meesleuren. En de aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de stroom, die de draak uit zijn bek had geworpen.

Door "de adem zijns monds" brengt de mens zijn woorden voort en dit beeld wordt in de Schrift ook gebruikt voor het spreken Gods. Wanneer er bijvoorbeeld staat dat de Here Jezus met de adem zijns monds de goddelozen doden zal, wil dit niet anders zeggen dan dat dit geschieden zal door zijn woord en zijn Geest. Wat uit zijn mond komt, heeft te maken met het woord en met leringen.

Ook water is het beeld van leringen, voortgebracht door de werkingen van de geest. Er is sprake van de wateren des levens en van het vergiftigen der wateren. Wanneer in onze tekst staat dat de slang water uit haar bek wierp, doelt dit op een grote infiltratie van de duivelse leningen en gedachten, die het mensenleven trachten te verzieken. Het woord "stroom" wijst op de enorme zuigkracht van deze verleidingen.

In 1 Timotheüs 4:1 wordt gesproken, "dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen".

De apostel spreekt in 1 Corinthiërs 12:2 over het feit, dat de heidenen zich blindelings naar de stomme afgoden laten heenvoeren. De stroom die achter de vrouw komt, wordt echter door de aarde verzwolgen. Wij zagen reeds dat de aarde in de Openbaring het beeld is van het natuurlijke leven. De bedoeling van dit beeld wordt in onze dagen wel duidelijk. Het natuurlijke leven wordt op abnormale wijze beïnvloed door zedeloze reclame in tijdschriften, door een verworden literatuur en film, door een demonische kunstuiting in muziek en schilderkunst.

Radio en televisie worden gebruikt om het fantasieleven en het geestelijke leven van de mens te verontreinigen. Zo verwordt het natuurlijke leven. Dit alles heeft vanuit het rijk van satan primair de bedoeling de kerk van Jezus Christus krachteloos te maken. Het is immers wel opmerkelijk dat deze decadente verschijnselen in het bijzonder waar te nemen zijn in de zogenaamde christelijke landen. De ware kerk wijst evenwel deze aanvallen van de vorst der duisternis van de hand.

Wanneer christenen gebroken hebben met de ongerechtigheid, gedoopt zijn in en vervuld zijn met de Heilige Geest en geheiligd (geheeld zijn), worden zij onvatbaar voor deze verzoekingen. De verleidingen zijn er altijd geweest, maar nu de verleidende machten op de aarde geworpen zijn, wordt hun beïnvloeding in deze eindtijd ontstellend groot. De bedoeling is om de ware kerk te vernietigen, maar de stroom bereikt de gemeente niet, maar wel de aards gerichte afvallige kerk. Deze neemt gretig de stroom van onreinheid op.

Op die manier zal iedere zonde die in de wereld gevonden wordt, zich ook in de dwaalkerk openbaren. Johannes zag dit gebeuren al eerder tijdens het weerklinken van de eerste vier bazuinen, waarbij telkens een gedeelte der mensen in de valse kerk onderging. "Wie vuil is, wordt nog vuiler, maar wie heilig is, wordt nog meer geheiligd". Deze aanval van de draak is reeds begonnen en de natuurlijke mens zal hierdoor nog het laatste restant aan geestelijk leven verliezen.

 

Openbaring 12:17 


En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben.

De draak werd toornig, omdat zijn aanslag mislukte en hij door de verleidingen het volk Gods niet afvallig kon maken. Dan heeft hij nog een pijl op zijn boog. Hij gaat geweld gebruiken. Als een slang verheft hij zich in felle haat. Hij maakte zich gereed om oorlog te voeren tegen de gemeente van Jezus Christus. Hij ziet hoe de zonen Gods het evangelie van het Koninkrijk over de gehele aarde prediken op dezelfde wijze als Jezus dit eenmaal deed. De miljoenen worden binnengebracht.

Zij bekeren zich, worden gedoopt in water en in de Heilige Geest en door oplegging der handen bevrijd van alle ziekten en boze machten. De zonen Gods zijn onaantastbaar, maar op degenen die "in heiliging" zijn, valt hij aan. De draak gaat oorlog voeren tegen de overigen van haar zaad, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben. Hij zal de geestelijke groei van deze kinderen Gods trachten te beletten, hun wandel in het licht bemoeilijken en hun geloof proberen te vernietigen.

Door het aanvaarden van het volle evangelie is het immers mogelijk geworden de geboden Gods te bewaren. De kennis van de wetten des Geestes en de inzichten in het Koninkrijk der hemelen openen de weg tot de ganse volheid. Paulus schreef in dit verband: "Opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest" (Rom. 8:4).

Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie. Bij de profeet is het niet de mens, die getuigt, maar Jezus! In de oudheid spraken de profeten van Godswege; in het nieuwe verbond worden zij ook door de Heilige Geest gedreven, want Jezus zegt: "Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen" (Joh. 16:14).

Tijdens hun ontwikkelingsperiode van kinderen Gods tot zonen, valt de draak de gelovigen aan, maar zij zullen overwinnen met het Lam, "zij die met Hem zijn. de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen" (17:14). Zij zullen de satan overwinnen "door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis" (vers 11).

Het was de slang eenmaal gelukt de vrouw de hiel te verbrijzelen bij haar voortgang op de weg des levens. Zo is ook de kracht van Gods volk eeuwenlang gebroken geweest. Maar in de eindtijd wordt vervuld, dat het vrouwenzaad de slang de kop vermorzelen zal. Dan wordt vervuld wat Daniël profeteerde, dat er een einde komt aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk (Dan. 12:7).

 

Openbaring 12:18 


en hij bleef staan op het zand der zee.

Vanuit het natuurlijke leven heeft door verleidingen en het opwekken van begeerten de draak de gemeente niet kunnen overweldigen. Nu blijft hij staan op de scheiding tussen aarde en zee. De zee symboliseert het geestelijke leven der mensen. In haar diepten vinden wij de afgrond, het dodenrijk, waar de dood de scepter zwaait en waarin de geesten en zielen der mensen verzinken, wanneer zij bij het sterven van het natuurlijke leven losgemaakt worden en niet verbonden zijn met Jezus Christus.

In de strijd die de boze nu ontketenen gaat, zullen de machten van de afgrond opgeroepen worden om de mensen rechtstreeks in de geest aan te vallen. Het rijk van de antichrist is occult en werkt met bedrieglijke tekenen en wonderen. Wat nu volgt, herinnert ons aan de gebeurtenissen na het blazen van de vijfde bazuin in hoofdstuk negen.

 
vorige pagina terug volgende pagina