Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Openbaring
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 2


 

Openbaring 2:1 


Schrijf aan de engel der gemeente te Eféze: Dit zegt Hij, die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die tussen de zeven gouden kandelaren wandelt:

Wat de voorganger van de gemeente op aarde is, is de engel der gemeente in de hemelse gewesten. Zoals de voorganger een wachter is, die zich ten dienste van de gemeente stelt om deze te leiden en tot volkomenheid te voeren, zo stelt de engel der gemeente zich ten dienste van de gemeente in de onzienlijke wereld. Hij heeft hetzelfde doel voor ogen als de voorganger. De laatste mag gebruik maken van "de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze uitoefent" voor "de groei des lichaams" (Ef 4:16).

De engel der gemeente maakt gebruik van de schare engelen. "die uitgezonden worden ten dienste van hen. die het heil zullen beërven; dus ten dienste van hen, die tot de gemeente behoren (Hebr. 1:14). De engel der gemeente staat tot de voorganger als de onzienlijke gemeente staat tot de zienlijke. Vergelijk hiermee de verhouding tussen de innerlijke mens en de uitwendige, die wel onderscheiden, maar niet gescheiden zijn en elkander wederkerig beïnvloeden.

De engel van de gemeente wordt als leider van de dienende engelen op de hoogte gebracht van de toestand in de gemeente, van het positieve en het negatieve en van de toekomstige belofte bij overwinning. Naar deze gegevens kan hij zijn dienst inrichten. Deze engel coördineert de diensten der engelen, geeft dus leiding aan de afzonderlijke engelen van de gemeenteleden. De engel des Heren legert zich rondom wie Hem vrezen (Ps. 34:8).

De Vader heeft de macht aan zijn Zoon overgegeven, dus deze heeft nu de supervisie over het hele leger van heilige engelen. De engel des Heren is nu de engel van Jezus.

De eerste gemeente tot wie de ziener zich richten moet, is die van Efeze, een gemeente waar de apostel Paulus enkele jaren werkte. Deze gemeente was op een hoog geestelijk peil gekomen. Paulus roemde daar vooral het geloof en de liefde. In zijn "grieven kon hij bij haar leden inzichten kwijt aangaande de hemelse gewesten en het plan van God.

De Heer richt Zich door middel van zijn engel tot Johannes, die de boodschap op schrift stelt en doorgeeft aan de gemeente. Bij het begin van iedere brief wordt steeds een der kenmerken van Jezus, zoals deze in het eerste hoofdstuk beschreven werden, naar voren gebracht. De keuze is niet willekeurig, maar houdt verband met de inhoud der brieven.

Wanneer nu de Heer beschreven wordt als degene die de wachters in de hemelse gewesten in zijn rechterhand draagt en bestuurt, en die wandelt tussen de kandelaren, dat zijn de gemeenten als lichtdragers, dan kunnen wij dus in deze perikoop verwachten dat het over het lichtdragen gaan zal. Jezus had eenmaal tot zijn volgelingen gezegd: "Gij zijt het licht der wereld" en "laat uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken" (Matth. 5:14,16). De kandelaar of de gemeente is dus het licht der wereld. Zij zal dus goede werken moeten tonen.

 

Openbaring 2:2,3 


Ik weet uw werken en inspanning en uw volharding en dat gij de kwaden niet kunt verdragen en hen op de proef gesteld hebt, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat gij hen leugenaars hebt bevonden, en gij hebt volharding en hebt verdragen om mijns Naams wil en gij zijt niet moede geworden.

De Heer getuigt van de activiteit die de gemeente in Efeze ten toon spreidde in ingespannen en zwoegende arbeid, waarbij zij vol wist te houden. In alle opzichten waren de Efeziërs ijverig, ook in het zuiver houden van leer en leven. Wanneer zonde in deze gemeente bedreven was, werd dit niet zoals in Corinthe getolereerd, en ook valse leringen verdroeg men niet. Wanneer leraars van buiten kwamen, werd onderzocht of zij woorden Gods spraken.

Er waren mannen die zich voor apostelen uitgaven, maar die in werkelijkheid bedriegers waren. Paulus schreef in dit verband aan de Corinthiërs over "schijnapostelen" (2 Cor. 11:13). In Eféze werden deze lieden ontmaskerd en men hechtte daar geen geloof aan hun woorden. De Eféziërs waren in hun goede werken niet alleen ijverig, maar ook volhardend en geduldig. Wanneer verdrukking en vervolging kwamen ter wille van de naam van Jezus, legden ze het bijltje er niet bij neer, maar ze hielden onvermoeid stand. Ook Johannes zelf had waarschijnlijk in Efeze vervolging geleden en was in verband met zijn volharding verbannen (1:9).

 

Openbaring 2:4,5 


Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe weder uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot u en Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert.

Toch heeft de Heer iets tegen Eféze. Men was al strijdende en ijverende iets kwijtgeraakt, namelijk de liefdesgemeenschap in de hemelse gewesten. Men kan zo opgaan in en bezig zijn met de werken voor de Heer, dat men het contact met Hem verliest en dat ook de liefde Gods, die in het hart is uitgestort, ten opzichte van de broeders en zusters en alle mensen, verloren gaat. Men heeft het zo druk met het bestrijden van dwalingen en met het ordenen van de gemeente, dat men geen oog meer heeft voor de nood van de aangevallen, gebonden of zieke broeder en zuster, die in het midden van de gemeente of in haar omgeving leven.

In een werk des Heren kan de methodiek zoveel aandacht vragen, dat het leven gebaseerd op liefde en saamhorigheid erbij inschiet. De liefde met de gaven van de Heilige Geest, waardoor de gemeente werkelijk gediend en opgebouwd wordt, kan slechts functioneren bij een wandel en een strijd in de hemelse gewesten.

De Eféziërs waren van een hoogte neergestort, namelijk van de onzienlijke wereld in de zichtbare. Zij dreigden vleselijke christenen te worden, ondanks alle inspanning en ijver. De Heer raadt hun aan zich ervan bewust te worden welke veranderingen er plaatsgegrepen hadden. Zij leefden niet meer vanuit de liefde en de kracht Gods, maar waren op een aards niveau terechtgekomen. Hij vermaant hen zich te bekeren en opnieuw hun licht te laten schijnen, door goede werken te doen zoals in het begin. Dan zal de gemeente als het ware lichaam van Christus groeien, want dat wordt: "opgebouwd in de liefde".

Indien zij de beginwerken niet wilden verrichten, die gebaseerd waren op de liefde tot God, op die tot de naaste en gedaan werden door de kracht van de Heilige Geest, die volgens Handelingen 19 ook vergezeld gingen door machtige tekenen en wonderen, zou de Heer hun luchter van zijn plaats verwijderen. Zij zouden verwerpelijk worden en geen lichtdragers meer zijn, tenzij zich bekeerden.

Wij merken hieruit, dat de gemeente slechts zo lang standhoudt, als ze aan haar doel beantwoordt. Wanneer het waarachtige leven wijkt, blijft alleen de dode organisatie over. Wanneer er geen of weinig organisatorisch verband is, valt zo'n gemeente ook in de zichtbare wereld uiteen, wat men in zogenaamde opwekkingskringen dikwijls bespeuren kan. Men kan zich niet bekeren door het doen van boete of door vasten, want uiterlijke vormen en het natuurlijke leven geweld aandoen, zijn nutteloos voor God. Men moet terugkeren naar het oorspronkelijke model, zoals de Heer dit in de aanvang van het nieuwe verbond toonde.

 

Openbaring 2:6 


Doch dit hebt gij, dat gij de werken der Nicolaïeten haat, welke ook Ik haat.

De Heer prijst de gemeente te Eféze dat zij de werken der Nicolaïeten haat. Het is niet bekend wie deze misleiders waren en wat zij leerden, maar zij vormden een groep leraars die de gemeente van de goede weg wilde afvoeren. Zij zetten de gemeente aan om werken te doen, die niet met Gods plan overeenstemden. Daarom stond Jezus afkerig tegenover deze werken. Hij haatte ze, omdat ze voortkwamen uit verleidende geesten, als werken der duisternis.

 

Openbaring 2:7 


Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is.

Wie in de geestelijke wereld oren heeft en dus de stem van de Heilige Geest verstaan kan, moet opmerkzaam acht geven op hetgeen hier tot de gemeenten gesproken wordt. De Geest leidt immers de gemeenten tot de volle waarheid. Daarom mogen de gemeenten de profetieën niet verachten. In iedere brief aan de gemeenten wordt deze opwekking herhaald. Het is daarom van zoveel belang om naar de stem van de Geest te luisteren. Hij toont immers aan, welke gebreken er in de gemeenten zijn, maar prijst ook wat daarin goed is. Het gaat er niet alleen om, de profetieën te horen, maar ook zich ernaar te richten.

Iedere brief besluit ook met een belofte voor degene die zegeviert. Overwinning is het positieve resultaat van een strijd. De Openbaring kent alleen de worsteling tegen de boze machten. Het is de bedoeling van de Heer dat iedere gelovige triomfeert en vrij wordt van elke kwade geest. Langs deze weg zal ook de gemeente vrij worden. De belofte aan de overwinnaars in deze brief is, dat zij mogen eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods staat. Dit beeld is ontleend aan de hof van Eden, waarin ook een boom des levens stond.

De vrucht ervan hield het tijdelijke leven in stand. Hier wordt met de boom des levens, Jezus Christus bedoeld. Wie van Hem eet, zal tot in eeuwigheid leven (Joh. 6:51). Het paradijs Gods is beeld van de voltooide gemeente. Deze is immers Gods akkerwerk. Paulus werd eenmaal in de geest opgetrokken en zag het uiteindelijke resultaat, waartoe de prediking van het Koninkrijk Gods leidde. Bij het zien van deze heerlijkheid werd hij zo overweldigd, dat hij haar niet kon weergeven.

 

Openbaring 2:8 


En schrijf aan de engel der gemeente te Smyrna: Dit zegt de eerste en de laatste, die dood geweest is en levend geworden:

Smyrna was een plaats ten noorden van Eféze met een goede haven, schone gebouwen en een rijke bevolking. Het is niet bekend wie daar het evangelie gepredikt heeft, want de naam Smyrna wordt nergens in de bijbel genoemd. Wij merken op dat de gemeente aldaar onder zware verdrukking leefde. Daarom stelt Jezus Zichzelf aan hen voor als de blijvende en de onveranderlijke, de vaste rots, maar ook als degene die dood geweest was, dus een zware verdrukking had ondervonden, zoals er staat: "En heeft Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja tot de dood des kruises". Maar Hij is ook degene die de dood overwonnen heeft en levend geworden is.

 

Openbaring 2:9 


Ik weet uw verdrukking en armoede, hoewel gij rijk zijt, en de laster van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn, doch het niet zijn, maar een synagoge des satans.

De Heer heeft het lijden van de gemeente te Smyrna gezien. Deze verdrukking was van de Joden uitgegaan, die door hun lasteringen de heidenen opruiden om de christenen te vervolgen. De apostel Paulus had dit tijdens zijn zendingsreizen ook telkens meegemaakt. Het gevolg was dat deze gelovigen van hun goederen beroofd werden en in armoede leven moesten. Voor hen golden de woorden uit Hebreeën 10:34: "Gij hebt de roof van uw bezit blijmoedig aanvaard, want gij wist, dat gij zelf een beter en blijvend bezit hebt". Deze gemeente was immers rijk naar de innerlijke mens. Zij bezat schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen (aardse) dieven inbreken of stelen". (Matth. 6:20).

Jezus kende ook de lasterlijke aantijgingen van de aanklagers, die zeiden Joden - dat zijn godlovers - of ware kinderen van Abraham te zijn, maar het in wezen niet waren. Integendeel: zij waren uit hun vader, de duivel (Joh. 8:44) en zo vormden zij tezamen een synagoge van de satan. Zij waren hetzelfde adderengebroed dat de Heer eenmaal tegenover Zich had. Niet voor niets distantieerde Johannes zich in zijn evangelie van zijn volksgenoten met de woorden: "De Joden dan..."In de waarde, die zij aan hun Jood-zijn hechtten, was hij volkomen van hen vervreemd.

 

Openbaring 2:10 


Wees niet bevreesd voor hetgeen gij lijden zult. Zie de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt, en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens.

De Heer zegt niet dat Hij het lijden onmiddellijk zal doen ophouden, maar Hij roept de gemeente op er niet voor te vrezen. Want in de verdrukking die zij te doorworstelen hebben, zal de Heer hun sterkte zijn. De Heilige Geest zal hen bekrachtigen en leiden. Jezus voorspelt zelfs dat de duivel gebruik zal maken van mensen om sommigen in de gevangenis te werpen, teneinde hen te verzoeken. Gehoopt werd dat zij dan hun Meester verloochenen zouden. Hun lijden zal echter niet voortduren, maar begrensd worden binnen een periode van tien dagen, dus een bepaalde korte tijd.

Zo zal iedere gemeente ook in onze tijd zo'n tijdperk van geestelijke verdrukking en vervolging ondergaan, opdat zij beproefd moge blijken en bestand tegen de verzoekingen van satan.

Merk op, dat hier sprake is van een strijd in de hemelse gewesten. Deze gaat niet tegen mensen van vlees en bloed, want dezen zijn alleen maar instrumenten in de hand van de boze. Opgeroepen wordt om tot het einde te volharden en getrouw te blijven tot de dood, zoals ook hun Heer getrouw geweest was. Zij zullen dan in de onzienlijke wereld een kroon ontvangen, dat wil zeggen dat hun overwinning bekroond wordt met het eeuwige leven.

 

Openbaring 2:11 


Wie een oor heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden.

Ook deze gemeente moet luisteren naar de profetie, die zij ontvangt. De overwinnaars krijgen de belofte dat, hoe het ook in het natuurlijk leven afloopt, zij eeuwig leven hebben in de hemelse gewesten. Misschien wordt het een verdrukking tot de dood en wacht hun een martelaarschap, maar zij mogen verzekerd zijn dat de tweede dood, de poel des vuurs, hun geen schade kan doen. De poel des vuurs is de concentratie en afgrendeling van de boze geesten. Wanneer de gemeente getrouw en standvastig is, zal geen boze geest haar beschadigen. Zelfs wanneer sommigen moeten sterven, zullen zij naar de mens des harten onbeschadigd voortleven.

 

Openbaring 2:12 


En schrijf aan de engel der gemeente te Pérgamum: Dit zegt Hij, die het tweesnijdende scherpe zwaard heeft:

Eféze, Smyrna en Pérgamum waren de belangrijke steden in Asia. Wij zien dat de gemeenten in de grote steden ontstonden als middelpunt van een gehele streek. Wij merken dit op in Jeruzalem, Antiochië, Thessalonika, Corinthe, Athene en Rome. Ook in Pérgamum, dat met Efeze wedijverde om de grootste stad in Asia te zijn, was een gemeente gevestigd. De gemeenten in deze steden bevonden zich in verschillende situaties, stonden aan verschillende gevaren bloot en hadden ieder een eigen karakter.

De inhoud van de brief aan Pérgamum komt enigszins overeen met die aan Eféze: eerst een woord van waardering en later woorden van waarschuwing en vermaan. Alleen schijnen de gevaren en verleidingen hier groter te zijn geweest. Om zich te identificeren brengt de Heer hier als kenmerkend onderdeel van de beschrijving uit hoofdstuk 1 het tweesnijdende, scherpe zwaard naar voren. Het is Gods Woord dat levend is en krachtig. Het gaat uit in Pérgamum, opdat men zal weten wat men vasthouden en wat men geloven moet, maar het gaat ook uit om scheiding te maken tussen wat in de gemeente van de Heer is en wat van de boze is, tussen gerechtigheid en zonde, en tussen waarheid en leugen.

 

Openbaring 2:13 


Ik weet waar gij woont daar waar de troon des satans is; en gij houdt vast aan mijn naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de satan woont.

De Heer kende de omstandigheden waaronder de gemeente in Pérgamum leven moest. Het was een stad van grote afgoderij, bekend om haar dienst van de afgod Asclépius, die de bijnaam had van sotèr, dit wil zeggen: heiland, helper of zaligmaker. Een slang was het symbool, waarmee zijn macht om de ziekte weg te nemen, te kennen werd gegeven. Het is hetzelfde zinnebeeld dat in onze dagen de artsen voeren.

Om tot het geloof te komen, moesten de bekeerlingen in deze gemeente de oude weg tot behoud totaal loslaten en het geloof en het vertrouwen in de naam en in de kracht van Jezus onverwrikt vasthouden. Pérgamum wordt door de Heer de stad genoemd, waar de troon van satan stond, waar de boze op directe en indirecte wijze grote heerschappij uitoefende. In de gemeente erkende men echter Jezus als Heer en in zijn naam werd gepredikt, gedoopt en naar zijn opdracht werd zijn naam gebruikt tegen leugen-, ziekte- en zondemachten.

De haat die hierdoor werd opgewekt, was zo groot, dat een van de gemeenteleden, een trouwe getuige van Jezus Christus, Antipas geheten (dit betekent: die tegen allen is), zijn leven als martelaar moest eindigen. Nogmaals wordt eraan herinnerd dat satan in Pérgamum een vaste woonplaats had, want deze plaats was niet alleen een middelpunt van verering van Asdépius, maar er was daar ook een tempel gewijd aan de "goddelijke" keizer Augustus, die daar werd vereerd en aangebeden met de godin Rome. Men begrijpt aan welke gevaren deze jonge gemeente blootstond, wanneer zij zich onttrok aan deze afgodische gebruiken.

 

Openbaring 2:14 


Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat gij daar sommigen hebt, die vasthouden aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen Israëls een strik te spannen, dat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren

Toch waren er sommigen in de gemeente te Pérgamum, die niet geheel met het verleden gebroken hadden en die niet volkomen de Heer dienden, maar een compromis sloten met de vroegere afgoderij. In de geestelijke wereld hoereerden zij door afgodenoffers te eten en hadden daardoor gemeenschap met de tafel der demonen (1 Cor. 10:2 l).

In de natuurlijke wereld bedreven zij overspel vanuit dezelfde geestesgesteldheid. Deze goddeloze vermenging, die tot ontrouw leidde, wordt door de Heer verbonden aan de leer of de raad van Bileam, die aan koning Balak van de Moabieten de raad gaf om het volk Gods op zijn zondige feestpartijen te nodigen en huwelijken tot stand te brengen tussen de zonen van Israël en de dochters van de Moabieten. Op deze zonde van het oude volk Israël volgde een verschrikkelijke straf (zie Num. 22-25 en 3 1:16). Zoals God Zich tegen het oude bondsvolk keerde, zo keert Jezus Zich tegen hen die op deze wijze ontrouw waren aan het evangelie Gods.

 

Openbaring 2:15,16 


Zo hebt ook gij sommigen die op gelijke wijze aan de leer der Nicolaïeten vasthouden. Bekeer u dan; maar zo niet, dan kom Ik spoedig tot u en Ik zal strijd tegen ben voeren met het zwaard mijns monds

Het was niet alleen de zonde der vermenging die bestraft werd, maar evenals in Eféze, is sprake van de leer der Nicolaïeten. Dit waren mensen die afwijkingen predikten in leer en leven van de weg Gods. Ook brachten zij het gemeenteleven in groot gevaar, omdat hun werken boos waren (2:6). Tot de gemeente in Eféze werd gezegd dat zij de kwaden niet konden verdragen en dat zij de werken der Nicolaïeten haatten, maar in Pérgamum bleek, dat sommigen deze verkeerde richting ingeslagen waren.

Jezus vermaant de gemeente om tucht uit te oefenen en roept de dolenden op om terug te komen van hun dwaalweg en zich volkomen vast te houden aan het geloof in Hem en aan het gezag van zijn Naam. Indien zij weigeren zich te veranderen, zal de Heer Zelf in de gemeente oordelen door het Woord Gods. Hij zal degenen die zich verharden, Zelf afscheiden van de getrouwen in de gemeente en hen daaruit verwijderen, "want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard".

 

Openbaring 2:17 


Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, die zal Ik geven van het verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op die steen een nieuwe naam geschreven, welke niemand weet, dan die hem ontvangt.

Indien de innerlijke mens voor het Woord Gods openstaat, neemt hij ter harte wat Gods Geest tot de gemeente spreekt en hij zal dan ook gehoorzamen - dat is horen en doen - aan wat de Heer van hem vraagt. Wie in gehoorzaamheid aan God in de naam van Jezus de strijd aanbindt tegen de misleidende en onderdrukkende machten der duisternis, zal overwinnen.

Wij merken op, dat in Pérgamum steeds gewaarschuwd wordt voor valse leer; dus een verleugening door het woord, en dat Jezus daar tegen optreedt, door het Woord Gods te hanteren. De beloning voor de overwinnaars is allereerst het ontvangen van het verborgen manna. Zoals de Israëlieten in het natuurlijke leven in de woestijn brood uit de hemel ontvingen om hun lichaam in stand te houden en nieuwe kracht te geven, zo ontvangt de gehoorzame, overwinnende gemeente het brood uit de hemel tot onderhoud en bekrachtiging van de innerlijke mens ten eeuwigen leven. Het verborgen zijn wijst erop dat Christus in de onzienlijke wereld leeft en werkt in "de verborgen mens des harten" (1 Petr. 3:4). Jezus had Zichzelf het brood des levens genoemd (zie Joh. 6:48-51).

De overwinnaars ontvangen ook een witte steen. In de Griekse en Romeinse rechtspraak werden twee stenen gebruikt: een witte, die de beschuldigde vrijsprak en een zwarte steen, die de veroordeling aanwees. Wanneer de overwinnaars dus een witte steen ontvangen. is dit een bewijs van hun gerechtigheid en van hun deelhebben aan de tempel Gods (zie 3:12).

Wie in Christus is, is een nieuwe schepping. Hierbij behoort een nieuwe naam, die de functie aangeeft die in de geestelijke wereld door de drager ervan wordt ingenomen. Deze positie hangt ten nauwste samen met de bijzondere roeping van de gelovige, zoals Paulus schrijft: "Krachtens de genade die aan mij geschonken is" (Rom. 12:3).

Johannes de Doper sprak van deze speciale roeping: "Geen mens kan iets aannemen of het moet hem uit de hemel gegeven zijn" (Joh. 3:27). Een gelovige moet zichzelf door de Geest Gods van zijn speciale roeping bewust worden.

De nieuwe naam beantwoordt aan het wezen van degene die hem ontvangt. Hij wordt gegeven aan hen die in hun bijzondere roeping hebben overwonnen, dus deze uitgevoerd hebben naar de wil van Hem die geroepen heeft. Zo hebben voorganger en oudsten een ander soort strijd te voeren dan gemeenteleden of een evangelist. Jacob kreeg de nieuwe naam Israël na de strijd aan de Jabbok. Hij" werd daar de vorst Gods, waartoe de Heer hem had geroepen. Niemand weet de naam, omdat een speciale roeping sterk persoonlijk is. Ook de geroepene weet alleen in hoeverre hij zijn roeping heeft waargemaakt.

Het overwinnaarsloon van deze gemeente bestaat dus uit: een door het hemelse manna goed functionerend leven, vrijspraak van schuld en het ontvangen van gerechtigheid, gesymboliseerd door een witte steen, en een speciale roeping verborgen in de nieuwe naam.

 

Openbaring 2:18,19 


En schrijf aan de engel der gemeente te Thyatira: Dit zegt de Zoon Gods, die ogen heeft als een vuurvlam en zijn voeten zijn als koperbrons: Ik weet uw werken en liefde, en geloof en dienstbetoon, en uw volharding en uw laatste werken, die meer zijn dan de eerste.

Thyatira, Sardes, Filadélfia en Laodicéa waren vier kleinere plaatsen dan Eféze, Smyrna en Pérgamum. Thyatira was een industriecentrum met vakbonden, die op heidense leest geschoeid Waren. Als christen was het niet mogelijk lid van deze organisaties te blijven en daaraan mee te doen, wat vele moeilijkheden meebracht.

Hier noemt Jezus zich direct de Zoon Gods, en de wezenskenmerken die daarbij behoren, namelijk ogen als vuurvlammen, wijzen op het vol-zijn van de Heilige Geest en van kracht. Zijn voeten zijn die van een heerser, die in staat is zijn vijanden te verpletteren. Zijn goddelijke alwetendheid treedt duidelijk naar voren, wanneer Hij het goede van deze gemeente opnoemt. Hij heeft haar leden op aarde bezig gezien en weet uit welke gezindheid des harten hun daden voortkwamen. Zij deden werken die getuigden van liefde tot God en tot de naaste, en die overeenkwamen met het werk dat Jezus zelf op aarde gedaan had. Zij kwamen voort uit het geloof aan zijn Woord en het volgen van zijn voorbeeld.

De Heer zag dat deze heiligen toegerust waren tot dienstbetoon (Ef 4:12), dit wil zeggen dat zij de gezindheid bezaten elkander voort te helpen op de weg des heils door het dienen met de geestelijke gaven. Hun gezindheid en werken hadden niet te maken met de opwellingen van het ogenblik, maar zij bleven volharden en het gevolg was: een voortdurende groei in deze kleine gemeente, niet alleen in aantal, maar vooral in kracht, zodat hun laatste werken meer waren dan hun eerste.

Door hun volharding groeiden hun liefde en geloof en daardoor waren hun werken meer, beter en groter dan in het begin. De kern van deze gemeente had haar eerste liefde dus niet verzaakt zoals die van Eféze, maar zij streed de goede strijd in de hemelse gewesten.

 

Openbaring 2:20-22 


Maar Ik heb tegen u dat gij de vrouw lzébel laat begaan die zegt, dat zij een profétes is, en zij leert en verleidt mijn knechten om te hoereren en afgodenoffers te eten. En Ik heb haar tijdgegeven om zich te bekeren, maar zij wil zich niet bekeren van haar hoererij. Zie, Ik werp haar op het ziekbed en ben, die met baar overspel bedrijven, breng Ik in grote verdrukking, indien zij zich niet van haar werken bekeren.

Er zijn slechts twee namen van personen uit Thyatira bekend, merkwaardigerwijze van twee vrouwen. De eerste was Lydia, de purperverkoopster. De tweede was een profétes, die door de Heer Izébel genoemd werd. Deze naamsaanduiding herinnert aan de vrouw van koning Achab, die doorwoord en voorbeeld haarman en met hem Israël verleidde tot afgodendienst. Bovendien had deze koningin de profeten gedood en op haar initiatief werd de gelovige Naboth gestenigd. In Thyatira was een vrouw die als profétes in de gemeente optrad en die door haar invloed velen intimideerde.

Haar profetieën waren er niet op gericht te bouwen en te stichten, te vermanen en te bemoedigen (1 Cor. 14:3), maar sprekende uit het contact met boze geesten, probeerde zij de gemeenteleden tot afval te brengen en tot ontucht in de geestelijke en natuurlijke wereld te voeren. Deze hoogstwaarschijnlijk vooraanstaande vrouw trachtte ook als leraar in de gemeente leiding te geven, maar ze voerde allen die naar haar luisterden, naar het verderf. Zij is een voorbeeld van hen, die met de Geest beginnen en met het vlees eindigen.

De Heer had haar nog een tijd geschonken om zich te veranderen, misschien wel door waarschuwende vermaningen van andere profeten, maar zij sloeg er geen acht op en wilde niet tot de Heer terugkeren. Johannes krijgt nu de opdracht haar straf mee te delen. Het bed waarop zij haar overspel bedreven had, wordt haar ziekbed. De Heer geeft haar prijs aan de ziektemachten en levert haar over aan satan tot verderf van haar vlees (1 Cor. 5:5).

Ook het vervolg van deze tekst "opdat zijn geest behouden worde", komt tot uiting in de woorden "Ik heb haar tijd gegeven om zich te bekeren". Zo lang zij ziek is, heeft zij gelegenheid zich te veranderen. Het ziekbed is wel geen middel tot bekering, maar de mogelijkheid ervan wordt er niet door uitgesloten. Iemand kan zich evenwel gemakkelijker bekeren als de duivel hem nog niet overweldigd heeft.

Ook haar misleide medeplichtigen krijgen nog gelegenheid zich te bekeren. Indien zij dit niet doen en zich niet losmaken van deze verleidster en er niet mee ophouden haar gehoor te geven, zullen ook zij een prooi worden van de machten der duisternis waarmee ze contact hadden gezocht. Zij gaan dus met de boze geesten onder!

 

Openbaring 2:23 


En haar kindéren zal Ik de dood doen sterven en alle gemeenten zullen inzien, dat Ik het ben, die nieren en harten doorzoek; en Ik zal u vergelden, een ieder naar uw werken.

Wij geloven niet dat hier sprake is van natuurlijke kinderen van de zogenaamde Izébel, omdat in het nieuwe verbond een leder om zijn ongerechtigheid sterft. Met haar kinderen worden bedoeld de gemeenteleden die zij geestelijk opgevoed had en die haar leringen volgden. Zij zijn voor het Koninkrijk Gods verloren en worden niet alleen in het lichaam aangetast, maar sterven ook een geestelijke dood.

De Heer doorgrondt harten en nieren, dat wil zeggen, kent de inwendige mens. De gemeenten zullen weten dat "geen schepsel voor Hem verborgen is, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen (als vuurvlammen) van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen" (Hebr. 4:13).

De Heer ziet dus welke boze machten zich in de innerlijke mens bevinden en oordeelt ze door het Woord Gods. Hij vraagt rekenschap van de profetie, van de leringen en werken, die in de gemeente gebracht en gedaan worden, en staat niet toe, dat zijn gemeente schade lijdt door de beïnvloeding der boze geesten, die in sommige leden huizen. De werken zullen in de zichtbare wereld openbaren of de leer en de profetie zuiver, of vals, of vermengd was. Naar deze werken wordt de mens geoordeeld en ontvangt hij loon. Zo schreef deze apostel: "Wie het goede gedaan hebben, zullen opstaan ten leven en wie het kwade gedaan hebben, zullen opstaan ten oordeel" (Joh 5:29).

 

Openbaring 2:24,25 


Doch Ik zeg tot u allen, die voorts te Thyatira zijt en deze leer niet hebt en die niet, gelijk zij zeggen, de diepten des satans hebt leren kennen: Ik leg u geen andere last op. Maar wat gij hebt, houdt dat vast, totdat Ik gekomen ben.

De vreselijke leer van Izébel stond in verband met de gedachte, dat men gezondigd moet hebben om te weten hoe rijk de verlossing is. Wanneer God in zijn plan de zonde calculeert, opdat de mens Hem van een andere zijde zou leren kennen, zoals zijn liefde, barmhartigheid, goedertierenheid en vergevingsgezindheid, en om de herschepping zoveel heerlijker te doen worden dan de oude schepping, mag men daaruit niet concluderen: "Zouden wij dan niet liever het kwade doen, opdat het goede eruit volgen zou?"

Ook deze vrouw leerde, dat men de diepten van satan moest kennen om de heilsweg te kunnen bewandelen. De apostel wees er al op, dat de Geest Gods in ons "de diepten Gods" doorzoekt, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is (1 Cor. 2:10, 12).

Tot degene die de leer van Izébel niet aanvaard hadden, maar vasthielden aan het ware evangelie, zegt de Heer: "Ik leg u geen andere last op". De last van Jezus is licht en zijn juk is zacht. Men behoeft in zijn dienst het zware pak van zonde en leugen niet op te nemen. Wat de leden van de gemeente te Thyatira vanaf het begin geleerd hadden, moesten zij blijven aanvaarden en volbrengen. Het evangelie dat zij hadden, was goed en naar de leer der apostelen. Zij mochten het niet loslaten, maar moesten daarin volharden tot de komst des Heren. Zij moesten "het woord des levens vasthouden" (Filip. 2:16).

Het is later vele malen voorgekomen, dat de kandelaar van zijn plaats genomen werd, omdat een gemeente de leer der apostelen losliet. Dit evangelie blijft echter onveranderd. Het wordt nimmer aangepast aan tijden of omstandigheden. Iedere gelovige zal het moeten vasthouden, totdat het volkomen vrucht in zijn leven draagt. Dit zal zo blijven tot de voltooiing van de gemeente in de eindtijd; want Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid.

 

Openbaring 2:26,27 


En wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen; en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf, als aardewerk worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van mijn Vader ontvangen heb,

Wie blijft staan in de strijd tegen de zonde- en de leugenmachten en de hoop tot het einde onverwrikt vasthoudt, is overwinnaar. Jezus zei: "Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook" (Joh. 5:17). De Vader is bezig de schepping ie herstellen, die door de boze machten misleid, onderdrukt en beschadigd is. De werken van Jezus waren ook alle op dit herstel gericht en Hij belooft de overwinnaars hetzelfde gezag en dezelfde macht over de onreine geesten te geven als Hijzelf bezat.

Hier wordt het woord (heiden) volken genoemd, omdat deze in dienst van de demonen staan. Hun afgodendienst is een onderwerping aan de boze geesten. De Heer zal de overwinnaars toerusten met een ijzeren wapen, dat ook Hij hanteerde om de machten te verdrijven en te verdelgen, namelijk zijn woord. Naar zijn belofte zullen de overwinnaars macht hebben over de gehele legermacht van de vijand (Luc. 10:19).

Als aarden vaten wordt de vijand verbrijzeld. Verbroken aardewerk heeft iedere waarde tot gebruik verloren en op deze wijze wordt satan onttroond. Ook de Heer bezit volgens hoofdstuk 19:15 deze roede, waarmede Hij in Harmágedon zijn vijanden verplettert.

 

Openbaring 2:28,29 


en Ik zal hem de morgenster geven. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.

Jezus wordt de blinkende morgenster genoemd, die door haar heerlijkheid en glans de nieuwe dag en het nieuwe tijdperk aankondigt. Ook de overwinnaars, de zonen Gods, die aan het beeld van Jezus gelijkvormig zijn en volkomen in zijn voetsporen wandelen, zullen met deze schittering overstraald worden. Hun openbaring of verschijning kondigt mede het nieuwe tijdperk aan, dat uitloopt op een volkomen herstel der schepping. Ook ditmaal wordt de opwekking herhaald om te luisteren naar de stem van de Geest Gods, die onderrichtend, vermanend en vertroostend tot de gemeente spreekt.

Het merkwaardige is, dat bij de laatste vier gemeenten deze oproep na de belofte komt, terwijl bij de eerste drie gemeenten hij eraan voorafging.

 
vorige pagina terug volgende pagina