Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Openbaring
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 11


 

Openbaring 11:1 


En mij werd een riet gegeven, een stafgelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden.

Bij de verklaring van deze tekst gaan wij weer van de grondgedachte uit, dat de openbaring van Jezus Christus door middel van de gemeente plaatsvindt. Christus is nooit van zijn "lichaam" te scheiden. Daarom laten wij ons dit laatste bijbelboek niet ontnemen door allerlei stelsels en uitleggingen die het wezen van dit principe aantasten.

Wat in het Oude Testament beschreven en voorspeld werd, was schaduw van de toekomende dingen. Alle profeten hebben over de voor óns bestemde genade geprofeteerd (1 Petr. 1:10).

Daar wij in deze genade staan, weigeren wij terug te keren tot de schaduw. Als de Heer spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning" (Hebr. 8:13).

Israël was de kerk van het oude verbond en de gemeente is die van het nieuwe verbond. De eerste kerk was schaduwachtig en voorbijgaand, de tweede is de blijvende werkelijkheid. De eerste was natuurlijk, aards; de tweede geestelijk, hemels. Het Aäronitische hogepriesterschap was het tijdelijke en verdwijnende, dat van Jezus Christus is eeuwig en blijvend. Ook de priesters in het oude verbond waren een schaduw van het ware priesterschap, waarvan Petrus zegt: "Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis (van het heidendom) geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen (tot zijn volk)" (1 Petr. 2:9,10).

Wie wil geloven dat ergens in het Midden-Oosten op 31"47N.B. en 35"15"0.L. van Greenwich volgens een letterlijke verklaring van Jesaja 2:2 op de hoogste berg van de wereld een tempel gebouwd zal worden, waarin de natuurlijke afstammelingen van Aäron en dan onder leiding van een Hogepriester uit de stam van Juda. hun diensten opnieuw zullen verrichten, moet de bijbelse klok duizenden jaren terugzetten en het geografisch onmogelijke geloven.

In het nieuwe verbond wordt gesproken over het nieuwe Jeruzalem en daarmee wordt de kerk van alle eeuwen aangeduid. "Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem" (Hebr. 12:22).

De tempel is het beeld van de Nieuw Testamentische gemeente, zoals er staat: "In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest" (Ef 2:21,22). De schrijvers van het Nieuwe Testament brachten hun lezers niet in verwarring door op dubbelzinnige manier over de tempel te schrijven. Zij hadden radicaal met de aardse, oude tempeldienst gebroken en kenden nog slechts één huis Gods, de gemeente van Jezus Christus. Er ontstaat een geestelijke chaos, wanneer men het oude verbond naast het nieuwe verbond laat voortbestaan. De geestelijke tempel vindt zijn voltooiing bij het einde van de zesde bazuin; dan zijn de zonen Gods geopenbaard.

Aan Johannes werd een riet gegeven. Met deze maatstaf moest hij de tempel Gods meten. Dit meetriet zal waarschijnlijk wel hetzelfde aanduiden als de grote meetstok uit hoofdstuk 21:15. Er is geen andere maatstaf voor de kinderen Gods dan "de maat van de wasdom der volheid van Christus". (Ef. 4:13).

De groei der gelovigen en met hen van de gemeente, wordt naar het beeld van Jezus Christus afgemeten en vastgesteld. Hij is het meetriğet en de eindtijdgemeente bereikt de volle maat van wasdom. Opnieuw wordt op de functie van het gouden altaar gewezen. Dit stelt de gemeente voor in haar heiligste gemeenschap met God, waarbij haar lof en aanbidding opstijgen. Deze eer en lof worden de Heer niet alleen toegebracht met de mond, maar in het bijzonder door de volkomenheid van hun innerlijke mens, hun existentie.

 

Openbaring 11:2 


Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want bij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig maandenlang.

Het beeld is ontleend aan de Herodiaanse tempel, die een restauratie en uitbreiding was van de tempel van Zerubbabel. Hij bestond uit het eigenlijke tempelhuis, omringd door de voorhof der Israëlieten en die der vrouwen. Daarbuiten lag de grote voorhof die ook wel voorhof der heidenen genoemd werd, omdat hij het enige gedeelte van de tempel was, waar ook de vreemdelingen toegelaten werden. Daarom beschouwden de joden dit plein niet als heilig. Het was de plaats waar de offerdieren verkocht werden en waar de tafel der wisselaars stonden, die door Jezus tweemaal omgekeerd werden.

Een soort traliewerk vormde de scheiding met de gewijde grond, waar alleen de joden mochten komen. Dit was de tussenmuur, die scheiding maakte. (Ef. 2:14).

Na het sterven van Jezus viel deze tussenmuur weg en Jood en heiden kregen gelijkelijk deel aan het heil. Deze middelmuur des afscheidsels tussen Jood en heiden wordt nooit meer hersteld! Beiden worden op gelijke wijze behouden door Jezus Christus. In het beeld van de gemeente Gods is opnieuw sprake van een tempel met een voorhof die aan de heidenen gegeven wordt en van een scheiding, die tussen beide opgetrokken wordt. Er is hier dus sprake van de ware gemeente, die een heilige tempel vormt, en een naamchristendom of valse kerk, die geheel overgegeven wordt aan de machten der duisternis.

Waarom is sprake van heidenen? Omdat dit mensen betreft die met de demonen verbonden zijn. Zo is ook de valse kerk verbonden met het beest, dat uit de afgrond opkomt (17:8,9). De gemeente in de eindtijd bestaat alleen uit verzegelden, dat wil zeggen uit met Gods Geest gedoopte christenen, omdat dezen alleen de mogelijkheid in zich hebben te blijven staan in de boze dag. Natuurlijk bedoelen wij hier niet mee dat allen die in Gods Geest gedoopt zijn en in nieuwe tongen spreken, tot deze gemeente gerekend moeten worden.

Het feit doet zich immers voor, dat velen die deze gave Gods ontvingen, nooit verder dan dit gedeeltelijke fundament kwamen. Zij stelden de doop in de Geest als einddoel, terwijl hij in wezen slechts een begin is om naar de wil van God te kunnen leven. Hier is sprake van een gemeente, die op het fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente en niet met hout, hooi of stro. Wanneer de apostel Paulus hierover spreekt, merkt hij op: "Want de dag (des Heren) zal het doen blijken, omdat hij "met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur (van de grote verdrukking door de machten der duisternis) uitmaken" (1 Cor. 3:13).

Zonder de geestelijke gaven, waaronder het spreken in tongen, kan de wedergeboren mens nooit tot de volkomenheid geraken, omdat hij dan het bijbelse instrument mist om zichzelf te stichten en de gemeente op te bouwen. Niet voor niets staat er geschreven: "Ik wijs u een weg, die nog veel verder omhoog (in de geestelijke of onzienlijke wereld) voert" en: "Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes" (1 Cor 12:31 en 14:1).

De liefde en de kwaliteiten des Geestes zijn onafscheidelijk verbonden. Wij danken de Heer dat wij nu in de tijd van de verzegeling leven en dat steeds meer kinderen Gods zich bewust worden van hun heilige roeping. De stad Gods, het christelijke erf, wordt prijsgegeven aan de "heidenen" uit de voorhof Hier wordt een uitbeelding gegeven van de toenemende afval. Duidelijk zien wij in onze dagen hoe de kerk steeds meer verwereldlijkt. Iedere zonde wordt in haar gevonden en vaak ook goedgepraat. In haar is zelfs plaats voor mensen die leren, dat God dood is. De orthodoxie, die met versleten leuzen werkt, heeft geen vat meer op de schare, en de wereldgelijkvormigheid neemt zienderogen toe. Bekering en wedergeboorte worden veelal beschouwd als verouderde begrippen.

Tweeënveertig maanden of drie en een halfjaar wordt de heilige stad vertreden. De machten, door wie de goddeloze en afvallige leiders gebruikt worden, doen hun werk en beheersen de voorhof en de stad. De tweeënveertig maanden wijzen op het tijdperk van de grote verdrukking, wanneer de bazuinen geblazen worden.

Deze periode van drie en een halfjaar komt in de Openbaring meer dan eens voor. Het is het tijdperk dat het Godsrijk op aarde belaagd wordt door de macht van de antichrist, die in de aanvang de afgevallen kerk gebruikt tot eigen doeleinden. In Daniël wordt de uitdrukking gebruikt "tijd, tijden en een halve tijd", die evenals in Openbaring 12:14 dezelfde periode aanduidt. Na deze tijd is de heilige tempel gezuiverd en voltooid. "Wanneer er een einde komt aan het verbrijzelen (door de boze geesten) van de macht van het heilige volk, dan zullen al deze dingen voleindigd zijn" (Daniël 12:7).

Waarom wordt hier van de heilige stad gesproken, terwijl deze toch overgegeven wordt aan de demonische machten? Wij merken op dat hier sprake is van het geestelijke Jeruzalem op aarde, waarin de tempel Gods is, namelijk de ware gemeente die gedoopt en vervuld is met Gods Geest, de vrouw des Lams. Degenen die wet wedergeboren zijn, maar deze verzegeling niet kennen, dus verder niet ontwikkeld zijn, behoren tot de heilige stad die onder zware verdrukking wordt prijsgegeven aan de boze geesten.

Zij waren wel afgezonderd van deze wereld, maar konden geen voldoende weerstand bieden aan de vijand. Deze onverzegelden verliezen dan alles wat zij nog bezaten.

 

Openbaring 11:3 


En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om, meteen zak bekleed te profeteren, twaalfhonderdzestig dagenlang.

Op welke wijze komt de gemeente tijdens de zes bazuinen tot haar volkomenheid? Dit is het mysterie van de zeven donderslagen. Natuurlijk gebruikt de Heer daar ook zijn dienstknechten voor. Door hun arbeid komt de scheiding tot stand tussen voorhof en tempel. Zij prediken in de geünificeerde wereldkerk, die onder leiding staat van het beest uit de afgrond. Hun roep is: "Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen" (18:4).

Door hun getuigenis geschiedt hetzelfde als in de apostolische tijd. Een overblijfsel trekt uit de geestelijk dode kerkgemeenschap en wordt gedoopt en vervuld met de Heilige Geest. De opdracht van de zonen Gods is om te getuigen in de straat van het geestelijke Jeruzalem. Zij prediken in de eindtijd het volle evangelie en roepen op tot bekering, zoals eenmaal Petrus op de Pinksterdag deed: "En met nog meer andere woorden getuigde hij: Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht" (Hand. 2:40).

Paulus schreef na zijn bekering over zo'n getuige: "En toen het bloed van uw getuige Stéfanus vergoten werd". De geschiedenis herhaalt zich. De kerk van het nieuwe verbond begon met een exodus uit het natuurlijke Jeruzalem en zal eindigen met een uittocht uit het geestelijke Jeruzalem. Jeruzalem werd door een heidens volk verwoest en heidenen zullen ook de heilige stad in de eindtijd vertreden. De kerk begon met een Pinksteren en eindigt met een overblijfsel dat evenals Stéfanus en zijn broeders "vol van geloof en Heilige Geest is, vol van genade en kracht".

De getuigen zijn met een zak bekleed. Wanneer iemand zich in een zwarte kameelharen zak hulde, betekende dit dat hij in grote rouw was. In dit beeld betekent het dus dat zij hun getuigenis onder grote verdrukking moeten brengen. Met de psalmist kunnen zij zeggen: "Want om Uwentwil draag ik smaad, bedekt schaamte mijn gelaat. Ik ben een vreemde geworden voor mijn broeders, een onbekende voor de zonen van mijn moeder; want de ijver

voor uw huis heeft mij verteerd, en de smaadwoorden van wie U smaden, kwamen op mij neder. Ik weende onder het vasten van mijn ziel, maar het werd mij tot diepe smaad; ik maakte een rouwgewaad tot mijn kleed". (Psalm 69:842).

Terwijl de oordelen, aangekondigd door de zes bazuinen, over de aarde gaan, profeteren deze zonen Gods in de afvallige kerk, getuigende en strijdende in de geest, terwijl God medewerkt door tekenen en wonderen.

Het is hun opdracht te profeteren, dat is: om de waarheid Gods te verkondigen inzake het verleden, heden en toekomst. Zij doen dit twaalfhonderdzestig dagen lang. Dit tijdperk vinden wij onder het beeld van tweeënveertig maanden in vers 2, waar het wijst op een periode van geweldige afval. Deze tijd van drie en een halfjaar (tijd, tijden en een halve tijd) is de ware gemeente in de woestijn en buiten het gezicht van de slang.

Dit duidt op de scheiding tussen de ware christenen, die zich geheel stellen onder de leiding van de Heilige Geest en gebroken hebben met elke vorm van ongerechtigheid, en degenen die met de wetteloosheid in wat voor vorm dan ook heulen. Het is tevens het tijdperk van de grote verdrukking (13:5).

Deze tijdsduur herinnert ons ook aan de goddeloosheid onder Achab en Izébel en het tijdperk van grote droogte tijdens het optreden van de profeet Elia. "Elia was slechts een mens zoals wij en hij bad een gebed, dat het niet regenen zou, en het regende niet op het land, drie jaar en zes maanden lang" (Jac. 5:17).

 

Openbaring 11:4-6 


Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het aangezicht van de Here der aarde staan. En indien iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en indien iemand hun schade wil toebrengen, moet bij zo de dood vinden. Dezen hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de dagen van hun profeteren; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen.

Deze getuigen herinneren ons aan tweemaal twee dienstknechten van God uit het oude verbond. Allereerst denken wij aan Jozua, de hogepriester, en Zerubbabel, de landvoogd, een nakomeling van David. Zij waren de tempelbouwers na de Babylonische ballingschap. Zij waren de twee gezalfden die vóór de Here der ganse aarde staan" (Zach. 4:14).

Zij waren dus uitvoerders van Gods wil en van zijn plan. Ook de ware kerk heeft eeuwen lang in Babel vertoefd, maar zij zal terugkeren op eigen bodem en de tempel, de gemeente, zal herbouwd worden naar Gods gemaakt bestek. Jozua en Zerubbabel worden in de nachtgezichten van Zacharia vergeleken met een kandelaar en twee olijfbomen. Het is natuurlijk dwaasheid te veronderstellen dat deze mannen in de eindtijd weer levend zouden worden.

In onze tekst gaat het niet om Jozua en Zerubbabel als personen, maar om de geest die in hen was. Er staat: "En de Here wekte de geest op van Zerubbabel, ... en de geest van Jozua, ... en de geest van het overblijfsel des volks" (Haggai 1:14). De tweede tempel werd bovendien niet alleen gebouwd door deze twee godsmannen, maar zij waren de leiders van het overblijfsel des volks dat dezelfde geest of gezindheid bezat. Duidelijk wijst de Oudtestamentische profeet op het feit, dat mannen met zulk een geest of gezindheid in het laatste der dagen zullen opstaan om het huis des Heren te bouwen (Haggai 2:7-10 en 22-24).

Ook hier komt uit, dat de profeten Zacharia en Haggai "niet zichzelf, maar de gemeente dienden met deze dingen" (1Petr. 1:12).

De twee getuigen vertegenwoordigen dus een categorie gelovigen, die tijdens de bazuinen het geestelijk huis des Heren herstellen en voltooien. Zij worden waardig geacht om de verleidingen en verlokkingen der wereld te ontvlieden en te staan voor de Zoon des mensen (Lucas 21:36 St. Vert.).

Hun handen voltooien het huis Gods (Zach. 4:9). Zij zijn de priesterkoningen, die gezalfd zijn met de Heilige Geest en met kracht, en die spreken zoals Jezus sprak en de werken doen, zoals Hij gedaan heeft, in zijn Naam.

De kandelaren wijzen op het licht dat de eindtijdgemeente door deze zonen Gods verspreidt, terwijl de olijfbomen wijzen op de olie, die het beeld is van de reddende en verlossende kracht van de Heilige Geest.

Naast hun functie als tempelbouwers hebben de getuigen ook een taak ten opzichte van de afvallige kerk. Wij denken daarbij aan twee andere figuren uit het Oude Testament, namelijk Mozes en Elia. De profeet Maleachi voorspelde: "Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt" (4:5).

Elia leefde in de tijd van de grote afval onder Achab en Izébel. Zo omvangrijk was de godsverlating, dat hij meende alleen overgebleven te zijn. Hij herstelde het altaar des Heren dat omvergehaald was, en op zijn gebed schoot het hemelvuur erop neer, opdat Israël zich bekeren mocht. God verwekte deze geest van Elia opnieuw in de laatste profeet van het oude verbond, Johannes de Doper. Van hem werd gezegd: "Hij is Elia, die komen zou" (Matth. 11:14).

Maar ook wees Jezus erop, dat Elia opnieuw zou komen om alles te herstellen (Marc. 9:12). Bij de getuigen herhaalt zich de historie. Hun volle evangelie boodschap wordt weerstaan en gehaat door de geestelijke leidslieden. Men tracht hun schade toe te brengen; dus hen te doen struikelen, van hun opdracht af te brengen en hun kleed der gerechtigheid aan te tasten. Het beschadigen van de inwendige mens geschiedt altijd door de machten der duisternis. De afvallige kerk brengt deze zo nodig langs occulte weg tegen de zonen Gods in beweging.

Maar de gemeente is buiten het gezicht van de slang (12:14) en het werk van de Heilige Geest in het einde der dagen gaat voort. Het evangelie van het Koninkrijk wordt door de laatste getuigen over de gehele wereld gepredikt aan alle volken, natiën en tongen. Men probeert hen te imponeren door de bedrieglijke wonderen en tekenen van de antichrist en door de valse leringen die de gemeente beschadigen en in haar ontwikkeling tegenhouden, wanneer zij ermee in aanraking komt. Als reactie komt er vuur uit de mond der getuigen, dat hun vijanden verslindt. Dit vuur is het machtswoord dat zij bezitten, om de tegenstanders aan het verderf over te geven. De woorden die zij spreken, zijn sterker dan die van hun vijanden.

In 2 Thessalonicenzen 2:8 staat, dat de Here door de adem zijns monds de wetteloze machteloos maakt. Het woord van de zonen Gods krijgt dus kracht door de Heilige Geest.

Tot de profeet Jeremia sprak de Here: "Ik maak mijn woorden in uw mond tot vuur en dit volk tot hout en het zal hen verteren" (5:14). Zo doden deze getuigen de tegenstanders in de naam van Jezus. Zij doden niet het lichaam van hun vijanden, maar zij scheiden hun geest en ziel volkomen van de gemeenschap met God en zijn volk. Hun prediking is als een tweesnijdend zwaard, ten leven of ten dode. De vuilen worden nog vuiler, de goddelozen nog goddelozer, de onreinen nog onreiner, de verslaafden nog meer gebonden en de verwarden nog meer verward. Iedere bestrijding van deze dienstknechten Gods werkt als een boemerang tot eigen verderf.

Zoals Elia vuur deed neerkomen op zijn vijanden die trachtten hem te arresteren, zo treft het oordeel Gods de tegenstanders der getuigen van Jezus Christus. Wat de profeet Obadja schreef aangaande de dag des Heren, wordt vervuld: "Het huis van Jacob zal het vuur zijn, het huis van jozef de vlam, en het huis van Esau (beeld van het natuurlijke en vleselijke christendom) de stoppels: zij zullen hen in brand steken en verteren, en van het huis van Esau zal niemand ontkomen; want de Here heeft het gesproken"(1 8).

Als Elia hebben zij de macht om de hemel te sluiten voor hen die zich verzetten en hen vervolgen. Daarom is na hun prediking, in de valse kerk geen enkele werking en geen enkele vrucht van de Heilige Geest meer over. Wanneer het oude bondsvolk Gods geboden gehoorzaamde, zou het de vroege en de spade regen op het land ontvangen. Wanneer het andere goden diende, zou de Here de hemel toesluiten, zodat het niet zou regenen (Deut. 11:14-17).

Ook de Joëlsprofetie heeft twee zijden: Gods Geest wordt uitgestort op al wat leeft, maar de onboetvaardige kerk wordt een prooi van "bloed, vuur en rookzuilen". De twee getuigen hebben ook macht over de wateren om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen. Deze beelden brengen ons terug naar de uittocht van het volk Gods onder leiding van Mozes. De plagen gingen over Egypte tot behoud van het volk Israël en tot straf voor de Egyptenaren. Zo trekt onder de grote verdrukking de gemeente van Jezus Christus uit, onder leiding van de zonen Gods.

Het water is het beeld van het geestelijke leven en het bloed van het natuurlijke leven. In de afvallige kerk verdwijnt ieder geestelijk leven en men vervalt in uitwendigheden en in een natuurlijke godsdienst. Men verliest wat men nog heeft en bezit geen enkele weerstand tegen de aanvallen van de boze machten in de hemelse gewesten.

 

Openbaring 11:7,8 


En wanneer zij hun getuigenis zullen voleindigd hebben zal het beest, dat uit de afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden. En hun lijk zal liggen op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here gekruisigd werd.

Zoals het leven van deze zonen Gods een weerspiegeling is van het leven van de Zoon van God, zo komt ook hun einde overeen met dat van Jezus. Ook de Heer heeft als de eerste "getrouwe getuige" zijn werk voleindigd. Hij sprak: "Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt" (Joh. 17:4).

Hij eindigde zijn taak te Jeruzalem. Hij sprak ook: "Ik drijf boze geesten uit en volbreng genezingen, heden en morgen, en op de derde dag ben Ik gereed. Doch Ik moet heden en morgen en de volgende dag reizen, want het gaat niet aan, dat een profeet buiten Jeruzalem omkomt. Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt!"(Luc. 13:32,33).

Bij het begin van de geschiedenis der kerk wordt door de discipelen gebeden: "Want inderdaad zijn in deze stad vergaderd tegen uw heilige knecht Jezus, die Gij gezalfd hebt, Herodes zowel als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël, om te doen al wat uw hand en uw raad te voren bepaald had, dat geschieden zou" (Hand.4:27,28).

Ook in de eindtijd spant een verworden kerk samen met een wereld beheersende, Gode vijandige macht. Zij heeft het getuigenis van het volle evangelie gehoord. Zij zag de wonderen en tekenen die behoudenis bewerkten en zij verwerpt de profeten en doodt ze.

In hoofdstuk 17 wordt beschreven hoe de hoer verbonden is met het scharlakenrode beest, dat uit de afgrond opkomt. Als politieke macht streeft zij naar de eenheid van staat en kerk. Deze antichristelijke stroming in de kerk kunnen wij de eeuwen door al signaleren. Eenmaal schreven onze voorvaderen In artikel 36 der Nederlandse geloofsbelijdenis, dat de overheid geroepen was "de hand te houden aan de heilige kerkdienst en te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst".

Waar deze belijdenis in daden werd omgezet, bleek al spoedig uit welke geest deze uitspraak geboren was. De valse kerk beschuldigde de kinderen Gods van afgoderij en valse leringen en verweet hun dat zij geen kerkelijk besef hadden. Zo werd Stéfanus beschuldigd dat hij lasterlijke woorden gesproken had tegen de heilige plaats en de wet. Op deze wijze zijn de "ketters" in de rooms-katholieke kerk en protestantse kerken op bloedige wijze vervolgd, omdat zij naar het bijbelwoord handelden: "Gij zult de meerderheid in het kwade niet volgen!" (Ex. 23:2).

Het was één der verschrikkelijkste ogenblikken in de kerkgeschiedenis, toen Augustinus aangaande de Donatisten sprak: "Cogite intrare" (dwingt ze om in te gaan). Met deze verderfelijke leuze pleegde Augustinus hoogverraad aan het evangelie van Jezus Christus. De bloeddorstige beulen die hun woede op de "ketters en sekten" koelden, beriepen zich allen op de autoriteit van deze "kerkvader". Vanaf Augustinus tot aan het einde der dagen zou het bloed der martelaren in de Nieuwtestamentische kerk blijven vloeien. "En ik zag de vrouw (op het beest) dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus" (17:6).

De lijken der laatste bloedgetuigen liggen eveneens op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Heer gekruisigd werd. Tot de martelaren van alle eeuwen werd, toen het vijfde zegel geopend was, gezegd, dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij. Profeten worden niet buiten Jeruzalem gedood. Zij vallen in de kerken. De grote stad is de "heilige stad" uit vers 2.

Daar heersen de machten der duisternis. De afvallige kerk komt overeen met het Jeruzalem ten tijde van Jezus. Daar werd ook de Heer verworpen en gekruisigd, terwijl men de mond vol had over God. Van dit volk wordt gezegd: "Het eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij". Het wordt geestelijk vergeleken met Sodom, omdat het een onnatuurlijke godsdienst heeft. Men komt immers niet bijeen om God te behagen en met Hém gemeenschap te hebben, maar ter wille van de ander en om van mensen gezien te worden. Dit Jeruzalem wordt ook met Egypte vergeleken, omdat de valse kerk geen verlossing en bevrijding kent, maar slavernij en gebondenheid aan de zondemachten. In de Openbaring wordt tot het ware volk van God gezegd: "Trekt uit Babel!" Jezus sprak tot zijn discipelen: "Vlucht uit Jeruzalem!"

Het afvallige Jeruzalem is identiek met Babylon. Waar het evangelie gepredikt wordt zoals Jezus dit gedaan heeft en waar zijn werken geopenbaard worden, komt vervolging. Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer, noch een gezant meerder dan degene die hem gezonden heeft.

 

Openbaring 11:9,10 


En uit de volken en stammen en talen en natiën zijn er, die hun lijk zien, drie en een halve dag, en zij laten niet toe, dat hun lijken in een graf worden bijgezet. En zij, die op de aarde wonen, zijn blijde en verheugd over hen en zullen elkander geschenken zenden, omdat deze twee profeten ben, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden.

De prediking van de zonen Gods is wereldwijd. Deze getuigen zijn uit leder volk, zoals Jezus voorspelde: "En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn"(Matth. 24:14).

Jezus sprak over een evangelie zoals Hijzelf gebracht had. Hij verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk. En het gerucht van Hem drong door tot in geheel Syrië; en men bracht tot Hem allen, die ernstig ongesteld waren, gekweld door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen en maanzieken en verlamden, en Hij genas hen". (Matth. 4:23, 24).

Het evangelie van het Koninkrijk biedt behoud, redding, verlossing, genezing, doop en vervulling met de Heilige Geest, aan allen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. In de schaduw van de zonen Gods worden de zieken gezond en varen de boze geesten uit, want Gods kracht is op hen. Zij spreken zoals Jezus en doen de werken die Hij gedaan heeft. Daarom wekken zij de bittere haat van de afvallige kerk op. Deze getuigen zijn het beeld van de Zoon in alles gelijkvormig en door hun prediking bereiken de kinderen Gods hun geestelijke volwassenheid. Het doel van God met de gemeente wordt in hen vervuld: "Opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust" (2 Tim. 3:17.) "Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods"(Rom. 8:19).

In de prediking van de getuigen krijgt ook de opstanding der doden het volle accent. Noach wist dat aan het einde van zijn bediening de grote vloed zou komen. Simon wist door een godsspraak dat hij niet zou sterven, voordat hij de Christus had gezien. Jezus Zelf sprak reeds tijdens zijn omwandeling over zijn lijden en sterven, maar ook over zijn opstanding die daarop volgen zou. Zo weten ook deze predikers door de Heilige Geest dat er een eind aan hun getuigenis komen zal en dat zij gedood zullen worden, maar zij profeteren dat zij uit de doden zullen opstaan. Tijdens hun getuigen wekken zij vele doden op door de kracht van de Heilige Geest, maar zij weten dat zij ook zelf na hun sterven door een machtig ingrijpen van God tot het leven zullen weerkeren.

Zij getuigen dat men de tempel van hun lichaam wel kan afbreken, maar dat men dan ook zal zien dat deze door God Zelf hersteld zal worden. In Filippenzen 3:10,11 geeft Paulus als zijn doel aan: "Hem te kennen en de kracht zijner opstanding en de gemeenschap aan zijn lijden, of ik, aan zijn dood gelijkvormig wordende, zou mogen komen tot de opstanding uit de doden". Hij brengt deze opstanding in verband met de volmaaktheid. Deze zonen Gods hebben de volmaaktheid bereikt. Doordat zij gedood worden op de straat van het geestelijke Jeruzalem, waar ook hun Heer gekruisigd werd, zijn zij gelijkvormig geworden aan zijn dood.

Daarom zullen zij ook komen tot de opstanding, zoals letterlijk in Filippenzen gezegd wordt "tussen de doden uit".

Deze zonen Gods worden door hun haters overmeesterd en zij ervaren: "En terwijl zij tot het volk spraken, overvielen hen de priesters, de hoofdman van de tempel en de Sadduceeën, zeer verontwaardigd, omdat zij het volk leerden en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden; en zij sloegen de handen aan hen" (Hand. 4:1-3).

Zoals de martelaars der eerste christelijke kerk, schuwen zij het lijden en het sterven om Christus" wil niet. Wij zullen los moeten komen van de gedachte, dat wij wel zonder lijden het doel zullen bereiken. De leer dat de gemeente zonder grote verdrukking voor de opname in een punt des tijds gereed zal zijn, is wel aangenaam voor het vlees, maar onbijbels.

Onder leiding van de antichrist, de Haman van de eindtijd, worden de getuigen van Jezus Christus uitgeroeid. Het zijn de laatste martelaars van een religieuze vervolging door de afgevallen kerk. Deze is immers dronken van het bloed der heiligen. Er is sprake van een Bartholomeüsnacht, waarin de zonen Gods over de gehele wereld vallen onder iedere stam en onder iedere natie. Deze bloedbruiloft der duisternis gaat vooraf aan de bruiloft des Lams.

De lijken der slachtoffers mogen op hoog bevel niet begraven worden. Zij hadden hen immers horen profeteren: "Wij zullen uit de doden opstaan, wij zullen herleven door Jezus Christus, onze Heer". Zo groot is dan de verblinding en haat, dat men uitroept: "Laat ons zien wat er gebeurt!" Zo spotte men bij het kruis: "Laat ons zien of Elia komt!" Bij de dood van Jezus verzegelde de wereldlijke overheid - onder pressie van de kerkelijke leiders - het graf, omdat Hij gezegd had dat Hij zou opstaan uit de doden. Hier past men een andere controle toe. Men tolereert niet dat de lijken in een graf bijgezet worden. Men wil nu eens en voor altijd afrekenen met het evangelie van Jezus Christus en vooral met de leer der opstanding. Dood is dood!

Onder toezicht van het wereldconvent der afvallige kerken liggen de lijken op de straat van het geestelijke Jeruzalem, dat de profeten doodt. De kerkelijke autoriteiten belasten zich met de bewaking van de executieterreinen over de ganse aarde. Men zal bewijzen dat deze zonen Gods een valse leer predikten. Dan kent de vreugde dezer afhoererende kerk geen grenzen, wanneer zij de doden ziet. Zij die op de aarde wonen, wier burgerschap dus niet in de hemel is, hebben volkomen gebroken met leder bovennatuurlijk leven.

Men heeft deze getuigen, deze pijnigers en onruststokers, gedood en daarmee meent men een tijdperk van rust te zijn ingegaan. Ja, men zal menen door deze massale terechtstelling God een dienst bewezen te hebben. Men zingt het "Te Deum" zoals dit ook gebeurde bij de grote slachting onder de Hugenoten.

 

Openbaring 11:11 


En na drie en een halve dag voer een levensgeest uit God in hen, en zij gingen op hun voeten staan en grote vrees viel op allen, die hen aanschouwden.

Tijdens zijn rondgang op aarde wekte Jezus drie doden op. Het dochtertje van Jaïrus was nog maar een kort ogenblik tevoren gestorven, toen Jezus haar oprichtte. De zoon van de weduwe te Naïn werd door Jezus opgewekt, toen men op weg naar de begraafplaats was. Het allergrootste wonder was evenwel de opwekking van Lazarus. Johannes heeft dit feit uitvoerig in zijn evangelie beschreven. Hij vertelt ons onder andere dat Jezus de spanning verhoogde door nog twee dagen ter plaatse te blijven waar Hij was. Als Jezus in Bethanië komt, ligt zijn vriend reeds de vierde dag in het graf, dit is dus drie en een halve dag. Dan wekt Jezus ten aanschouwen van vriend en vijand een lichaam op, dat al gedeeltelijk tot ontbinding overgegaan was en dat reeds een lijklucht had.

De opwekking van Lazarus in dit opzicht is dus een voorafbeelding van de opstanding der getuigen. Natuurlijk zou de Heer deze lichamen onmiddellijk kunnen opwekken, maar na drie en halve dag zijn zelfs in de koudste klimaatzones de lijken tot ontbinding overgegaan. Daarom stijgt in de afvallige kerk de vreugde naarmate de tijd verstrijkt. De gehele wereld kan nu constateren dat de getuigen onwaarheid gesproken hebben. Men meent nu met het sprookje der opstanding voorgoed te hebben afgerekend. Dan is het ogenblik aangebroken dat het wonder der opstanding van Lazarus zich herhaalt aan de duizenden laatste bloedgetuigen over de gehele aarde. Toen Lazarus opgewekt werd, kwam zijn levensgeest in hem terug.

Deze geest zorgt er voor dat het menselijk lichaam op de juiste, natuurlijke wijze kan functioneren. De levensgeest bouwt, onderhoudt en herstelt het menselijke organisme. De geest van iedere getuige was mét de Heilige Geest teruggekeerd tot God. Bij deze opstanding worden de beide geesten opnieuw met het (dode) lichaam verbonden. Dit wordt dan weer levend. De geest van deze zonen Gods en de Geest van God vormen immers een onverbrekelijke eenheid, want "die zich aan de Here hecht, is één geest". (1 Cor. 6:17).

De bekrachtigde geest herstelt het reeds ontbonden lichaam tot zijn normale functie. Maar er gebeurt nog oneindig veel meer dan bij Lazarus, want het herstelde, sterfelijke lichaam doet bij" deze opstanding ook de onsterfelijkheid aan, zoals het lichaam van Jezus opstond uit het graf en op hetzelfde ogenblik getransfigureerd werd in een verheerlijkt, geestelijk lichaam.

Nauwkeurig wordt hier onderscheid gemaakt tussen de begrippen opwekken en opstaan. Opwekken geschiedt steeds door een kracht van buiten het dode lichaam. Het betekent altijd een terugbrengen tot de zienlijke wereld. Na zijn opwekking moet de mens echter zelf opstaan. Zo moest de opgewekte Lazarus opstaan en zelf uit zijn graf komen. Jezus werd door de Vader opgewekt, maar Hij stond Zelf op.

In Mattheüs 27:52 lezen wij: "De graven gingen open en vele lichamen der ontslapen heiligen werden opgewekt. En zij gingen uit de graven (stonden op) na zijn opstanding". Nadat God hen opgewekt heeft, gaan deze zonen Gods op hun voeten staan.

Dan valt een enorme angst op allen die dit aanschouwen. Wat men niet verwacht had, is gebeurd en alle theorieën vallen als een kaartenhuis ineen. God bevestigt het getuigenis van zijn zonen door een machtig massaal opstandingswonder.

 

Openbaring 11:12-14 


En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: Klimt hierheen op! En zij klommen naar de hemel op in de wolk, en hun vijanden aanschouwden hen. En te dier ure kwam er een grote aardbeving en een tiende deel der stad stortte in, en zevenduizend personen werden door de aardbeving gedood, en de overigen werden zeer bevreesd en gaven de God des hemels eer. Het tweede wee is voorbijgegaan: zie, het derde wee komt spoedig.

Dan is ook de tijd aangebroken, dat vervuld wordt: "Want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij* het geklank ener bazuin Gods nederdalen van de hemel, en zij", die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken (in wolken) in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen". (1 Thess. 4:16,17).

Het woord "teken" betekent hier commando; het bevel van God wordt overgebracht door de luide stem van de aartsengel Gabriël (vergelijk 10:1). Zij roept: "Klimt hierheen op!" Zo had ook Johannes eenmaal een stem gehoord, die zei: "Klim hierheen op" en terstond was hij in vervoering des geestes gekomen (4:1). Wij weten niet of Johannes met of zonder lichaam werd weggevoerd, zoals Paulus het uitdrukte: "Of het in het lichaam was, weet ik niet, of dat het buiten het lichaam was, weet ik niet" (2 Cor. 12:2).

Deze getuigen, deze zonen Gods die weggevoerd worden, zijn de laatsten van hen "die in Christus gestorven zijn" en "het eerst opstaan". Zij verrijzen evenwel op dezelfde wijze als Jezus deed, namelijk met hun gestorven lichaam, dat door de kracht van God tegelijkertijd omgezet wordt in een geestelijk lichaam. In ditzelfde punt des tijds worden ook de lichamen van de kinderen Gods, "de levenden, die achterbleven", toen de zonen Gods werden gedood, getransfigureerd, dat 1-5 verheerlijkt vervormd. Dit ogenblik van het einde der eerste opstanding en de daarmee gepaard gaande opname der gelovigen, wordt aangegeven door het geklank van de laatste of zevende bazuin.

Eerst staat dus de wolk der getuigen op, dus zij die reeds in Christus waren ontslapen en die bij Hem hun intrek hadden genomen. Dezen bezitten wel een geestelijk lichaam, een gebouw van God in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis (2 Cor. 5:1), maar hun sterfelijk lichaam werd niet getransfigureerd, doch het was teruggekeerd tot de aarde. Voor hen geldt: "Er wordt een geestelijk lichaam opgewekt" (1 Cor. 5:44).Hun natuurlijk lichaam kan niet worden opgewekt, doordat dit reeds lang was vergaan en ontbonden. Bij hen voegen zich op de roep van een luide stem, de opgestane getuigen, én de levend achtergebleven kinderen Gods, die in een punt des tijds worden veranderd. Dan heeft het ganse lichaam van Christus onsterfelijkheid aangedaan en is het in de hemelse gewesten met Hem verenigd en om Hem geschaard.

Wij merken op dat praktisch alle gelovigen in onze tijd hopen te behoren tot de levenden, die achterblijven tot de komst des Heren". Zij verlangen dus zonder verdrukking en lijden de heerlijkheid te ontvangen. Paulus schreef evenwel in Filippenzen 3:10 dat voor hem het hoogste was om Christus volmaakt te kennen en de kracht van zijn opstanding en de gemeenschap aan zijn lijden, teneinde 3aan zijn dood gelijkvormig wordende (hij) zou mogen komen tot de opstanding uit de doden", dat is die hem zou opvoeren tussen de doden uit. Hij* begreep dat hier de volmaaktheid voor nodig was, want hij vervolgt in vers 12: "Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ook ik door Christus Jezus gegrepen ben".

De wolk waarover Johannes hier schrijft, bevat uiteindelijk allen die hun voleinding, naar lichaam, ziel en geest bereikt hebben. Wij merken dus op dat bij de wederkomst van onze Heer, Hij met de zijnen (de ontslapenen) wederkomt. "Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal ook God zó hen, die ontslapen zijn, door Jezus wederbrengen met Hem" (1 Thess. 4:14). De ontslapenen vormen de wolk, waarin of waarop Jezus weerkeert. "En ik zag, en zie, een witte wolk, en op die wolk iemand gezeten als eens mensen zoon met een gouden kroon op zijn hoofd"(14:14).

Degenen die opklimmen in de wolk, onttrekken zich daarbij aan de zienlijke wereld, waaraan zij niet meer gebonden zijn. Hun vijanden zien dus hetzelfde als eenmaal de discipelen, toen Jezus weggenomen werd "terwijl zij het zagen". Sommigen menen dat de opname niet door de wereld zal worden gezien, maar hier wordt duidelijk beschreven, dat zij de opgestane lichamen wel zagen verdwijnen, en dit niet op één plaats, maar over de gehele aarde.

Op dit ogenblik komt er een grote aardbeving, een beroering in de natuurlijke wereld. Er gaat een schok door de mensheid. De zalige opstanding is een feit geworden. Het plan Gods met zijn gemeente is voleindigd. De tempel Gods is voltooid. Door deze opstanding en hemelvaart verliest de afgevallen kerk zijn greep op de massa. Een tiende deel der stad stort in. De duivel kan de valse kerk niet meer gebruiken om de gemeente van Jezus Christus aan te vallen. "En de tien horens en het beest zullen de hoer haten en zij zullen haar berooid maken en naakt" (17:16).

De antichrist richt zich dus tegen de valse kerk. De leidende figuren in deze kerk weigeren de hand Gods te erkennen. Zij zullen nog trachten natuurlijke oorzaken te vinden om de opstanding en de hemelvaart der getuigen te verklaren. Zij zullen doen wat eenmaal het sanhedrin met de bewakers van het graf deed. Zij zullen leder middel aangrijpen om de opstanding der getuigen te loochenen. Zevenduizend "namen van mensen" (zoals er letterlijk staat), dus een bepaald getal, zullen niet toegeven dat het hier de hand Gods was en dat de voleinding gekomen is.

Zij zullen trachten op de oude voet door te gaan met hun modernistische en atheïstische leuzen. Maar hun aanzien is weg en hun leugens worden niet langer meer geloofd. Zij worden door de gruwelijke macht van de antichristelijke kerk van het toneel weggeveegd. Deze zal zelfs trachten de naam van God en zijn Zoon uit de herinnering der mensenweg te wissen. Maar velen worden bevreesd door dit bovennatuurlijke gebeuren. Hunogen hebben iets gezien van de verheerlijking der getuigen, die zij doodden. "Dit waren de zonen Gods", zeggen zij. Zij geven de God des hemels eer, dit wil zeggen: zij erkennen dat God leeft en een waarmaker is van zijn woord.

Tenslotte wordt opgemerkt dat de oordelen Gods nog niet voleindigd zijn. Er is sprake van een derde wee, dat over de wereld zal gaan. Tijdens de zes bazuinen werd de gemeente in de grote verdrukking gereed gemaakt en de valse kerk werd als het rijp geworden onkruid bijeengebracht om aan het vuur te worden overgeleverd. De antichrist zal na het blazen van de zevende bazuin het gezagsapparaat volledig overnemen en Babylon gaat over in de kerk van de antichrist.

Over deze volkomen dode, antichristelijke wereld zal zich het vonnis voltrekken in het laatste wee, namelijk de zeven schalen der gramschap Gods. Na het tweede wee werd het "kind" geboren. De volmaakte gemeente verschijnt dan als een rijpe vrucht der aarde in de hemelse gewesten. Het derde of laatste wee brengt de nageboorte, datgene wat geen betekenis heeft en prijsgegeven wordt, want "in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd" (10:7).

 

Openbaring 11:15 


En de zevende engel blies de bazuin en luide stemmen klonken in de hemel, zeggende: Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden.

In 1 Corinthiërs 15:51 en 52 staat: "Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden". Waar sprake is van een laatste bazuin, moeten ook andere bazuinstoten geklonken hebben. Het schallen der bazuinen wijst dus op bepaalde tekenen der tijden, die leder waarachtig christen zal kunnen onderscheiden. Het zijn signalen in de grote verdrukking.

Tijdens het blazen van de zevende bazuin staan allen op die in Christus ontslapen zijn. De dan nog levende kinderen Gods en de getuigen die opgestaan zijn, veranderen in een punt des tijds. Zowel Paulus als Johannes spreken over de bazuinen in verband met de laatste dingen. Het is ondenkbaar dat de bazuin, waarover gesproken wordt in 1 Corinthiërs 15:52 en 1 Thessalonicenzen 4:16 een andere betekenis zou hebben dan waarover Johannes in de Openbaring spreekt. Wij kunnen daarom rustig de conclusie trekken, dat de laatste bazuin de zevende is. De gemeente van Jezus Christus ontvangt op dat tijdstip haar voltooiing. Zij wordt bevrijd van de "dienstbaarheid aan de vergankelijkheid" (Rom. 8:21).

De zonen Gods hadden reeds de mannelijkheid bereikt, de volkomenheid, die het einddoel des geloofs is. Zij droegen echter de schat in een aarden vat, zoals ook de Meester toen Hij op aarde rondwandelde. Nu krijgen zij evenwel een verheerlijkt lichaam dat gelijkvormig is aan dat van de opgestane Heer. In hoofdstuk 20:6 wordt gezegd: "Dit is de eerste opstanding. Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding". De eerste opstanding begint bij de wedergeboorte en vindt haar voltooiing en kroon in de opstanding uit de doden en de transfiguratie van hen die niet sterven, maar "In een oogwenk weggevoerd worden".

In de onzienlijke wereld worden machtige stemmen vernomen. De zevende bazuin markeert immers het grote keerpunt in de heilsgeschiedenis. De zonen Gods hadden wel heerschappij in de hemel, maar niet op de aarde. Daar werden zij gesmaad, veracht en vervolgd. Bij de zevende bazuin zal ook de toekomende wereld (dat is de bewoonde aarde) aan hen onderworpen worden (Hebr. 2:5). Naar dat ogenblik heeft de zuchtende schepping uitgezien. Dan wordt het koningschap over de aarde weggenomen van de "overste dezer wereld". De schepping was immers "aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om de wil van hem, die haar daaraan onderworpen heeft" (Rom. 8:20).

Adam had de duivel gehoorzaamd en had zijn koningschap overgegeven, want wie men gehoorzaamt, diens knecht is men. Nu is er sprake van een nieuwe schepping in Christus Jezus. Naar de inwendige mens was deze reeds tot volheid gekomen, maar bij de zevende bazuin is het koninklijk priesterschap voltooid en gereed om de regering te aanvaarden. Het overwinningslied klinkt daarom machtig door de hemel: "Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn gezalfde". Christus aanvaardt het koningschap over de aarde en Hij is nimmer te scheiden van zijn gemeente, dat is zijn lichaam. Daarom staat er, dat het koningschap gekomen is aan Christus en zijn gezalfde, dat is zijn gemeente.

Haar leden zijn immers gezalfd met de Heilige Geest tot koningen en priesters en zij zullen met Hem regeren. "Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde" (5:10). In deze zin is Jezus de aanvoerder of overste van de koningen der aarde. Hij is de "Koning der koningen en Here der heren(19:16). Vervuld wordt dan de profetie van Daniël 7:27: "En het koningschap, de macht en de grootheid der koninkrijken onder de ganse hemel zal gegeven worden aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten: zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en alle machten zullen het dienen en gehoorzamen".

Eens had God de mens als koning op aarde gesteld en hem de opdracht gegeven zijn macht erop te vestigen, haar te onderwerpen en over haar te heersen. Maar hij heeft zijn taak niet volbracht. Opnieuw roept God de mens, namelijk Christus en zijn gemeente, om zijn gezag op de aarde te vestigen, erover te heersen en te regeren. Zij zullen hun taak volbrengen. Dit koningschap kent geen einde, maar omvat de eeuwen der eeuwen. Het resultaat zal zijn een volledige nieuwe schepping: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.

 

Openbaring 11:16-18 


En de vierentwintig oudsten, die voor God op hun tronen gezeten waren, wierpen zich op hun aangezicht en aanbaden God, zeggende: Wij danken U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; en de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om bet loon te geven aan uw knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten, en om te verderven wie de aarde verderven.

Tijdens de zes bazuinen wordt het onkruid verzameld en in bossen gebonden, terwijl de tarwe geheel rijp wordt en geschikt om in de schuur bijeengebracht te worden. De tijd van de zevende bazuin is de laatste fase van de afwikkeling van het plan Gods voor de gemeente in deze bedeling. Bij de laatste bazuin is het graan in de hemelse schuur geborgen en het onkruid volkomen aan het vuur prijsgegeven (Matth. 13:30). De vierentwintig oudsten vertegenwoordigen de gemeente. Het beeld is ontleend aan de vierentwintig groepshoofden uit het priestergeslacht van Aäron. Dezen waren oversten van het heiligdom (1 Kron. 24:4).

In deze "presbyters" aanbidt de gemeente God, want de strijd is beslecht en de zegepraal behaald. El Sjaddai, de Almachtige, de Verbondsgod, de Alpha en de Oméga, heeft nu een volk ten eigendom, waardoor Hij in de hemel en op de aarde regeren kan. Wanneer God het koningschap aanvaardt, betekent dit de aanvang van de bruiloft des Lams 19:6,7).

Met Christus neemt de gemeente haar plaats in op de troon van God. Zij vormt het apparaat om het koningschap op aarde te vestigen. Voor die tijd is de macht van de antichrist teruggedrongen en vernietigd en het Koninkrijk Gods in vrede, gerechtigheid en blijdschap op aarde gevestigd. Dit is geen hocus-pocus, waarbij miljoenen mensen en de overige schepping als bij toverslag veranderen, maar het is een proces, zoals ook de vorming van de ware gemeente een ontwikkeling was, vanuit het zaad in de moederschoot van Maria, tot aan de gemeente zonder vlek of rimpel.

Wij merken op, dat God altijd een groot Koning over de aarde geweest is, maar hier aanvaardt Hij zijn Koningschap op een bijzondere wijze en met een bijzonder doel. Hij is als een koning die regeert door zijn parlement, dat volkomen eens geestes met Hem is. Toen de duivel "was neergedaald in grote grimmigheid" werden de volken toornig. Zij bestreden elkander en boven al de kinderen Gods. De toorn van de volkeren was hun slechtheid. Zij waren "overgegeven aan een verwerpelijk denken om te doen wat niet betaamt: vervuld van allerlei onrechtvaardigheid, boosheid, hebzucht en slechtheid, vol nijd, moord, twist, list en kwaadaardigheid" (Rom. 1:28,29).

Tijdens de zes voorgaande bazuinen werden de machten der duisternis in groten getale losgelaten als de toorn van God. Daardoor was er een oordeel (scheiding) gekomen. De geestelijk levende kinderen Gods werden in een punt des tijds veranderd en opgenomen. De tijd breekt nu aan, dat de geestelijk doden worden veroordeeld. De tijd is ook gekomen dat het loon uitgekeerd wordt aan de rechtvaardigen. Paulus schreef, dat wanneer iemand op het fundament goed had gebouwd en het door hem gemaakte werk stand hield, hij loon zou ontvangen (1 Cor. 3:14).

Van de vrouw des Lams wordt gezegd: "Haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen" (19:8). Hun werken bepalen dus hun loon en dit komt tot uiting in het witte kleed, dus in de grootte der statuur. In Daniël 12:3 staat: "En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos". Een ieder ontvangt een positie naar dat zijn werken waren geweest.

Jezus sprak in de gelijkenis van de ponden, dat de ene dienstknecht over tien steden en de andere over vijf steden gezag kreeg. Dit loon ontvingen zij, toen de man van hoge geboorte terugkwam, nadat hij de koninklijke waardigheid verkregen had (Luc. 19:11-27). Want onder deze heiligen, knechten en profeten zijn kleinen en groten! Voor de tegenstanders is het verderf bereid. "Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte" (2 Thess. 1:9).

 

Openbaring 11:19 


En de tempel Gods, die in de hemel is, ging open en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel, en er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen en aardbeving en zware hagel.

Ten tijde dat Johannes zijn Apocalypsis schreef, was de tempel te Jeruzalem reeds verwoest. Maar de apostel had al lang met de schaduwen en met het verouderde gebroken. De ware tempel, het huis Gods, is in de hemel, in de onzienlijke wereld. Deze tempel gaat nu open en de ark des verbonds wordt zichtbaar in zijn tempel. Het beeld is duidelijk. De ark des verbonds, Jezus Christus, wordt zichtbaar in zijn tempel, de verheerlijkte gemeente. Wanneer Jezus komt, wordt Hij verheerlijkt in zijn heiligen en met verbazing ziet de wereld Hem in allen die tot geloof zijn gekomen (2Thess. 1:10).

Jezus heeft Zich te allen tijde in zijn volk geopenbaard, in het bijzonder in de zonen Gods, maar wanneer allen een verheerlijkt lichaam bezitten, moet ook de natuurlijke en vleselijke mens met verwondering toegeven, dat de Heer in hen is. "Christus in u, de hoop der heerlijkheid". "Wanneer Christus verschijnt, die ons leven Is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid".(Col. 1:27 en 3:4).

De tempel ging open! Met hulp van deze overwinnende schare, die naar lichaam, ziel en geest onberispelijk is, wordt de beslissende slag geleverd. Is het wonder dat de zienlijke en de onzienlijke wereld in beweging komen, zoals er staat: "Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven. Dit: nog eenmaal, doelt op een verandering der wankele dingen als van iets, dat slechts geschapen is, opdat blijve, wat niet wankel is. Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, want onze God is een verterend vuur"(Hebr. 12:26-29).

Bliksemstralen, stemmen, donderslagen, aardbeving en zware hagel zijn beelden van de verschijnselen die de zeven laatste plagen over deze aarde inluiden. In de hemel worden bevelen uitgedeeld en doorgegeven en de krachten der hemelen worden bewogen. Ook de aarde beeft, en zware hagel, beeld van de machten der duisternis, valt op de aarde neer.

 
vorige pagina terug volgende pagina