Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Openbaring
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 10


 

Openbaring 10:1 


En ik zag een andere sterke engel nederdalen uit de hemel bekleed met een wolk, en de regenboog was op zijn hoofd en zijn gelaat was als de zon en zijn voeten waren als zuilen van vuur,

Johannes zag een andere, sterke engel, die uit de hemel, de onzienlijke wereld, nederdaalde. Vele uitleggers menen dat deze engel Jezus Christus is, maar de Zoon des mensen is geen engel, want hij sprak: "Ziet mijn handen en mijn voeten, dat Ik het zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet, dat Ik heb" (Luc. 24:3 9).

Engelen zijn geesten en zij zijn allen uitgezonden ten dienste van hen die het heil beërven (Hebr. 1:14).

Van de kinderen wordt gezegd, dat hun engelen voortdurend het aangezicht van de Vader in de hemelen zien. Het wonderheerlijke is, dat God ieder mensenkind een eigen geest geeft en bovendien een geest als wachter ernaast. Wanneer een mens gaat zondigen, dus in contact komt met een boze geest, treedt zijn engel terug. De mens raakt de bescherming van zijn engel kwijt: de engelen kunnen geen twee heren dienen. Wanneer een zondaar zich evenwel bekeert, worden de engelen actief Zij verblijden zich dat zij dan kunnen helpen en ondersteunen. De engel is de dienaar en voegt zich naar de ziel en de geest van de mens.

Zo vertonen de boze machten ook overeenkomst met hen die zij overweldigd hebben en daarom kunnen zij zich zo gemakkelijk bij spiritistische seances uitgeven voor de persoon met wie zij verbonden waren. Het was zo vreemd nog niet van de christenen in het huis van Maria, de moeder van Johannes Marcus, dat zij tot de slavin die Petrus voor de deur had zien staan, zeiden: "Het is zijn engel!" (Hand. 12:15).

In Openbaring 1:1 wordt meegedeeld, dat Jezus de visioenen gaf door middel van zijn engel. Jezus heeft dus, zoals ieder mens, een engel, en wel een zeer sterke. In hoofdstuk 22:6 staat, dat de Here, de God der profeten, zijn engelen gezonden had. In vers 16: "Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten". Deze engel van Jezus zal wel de allerhoogste aartsengel zijn, namelijk Gabriël. Reeds in het oude verbond vertegenwoordigde deze "engel des Heren" het "Woord Gods", dat nog geen vlees aangenomen had.

Merkwaardig is, dat de beschrijving die hier van de engel gegeven wordt, ons sterk herinnert aan die van de engel Gabriël in Daniël 8:16-19 en 10:5-7, terwijl de beschrijving ook correspondeert met die van Jezus in Openbaring 1:13-15. Wij concludeerden hieruit, dat deze sterke engel Gabriël is, de bode Gods, die speciaal belast is met het overbrengen en het begeleiden van het Woord Gods. Aan Daniël had hij in beelden het plan Gods bekend gemaakt en tot deze werd gezegd: "Houd het gezicht verborgen, want het ziet op een verre toekomst" en "Houd de woorden verborgen en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis (van het Woord Gods) zal vermeerderen" (Dan. 8:26 en 12:4).

In Lucas 1 lezen wij, hoe de engel Gabriël opnieuw het Woord Gods introduceert. Hij maakt het plan Gods aan Zacharias bekend en daarna aan Maria. Jezus is het vleesgeworden Woord en voortaan is Gabriël de engel van Jezus. Wij zien Gabriël als hoofd van de grote hemelse legermacht, die in de velden van Efratha God loofde met het "Ere zij God in den hoge". Hier heeft hij het geopende boekje in de hand, waarin de toekomstige dingen voor de gemeente vermeld zijn. Wij noemden deze engel al in verband met de gemeente in hoofdstuk 5:2 en 8:3.

In onze tekst is de engel omgeven door een wolk, beeld van de gemeente van Jezus Christus. De wolk bestaat uit miljoenen waterdruppels, die een steeds aangroeiende eenheid vormen. Wanneer er staat dat Jezus met de wolken des hemels komt, is dit met zijn gemeente. Hij zal dan komen "bij het roepen van een aartsengel (de engel van Jezus) en bij het geklank ener bazuin", de laatste bazuin (1Thess. 4:16 en 1 Cor. 15:52).

Eerst roept dus de aartsengel tijdens de zesde bazuin; daarvan lezen wij hier in hoofdstuk 10. De engel wordt door de wolk (de gemeente) omhuld. In deze wolk weerkaatst het licht van de zon en vormt als de regenboog een spectrum van vele kleuren. Zo zijn de zonen Gods een reflectie van de heerlijkheid des Heren en tonen zij zijn veelkleurige wijsheid en trouw. De regenboog vertoont zich op of boven het hoofd van de engel, die hier Jezus als hoofd van zijn gemeente vertegenwoordigt.

De regenboog in dit visioen is het teken van het nieuwe verbond in Christus Jezus. De ware gemeente gaat niet onder in het oordeel. Terwijl de zes bazuinen de ondergang van de valse kerk voorbereiden, wijst hoofdstuk 10 op de opgang van de zuivere kerk, de toebereiding " en gereedmaking van de vrouw des Lams. Nooit gedachte heerlijkheden vinden dan plaats. De gemeente is bezig haar volkomenheid te bereiken. Majestueus en groots is daarom het gelaat van deze engel. Het was als de zon, omdat Gods heerlijkheid erop weerspiegeld werd. Zijn gestalte is de uitdrukking van geestelijke overwinning en heerschappij, en de beschrijving der voeten herinnert ons aan die van de voeten van Jezus in hoofdstuk 1:15. Zij beelden overwinning en autoriteit uit.

 

Openbaring 10:2-4 


en hij had in zijn hand een geopend boekje en hij zette zijn rechtervoet op de zee en de linker op de aarde, en bij riep met luider stem, zoals een leeuw brult, en toen bij riep, lieten de zeven donderslagen hun stemmen boren. En toen de zeven donderslagen gesproken hadden, wilde ik het opschrijven, maar ik boorde een stem uit de hemelzeggen: Verzegel hetgeen de zeven donderslagen gesproken hebben en schrijf het niet op.

In de hand heeft de engel een geopend boekje, een kleine boekrol. Bij de grote boekrol uit hoofdstuk 5:2 had deze engel geroepen: "Wie is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken?" Het boekje uit dit hoofdstuk vormt een onderdeel van dat in hoofdstuk 5 en is dus geopend. Het bevat de woorden Gods met betrekking tot de voltooiing van de gemeente. Deze staat op het punt de volkomenheid te bereiken en is niet ver meer van het ogenblik dat "de Here zelf op een teken (het teken van de Zoon des mensen is de voltooide gemeente), bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, zal nederdalen van de hemel".

Dit in bezit nemen van de aarde wordt gesymboliseerd door de engel, die zijn rechtervoet op de zee zet en zijn linker op de aarde. De voet ergens op zetten, betekent iets beheersen. Zo zijn de aarde en de zee onderworpen aan de voeten, die als zullen van vuur waren. De tijd is gekomen dat Jezus Christus de zichtbare en onzichtbare, de natuurlijke en de geestelijke wereld, die uitgebeeld worden door de aarde en de zee, door de gemeente (voorgesteld door een wolk) gaat onderwerpen.

Daartoe zal Hij eerst de gemeente gereed maken, die verzameld is uit leder volk en iedere natie en iedere taal. Naar dit openbaar worden van de zonen Gods zucht de ganse schepping. Dit heilsfeit wordt uitgeroepen door de engel met een machtige stem, zoals een leeuw brult.

Tijdens de oordelen, die ingeluid worden door de zes bazuinen, laat de Heer zijn stem klinken voor zijn volk. De zeven donderslagen zijn de stem van Jezus. Zij begeleiden het oordeel en de bevrijding. Het is als met de doortocht van Israël door de Schelfzee. De psalmist schilderde deze exodus met de woorden: "De wolken goten water uit, het zwerk deed de donder horen, ook vlogen uw pillen rond. Het gedreun van uw donder rolde voort, de bliksemen verlichtten de wereld, de aarde sidderde en beefde. Uw weg was in de zee, uw pad in grote wateren, zodat uw voetsporen niet werden gekend. Gij leiddet uw volk als een kudde door de hand van Mozes en Aäron" (Ps. 77:18-21).

Het geopende boekje en de zeven donderslagen bevatten het geheimenis op welke wijze de Here zijn volk door de "glazen zee vermengd met vuur", heenleidt, dat wil zeggen, hoe Hij" de gemeente in de eindtijd tot de volkomenheid voert. Wanneer in Psalm 29 David tot zeven maal toe de stem des Heren hoort, die in de donder weerklinkt, eindigt hij: "De Here zal zijn volk sterkte verlenen, de Here zal zijn volk zegenen met vrede". Zo lezen wij ook over donderslagen, stemmen en bliksemstralen in hoofdstuk 8:5 en 4:5.

De ondergang van Farao is de verlossing van het volk Gods. De ondergang van de valse kerk wordt de bevrijding van de ware gemeente. "Vuur gaat voor zijn aangezicht uit, het zet zijn tegenstanders rondom in vlam. Zijn bliksemen verlichten de wereld, de aarde ziet het en beeft ... Sion heeft het gehoord en zich verheugd, de dochters van Juda hebben gejuicht om uw gerichten, o Here"(Ps.97:3-8). Wij zien uit naar deze "dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid" (Jes. 61:2,3).

De zeven donderslagen vertellen hoe de verzegelden des Heren voorttrekken. De wijze waarop de Heer zij n volk in de eindtijd tot de voleinding voert, blijft evenwel verborgen. Het is een geheimenis. Het is als het koren dat groeit en rijp wordt, zonder dat men weet hoe (Marc. 4:27).

Johannes mocht de woorden, die hij hoorde niet opschrijven, maar moest ze verzegelen. Dit mysterie zal echter al voortgaande geopenbaard worden door de Heilige Geest, die de gemeente leidt! De verborgenheden in het boekje zijn alle eeuwen door een mysterie gebleven, evenals de woorden die gesproken werden door de zeven donderslagen. In deze eindtijd begint de Heerdoor middel van profetieën en gezichten in de gemeente te openbaren op welke wijze zij zich moet opstellen en voortgaan teneinde de onberispelijkheid en volkomenheid te bereiken.

 

Openbaring 10:5-7 


En de engel, die ik zag staan op de zee en op de aarde, hief zijn rechterhand op naar de hemel, en zwoer bij Hem, die leeft tot in alle eeuwigheden, die de hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarop is en de zee en hetgeen daarin is: er zal geen uitstel meer zijn, maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd.

De grote scheiding is bij de zevende bazuin voltrokken. Wie vuil is, is nog vuiler geworden en wie heilig is, is nog meer geheiligd. Het is de bedoeling van de Schepper dat de mens Gods volkomen is en tot alle goed werk volkomen toegerust. Al wat in de hemel, op de aarde en in de zee is, de ganse onzienlijke en zienlijke schepping die nu nog zucht, ziet hiernaar uit. Wanneer de ware gemeente volle gemeenschap met Christus heeft, wordt de godsregering op aarde mogelijk" Dan wordt vervuld: "Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij" te zitten op mij n troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon" (3:21).

Bij de onveranderlijke en eeuwige God, die nooit zijn plan met de mens losgelaten heeft, zweert de engel des Heren, dat er geen uitstel meer zal zijn. Bij de zevende bazuin wordt het geheimenis van God voltooid. Wat is deze verborgenheid en op wie heeft zij betrekking? Het antwoord vinden wij in de brieven van de apostel Paulus. Aan deze was door openbaring het geheimenis bekend gemaakt. Voor de inhoud ervan verwijst hij in Efeziërs 3:3 naar de voorgaande hoofdstukken. Daar staat bijvoorbeeld in 1:3: "Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus".

Hij heeft ons dus gedoopt met zijn Heilige Geest en ontplooit in ons de geestelijke gaven. Het doel ervan lezen wij in vers 4:"Hii heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voorzijn aangezicht". Ook in vers 13 en 14 is sprake van de verzegeling met de Heilige Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij Zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid. Verlossing van onze vijanden, van zonde en ziekte, maakt dat wij kunnen leven tot lof van zijn heerlijkheid!

Wanneer wij deze hoofdstukken nalezen, merken wij dat het geheimenis daarin bestaat, dat God zijn volk een plaats geeft in de hemelse gewesten en hen tot volkomen mensen maakt. God is bezig een tempel op te richten heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest" (Ef. 2:22). In hoofdstuk 3:9 en 10 van de Efezebrief schrijft de apostel nog eens duidelijk over de bediening en de inhoud van dit geheimenis: "Dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God, de Schepper van alle dingen, opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden".

Daarom bidt Paulus om niet kracht versterkt te worden door Gods Geest in de inwendige mens. Het geheimenis is dus, dat er een gemeente ontstaat, die door de strijd in de hemelse gewesten (Ef. 6) geheel bevrijd is van de machten der duisternis en een leven leidt dat volkomen overeenstemt met de wil van God. De gemeente wordt dan "stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks" (Ef. 5:27).

Aan zijn heiligen heeft God willen bekend maken, hoe rijk de heerlijkheid van dit geheimenis is onder de heidenen: Christus onder (in)u, de hoop der heerlijkheid" (Col. 1:27).

Op de vraag voor wie dit geheimenis is, luidt het antwoord: voor Jood en heiden, want de tussenmuur der afscheiding is totaal weggebroken.(Ef. 2:14-16 en 3:6).

Zowel de profeten van het Oude als die van het Nieuwe Testament hebben zich met dit geheimenis beziggehouden. De eersten profeteerden ook steeds over een afvallig volk dat zou ondergaan en van een overblijfsel, waaraan God Zich de Heerlijke zou betonen. Maar Petrus zegt ons dat zij niet begrepen hebben wat dit geheimenis inhield: "Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben .... Hun werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht" (1 Petr. 1:10-12).

De profeten van het Nieuwe Testament hebben wel het geheimenis gekend voor zover het toen geopenbaard was. Zij wisten van de verlossing door Christus, van de doop in de Heilige Geest, de strijd in de hemelse gewesten en het doel van God met de gemeente, de volmaaktheid. De weg waarlangs God deze volkomenheid zou bewerken, bleef evenwel verborgen. Paulus jaagde ernaar of hij " het ook grijpen mocht.

Hij heeft de onuitsprekelijke heerlijkheid van de voltooide gemeente, het paradijs Gods, aanschouwd, maar ook hij* mocht daarvan niet spreken. Ook hij moest verzegelen wat hij gehoord en gezien had (2 Cor. 12:14).

Slechts aan de gemeente in de eindtijd is het vergund het doel van God met haar op aarde te bereiken.

 

Openbaring 10:8-11 


En de stem, die ik gehoord had uit de hemel, hoorde ik wederom met mij spreken, en zij zeide: Ga heen, neem het boek, dat geopend ligt in de hand van de engel, die op de zee en op de aarde staat. En ik ging heen tot de engel en zeide tot hem, dat bij mij het boekje zou geven. En bij zeide tot mij.- Neem het en eet het op, en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honing. En ik nam het boekje uit de hand van de engel en at het op, en het was in mijn mond zoet als honing, maar toen ik het gegeten had, werd mijn buik bitter. En er werd tot mij gezegd: Gij moet wederom profeteren over vele natiën en volken en talen en koningen.

Voor de tweede maal in dit visioen hoort Johannes de stem uit de hemel. Hier is geen sprake van een engel, maar van duidelijk waarneembare woorden zonder dat er een spreker gezien wordt. Op deze wijze sprak God bijvoorbeeld voor de eerste maal tot Samuël, toen deze meende dat Eli hem riep. Ook bij de doop van Jezus werd een stem uit de hemel gehoord en later, toen Hij openlijk beleed de lijdensweg te willen aanvaarden.(Matth. 3:17 en Joh. 12:28).

Petrus zag in een gezicht een groot laken, dat aan de vier hoeken neergelaten werd. Tot twee maal toe hoorde hij een stem uit de hemel, die beval de hem getoonde dieren te slachten en te eten (Hand. 10:9-16).

Johannes verneemt hier dus de stem van de Heilige Geest, niet zoals gewoonlijk in zich, maar langs zintuiglijke weg door het oor. Later hebben vele kinderen van God soortgelijke ervaringen gehad. Men zit aan zijn werktafel of ligt op bed en hoort dan duidelijk een stem. Men keert zich zelfs om, ten einde de spreker te zien, zoals in Openbaring 1:12 staat, dat Johannes zich omkeerde om te zien wie met hem sprak.

De ziener ontvangt de opdracht het geopende boekje uit de hand van de engel des Heren te nemen. Gods Geest overtuigt Johannes dat hij zich toch met de inhoud van het boekje moet bezighouden. Het beschrijft de laatste oordelen over de valse kerk en het grote geheimenis op welke wijze de Here God zijn volk tot de voleinding voert. De zeven bazuinen houden zich immers bezig met de grote verdrukking.

De vraag rijst hoe de ware, met de Geest gedoopte kinderen Gods uit hoofdstuk 7:3 hier doorheen komen. Voordat de zeven bazuinen geblazen worden, werden zij immers verzegeld met de Heilige Geest der belofte?

Aan het einde van het zesde zegel is de ware kerk geopenbaard. De grote scheiding is dan tot stand gekomen. De valse kerk is steeds meer van het Woord Gods vervreemd en de verzegelden zijn tot rijpheid gekomen.

Duidelijk wordt gemeld dat in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer deze bazuinen zal, het geheimenis van God voleindigd is. Wij zien dus, dat voor de aanvang der bazuinen, Gods volk verzegeld wordt en dat bij het begin van de zevende bazuin, de gemeente van de eindtijd haar voltooiing bereikt heeft. De grote verdrukking houdt voor haar daarom bij de zevende bazuin op. Ter wille van de uitverkorenen worden deze dagen ingekort! (Matth. 24:22).

Wanneer Johannes het boekje ontvangen heeft, wordt hem door de engel verzocht het op te eten. Hij moet dus de woorden Gods voor het laatste stadium van de eindtijd in zich opnemen en tegelijkertijd weer verbergen. Dit komt overeen met het beluisteren van wat de zeven donderslagen spraken en liet verzegelen van de inhoud. Het hoogtepunt, de voleinding van het geheimenis van God, de volmaking van de gemeente en haar opname in een punt des tijds, moet gesluierd blijven.

De Openbaring, of zoals enkele vertalingen hebben, het boek van de "Ontsluiering", houdt alleen de wijze waarop de gemeente tot de volkomenheid komt, voor ons verborgen. Bij het eten smaakt het boekje zoet als honing, terwijl het in de buik een bitterheid, dus een onaangename reactie veroorzaakt. Het gaat immers over de gereedmaking van de vrouw des Lams en het gericht over de boer, de afgevallen kerk. Het gaat over de dag der wrake onzes Gods en over de verlossing van het volk des Heren.

Zo trok immers Israël door de Rode Zee: de wolk was duisternis voor de vijand en tegelijkertijd een lichtglans voor Gods volk. Het Nieuwtestamentische bondsvolk trekt door de glazen zee vermengd met vuur naar een behouden kust, terwijl liet Gode vijandelijke leger omkomt.

Na het nuttigen van het boekje wordt Johannes geroepen weer te profeteren over vele natiën, volken, talen en koningen. De begrenzingen in het oude verbond van het volk Israël en het land Palestina zijn immers weggevaagd door een ware gemeente, de "losgekochten van de aarde" en een afvallige kerk, die het koningschap heeft over de koningen der aarde" (14:3 en 17:18).

De schare die uit de grote verdrukking komt, is "uit alle volk en stammen en natiën en talen". Ook de hoer heeft haar wereldwijde contacten. Met de koningen wordt bedoeld de kinderen des Koninkrijks, de machthebbers van de afvallige kerk, de koningen van het rijk der duisternis, onder wie de koning van de afgrond, en de regeerders van de aarde.

 
vorige pagina terug volgende pagina