Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Romeinen
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 13


 

Romeinen 13:1 


Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld.

Een nieuw onderwerp komt nu ter sprake. Wij hebben geluisterd naar de adviezen van de apostel inzake het persoonlijke en sociale leven, hoe onze houding moet zijn onder de broeders en zusters, in huis en tegenover onze vijanden. Nu bespreekt Paulus de houding van de christen ten opzichte van 'het hogere gezag' en wel in het bijzonder met betrekking tot dat van de staat.

Wanneer in de vorige verzen over 'vijanden , gesproken werd, had dit voor de Romeinse christenen ook betrekking op hun overheidspersonen die hen vaak verdrukten of vervolgden. Hoe moesten zij zich nu opstellen? Een belangrijke vraag die ook thans nog relevant is, nu het gezag van alle kanten aangetast wordt.

De christen is burger van een hemels Koninkrijk, maar hij leeft ook in de natuurlijke wereld. Wanneer hij naar zijn inwendige mens overgezet wordt in het Koninkrijk Gods, houdt hij niet op tevens burger van zijn land te zijn. De discipel van Jezus is ook een goed onderdaan van de keizer, een ordelijke bewoner van zijn stad, een punctuele belastingbetaler en hij bewijst eerbied aan de representanten van de overheid en van het gezag.

De eerste christenen waren geen rebellen ten opzichte van de staat. Ze onderwierpen zich aan de overheid, hoewel de machtspersonen dikwijls goddeloze mensen waren, die geen enkel respect afdwongen, maar eerder afkeer en verachting opwekten.

Ook in de onzienlijke wereld zijn overheden en machten; deze geesten zijn dus niet allen gelijk. Zo lezen wij dat de hemelingen aangevoerd worden door aartsengelen. Er zijn troonengelen, cherubs, overheden, engelen der gemeente, boden, en er is ook de engel des Heren. Ook zijn er tienduizenden engelen die onder hun eigen vorsten staan. De duivelen kennen ook deze hiërarchie. Zij hebben hun overheden, machten, wereldbeheersers en ook hun legioenen boze geesten, die aan hun aanvoerders onderworpen zijn.

En ook de menselijke geesten zijn naar de wil van God hiërarchisch geordend. Dezen zijn zo gesteld dat er rangen zijn: koning-volk, overheid-onderdaan, ouders-kinderen, heer-knecht. Zij vormen tezamen het maatschappelijk en staatkundig bestel. Deze ordenende en regerende 'wereldgeesten' maken het leven op aarde mogelijk. De gezagsverhoudingen zijn door God verordend.

Dit betekent niet dat de gezagsdragers rechtstreeks door Hem aangesteld zouden zijn, maar de Schepper heeft in de menselijke geest het autoriteitsbegrip gelegd, opdat de 'wereldgeesten' in onderlinge verbondenheid en ordering zouden kunnen leven. Wij hebben hier dus te maken met ingeschapen wetten, die wij ook in de dierenwereld aantreffen. Daar zijn ook leiders, verhoudingen tussen een ouderpaar en hun jongen die gehoorzaamheid verschuldigd zijn.

De wet van de Sinaï maakte ook gebruik van zo'n soort ordering en daarom wordt zij in verband gebracht met de 'wereldgeesten' (Gal. 4:3, 9 en Col. 2:8, 20). De bijbel noemt ze zwak en armelijk, omdat ze menselijke geesten zijn die zonder de kracht van de Heilige Geest het af moeten leggen tegenover de ontbindende, wetteloze machten uit het rijk der duisternis. Zij kunnen wel enige weerstand bieden en hun gezag handhaven door natuurlijke middelen en straffen, maar het kwaad overwinnen en uitroeien vermogen zijniet. Uiteindelijk zijn zij ook niet ingesteld om de rechtstreekse machtsexplosies van het rijk der duisternis te weerstaan.

Iedereen behoort zich aan de overheden die boven hem staan, te onderwerpen. Zonder het in acht nemen van de maatschappelijke en staatkundige verhoudingen is het leven op aarde onmogelijk. Het wordt dan een ordeloze en tuchteloze bende. Dan ontstaan anarchie en regeringloosheid, een bijzonder teken van de eindtijd. God heeft daarom de overheden aangesteld: 'Alle ziel zij de machten, over haar gesteld, onderworpen'. Ook voor de geestelijke mens, de dienstknecht van God, geldt deze regel. De kerkgeschiedenis leert ons dat eeuwen lang de 'geestelijkheid' zich niet aan de burgerlijke overheid onderwierp, maar zelfs de grootste vorsten zich voor haar moesten vernederen, waaruit voortdurend twisten en soms oorlogen voortkwamen.

In de dagen van de apostel was het noodzakelijk over deze dingen te schrijven, omdat tengevolge van zijn prediking, sommigen, verwarrende en verkeerde conclusies trokken. Paulus had immers geleerd dat de christen niet meer aan 'de wet' onderworpen was; hij was vrij en geen slaaf meer. Hij was een koning en een priester, een erfgenaam van God en mede-erfgenaam van Christus. Moest hij zich dan nog aan dikwijls heidense, slechte en ongelovige gezagsdragers onderwerpen? Onze Heer predikte evenwel een ingang van zijn volk in het Koninkrijk der Hemelen en hun nieuwe status gold dáár.

In de natuurlijke wereld bleef de christen onderworpen aan de voorschriften van de 'wereldgeesten'. Een slaaf moest blijven gehoorzamen aan zijn heer, zowel aan de goede als aan de slechte, een kind aan zijn ouders, zowel aan de gelovige als ongelovige, en een onderdaan aan de vaak onredelijke en onzedelijke overheid.

Deze uitspraken over onderwerping aan het gezag zijn duidelijk en eenvoudig, maar ook nu verdraaien velen deze, evenals de andere woorden van de apostel 'tot hun eigen verderf (2 Petr. 3:16).

 

Romeinen 13:2 


Wie zich dus tegen de overheid verzet, wederstaat de instelling Gods, en wie dit doen, zullen een oordeel over zich brengen

Men mag de instellingen niet weerstaan die God verordineerd heeft en gebruikt om het menselijke leven te ordenen, want dan ontstaat wetteloosheid en doet ieder wat goed en begeerlijk is in eigen ogen. Deze weg voert naar de antichristelijke tijd. Een onbekwame en onverstandige overheid is nog altijd beter dan geen overheid. Vanaf de schepping heeft God al ingesteld dat het kind aan zijn vader en moeder gehoorzaamheid verschuldigd is en dat een ouder voor het kind verantwoordelijkheid draagt en beslissingen voor hem neemt.

In de loop der geschiedenis is deze verhouding langzamerhand uitgegroeid tot de verschillende regeringsvormen in staat en maatschappij. De overheid is dus een van God gegeven en noodzakelijke instelling. Wie zich niet aan haar onderwerpt, haalt een oordeel over zich en is dus strafbaar voor God en mens.

Natuurlijk kan de christen in een situatie komen dat hij aan de overheid gehoorzaamheid moet weigeren, maar dit doet hij alleen als deze hem dwingt onrecht te doen en tegen Gods wetten in te gaan, of verhinderen wil dat hij Gods opdracht uitvoert. Het dulden van onrecht is niet door onze Heer verboden, maar juist met beloften van heerlijkheid verbonden.

Op de vraag wie eigenlijk onze overheid is, gaf de Heer een merkwaardig antwoord. Hij sprak: 'Toont Mij het geldstuk voor de belasting. Zij brachten Hem een schelling. En Hij zeide tot hen: Wiens beeldenaar en opschrift is dit? Zij zeiden: Van de keizer. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan de keizer wat des keizers is en Gode wat Gods is' (Matth. 22:19-21).

De bijbel laat zich niet in met spitsvondige vragen over wie eigenlijk onze overheid zou zijn en verdiept zich er niet in hoe deze aan de macht gekomen is. Onze Heer betaalde zowel de kerkelijke overheid als de wereldlijke overheid zijn belasting en tol (Matth. 17:24-27).

Hij onderwierp Zich ook aan de wereldgeesten die in het natuurlijke leven boven Hem gesteld waren. Hij begon reeds aan zijn ouders onderdanig te zijn, maar erkende ook dat Pilatus macht over Hem had, die deze van boven had gekregen (Joh. 19:11). Het was dan ook een leugenachtige en valse aantijging, toen de Joden Hem voor Pilatus beschuldigden van verzet tegen de keizer en zeiden dat Hij verbood aan de keizer belasting te betalen (Joh. 19:12 en Luc. 23:2).

 

Romeinen 13:3 


Want, als iemand goed handelt, behoeft hij niet bevreesd te zijn voor de overheidspersonen, maar wel, als hij verkeerd handelt. Wilt gij zonder vrees voor de overheid zijn? Doe het goede, en gij zult lof van haar ontvangen

Wanneer een christen recht staat, behoeft hij voor de overheid niet bevreesd te zijn. Een ijverige werknemer zal niet nerveus worden, indien zijn werkgever hem onverwacht controleert. Een gehoorzaam kind is niet bang als zijn vader thuiskomt. Iemand die de wetten des lands respecteert en zich eraan houdt, is een goed burger. Een christen is ook een goede buurman en een hulpvaardig en humaan mens. Hij voelt zich niet bedreigd door de gezagsdragers. Hij heeft niets te duchten. Het is vanzelfsprekend dat de autoriteiten zulke onderdanen op prijs weten te stellen.

Er zijn overheden geweest die gaarne grote groepen christen-emigranten in hun land opnamen, omdat deze ijverige handwerkslieden waren en rustige burgers. Handelt een christen evenwel verkeerd, dit wil zeggen dat hij geen rekering houdt met de landswetten of met het gebod of het verbod van de overheid, dan kan hij met het gezag in conflict komen en straf verwachten en dus vrezen.

Wanneer de overheid recht staat, behoeft een christen niet bevreesd te zijn, maar hoe zit het, wanneer de overheid door de demonen geïnspireerd en gebruikt wordt? Wanneer het gezag zich tegen het goede gaat keren? In haar ergste vorm wordt dit openbaar, indien de regeerders door religieuze en kerkelijke geesten geleid worden. De geschiedenis is vol met voorbeelden dat de valse kerk door middel van de overheid andersdenkenden als ketters verdrukte en vervolgde. Dan nog zegt de Heer: 'En weest niet bevréésd voor hen die wél het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden' (Matth. 10:28). De inwendige mens die aan God toebehoort en het goede doet, is immers door de kracht Gods onaantastbaar.
Wanneer de overheid haar taak om de menselijke samenleving goed te ordenen, niet juist vervult, laadt zij schuld op zich. Daarom is het zaak om veel voor de overheid te bidden. Er staat: 'Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten, opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid' (1 Tim. 2:1,2).

Wanneer wij door onze gebeden en door onze strijd in de hemelse gewesten de beïnvloeding vanuit de demonenwereld op de gezagsdragers kunnen tegengaan, zullen de 'wereldgeesten' in staat zijn op natuurlijke en op menselijke wijze te regeren. De gezagsdragers zullen dan het goede op prijs stellen en belonen, maar het kwade straffen.

 

Romeinen 13:4 


Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft.

Met welke bedoeling heeft God de overheid ingesteld? Deze moest Hem dienen en helpen om de maatschappij, de onderlinge samenleving, zo te ordenen en te leiden, dat zijnaar Gods wil en zijn wetten bleef functioneren. Het was zijn gedachte dat de autoriteiten goede verordeningen zouden maken, die overeenkwamen met zijn wetten van gerechtigheid en naastenliefde, en toezien dat deze ook nageleefd worden.

God vertrouwde de overheid ook de middelen toe om degenen die kwaad doen, te straffen. De regering is ook verplicht deze straffen toe te passen. 'Zij draagt het zwaard niet tevergeefs'. Zij mag de misdaad niet tolereren of door de vingers zien. Het zwaard is het teken van de wrekende gerechtigheid, die op deze aarde kwaad met straf vergeldt. Het wereldlijke bestuur is dus een goede en goddelijke instelling, die God heeft ingezet en die Hij in stand wil houden als iets dat onontbeerlijk is.

Het komt evenwel voor dat de regering haar oorspronkelijke roeping niet nakomt, maar wetten en verordeningen uitvaardigt, die niet overeenkomen met de gedachten Gods en met zijn geboden. In zulke gevallen zal de christen in een conflictsituatie met zijn overheid komen; hij krijgt gewetensbezwaren. Dan geldt dat hij God meer gehoorzamen moet dan de mensen. Wij denken aan landen waar de kerk of een bepaalde wereldgodsdienst oppermachtig is, waar de partijpolitiek doordrenkt is met leugens, waar een bepaalde ideologie overheerst en vrije meningsuiting verboden is of beknot wordt.

Ook denken wij aan het gewetensbezwaar van vele christenen ten opzichte van de dienstplicht, aan gedwongen inenting, dus aan al die gevallen waarin de overheid haar onderdanen niet vrij laat naar eigen overtuiging te handelen. Een barmhartige regering zal in deze zaken grote soepelheid betrachten en tolerant moeten zijn. De overheid draagt het zwaard en zij is de enige die in het maatschappelijke leven op aarde straffen mag. Zij vergeldt kwaad met kwaad en daarom is zij een toornende wreekster. Aan haar is dus in het natuurlijke leven het oordeel gegeven, dit wil zeggen dat zij scheiding moet maken tussen goed en kwaad.

Dit strekt zich dus alleen maar uit over de zienlijke wereld, dus tot de slechte daad en niet tot de zondige gedachten. Daarom kan zij moeilijk optreden tegen mensen die puur geestelijk zondigen, tegen occultisten als hypnotiseurs, telepaten, waarzeggers en dergelijken. Daarom kan en mag de overheid ook nimmer partij zijn in godsdienstige geschillen. De verborgen raadslagen van het menselijke hart zal God zelf in de dag des oordeels aan het licht brengen en ieder mens naar recht en gerechtigheid straffen of belonen.

De mens kan alleen oordelen 'naar wat voor ogen is', maar de Heer houdt rekering met het hart, de innerlijke mens. Zonder zich door de bestaande toestand in het Romeinse rijk te laten intimideren of verbitteren, handhaaft de apostel zijn scherpe uitspraken, wel wetende dat er in deze bedéling geen enkele volmaakte overheid zal komen. Wel merken wij dat hij van het standpunt uitgaat, dat slechte mensen ook werkelijk voor de overheid bevreesd behoren te zijn.

Een slappe en labiele regering, die geen vrees onder haar kwade onderdanen bewerkt, maar die zelf bevreesd is voor de oproerige elementen, verzaakt haar roeping en oogst dientengevolge wat zij zaait: verwarring, onzekerheid en wetteloosheid. Deze voeren naar de antichristelijke tijd, waarin vervuld wordt: 'En knapen zal Ik hun tot vorsten geven en de moedwil zal over hen heersen. Dan zal het volk dringen, man tegen man, de een tegen de ander; de knaap zal op de oude en de verachte op de geëerde losstormen' (Jes. 3:4, 5).

 

Romeinen 13:5 


Daarom is het nodig zich te onderwerpen, niet slechts om de toorn, maar ook om des gewetens wil.

Het is in zijn eigen belang, indien een onderdaan zich aan zijn overheid onderwerpt, want deze staat immers in dienst van God, hem ten goede. Een christen onderwerpt zich niet aan de autoriteiten vanwege de straf die hem wacht als hij zich verzet, maar omdat hij weet dat het Gods wil is. Er staat: 'Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Heren wil: hetzij aan de keizer, als opperheer, hetzij aan stadhouders, als door hem gezonden tot bestraffing van boosdoeners, maar tot lof van wie goed doen.

Want zó is het de wil van God, dat gij door goed te doen, de mond snoert aan de onwetendheid van de onverstandige mensen, als vrijen en niet als mannen, die de vrijheid misbruiken tot dekmantel voor hun kwaadwilligheid, maar als dienaren Gods. Eert allen, hebt de broederschap lief, vreest God, eert de keizer' (1 Petr. 2:13-17).

De apostel verbiedt dus niet het gehoorzamen vanwege de vrees voor straf, zoals wij dit bijvoorbeeld kennen ten opzichte van de vele verkeersvoorschriften in onze tijd, maar een christen die werkelijk een geestelijk mens is, zal ook ter wille van zijn geweten zich niet onordelijk gedragen. Wij doen er goed aan ons te realiseren dat zowel Paulus als Petrus onder een dikwijls zeer tiranniek bewind leefden, waarvan zij heel wat te verduren hadden.

Zij oefenden evenwel geen kritiek uit op hun overheden, want zij achtten dit niet hun taak, maar stelden zich positief tegen hun gouvernement op, zij gehoorzaamden, en zij rebelleerden niet. Zij baden voor hun overheden, voor de goede, indien deze er al waren, zowel als voor de kwade.

Het is ontstellend dat in onze dagen juist dit gebed voor de overheid praktisch niet meer onder de christenen gehoord wordt, maar zelfs in orthodoxe kringen de rebellie toeneemt. Velen menen aan een regering alleen gehoorzaamheid verschuldigd te zijn, indien deze overeenkomt met hun inzichten en hun belangen behartigt. Er zijn dwaalleraars onder de christenheid die nimmer een goed woord voor de autoriteiten over hebben, maar die juist hun volgelingen opzetten ook mee te doen aan ongehoorzaamheidsacties. Het oordeel over zulke leiders is welverdiend.

 

Romeinen 13:6,7 


Daarom brengt gij toch ook belasting op; want zij zijn dienaren Gods, die juist op dit punt voortdurend letten. Betaalt aan allen het verschuldigde, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eerbetoon aan wie eer toekomst.

Omdat u christen bent, omdat u God wilt dienen, daarom onderwerpt u zich aan de voorschriften van de overheid en om nu van andere verplichtingen maar niet te spreken, betaalt gij belasting. Wanneer de overheid het goede voor zijn onderdanen moet zoeken en goede voorzieringen moet treffen voor hun welzijn, heeft zij immers geld nodig en het volk moet naar zijn vermogen dit opbrengen. Het gaat niet aan, door list en oneerlijkheid zich aan deze plicht te onttrekken.

De apostel schreef niet aan de Romeinse christenen dat zij de uitgaven van de staat moesten controleren en dat zij alleen belasting moesten betalen, indien dit geld naar hun mening goed besteed werd. Neen, de onderdaan heeft niet tot taak zijn overheid ter verantwoording te roepen. In ons democratisch bestel mag hij meehelpen zijn eigen regering te kiezen en dit zal hem voldoende moeten zijn. Indien hij niet stemt, is dit zijn vrije wil, maar dan zal hij zich zeker moeten onthouden van denigrerende opmerkingen inzake het regeringsbeleid. Men moet zijn geweten zuiver houden en zijn belastingbiljet daarom punctueel en naar waarheid invullen.

Tol houdt verband met bijzondere heffingen op goederen die vervoerd worden. Ook deze cijns moet men niet trachten te ontduiken door smokkelen. Men zal ontzag moeten hebben voor de aangestelde personen die het verkeerde moeten straffen en de belastingen moeten innen. Men zal eerbetoon bewijzen aan allen die als overheidspersonen boven de onderdanen gesteld zijn. Dit was het politieke programma der eerste christenen die toch aan vele vervolgingen en verdrukkingen van de overheid blootstonden. Omdat zij met Gods inzettingen rekering hielden, bleven zij toch gehoorzaam en onderworpen aan het gezag dat boven hen gesteld was.

Deze regels gelden ook nu nog voor de christenen in Rusland, China, Amerika en Nederland, want zij zijn immers burgers van een onzienlijk, hemels vaderland en daarom weten zij zich te schikken in de aardse situaties. Zij doen geen onrecht, maar lijden veel liever onrecht, ook indien dit van de zijde van de overheid komt.

 

Romeinen 13:8 


Zijt niemand iets schuldig dan elkander lief te hebben; want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld

Christenen moeten niets dat een ander toebehoort, achterhouden, of schulden maken, want wie dit doet, schept sociale misstanden. Wie de Heer dient, zal zijn crediteuren niet laten wachten, maar nauwkeurig en punctueel betalen. In dit opzicht zullen de navolgers van Christus zich niet laten overtreffen door de eerlijke en stipte wereldlingen, die wel op tijd hun rekeringen betalen. Vanzelfsprekend geldt dit vermaan ook voor kerkelijke en andere op geestelijk gebied werkende instanties, die in dit opzicht een voorbeeld moeten geven.

Men doet de naam van zijn Heer schade aan, indien men weigert de rechtens aangeboden kwitantie te betalen en ook wanneer men zich zo weinig kredietwaardig betoond heeft, dat de leverancier uit wantrouwen slechts onder rembours wil toezenden. Koop daarom op afbetaling ook geen stukken die niet noodzakelijk zijn, maar slechts dienen om het huis te verfraaien of voor amusement zijn, en die dus geen rendement opleveren.

Zorg kredietwaardig te zijn. Behandel de naaste op dezelfde wijze als uzelf behandeld wilt worden. Heb hem lief, dat is: sta steeds positief ten opzichte van hem en bewijs dit door daden. Met het bewijzen van naastenliefde is de christen nooit klaar. Dit is voor hem een onuitputtelijke schuld. Er staat in de vertaling-Brouwer dat men schuldig 'blijft' de ander lief te hebben, dus dit kan niemand aanbetalen. Liefhebben is de vervulling van de wet. De apostel schrijft zelfs: 'heeft de wet vervuld', dit wil zeggen bezit het principe van de wet en kent haar doelstelling. Wie liefheeft, behoeft zijn houding en wijze van leven niet meer te wijzigen, maar moet alleen maar geestelijk groeien om het door God gestelde doel met de mens te bereiken.

 

Romeinen 13:9,10 


Want de geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult niet begeren en welk ander gebod er ook zij, worden samengevat in dit woord: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. De liefde doet de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling der wet.

De tien geboden regelen voor de natuurlijke mens zijn verhouding met God en met zijn naaste. Wie God liefheeft, kan geen andere goden dienen. Wie de naaste liefheeft, besteelt hem niet, bedriegt hem niet en spreekt geen kwaad van hem. Hij respecteert het huwelijksleven van zijn naaste en hij zal hem nimmer geweld aandoen. De samenvatting van de wet, de liefde, geeft de innerlijke gesteldheid van het hart aan. De apostel legt het accent van zijn vermaan op de tweede tafel van de wet, maar de liefde tot God zelf staat daarmee in nauw verband, want 'God is liefde', en de liefde tot de naaste drukt het beeld van God in de mens uit.

Bij zijn opsomming stelt de apostel het zevende gebod voor het zesde. Hij zegt allereerst: 'Gij zult niet echtbreken', want hoewel bij overspel soms een schijn van liefde gevonden wordt, is de ware liefde die het goede voor de medemens zoekt, aangetast en misbruikt, evenzeer als bij moord en doodslag.

Het is goed hier op te merken dat God wil, dat wij onze naaste liefhebben op dezelfde wijze als wij van onszelf houden. Dit laatste is dus niet verkeerd. Zo behoeft een vrouw zich niet op te offeren voor haar man of voor haar kinderen, maar zij mogen gezamenlijk leven en niet de een ten koste van de ander. Duidelijk blijkt hieruit dat de mens geen vijand van zichzelf mag zijn. Zelfs een vijand mag hij geen kwaad aandoen, dus ook zichzelf niet. De machten die het op zijn ondergang gemunt hebben, verleiden de christen tot het zingen van liederen, waarin geadviseerd wordt 'het eigen ik te doden'. De boze tracht de mens naar lichaam en ziel te breken en te vernederen in de hel.

Gevaarlijke religieuze dwaalgeesten zijn het christendom binnengeslopen en zij leren dat de mens zichzelf moet haten. Hij moet dus een eigenschap van de boze overnemen, namelijk die van afkeer jegens de mens. Wat in de dierenwereld niet voorkomt, zien wij dan bij christenen: zij worden agressief ten opzichte van zichzélf. Zij doen wat men soms ook bij kinderen ziet, wanneer de boze hen grijpt en dezen 'zichzelf' niet meer zijn: zij slaan of kastijden zichzelf.

Maar de Schrift zegt: 'Doe uzelf geen kwaad', 'want niemand haat ooit zijn eigen vlees'. Wie zichzelf waarlijk liefheeft, zal zich ontdoen van alles wat niet bij hem behoort. Hij legt de oude mens, waar de machten der duisternis in opereren, af. Hij 'legt de leugen af, 'alle vuilheid en alle uitwassen van boosheid' en ,alle kwaadwilligheid' (Ef. 4:22, 25; Jac. 1:21 en 1 Petr. 2:1). Hij ontdoet zich van zonde, ziekte en gebondenheid, dus van iedere vorm van wetteloosheid, door de kracht van de Heilige Geest die in hem woont.

Iemand die een ander liefheeft als zichzelf, beschouwt het leven van zijn naaste even belangrijk als het zijne. Hij verheugt zich erin als het de andere goed gaat en is te allen tijde bereid deze te ondersteunen in de strijd tegen alles wat diens leven belaagt.

De apostel eindigt door er nogmaals op te wijzen, dat de liefde de vervulling van de wet is. Op de vraag of wij de wet kunnen vervullen, geeft hoofdstuk 8:4 het antwoord: 'Opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest'. In hoofdstuk 5:5 staat: 'Omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, die ons gegeven is'. Wij bezitten de Heilige Geest en daarom hebben wij de kracht om het goede te doen en de naaste lief te hebben.

 

Romeinen 13:11 


Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen.

Evenals in zijn brief aan de Efeziërs roept de apostel het ook de gemeente in Rome toe om uit haar slaap te ontwaken. 'Slapen' betekent: niet waakzaam zijn, niet opletten, zijn tijd niet onderkennen, ook niet de tekenen van de tijd. Vele christenen komen niet verder dan bekering, wedergeboorte en misschien doop in de Heilige Geest. Zij hebben daarmee de grens van hun ontwikkeling bereikt. Maar de bijbel tekent ons een weg die naar de volkomenheid leidt, dus 'nog veel verder omhoog voert' (1 Cor. 12:31).

Paulus strekte zich uit naar hetgeen voor hem lag, naar het grote doel om het beeld van de zoon van God gelijkvormig te worden. Hij schreef daarom in Filippenzen 3:16: 'Alleen, laten wij, uitgaande van wat wij reeds bereikt hebben, op dezelfde weg voortschrijden' (vert. Brouwer).

Als men tot het geloof komt, begint het heil te functioneren. Hoe meer men van het Woord Gods gaat verstaan, hoe groter het geloof kan worden en hoe meer heil men kan ontvangen. Er is dus sprake van een groeiproces, dat naar de openbaring van de zonen Gods voert. Hiervoor is het nodig dat de geestelijke begaafdheden tot ontwikkeling gebracht worden en de zinnen geoefend worden in het onderscheiden van goed en kwaad. De kennis aangaande de onzienlijke wereld met haar wetten, verhoudingen en normen zal moeten toenemen. Waar deze ontwikkeling ophoudt, ziet men geestelijke stilstand en achteruitgang.

Men ontwaakt niet uit zijn geestelijke slaap door het stimuleren van allerlei activiteiten in de zienlijke wereld. Met zulke drogredenen bedriegen vele christenen zichzelf. Zij moeten de ogen open doen in de onzienlijke wereld, daar opstaan en zich aangorden met de wapenen des lichts. De Romeinse christenen moesten zoals alle gelovigen, van deze waarheid doordrongen worden: er is meer heil, er is meer kracht en er is meer ontplooiing. Daarom kon de apostel hun schrijven: 'En ik weet, dat ik bij mijn komst te uwent met een volle zegen van Christus zal komen' (15:29).

 

Romeinen 13:12 


De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts!

De nacht is de geestelijke duisternis, die veroorzaakt wordt door de satan, de overste dezer wereld. Zijn rijk strekt zich thans uit over miljarden mensen, die door banden van valse, occulte godsdiensten, door bijgeloof en ongeloof, aan hem onderworpen en tot zijn slaven gemaakt zijn. Nacht betekent: gebondenheid, ziekte, ongerechtigheid, onrust, angst, wetteloosheid. De wetsprediking van het oude verbond was niet bij machte geweest de duisternis te verdrijven of de mens te bevrijden uit de hand van al zijn vijanden. Paulus leefde ondanks al zijn inspanningen en wetsgetrouwheid eenmaal in zulk een nacht, want hij moest uitroepen: 'Ik ellendig mens! Wie zal mij verlossen?' (7:24).

Door de prediking van Johannes de Doper was er voor vele Israëlieten een verandering ten goede gekomen, want hij predikte de bekering en vergeving van zonden door het bloed van het lam Gods. Hij bracht evenwel geen bevrijding en verlossing. Hij zei immers: 'Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen'. 'Hij was (dus) het licht niet, maar was om te getuigen van het licht' (Joh. 1:8).

Toen Jezus optrad, ging het waarachtige licht schijnen. Hij verdreef de duisternis. Hij verbrak de ketenen van satan en Hij wierp de overste dezer wereld buiten de mens. Hij sprak: 'Indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen' (Matth. 12:28), dus meer nabij. Paulus schreef in Hebreeën 2:3 over 'een heil dat allereerst verkondigd is door de Here, en door hen die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze ons is overgeleverd'. Jezus bracht een leer met gezag in de onzienlijke wereld.

Tot Nathanaël zei Hij: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg ulieden, gij zult de hemel open zien' (Joh. 1:52). Dit betekende dat de ogen van de discipelen zouden opengaan als bij het ontwaken. Jezus zou hun de Vader tonen en zij zouden de heerlijkheid van hun Meester aanschouwen. Zij zouden ook hun vijanden leren onderscheiden en de mogelijkheid zien om dezen op eigen terrein te overwinnen.

Wanneer de apostel schrijft dat het heil meer nabijgekomen was, ziet hij de overwinning op het rijk der duisternis door de openbaring van de kracht Gods. Bij hen die de boodschap van het Koninkrijk Gods verstaan, wijkt de nacht en komt de dag nabij. De uitdrukking 'de dag is nabij toont aan, dat de apostel nog niet het volle heil bezat, maar dat wel de dageraad reeds aangebroken was. Hij bezat immers wel de sleutels van het Koninkrijk, en zijn leer zou het middel zijn dat eenmaal de zon op haar middaghoogte door de zonen Gods gezien zou worden.

Bij het ontwaken doet de mens zijn nachtkleren uit. Zo ook worden de werken der duisternis afgelegd en de geestelijke wapenrusting aangedaan. De wapenen des lichts zijn dezelfde die Jezus Christus bezat, die het licht der wereld is. In de strijd tegen de overheden, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten, is het nodig de wapenrusting Gods aan te doen (Ef. 6:10-17).

 

Romeinen 13:13,14 


Laten wij, als bij lichte dag, eerbaar wandelen, niet in brasserijen en drinkgelagen, niet in wellust en losbandigheid, niet in twist en nijd! Maar doet de Here Jezus Christus aan en wijdt geen zorg aan het vlees, zodat begeerten worden opgewekt.

'Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus' schreef de apostel in 2 Corinthiërs 4:6. De duisternis neemt gestadig toe, want de intensiteit van het werk van de boze vermeerdert steeds en het aantal gebondenen en dienstknechten van de duivel wordt steeds groter. Maar het licht schijnt in de duisternis, want het ware volk van God heeft geen contact meer met de nacht, maar leeft in het licht van de dag en straalt dit uit.

Voor de lezers die in staat waren de uiteenzettingen en openbaringen in de voorgaande hoofdstukken te volgen, schrijft Paulus nu helder en klaar waarvan zij zich moeten distantiëren. Hij wekt hen op tot een heilig en praktisch christendom. Zij moesten zich niet bezondigen aan de cultuurverleidingen van hun tijd, aan het kwaad dat hen 'lichtelijk omringde', dat iedereen dus vanzelfsprekend deed. Christenen doen niet mee aan feestelijkheden die over kunnen gaan. in onwelvoeglijkheden, ontucht en dronkenschap. Ook waarschuwt de apostel voor twist en ijverzucht. Voor ruzie zijn altijd twee personen nodig en wanneer men zich tot toom laat verleiden, moet men niet verwachten dat Gods gerechtigheid daardoor geopenbaard zal worden. Toch kan hij die in het licht wandelt, niet altijd het conflict vermijden, maar het is zaak in zulke situaties in de rust te blijven, niet in spanning te komen, of zich te laten beïnvloeden door boze machten.

Wie rijk is in de Heer, kent geen jaloersheid of nijd, want een volgeling van Jezus behoort tot een koninklijk priestergeslacht en tot een uitverkoren volk. In de hemelse gewesten heeft hij een hoge status en een taak of roeping die bij hem past. Natuurlijk heeft de apostel met deze groepen niet alle zonden uitgeput die vermeden moeten worden, want de nacht heeft nog vele werken van de duisternis in haar schoot. Haar familienaam heet 'legio'.

Het voegwoord 'maar' wijst op de scherpe tegenstelling tussen het kleed dat in de nacht gedragen wordt, 'dat door het vlees bevlekt is' (Judas 23) en het kleed dat aan de dag toebehoort. Wie zich met de Here Jezus Christus bekleedt, trekt de wapenrusting van God aan. De profeet drukt deze heerlijkheid uit met de woorden: 'Ik verblijd mij zeer in de Here, mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich met haar versierselen tooit' (Jes. 61:10).

'De Here Jezus Christus aandoen', betekent zich met Hem identificeren. De geur die in zijn klederen is, wordt dan verspreid, want hij 'is als de geur van het veld, dat de Here gezegend heeft' (Gen. 27:27). Dit wil zeggen dat wij in zijn voetsporen moeten treden, en spreken zoals Hij sprak en handelen zoals Hij handelde. Het verlangen van iedere christen is toch om het beeld van de Zoon gelijkvormig te worden, 'want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed' (Gal. 3:27).

Wanneer wij de dingen bedenken die boven zijn en wandelen in geloof, gerechtigheid en waarheid, vermindert de aandacht voor het zichtbare en verzorgen wij ons vlees niet tot begeerlijkheid. De apostel vermaant: vertroetelt uw vlees niet, want het wordt dan gemakkelijk een prooi van de boze machten, die het op allerlei manieren prikkelen. Het verwende vlees heeft hiertegen geen verweer en zondige begeerten worden dan gemakkelijk opgewekt. Daarom: 'Wees krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht' (Ef. 6:10). Wees geen slappeling en wekeling ten opzichte van uw natuurlijke leven, maar houd uzelf onder de tucht van de Heilige Geest. Heb niet te snel medelijden met uzelf, indien uw vlees eens niet aan zijn trekken komt. Wees er niet opuit zoveel mogelijk te genieten van allerlei geneugten en te grijpen naar de lusten van deze wereld. Dan gaat de zorg hiervoor al de aandacht en de tijd opeisen en het geestelijke leven kwijnt, terwijl Jezus toch gezegd heeft: 'Zoek eerst het Koninkrijk Gods'.

Het is wel duidelijk dat het vlees van de mens zelf niet zondig is, ook al neemt men 'vlees' in de ruimste betekenis van het natuurlijke bestaan. Het kwaad zit niet in de substantie, maar de boze geesten buigen maar al te gemakkelijk het zielenleven om en prikkelen op deze wijze de begeerten van het vlees, zodat het tot wetteloze daden komt. Wie met zijn gedachten bij de dingen van Gods Koninkrijk is, wiens wandel dus in de hemel is, zal de verleiders kunnen weerstaan door de kracht van de Heilige Geest die in hem is, en zij zullen van hem vlieden.

 
vorige pagina terug volgende pagina