Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Romeinen
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 8


 

Romeinen 8:1 


Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn.

Niemand kan de hoofdstukken zeven en acht lezen, of hij wordt getroffen door de felle contrasten tussen deze twee. Bij hoofdstuk acht treedt men vanuit de schaduw in het volle licht; vanuit de machteloosheid van de mens onder de wet wordt men aangedaan met kracht van de Heilige Geest. In hoofdstuk zeven missen wij, behalve aan het slot, de naam van Jezus Christus en die van de Heilige Geest, terwijl geen hoofdstuk in de bijbel zo de overwinning van de Heilige Geest belicht (met uitzondering misschien van de hoofdstukken in het Johannes evangelie, waar de Heer bij de paasmaaltijd zelf over deze Geest sprak) dan dit hoofdstuk acht. Hier vinden wij het antwoord op de vraag hoe wij moeten wandelen en Gode behagen.

Tegenover het verleden dat de apostel beschreven heeft, gebruikt hij thans het heerlijke woordje 'nu'. Het wijst op de overgang van dood naar leven, vanuit de veroordeling naar de vrijspraak. Het duidt op de uittocht uit het land van zonde en slavernij der wet, naar dat van de vrijheid der kinderen Gods. De schaduw van het oude verbond wijkt hier voor het licht van de herschepping.

In de voorgaande verzen werd erop gewezen dat het vlees slaaf van de zonde is. De mens is 'in het vlees', als hij geregeerd wordt door de natuurlijke dingen, door de omstandigheden, door wat zijn zintuigen waarnemen en door hetgeen de mensen zeggen. Wie 'in Christus Jezus zijn' houden het Woord Gods in geloof vast, zoals er staat: 'Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven' (Joh. 15:7). Dan is er sprake van een geestelijk mens. Wie 'in Christus Jezus zijn' hebben de gerechtigheid uit genade door de schuldvergeving ontvangen. Er zijn wel beschuldigingen, maar deze worden afgewezen en het vonnis is: vrijspraak; de schuld was vereffend. God rechtvaardigt immers de goddeloze (4:5).

Er kunnen wel tuchtigingen en beproevingen zijn, maar er is geen verdoemenis, zoals vele vertalingen luiden, omdat God degenen die 'in Christus Jezus zijn', die tot zijn lichaam of tot de gemeente behoren, niet prijsgeeft aan de machten der duisternis.

'In Christus Jezus' zijnde, is men vrij van de wet en vrij van de zonde, want men is voor beide gestorven (6:9, 10 en 7:4). Deze mogen dus geen heerschappij meer voeren. De wet mag ons niet meer pressen-tot inspanning en offers, en de zondemachten mogen ons niet meer beïnvloeden of dwingen tot het kwade. Op grond hiervan kunnen wij een rechtvaardige strijd in de hemelse gewesten voeren. Onder de wet zou men aan het einde van zijn leven de gerechtigheid kunnen bezitten, indien men de wet nauwkeurig onderhouden had, maar ieder wedergeboren mens ontvangt de gerechtigheid bij de aanvang van het nieuwe leven.

Er is dus geen veroordeling, omdat men rechtvaardig is 'in Christus Jezus' (zijnde), door het geloof. Na de wedergeboorte wordt de mogelijkheid geopend een leven te leiden, waarin men vrij is en één. Wat doet men nu met dit nieuwe leven? Opnieuw zondigen? Neen, want wij zijn geen dienstknechten van het kwaad. Gaat men evenwel opnieuw met de wet leven, dan komt men onherroepelijk weer in de slavernij van de zonde.

Men ziet dit bij christenen die eerst vrij waren, maar terechtkwamen in groeperingen met allerlei voorschriften, die in de uitwendige wereld in acht genomen moeten worden. Wie zich bezighouden met wettische voorschriften aangaande kleding, haardracht, het geven van tienden, sabbatsrust, enzovoort, verliezen hun weerbaarheid tegenover de zondemachten. Vele christenen zijn met de Geest begonnen, maar eindigen in het vlees (Gal. 3:3).

 

Romeinen 8:2 


Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods.

Er is sprake van 'de Geest des levens' of van de Levensgeest. De natuurlijke levensgeest bij planten, dieren en bij de mens zorgt voor het begin, het onderhoud, de groei, de ontwikkeling en het herstel van het natuurlijke leven. Met een variant op 1 Corinthiërs 15:39 zouden wij kunnen zeggen: 'Alle levensgeest is niet dezelfde, maar die van mensen is anders dan van beesten en die weer anders dan van vogels, vissen of planten'.

In ieder levend organisme werkt de levensgeest naar zijn eigen bepaalde wetten. Terwijl de geest van plant en dier alleen maar met de zichtbare wereld verbonden is en dus bij het sterven naar de aarde keert, functioneert en beweegt zich de levensgeest van de mens bovendien in de onzichtbare wereld of in de hemelse gewesten, waar hij onvergankelijkheid bezit. Alleen van de mens werd gezegd: 'God blies de levensadem in zijn neus; alzó werd de mens tot een levend wezen' (Gen. 2:7).

De Heilige Geest of 'Geest des levens' van het lichaam van Christus, de gemeente, werkt in de nieuwe schepping. Hij functioneert bij het begin, het onderhoud, de groei, de ontwikkeling en het herstel van de mens in het lichaam van Christus ('in Christus Jezus' zijnde). Deze Geest komt de zwakke menselijke levensgeest in alles te hulp (vers 26). Hij wederstaat in ons de vijandige machten, die ons trachten te beschadigen, die ons willen laten zondigen of ziek willen maken. Daarom drijven wij door de kracht van de Heilige Geest in ons, deze machten uit of weerstaan ze. In deze Levensgeest zijn wij gedoopt, Hij woont in ons en door Hem hebben wij gemeenschap met God.

Er is sprake van een vrijmaking, omdat wij eerst gevangen en onderworpen waren aan de zondemachten en gedwongen waren naar hun wetten te leven. 'De wet der zonde en des doods' is de wetmatigheid van de wetteloze machten en van de ontbinding, waarvan Paulus spreekt in 7:23: 'Maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand' dat Gods wet kent en wil houden. Noch onze eigen geest, noch ons verstand waren bij machte zich te verzetten en zich vrij te maken van de boze geesten, die wetten oplegden die tegen de wet Gods indruisten.

 

Romeinen 8:3,4 


Want wat de wet niet vermocht, omdat zij zwak was door het vlees - God heeft, door zijn eigen Zoon te zenden in een vlees, aan dat der zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees, opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest.

Paulus richt zich tot de Joodse christenen en tot de proselieten-christenen. Zij hadden onder de wet van de Sinaï geleefd. Zij wisten zelf niet sterk genoeg geweest te zijn, maar ook de wet had hen niet kunnen bevrijden. Ook deze was te zwak geweest. De wet van het oude verbond was 'heilig en rechtvaardig en goed', maar zij was impotent om de gebonden en gevangen mens te bevrijden en te verlossen van zijn ketenen. Hiervoor kwam Jezus Christus, die ons de wet van de 'Geest des levens' schonk.

De uitdrukking 'wat de wet niet vermocht' betekent zeker niet, dat zij gedeeltelijk wel iets kon bewerken en dat het ontbrekende op een of andere wijze aangevuld moet worden. De wet is in haar geheel totaal onmachtig, doordat zijniet in staat is de invloed van de boze geesten uit te schakelen, Paulus werpt voor zijn Joodse lezers de schuld niet op de wet, maar op de machten in het zondigende vlees en op de mens, die hun gehoorzaam is.

Het zondigende vlees werkt juist het tegengestelde uit van wat de wet gebiedt. De wet van het oude verbond kan het vlees niet meekrijgen, doordat de machten de overhand erin hebben. De leden staan immers onder invloed van de boze geesten, die sterker zijn dan de wil, het verstand en de geest van de mens. Bij het betrachten van de wet worden de vleselijke begeerten nog feller door de zondemachten geprikkeld (7:8).

Jezus had hetzelfde vlees als wij, dus een lichaam waarin bij alle mensen de zondemachten werkzaam zijn en leden die bij allen gebruikt en misbruikt worden door de onreine geesten. Jezus kwam wel in het menselijke vlees, maar niet in het 'vlees van zonde', doch in vlees 'aan dat der zonde gelijk'. Het is de duivel nimmer gelukt om één enkele zondige begeerte bij Jezus op te wekken of Hem op een of andere wijze te verleiden of te overweldigen. In zijn jeugd was Hij volmaakt geheiligd door zijn Vader die in de hemel is en nadat Hij gedoopt was in Gods Geest, kon Hij getuigen: 'De overste der wereld komt en heeft aan Mij niets' (Joh. 14:30), dit wil zeggen dat de machten der duisternis van zijn lichaam geen gebruik konden maken.

'Om de zonde' betekent: in verband met de zonde. Het Woord is vlees geworden om de werken des duivels te verbreken (1 Joh. 3:8), om het beschadigde te herstellen en op deze wijze de schepping te vernieuwen. Om dit mogelijk te maken, heeft de Heer ons eerst uit de heerschappij van de duivel losgekocht door onze schuld te betalen met zijn bloed, dat is zijn leven. Nadat Jezus degene die gelooft zo tot zijn eigendom gemaakt heeft, zijn ook de machten die in het vlees opereerden, geoordeeld. Hij heeft ze gevonnist met de uitspraak, dat ze niet langer in ons die geloven, mochten werken. Wanneer ze dit toch nog doen, kunnen wij in de naam van Jezus deze wetteloze machten, die zich om deze veroordeling niet bekommeren, op wettige en rechtmatige wijze uitdrijven en weerstaan.

Het oordeel is de scheiding. In de geest wordt een scheiding gemaakt tussen waarheid en leugen, in de ziel tussen gerechtigheid en ongerechtigheid, en 'in gewrichten en merg' tussen de gezondmakende levensgeest en de ziektemachten. 'Alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hém, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen' (Hebr. 4:13). Het is zijn wil dat wij aan de goede kant van de kloof zullen staan en ondersteund door de kracht Gods, de boze machten geheel zullen wegdrijven uit ons leven en niet zullen toestaan dat zij ons opnieuw beïnvloeden of overweldigen.

Jezus heeft de machten aangewezen, ze openlijk tentoongesteld, ze veroordeeld in het vlees en over hen gezegevierd. Hij wil dat wij in dit opzicht in zijn voetsporen wandelen. De eis of rechtsvordering der wet is het leven naar Gods wil, dat is in gerechtigheid. Omdat Jezus de schuld weggenomen heeft, is de mens door het geloof tot een rechtvaardige geworden. Maar de Heer heeft ons ook het Koninkrijk der hemelen geopenbaard en de boze geesten als veroorzakers van zonde en ziekte tentoongesteld.

Hij maakte dus een scheiding tussen de mens en de verwekkers van het kwade. Hij schonk de gelovigen de Heilige Geest en deze werd één geest met de hunne. Gods Geest ondersteunt de zwakke menselijke geest bij de afweer van de boze machten. Door de verloste mens kan de Heilige Geest tezamen met de menselijke geest, goede werken doen. Dit kost geen inspanning, maar de nieuwe schepping wil en kan niet anders: 'Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen' (Ef. 2:10).

Een gezond oog behoeft zich niet in te spannen om te zien, het oor kan niet nalaten te horen en de mens Gods brengt vanzelf goede vruchten voort.

Het is duidelijk dat vele christenen aan deze tekst een andere uitleg moeten geven, want zij leren dat de mens niet naar de wil van God kan leven, dat zijn beste werken met zonde bevlekt zijn en dat hij zondaar blijft tot de dood. Het is dus voor hem een onmogelijke zaak dat de eis der wet in hem vervuld wordt.

Zij lezen: 'Opdat het recht der wet vervuld zou worden in ons' en bedoelen dan met dit recht, de gerechtigheid of rechtvaardigmaking door de toerekening van de gerechtigheid van Christus. Het gaat hier evenwel over de handelingen van een christen zelf. Hetzelfde woordje dat hier door 'eis' vertaald is, wordt in Openbaring 19:8 weergegeven door 'rechtvaardige daden'.

Paulus redeneert als volgt: er zijn machten die de goedwillende mens onder de wet dwingen tegen zijn geest en ook tegen zijn wil en zijn verstand slechte daden te doen(7:20,26). Nu komt er een kracht in de christen, die zijn geest en ziel ondersteunt en hem het goede laat doen. Zo wordt het doel (uitgedrukt door het voegwoord 'opdat') bereikt dat God beoogde, toen Hij zijn Zoon overgaf om de zonde der wereld weg te nemen, namelijk dat de gerechtvaardigde mens ook weer als een rechtvaardige zou kunnen leven.

'Naar het vlees wandelen' of leven is voldoen aan de zondige begeerten en driften van het vlees. Deze wetteloze verlangens worden door de onreine geesten opgewekt. Deze bevruchten dan de begeerten en daarna wordt de zonde gebaard, dat is in de zichtbare wereld gebracht (Jac. 1:14, 15). Door verleiding of pressie van de boze geesten worden de begeerten in de mens dus wetteloos. Wie naar het vlees wandelt, rekent alleen met de zichtbare dingen en laat zich beïnvloeden door de situatie waarin hij verkeert.

Wie naar de geest wandelt, houdt ook rekering met de onzichtbare wereld. Zijn wandel is in de hemel en hij laat zich leiden door het Woord en de Geest Gods, zoals de Heer sprak: 'Want Hij (de Geest) zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen' (Joh. 16:14). Sommige vertalingen schrijven Geest met een hoofdletter en andere geest met een kleine letter. Het eerste bedoelt dan de Heilige Geest en het tweede de menselijke geest. Bij christenen die in de Heilige Geest gedoopt zijn, functioneren deze beide geesten als één geest, maar omdat de Heilige Geest in deze gemeenschap de leiding heeft, prefereren wij Geest met een hoofdletter.

Ook Ezechiël profeteerde reeds over dit herstel, toen hij Gods belofte overbracht: 'Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt' (Ez. 36:26,27).Het hart is de inwendige of onzienlijke mens in verband met zijn zielenleven. God neemt door gebed, oplegging van handen, bevrijding en genezing de machten die het hart verharden, weg; hierdoor wordt het zielenleven hersteld, en het stenen, verharde, ongehoorzame hart wordt er een van vlees, dat wil zeggen in zijn natuurlijke uitingen hersteld.

Ook de geest wordt door het woord der waarheid en de kracht van Gods Geest losgemaakt van de leugenmachten, die hem op de verkeerde weg trachten te voeren. De geest wordt in zijn oorspronkelijke staat en zijn verhouding tot God hersteld. De mens ontvangt geen nieuwe geest, maar deze wordt vernieuwd, zoals er staat: 'Zie, Ik maak alle dingen nieuw' (Openb. 21:5). In deze gereinigde en vernieuwde mens wil God zijn Geest geven, opdat de wet in hem vervuld zal worden.

 

Romeinen 8:5 


Want zij, die naar het vlees zijn, hebben de gezindheid van het vlees, en zij, die naar de Geest zijn, hebben de gezindheid van de Geest.

'Die naar het vlees zijn' voldoen aan de begeerten van het vlees, ook wanneer deze door boze machten verlokt worden. Wanneer iemand honger heeft en begeert te eten, is dit geen zonde, maar een natuurlijke behoefte. Wanneer iemand evenwel blijft eten, ook wanneer hij verzadigd is, verkeert hij onder beïnvloeding van wetteloze machten, want zelfs zijn verstand protesteert tegen deze onmatigheid. De gezindheid des vlezes is de begeerte die zich uitsluitend en onmatig op het zichtbare richt, waarvan gezegd wordt: 'Want al wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeren' (1 Joh. 2:16, 17).

Ook het vlees dat door 'vrome' geesten geleid wordt, richt zich op de zienlijke dingen, maar dan niet op overdaad, maar op vasten, lange gebeden, celibaat, voorgeschreven kleding, haardracht en dergelijke, dingen die het natuurlijke leven benéden de maat houden.

De gezindheid is: het zinnen op, dus wat de Statenvertaling heeft: 'het bedenken des vlezes'. Hoe weet een christen of hij vleselijk gezind is? Door na te gaan wat hij bedenkt, waarop hij zijn gedachten richt. Toen de apostel Petrus Jezus wilde weerhouden om te lijden en te sterven, sprak de Heer: 'Gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen' (Matth. 16:23). Petrus liet zich leiden door de omstandigheden, door menselijke gevoelens, maar niet door het Woord van God en daarom werd hij de spreekbuis van satan.

Hij bedacht niet de dingen die boven waren en die gericht waren op het plan Gods met de mens en met de schepping. Na zijn 'bekering' kon hij echter schrijven, dat hij zich beijverde zijn lezers telkens weer aan het eeuwig Koninkrijk van Jezus Christus te laten denken (2 Petr. 1:11 - 15). 'Die naar de Geest zijn' worden door de Geest geleid. Zij zijn 'hervormd door de vernieuwing van hun denken' (12:2). Zij bedenken wat de Geest wil, houden zich bezig met de onzienlijke dingen van het Koninkrijk Gods en beijveren zich deel te hebben en deel te nemen aan de ontwikkeling van het plan Gods.

 

Romeinen 8:6-8 


Want de gezindheid van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede. Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet: zij, die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen.

Wanneer het hart gericht is op de dingen van deze aarde, het denken zich daar voortdurend mee bezighoudt, terwijl het streven is, zoveel mogelijk aardse genoegens te smaken en aardse schatten te verzamelen, raakt de mens vanzelfsprekend buiten het plan en de gedachten Gods. Zo komt hij onder beslag en leiding van boze geesten, die zijn diensten belonen met de dood, 'want het loon van de zonde is de dood' (6:23).

De gezindheid of het bedenken behoort zelf tot de onzienlijke wereld en hier kan de boze dus contact krijgen. Hij richt de gedachten door deze gemeenschap op de zienlijke wereld, waarvan hij de 'overste' is. Op deze wijze brengt hij zijn eigen wetteloosheid in de mens en vervult hem met zondige begeerten. Dan wordt de zichtbare wereld het alles beheersende en het belangrijkste. Dan ziet de mens ook zijn problemen en de oorzaken ervan in de zichtbare wereld liggen.

De discipelen bijvoorbeeld waren door Jezus onderwezen in de dingen van het Koninkrijk der hemelen. Toen zij evenwel met hun scheepje in een geweldige storm terechtkwamen, lieten zij zich beangstigen door de zienlijke dingen. Hun vastheid en hun geloof in de kracht van het Koninkrijk Gods waren zij kwijt. Toen de Heer de wind bestrafte, trokken de demonen zich terug en was de verzoeking voorbij, maar de discipelen kwamen niet als overwinnaars uit deze strijd tevoorschijn. Jezus verweet hun gebrek aan geloof. Zij misten de ware kennis van God. Zij kenden Hem niet, die van den beginne is (1 Joh. 2:14).

Wie het plan Gods met de mens kent en zich door het geloof daarin voegt, wordt door de omstandigheden in de zichtbare wereld niet meer verleid, geschokt of geïntimideerd, zodat de boze vat op hem krijgt. De aardsgerichte levenshouding brengt de mens in gemeenschap met de boze geesten, dus met de dood. Voortgaande op deze heilloze weg volgt de eeuwige scheiding met God, die het leven is.

Als het hart zich richt om te luisteren naar wat de Geest zegt, om te bedenken de dingen die boven zijn, en het streven erop gericht is het plan Gods te realiseren, dan heeft de mens verbinding met God en de vrucht ervan is leven en vrede. Deze vrede kan door de omstandigheden niet geroofd worden. De bijbel spreekt dan ook van een vrede die alle verstand te boven gaat. Men beziet dan de tijdelijke en voorbijgaande dingen in het licht van de hemelse en eeuwige.

'De gezindheid van het vlees' betekent met het gedachteleven afgestemd zijn op de zichtbare wereld, waar de boze heerschappij voert. Jezus zegt: 'Niemand kan twee heren dienen, want hij zal óf de ene haten en de andere liefhebben, óf zich aan de ene hechten en de andere minachten' (Matth. 6:24). Wanneer de gedachten van de mens aardsgericht zijn en onder beïnvloeding staan van de wetteloze machten, wordt hij metterdaad een vijand van God.

Wanneer iemand streeft naar 'al wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven' moet hij een knieval doen voor satan (Matth. 4:9). Hij zal zich moeten onderwerpen aan de wetten van de duivel, de vijand van God. Tegelijkertijd zal hij de wetten Gods dus moeten loslaten. Vandaar dat de apostel zegt: 'Het streven van het vlees onderwerpt zich niet aan Gods wet'. 'Het kan dat ook niet', want wat zulk een aardsgezind mens zoekt en najaagt, is niet uit de Vader.

De gezindheid van het vlees richt de aandacht op het zichtbare en wil haar begeerte in de zintuiglijke wereld gerealiseerd zien. Het vlees mist de radar voor de geestelijke wereld. Het is ongevoelig voor de onzienlijke wereld en daardoor kan het God die geest is, ook niet liefhebben, dus zich aan de grote eis van de wet niet onderwerpen. Voor de geestelijke mens geldt: zoekt eerst Gods Koninkrijk en zijn gerechtigheid, dit wil zeggen: het volbrengen van zijn geestelijke wetten, en wat gij nodig hebt in de zienlijke wereld, zal u bovendien geschonken worden (Matth. 6:33).Met het vlees bedoelt de Schrift allerminst het lichaam op zichzelf?

De Heilige Geest wil immers in ons, dat is in ons lichaam, wonen. Ons lichaam begeert Hij tot zijn tempel. God haat het vlees niet, want Hij heeft zijn Woord vlees laten worden. De uitdrukking 'in het vlees zijn' betekent hier niet, volgens het normale spraakgebruik (Hebr. 5:7, 8), in leven zijn, maar geeft een bepaalde wijze van denken aan, alleen gericht op de genoegens van deze aarde. Deze beeldspraak geldt ook voor hen die het zoeken in allerlei religieuze vormen en ceremoniën, die het 'vrome' vlees bevredigen (Col. 2:23).

Wie met de gedachte speelt of zelfs als evangelie verkondigt, dat het volgen van Jezus gepaard gaat of beloond wordt met een overvloed van aards genot en aardse' rijkdom, vergist zich wel heel erg, want hij is in het vlees en God zoekt aanbidders in geest en in waarheid (Joh. 4:24). Paulus zegt immers ook: 'Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen' (1 Cor. 15:19).

'Die in het vlees zijn' vergaderen hun schatten niet in de hemel. Zij kunnen dat ook niet, want de menselijke geest is niet sterk genoeg om de begeerten van de boze machten, die aards gericht zijn, te overwinnen. 'In het vlees zijn' betekent: de zondemachten dienen. De 'overste dezer wereld' wil 'de leden' van de mens in zijn dienst hebben om zijn wetteloze werken in de zichtbare wereld te openbaren. Zijn heerschappij blijkt uit iedere verstoring van de wetmatigheid en harmonie in de schepping. Men kan God alleen behagen door- het geloof (Hebr. 11:6). Met dit geloof beweegt zich de mens in de onzienlijke wereld, want het geloof is 'het bewijs der dingen die men niet ziet' (Hebr. 11:1). 'In de Geest zijn' (vers 9), betekent leven door het geloof. '

'In het vlees zijn' berust op een bepaalde manier van denken dat gericht is op de zintuiglijk waarneembare wereld. Op deze wijze leren wij God die geest is, niet kennen, noch zijn wil, noch zijn plan verstaan. Zo is het ook onmogelijk Hem te behagen. Wanneer een mens vernieuwd is in zijn denken, wordt zijn verstand geopend (Luc. 24:45) en kan hij ook de bovenzinnelijke of geestelijke wereld onderscheiden. Zulk een- geestelijk mens leert Gods wil kennen en de diepste gedachten van God en zijn plan. Hij kan door de kracht Gods zijn leven daarop afstemmen en op deze wijze God behagen.

 

Romeinen 8:9 


Gij daarentegen zijt niet in het vlees, maar in de Geest, althans, indien de Geest Gods in u woont. Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe.

Als de Geest Gods in ons is, zijn wij 'in de Geest'. Als het Woord Gods in ons is, zijn wij in het Woord. Als Christus in ons is, zijn wij in Christus. Wij zijn in het vlees, indien de zondige begeerten in ons zijn. Wij zijn 'niet in het vlees' indien wij weigeren te luisteren naar de verwekkers van de verkeerde lusten. Indien wij 'in de Geest' zijn, zullen wij luisteren en geleid worden door de Geest, die in ons woont.

Opvallend is in de verzen 9-11 het gebruik van het voegwoord 'indien': 'Indien de Geest Gods in u woont', 'indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft', 'indien Christus in u is' en 'indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont'. Er waren onder de lezers van de apostel Joden voor wie het Koninkrijk der hemelen nog gesloten was.

Er zijn ook nu nog christenen die op het niveau leven van de discipelen van Johannes de Doper. Op de vraag: 'Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt?' (Hand. 19:2) moeten zij ontkennend de schouders ophalen. Zij kunnen niet van een pinksterervaring spreken. Hoewel zij als christenen te boek staan, leven zij innerlijk nog in het oude verbond. Hun denkwereld is oudtestamentisch, hoewel zij wel geloven in de schuldvergiffenis door het bloed van het Lam Gods. Maar zij hebben niet het minste besef van het Koninkrijk der hemelen of de onzienlijke wereld.

De vraag kan dus gesteld worden: 'Hebt gij de Heilige Geest ontvangen? Zijt gij in deze Geest gedoopt?' Bij deze doop wordt de geest van de mens verbonden of gehuwd met de Geest van God. Deze woont dan in het 'hart' of in de inwendige mens van de gelovige. In het oude verbond was de Geest Gods wel bij de gelovige, maar had geen blijvende woning in hem gemaakt. Daarom staat er: 'Ten dage, dat Ik hen bij de hand nam' (Hebr. 8:9).

In het oude verbond woonde God te midden van zijn volk in de tempel en daar was de plaats van aanbidding. In het nieuwe verbond maakt God woning in zijn volk door zijn Geest. De gemeente is dan de tempel Gods en haar leden aanbidden in geest en in waarheid. De menselijke geest behoort nu de Heilige Geest toe, zoals een vrouw aan de man. 'Of weet gij niet, dat wie zich aan een hoer hecht, één lichaam met haar is? Want, zegt Hij, die twee zullen tot één vlees zijn. Maar die zich aan de Here hecht, is één geest met Hem' (1 Cor. 6:16, 17).

De tent van God is bij de mensen. God komt tot ons en in ons, zoals er staat: 'Daarom zal een man (beeld van de Heilige Geest) zijn vader en zijn moeder verlaten (uitgaande van de Vader en van de Zoon) en zijn vrouw (de gemeente) aanhangen, en die twee zullen tot één vlees (één geest) zijn. Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en op de gemeente' (Ef. 5:31, 32).

Tot zijn dertigste jaar was Jezus een man met een zuivere ongeschonden menselijke geest, als een kind dat geheiligd is in zijn vader. Daarna ontving Hij de Heilige Geest na zijn doop in het water van de Jordaan. Door deze Heilige Geest was Hijzelf opgewassen tegen de verzoekingen van de duivel, werd Hij bekwaam gemaakt voor zijn opdracht, behaalde Hij zijn overwinningen en dreef Hij de machten der duisternis uit bij allen die door de duivel overweldigd waren. Tijdens zijn lijden aan het kruis week Gods Geest van Hem. De Vader had Hem verlaten, maar toen Hij stierf, werd zijn menselijke geest opnieuw met de Heilige Geest verbonden, want Hij legde zijn geest in handen van de Vader, en de hand Gods is het beeld van de Heilige Geest. De apostel Petrus schrijft hierover: 'Hij" die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest' (1 Petr. 3:18).

In onze tekst wordt de Geest Gods aangeduid door 'de Geest van Christus', want hiermee wordt niet bedoeld de menselijke geest van Jézus, die alleen in Hem woont als hoofd van de gemeente, als oudste broeder of als Zoon des mensen. 'De Geest van Christus' is de Levensgeest van het Lichaam des Heren, de gemeente. In wie deze Geest woont, behoort in de onzienlijke wereld tot 'de vrouw des Lams'. Van deze Geest schreef Paulus: 'Want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt' (1 Cor. 12:13).

Ook voor de Corinthiërs gold natuurlijk de voorwaarde: 'Indien de Geest Gods in u woont'. 'Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is?' (2 Cor. 13:5). De Corinthiërs waren wel gedoopt met Gods Geest, maar hadden nog weinig inzicht hoe deze Geest Zich in hun levens openbaren wilde. Velen waren onzeker, omdat zij de uitingen des Geestes misten, want de apostel schreef, dat hij niet wilde dat zij onkundig hierover zouden zijn en hij wilde, dat allen in tongen zouden spreken (1 Cor. 12:1 en 14:5).

Voor een christen die zich niet bewust is, dat Gods Geest in hem woont, geldt: maar de kleinste in het Koninkrijk der hemelen, die daar leeft, zich beweegt, daar wandelt en strijdt, is groter dan hij (Matth. 11:11). De tegenstelling in onze tekst is niet: gelovig of ongelovig, serieus of minder ernstig, maar vleselijk of geestelijk, zich alleen bewegende in de zichtbare wereld of ook in de onzichtbare wereld.

Men heeft de Heilige Geest nodig om als nieuwe schepping te kunnen functioneren en om te wandelen in de hemelse gewesten. Wie terugvalt in de zichtbare wereld en contact opneemt met de overste van deze wereld en met diens trawanten, doet de Geest die in hem woont, smarten aan of bedroeft Hem. Dit herinnert ons aan de waarschuwing gericht tot de gemeente in Eféze, wier leden de Heilige Geest ontvangen hadden: 'Gedenk dan, van welke hoogte (in de onzienlijke wereld) gij gevallen zijt en bekeer u' (Openb. 2:5). Tot de Galaten werd gezegd: 'Gij zijt begonnen met de Geest, eindigt gij nu met het vlees?' (Gal. 3:3).

Dezen keerden immers terug tot inzettingen en geboden van mensen, die alle op het uiterlijke ingesteld zijn. Tot de Corinthiërs zei de apostel: 'Want als er onder u nijd en twist is, zijt gij dan niet vleselijk en leeft gij niet als onveranderde mensen?' (1 Cor. 3:3). De vleselijke Corinthiërs bedachten niet meer de dingen die boven waren, maar die op de aarde waren, en hun strijd was daarom naar de lagere regionen verlegd.

Zoals de Heilige Geest bij een gelovige komt inwonen, zo kan Hij hem ook weer verlaten, van hem heengaan of Zich terugtrekken. In dit hoofdstuk van de Romeinenbrief gaat het echter om de 'zonen Gods' (vers 14), die door de Heilige Geest geleid worden en naar wier openbaring de zuchtende schepping reikhalzend uitziet.

 

Romeinen 8:10,11 


Indien Christus in u is, dan is wel het lichaam dood vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid. En indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in u woont.

Paulus gaat hier van de zekerheid uit, dat Christus in de gelovigen woont door zijn Geest. Het is immers een abnormale toestand voor een christen, als hij niet met de Heilige Geest gedoopt is. Maar dan stuit de apostel op de moeilijkheid: hoe is het dan met het lichaam van de gelovige? Heeft dit dan ook eeuwig leven? De praktijk leert dat het lichaam nog sterfelijk is. Hoewel de gelovige met de zondemachten gebroken heeft, blijft toch waar: 'Zoals het de mensen beschikt is, éénmaal te sterven' (Hebr. 9:27).

Eenmaal heeft satan, de leugenaar van den beginne, de heerschappij van de mens over de aarde, overgenomen. De zondemachten deden hun intree en in hun gevolg waren de ziektemachten, die het lichaam naar de dood voeren. Door de vernieuwing van de menselijke geest worden met hulp van de Heilige Geest allereerst de zondemachten overwonnen: 'Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid' (2 Tim. 2:19).

Hierdoor wordt de ziel gereinigd en gaat zij in gerechtigheid functioneren. Het herstel begint van binnenuit, dit wil zeggen in de onzienlijke wereld wordt de geest vernieuwd en dan de ziel genezen. Tenslotte zal ook het lichaam de kracht en de herstellende werking van de Geest ervaren. Deze werkt natuurlijk samen met de menselijke geest en is leven vanwege de gerechtigheid, die Hij bewerkt.

Men zou hier dus voor het Griekse woord 'pneuma', Geest met een hoofdletter kunnen schrijven, zoals dit in de gehele passage geschiedt. Deze interpretatie zou meer overeenstemmen met de context en met de grootheid en heerlijkheid van dit bijbelgedeelte, maar de goddelijke Geest en de menselijke geest zijn hier zo nauw verbonden, dat een duidelijke scheiding niet meer mogelijk is.

Het lichaam behoort tot de zienlijke wereld en is daardoor aantastbaar en vergankelijk. Alles waarin een levensgeest is, heeft evenwel een kracht in zich, waardoor het niettegenstaande zijn vergankelijkheid, zich ontplooien en ontwikkelen kan. Een steen kan alleen maar vergaan, maar niet groeien of zijn afbraakproces stuiten. Hiervoor is leven nodig. De levensgeest is ook de kracht die het afweermechanisme tegen schadelijke en ontbindende invloeden in werking stelt. Ziektemachten tasten niet het lichaam, maar de levensgeest aan, zodat deze zijn functie. van herstel en groei niet goed meer kan vervullen. De afbrekende en verderfelijke invloeden krijgen hierdoor vrij spel en het lichaam wordt ziek, veroudert en sterft.

Door de zonde, waarin wij leefden, hebben boze machten in ons leven als koning geheerst en een scheiding gemaakt tussen God die leven is, en de ziel. Ook de levcnsgeest heeft de beïnvloeding hiervan ondergaan en wordt onderdrukt. De functies van het lichaam zijn hierdoor meer of minder beschadigd, wat een stervensproces ten gevolge heeft. 'Het lichaam is dood vanwege de zonde' betekent dus, dat het lichaam niet goed meer functioneren kan en uiteindelijk hiermee ophoudt. Wanneer de Heilige Geest verbonden met de menselijke geest de ziel tot nieuw leven heeft gewekt en haar geheeld, zal de Heilige Geest ook zijn invloed doen gelden op de levensgeest, die het lichaam onderhoudt. Ook dit zal van zijn vijanden verlost, herleven en met nieuwe kracht functioneren. Daarom staat er: 'Hij zal ons sterfelijke lichaam weer levend maken'.

Om zijn bewering kracht bij te zetten, beroept Paulus zich op het werk, dat de Heilige Geest aan Jezus gedaan heeft. De Váder heeft zijn Zoon uit de doden opgewekt en deze is door de kracht van de Heilige Géést opgestaan uit de doden. Dit verschil in betekenis tussen opwekken en opstaan kunnen we illustreren met een voorbeeld: er is een signaal nodig om een slaper te wekken, maar deze moet zelf de kracht bezitten om op te staan. Er staat dus dat de Vader, Jezus opgewekt heeft en dat diens goddelijke Geest Hem de kracht gaf te verrijzen.

Een Geest die zulke regenererende kracht heeft, is ook bij machte de beschadigingen van ons lichaam te herstellen. Op deze wijze kunnen onze leden bij uitstek wapenen worden van de gerechtigheid. Om tot dit totale herstel van geest, ziel en lichaam te komen, zijn geloof en geduld nodig. Wij moeten deze hoop op herstel vast blijven houden en 'die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet' (Jac. 1:4).

Wanneer Paulus over algehele heiliging spreekt, noemt hij niet alleen geest en ziel, maar ook het lichaam, dat 'in allen dele onberispelijk bewaard' zal blijken te zijn (1 Thess. 5:23). Geen wonder dat hij deze algehele volmaaktheid verbindt met de komst des Heren. Wanneer de gelovige deze volwassenheid bereikt heeft, is hij ook gereed om in een punt des tijds veranderd te worden, zodat zijn vergankelijk, sterfelijk en vernederd lichaam, onvergankelijkheid, onsterfelijkheid en heerlijkheid aandoet.

Dit herstel van de mens is een proces. In het Koninkrijk Gods gaat niets automatisch en slechts zeiden met een schokeffect. Van de innerlijke mens staat, dat deze van dag tot dag vernieuwd wordt en van het lichaam van een zieke, dat het na handoplegging en gebed gezond zal wórden (Jac. 5:15). Daarom zullen wij op zieken de handen leggen en zij zullen genezen wórden (Marc. 16:18).

De Heilige Geest, waardoor dit gehele herstel mogelijk is, wordt in vers 10 genoemd 'Christus in u' en in vers 11 'De Geest van God'. Bij het herstel neemt de Heilige Geest met zijn kracht en begaafdheden op bekwame wijze de leiding in ons leven op Zich. Het is immers de bedoeling van God dat wij zijn medearbeiders zullen zijn en ons lichaam heeft ook deel aan deze zegen. Het is een tempel van de Heilige Geest en geen blok aan het been van de geestelijke mens, geen gevangenis waarin de ziel opgesloten is, of een pop waaruit de vlinder zich moet losmaken.

Ons lichaam is het huis van God even goed als het onze en het is zijn belang evenals van ons, dat het gezond is. Daarom mag de zieke op grond van dit vers ook voor zijn genezing pleiten. Vele uitleggers menen dat hier sprake is van de opstanding der doden. Er staat echter niet, dat de Geest ons gestórven lichaam levend maakt. Ondanks dit herstel blijft het lichaam sterfelijk tot het ogenblik dat de laatste vijand, de dood, ook overwonnen wordt.

 

Romeinen 8:12,13 


Derhalve, broeders, zijn wij schuldenaars, maar niet van het vlees, om naar het vlees te leven. Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven.

'Wij zijn schuldenaars' betekent: wij zijn verplicht naar de Geest te leven, omdat deze in ons woont. Wij mogen niet naar het vlees leven om diens begeerte te doen. Indien iemand naar het vlees leeft, indien een christen zo terugglijdt of verslapt dat hij weer gaat luisteren naar de vijand, die boze begeerten in hem opwekt, vervreemdt hij van God en deze scheiding wordt zijn ondergang of dood.

Er is sprake van 'werkingen des lichaams', wanneer de boze het lichaam gebruikt om zijn intenties in de zienlijke wereld te openbaren. Hoe kan men deze werken doden? Door de wet van de Geest des levens en niet door het onderhouden van de wet van de Sinaï. De wet van de Heilige Geest, die in het lichaam van Christus, de gemeente, functioneert, voert tot verlossing, bevrijding en tot volheid of volmaaktheid.

'Doden' wil zeggen: een halt toeroepen. Dit gebeurt, indien men door de Heilige Geest de begeerten, die de duivel opwekt, wederstaat. Dan is het lichaam voor de Heer en de Heer voor het lichaam. Dan verheerlijkt men God met het lichaam (1 Cor. 6:13,20)

De oplossing van het zondeprobleem ligt niet in deemoed, zelfverloochening, kastijding van het lichaam, het zich onthouden van spijze, of in het volgen van beperkende voorschriften, maar alleen in het geloof dat Hij, die in ons is, meerder is dan die in de wereld is. Wie op de Heer zijn vertrouwen stelt, gelooft in de kracht en in de wijsheid van de Geest Gods die in hem tegenwoordig is. De Heilige Geest wekt in ons gedachten over, en de begeerte naar het goede, welgevallige en volkomene. Hij vult ons met de gedachten Gods, die ten leven leiden.

 

Romeinen 8:14 


Want allen die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods.

Wie zijn het die leven of functioneren naar de wetten Gods? Wie boeken de overwinningen op de boze begeerten van het vlees? Het voegwoord 'want'. legt het verband met het antwoord in dit vers. Het zijn allen die door de Heilige Geest geleid of bestuurd worden. In hen komen de gedachten Gods op. In het Koninkrijk Gods is God de 'vader' der gedachten en woorden, die in de gelovigen gelegd worden en door hen in deze wereld worden geopenbaard. Daarom is er sprake van 'zonen' Gods.

Bij de eerste schepping werd Adam ook de 'zoon van God' genoemd, omdat hij in de natuurlijke wereld door God was voortgebracht. Bij de herschepping wordt de innerlijke en onzichtbare mens te voorschijn gebracht om te gaan functioneren in het Koninkrijk Gods. Omdat de mens zijn geloof op God gaat richten en zijn schuld vergeven is, wordt zijn geest hernieuwd of wedergeboren. Dit is het begin van een nieuw leven in de onzienlijke wereld. Zijn gedachteleven wordt herboren, en zo ontvangt deze vernieuwde mens die kostelijke en glorierijke naam 'zoon van God'.

De.wedergeboorte loopt parallel met de rechtvaardigmaking door het geloof. De mens is zich bewust dat zijn schuld in de hemelse gewesten is weggenomen en hij dus vrijmoedig tot de Vader kan gaan. Wij kunnen de wedergeboorte vergelijken met de natuurlijke geboorte. Voordat een kind geboren wordt, is het wel aanwezig, maar in de schoot van de moeder en in het verborgene. Het leeft en ontwikkelt zich daar nauw verbonden met en geheel afhankelijk van de moeder.

Bij de geboorte treedt het naar buiten en gaat een geheel nieuw bestaan leiden. Eerst dan zegt het ouderpaar: 'Wij hebben een zoon!' Zo treedt bij de wedergeboorte de geestelijke mens te voorschijn in de hemelse gewesten. Eerst leefde hij een bestaan dat geheel verweven was met de aarde en de zienlijke wereld, waar helaas de boze als koning heerst en hem in zijn ontwikkeling en ontplooiing veel schade toebracht.

Bij zijn wedergeboorte, of letterlijk geboren worden van bovenaf, gaat de gelovige zijn plaats innemen in de onzienlijke of geestelijke wereld en functioneren als geestelijk mens. Na de natuurlijke geboorte wordt een kind losgemaakt van de placenta en wordt dus het contact met zijn vroegere leven totaal verbroken. Zo moet ook de mens die in de hemelse gewesten gaat leven, met het oude leven breken. De geestelijke navelstreng moet doorgesneden worden (Ez. 16:4).

Voortaan leeft hij dan niet meer als iemand die van de aarde aards is, aards denkt en leeft bij de zintuiglijk waarneembare dingen, maar vanuit het Koninkrijk Gods, waar hij als zoon is geadopteerd. Met zulk een wedergeboren innerlijke mens kan God Zich verbinden door de doop met de Heilige Geest.

Deze Geest wil de leiding op Zich nemen. Hij wil de innerlijke mens inspireren, dat is tot God zijn. Toen Mozes zijn broeder Aäron naast zich kreeg om het woord te voeren, werd gezegd: 'Hij zal voor u tot het volk spreken en zo zal hij u tot een mond zijn en gij zult hem tot God zijn' (Ex. 4:16). Aäron werd dus geleid door de geest van Mozes en deze weer rechtstreeks door God. Aäron sprak de gedachten van Mozes uit en deze was zijn god of inspirator. Zo wordt de geestelijke mens geïnspireerd door de Hei lige Geest, die het op zijn beurt neemt uit Jezus, die het Woord Gods genoemd wordt. Zo is in de geestelijke wereld de wedergeboren mens, die de gedachten Gods openbaart, een zoon van God.

De uitdrukking 'zonen Gods' ziet dus niet op de natuurlijke afkomst, maar op de geestelijke. Wanneer de inwendige mens in de hemelse gewesten begint te functioneren en daar zijn leven, zijn kracht, zijn wijsheid en zijn kennis vandaan haalt, is hij een zoon van God. Daar is hij dan een broeder van 'de Zoon van God'. Jezus was als 'Zoon des mensen' een broeder van het ganse menselijke geslacht, maar als verrezen Heer is Hij alleen broeder van hen die wedergeboren zijn en door de Geest geleid worden.

In de herschepping is het geestelijke het eerst. Vervuld wordt, wat in hoofdstuk 9:26 staat: 'En het zal geschieden ter plaatse (in de hemelse gewesten), waar tot hen gezegd was: gij zijt mijn volk niet, daar zullen zij genoemd worden: zonen van de levende God'. Naar de openbaring van deze 'zonen Gods' hijgt de ganse zuchtende schepping (vers 19).

De 'zonen Gods' leven niet naar de aard van het vlees, maar naar de geest. Zij houden niet in de eerste plaats rekering met de zintuiglijke wereld of worden niet door de omstandigheden geleid: door wat zij zien, horen, voelen of tasten. Zij reageren vanuit de onzienlijke wereld. Hun wandel en hun denken spelen zich boven af en zij zijn daarom geestelijke mensen. Eenmaal leidde God Israël door de wet van de Sinaï. Hij nam het volk bij de hand, zoals men dit een weerspannig en lastig kind doet (Hebr. 8:9).

De zonen Gods worden evenwel door de Heilige Geest geleid, zoals een kind door een onderwijzer, of een reiziger door een gids, of een vrouw door haar man. Wanneer iemand geleid wordt door boze geesten, gebeurt dit onder dwang; dan wordt de geest van de mens onder druk gezet of uitgeschakeld. Hier is echter sprake van een trekken met banden der liefde en een vrijwillige overgave van de mens aan de zorgzame en liefdevolle leiding van de Heilige Geest.

Zo groeien de zonen Gods op tot volwassenheid, en de Geest stimuleert en bewaart hen door hun zijn kracht en zijn gaven mee te delen en te overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel.

 

Romeinen 8:15 


Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader.

Paulus confronteert zijn lezers met hun verleden. De heidenen onder hen waren slaven van de zonde geweest en de Joden slaven van de wet en daarom ook van de zonde. Voor beide categorieën gold, dat zij 'gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren' (Hebr. 2:15). De apostel spreekt nog over een 'geest' of een macht van slavernij in verband met de zonde en de wet.

Wie van de heidenen zich tot het Jodendom bekeerde, moest 'opnieuw vrezen', want hij werd opnieuw slaaf. Wie zich tot het christendom bekeerde werd een 'zoon', en een zoon is vrij en behoeft zijn vader niet te vrezen. Hij is geen slaaf van de zonde meer, maar ook geen slaaf van de wet. Er is een 'geest van slavernij, maar ook is er 'de Geest van het zoonschap'. Wie geestelijk heeft leren denken, aanvaardt deze inzichten van de onzienlijke wereld als realiteiten uit het rijk van satan en uit het Koninkrijk van God.

De uitdrukking 'Abba Vader' vinden wij ook in Marcus 14:36 en Galaten 4:6. Uit deze drie teksten kunnen wij afleiden, dat de Aramese aanspraak 'Abba' in de christelijke kerk was overgegaan, zoals dit ook het geval was met het woord 'maranatha', dat ook in het spraakgebruik van de gemeenten buiten Palestina overgenomen was. Achter het veelgebruikte Aramese 'Abba' wordt nog het Griekse 'Vader' toegevoegd, wat niet als vertaling is bedoeld. Men gebruikte het woord 'Abba', omdat de Heer dit in zijn gebed ook deed.

Op vele plaatsen in de bijbel verstaat men onder de 'Naam' God zelf. Zijn Naam is de openbaring van zijn Wezen. De psalmist zegt, dat wij op zijn Naam mogen vertrouwen, of: 'Hoe heerlijk is uw Naam op de ganse aarde'. Deze Naam is dan heilig en geducht en men mag die Naam aanroepen. Namen waarmee God ook genoemd wil worden, zijn dan: de Almachtige, de Eeuwige, de Allerhoogste, de Heilige Israëls, en niet te vergeten Jahwe met al zijn bijvoegingen als Jehova Nissi, Jehova Sebaoth, Jehova Tzidkenoe, enzovoort.

Ook in het laatste bijbelboek vallen ons uitdrukkingen op als: Almachtige, Koning der volken, Koning der koningen, God des hemels, enzovoort. In het Hogepriesterlijk gebed zegt de Heer: 'Ik heb uw Naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt' (Joh. 17:6). In dit gebed spreekt Hij God aan als Vader. Hier zien wij het grote verschil tussen het oude en het nieuwe verbond.

Waar het woord 'Vader' in het Oude Testament voorkomt, wordt dit niet gebruikt als uitdrukking van een speciale relatie tussen God en zijn volk; het persoonlijk verband ontbreekt. Men nam het Jezus zelfs zeer kwalijk dat Hij God zijn eigen Vader noemde. Wie de concordantie raadpleegt, merkt direct dit enorme verschil tussen oud en nieuw verbond op. Wanneer de apostel hier en in Galaten 4:6 schrijft, dat de Geest in ons roept: 'Abba, Vader', zouden wij dit kunnen zien als de 'roepnaam' van God voor zijn kinderen.

De nauwe band tussen God en de gelovigen wordt reeds in de bergrede uitgedrukt met de woorden: 'Uw Vader die in de hemelen is'. Op talrijke plaatsen en in het bijzonder in het evangelie van Johannes gebruikt Jezus de Vadernaam. En wie in Christus is en in zijn woorden blijft, mag deze Naam als uitdrukking van intieme verbondenheid overnemen.

 

Romeinen 8:16 


Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn.

Wie met de Heilige Geest gedoopt is, bezit twee geesten die tezamen in de inwendige mens leven en de natuurlijke mens maken tot een tempel Gods in de geest. De menselijke geest heeft in de goddelijke Geest een huwelijkspartner. De eigen geest wordt niet opgelost in Jezus, zoals een lied zegt, niet verbroken of vernietigd, maar wel herboren of vernieuwd. Zoals een vrouw in haar huwelijk zich moet leren aanpassen aan haar man en onder zijn invloed verandert, zo moet ook de mens zich leren aanpassen aan de gedachten van de Heilige Geest, onder wiens leiding hij vernieuwd zal worden van dag tot dag.

Het is heerlijk om door Jezus als zijn 'broeder' of als zijn 'vriend' te worden aangemerkt, maar ver boven deze verhoudingen uit, gaat het woord 'levenspartner'. Als zijn 'vrouw' zijn wij 'deelgenoten van de hemelse roeping' en is onze plaats met Hem op de troon des Vaders (Openb. 3:2 1). Het beeld 'vrouw des Lams' heeft een diepere betekenis dan het beeld van 'kinderen Gods'.

Wij zagen dat de Heilige Geest onze geest inspireert met de gedachten van God, die groot is, goed, vol ontferming en goedertierenheid. In dit vers is er sprake van het 'getuigen' van de Heilige Geest met onze geest, dat wij kinderen van deze Vader zijn. Het gaat hier dus niet om het feit, hoe wij kinderen Gods geworden zijn en hoe wij dat weten. Dit is immers een zaak van geloof. Wij hebben het Woord Gods aangenomen en zovelen dit gedaan hebben, ontvangen macht om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn Naam (als Vader) geloven (Joh. 1:12).

Wanneer gevraagd wordt: 'Hoe kun je zeker weten of je wel een kind van God bent?' is het antwoord: 'Aanvaard wat Hij gezegd heeft, geloof in de toezeggingen en beloften van God'. In onze tekst gaat het over 'getuigen', dit wil zeggen spreken over hetgeen men gehoord en gezien heeft, dus van iets dat een feit geworden is. De Heilige Geest met de menselijke geest kan dus slechts getuigen van het reeds verworven kindschap Gods. Het leven van een kind van God is in de hemel of onzienlijke wereld en wel aan de lichtzijde, het Koninkrijk Gods.

Zijn getuigenis gaat uit in de zienlijke wereld door de woorden die het spreekt, door zijn wezen dat geheel veranderd is, door zijn wandel in gerechtigheid, 'vrede en blijdschap, en door zijn werken, waarin het zich als medearbeider van God betoont. Heel deze vernieuwing en verandering zullen staan in het teken van de kracht Gods en van de geestelijke gaven. Uit alles zal blijken dat dit 'kind' van God geleerd is, dat het door het bloed van Jezus werd gereinigd, dat het van de machten is verlost, en geheeld, bezig is naar de volmaaktheid toe te groeien.

 

Romeinen 8:17 


Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking

De apostel wijst erop dat de kinderen Gods, erfgenamen zijn. De erfenis bestaat uit geestelijke rijkdommen, want er is sprake van een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is' (1 Petr. 1:4). Deze erfenis wordt geleidelijk in bezit genomen, zoals Israël het land Kanaän allengs veroverde.

Als onderpand van deze erfenis ontvangen de kinderen Gods de Heilige Geest 'tot verlossing van het volk' (Ef. 1:14). Door deze Geest, die Zich met zijn begaafdheden in hen begint te ontplooien, worden zij verlost uit de hand van al hun vijanden, de boze geesten. Door deze Geest worden zij hersteld en krijgen zij ook deel aan de goddelijke natuur (2 Petr. 1:4). Zij worden dan koningen en priesters in de onzienlijke wereld en gelijkvormig aan het beeld van Jezus Christus.

Zij zijn erfgenamen van het Koninkrijk Gods, dat vrede, gerechtigheid en blijdschap inhoudt. Zij zijn mede-erfgenamen van Christus, omdat Hij door zijn Geest in hen woont en zij dus tot hetzelfde gezin behoren en daarom ook met Hem erven: de goddelijke wijsheid, de goddelijke kracht, het koningschap, de liefde en alles wat uit God is. Ook erven zij met Hem de heerschappij over al de werken van Gods handen. Jezus is de erfgenaam van alle dingen (Hebr. 1:2) en zijn mede-erfgenamen zullen op zijn troon zitten, gelijk Hij gezeten is op de troon zijns Vaders. Als mede-erfgenamen zullen zij uit kracht van hun vereniging met Hem ,alles beërven' (Openb. 21:7 St. Vert.).

In Deuteronomium 32:8 staat dat God de grenzen der volken gesteld had naar het getal der kinderen Israëls. Hij groepeerde de volken om het uitverkoren volk. Zo heeft God in het betere verbond het heil der wereld geconcentreerd in het geestelijke Israël met zijn koning, Jezus Christus. Indien wij delen in het lijden van Jezus en met Hem gestorven zijn, delen wij ook in zijn opstanding en in de heerlijkheid die ermee gepaard gaat. Deze identificatie met Christus beschreef de apostel reeds uitvoerig in hoofdstuk 6:1-14.

Wie zo nauw met Christus verbonden is, zal ook ervaren dat de machten der duisternis, die op Jezus aanvielen, het ook op hem gemunt hebben, zoals er staat: 'Want gelijk het lijden van Christus overvloedig over ons komt' (2 Cor. 1:5). De vleselijke christen kent alleen het lijden dat de mensen hem aandoen en het noodlot door ziekte en ongeval. Misschien schrijft hij dit laatste ook wel aan de hemelse Vader toe. Hij herkent geen lijden dat rechtstreeks uit de hemelse gewesten tot hem komt, maar degene die in de hemelse gewesten bekend is, weet dat de duivel én rechtstreeks én door mensen heen, zijn wetteloze en redeloze aanvallen doet.

Ook in Filippenzen 3:10,11 verbindt de apostel 'de gemeenschap aan Zijn lijden' met het deel krijgen aan Zijn verheerlijking bij de opstanding der doden. Dan zal hij als bekroning van zijn innerlijke opstanding en verheerlijking, ook een onverderfelijk opstandingslichaam ontvangen. De regel voor de gelovigen is: 'Indien wij volharden, zullen wij ook met Hem als koningen heersen' (2 Tim. 2:12).

 

Romeinen 8:18 


Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden

Zolang wij ons op aarde bevinden, zijn er lijden, pressie en verleidingen door boze machten. Wij hebben te strijden en te worstelen in de hemelse gewesten en worden belasterd, aangeklaagd en aangevallen. De overste der wereld werkt rechtstreeks, of door mensen, of door omstandigheden heen. Dit lijden weegt echter niet op tegen de toekomende heerlijkheid: het negatieve valt totaal weg tegenover het positieve. Paulus gebruikt het beeld van een weegschaal om beide met elkander te vergelijken. De uitslag is, dat 'de lichte last der verdrukking van een ogenblik' niet opweegt tegen 'een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid' (2 Cor. 4:17).

Wanneer de apostel alle voor- en nadelen goed met elkander vergeleken heeft, komt hij tot de conclusie: 'Ik ben er zeker van', want het is de uitkomst van zeer ernstige en nauwkeurige overwegingen. Hij overlegt dat de littekens die hij draagt ter wille van Christus niets te betekenen hebben als hij zich verdiept in de toekomstige openbaring van de zonen Gods. Paulus was immers opgetrokken geweest tot in het paradijs Gods, beeld van de gemeente.

Daar zag hij ook de uiteindelijke heerlijkheid, waar op zijn prediking gericht was. Deze heerlijkheid, die 'in ons' (Engelse vertaling) zal geopenbaard worden en waarover hij in het vorige vers schreef, is het proces der heerlijkmaking (heiligmaking en groei), dat bij de inwendige mens aanvangt en bij de wederkomst des Heren voltooid is. Het betekent dus: 'Christus in u, de hoop der heerlijkheid' (Col. 1:27 Engelse vertaling).

 

Romeinen 8:19 


Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods.

Niet alleen wij, als kinderen Gods, staan bloot aan de inwerking der machten, maar de gehele schepping is aan hen onderworpen, doch zij mist het verweer dat de zonen Gods bezitten. De zonen Gods zijn niet alleen vrij van deze machten en hebben de kracht om ze te weerstaan, maar zij zijn ook uitgegroeid en gekomen tot volwassenheid, de mannelijke rijpheid. De gehele schepping wacht op verlossing. Het woord dat hier voor 'het geschapene' gebruikt wordt, vinden wij ook in Marcus 16:15 en Kolossenzen 1:23, waar het allereerst betrekking heeft op de mensheid.

Wanneer wij letten op het voegwoord 'want' dat dit vers met het vorige verbindt, mogen wij zeggen dat een duidelijke openbaring van de grote heerlijkheid van de zonen Gods daarin bestaat, dat zij de werken doen die Jezus deed, namelijk redden, genezen, verlossen en vrijmaken. Het herstel van de mensheid en verder van al het zichtbare geschapene geschiedt niet door kinderen, maar door zonen die openbaar worden. De zonen Gods worden geopenbaard of ontsluierd en men zal aanschouwen wat in hen is, en de wereld zal zich verwonderen (2 Thess. 1:10).

We denken bij het woord 'openbaring' of apocalypsis aan een bloemknop die opengaat. De schepping heeft altijd nog moeten wachten, doordat er nog nimmer geheel met de Geest vervulde christenen geweest zijn, die het beeld van Jezus gelijkvormig waren. Wanneer nu reeds een dorp of stad uit zonen Gods bestond, zouden de machten die de schepping onderdrukken, daar terug moeten wijken.

Het woord 'zonen' ziet dus op een groeiproces en op volwassenheid. In Handelingen 13:10 gebruikt Paulus het woord 'zoon' tegen Elymas, de tovenaar. De apostel was vervuld met de Heilige Geest en onderscheidde de tegenwerkende macht, toen hij zei: 'Zoon des duivels, vol van allerlei list en streken, vijand van alle gerechtigheid'. Zo noemt de Heer in de gelijkenis van het onkruid in de akker, letterlijk het goede zaad, de zonen van het Koninkrijk, en het onkruid, de zonen van de boze (Matth. 13:38).

De vraag rijst: hoe komt een kind van God tot volwassenheid? De belofte luidt: 'Want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt' (1 Cor. 10:13). Tijdens de beproeving vermenigvuldigt zich de kracht van de Heilige Geest in het kind van God, zodat de mens sterker wordt en overwinnaar kan zijn. Daarom gaat aan de grote verdrukking in het einde der dagen eerst de verzegeling der dienstknechten Gods vooraf (Openb. 7:3).

Op deze wijze groeit Gods volk en is het tegen de verdrukking bestand. Hoe groter het lijden wordt, hoe groter de uitkomst en hoe zwaarder de verdrukking, hoe groter de overwinning en hoe meer de mens naar het beeld van Jezus toegroeit. Dit is de winst die hij al strijdende behaalt.

In de eindtijd staan tegenover de zonen des verderfs, die vervuld zijn met de geest van de antichrist, de zonen Gods, die vervuld zijn met de Heilige Geest. Deze zullen bij de slag van Harmágedon de legers van de antichrist verslaan in de hemelse gewesten. Zij zullen in het duizendjarige vrederijk de schepping tot verlossing brengen en tenslotte op de nieuwe aarde alle rechtvaardigen die bleven hongeren en dorsten naar de gerechtigheid en niet verzadigd werden, brengen tot de volheid, want 'de bladeren (geestelijke gaven) van het geboomte des levens (zonen Gods of de voltooide gemeente) zijn tot genezing der volkeren' (Openb. 22:2). In hun schaduw is herstel voor de volken en op deze wijze zal God worden alles in allen.

 

Romeinen 8:20,21 


Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om de wil van hem, die haar daaraan onderworpen heeft, in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods

Vruchteloosheid is zinloosheid, wetteloosheid, misdadigheid, vergankelijk-heid en leegheid. De schepping kan niet juist functioneren om de wil van hem, dat is Adam, die haar daaraan onderwierp. De eerste mens heeft als hoofd van de schepping de boze gehoorzaamd en wie men gehoorzaamt, diens knecht is men. Daarom wordt de duivel nu de overste dezer wereld genoemd. Adam onderwierp zich en gaf het koningschap over. Er staat in Genesis 3:17 dat de aarde ter wille van de mens vervloekt is. De wil van God ten opzichte van de mens en zijn schepping is: het goede, welgevallige en volkomene (12:2).

Toen Adam het kwade deed, was hij aan God ongehoorzaam, een bewijs dat God het kwade niet wilde. Daarom schrijven wij het voornaamwoord 'hem' in dit vers niet met een hoofdletter. Het geschapene is er om, door zijn existeren, God te verheerlijken, de mens te dienen en diens natuurlijk leven mogelijk te maken en te veraangenamen. Haat, wreedheid, ziekte en pijn behoren niet tot de schepping, maar worden veroorzaakt door de wetteloze machten.

De schepping is niet vrijwillig aan de vruchteloosheid onderworpen, want zij hoopt op verlossing. Zij aanvaardt het zondige, het lijden, de vergankelijkheid niet. Zij legt zich er niet bij neer. Dit doen alleen de mensen die door 'vrome' geesten geleid worden. De schepping aanvaardt de wetteloosheid niet als het normale, maar ziet uit naar bevrijding en herstel. Wie of wat door de zonen Gods vrijgemaakt zal worden, zal waarlijk vrij zijn. Dit vrijmaken of verlossen impliceert dat de schepping goed is, wanneer de machten verdreven en de beschadigingen hersteld zijn.

Zo zegt de psalmist en Jezus herhaalt dit, dat de Here Zich uit de mond van kinderen en zuigelingen nog steeds lof bereidt. Hun innerlijk is dus nog goed, want wat uit hun mond komt, verheerlijkt God. Waar de zonen Gods geopenbaard worden, zullen zij hun kinderen heiligen om ze afgezonderd te houden van het kwade, opdat de boze in deze kleinen zijn slag niet kan slaan en het groene gras niet verbrandt (Openb. 9:4).

De schepping is dienstbaar aan de vergankelijkheid, dit wil zeggen: al het zichtbare is tijdelijk en verderfelijk. Het woord'vergankelijkheid' kan hier echter ook betekenen: verbastering, corruptie, vernietiging of ondergang. In plaats van de lof en de heerlijkheid van God ten volle te openbaren, is de schepping vaak dienstbaar aan verdervende machten.

In het vrederijk heeft alleen de met Christus regerende gemeente onvergankelijkheid aangedaan. Wij geloven niet dat in die tijd de dieren en planten onvergankelijk zullen worden, hoewel dan de vloek weggenomen is. Onvergankelijkheid is weggelegd voor de geestelijke mens, die uit de doden is opgestaan. Deze plant zich dan ook niet meer voort (Matth. 22:30). In het vrederijk blijft de boom bloeien, vrucht dragen en dus ook sterven. Anders zou de aarde door planten overwoekerd worden. Ook wordt in Jesaja 11:6 en 7 gezegd dat de leeuw stro zal eten.

Er is daar sprake van 'de jonge leeuw' en van 'het kalf. Als er jonge dieren geboren worden, zullen de oudere moeten sterven. De dieren worden gegeten, want wij lezen over mestvee'. Ook de zondaar zal sterven (Jes. 65:20). De schepping zal evenwel aan haar doel beantwoorden. De leeuw eet dan naar zijn aard: stro! In het vrederijk wordt de schepping ontdaan van de machten die haar aan zich onderwierpen. Er is vrijheid om te kunnen functioneren naar de wil van God. De heerlijkheid der kinderen Gods is dat zij vrij zijn en zich onbelemmerd kunnen ontplooien naar Gods wil en wet.

De tijd zal komen, dat de zachtmoedigen het aardrijk beërven. De zachtmoedigen zijn de meegaanden, die zich geheel laten leiden door de Geest van God. Zij zijn de vredestichters, waarvan de Heer sprak: 'Want zij zullen zonen Gods genoemd worden' (Matth. 5:9). Zij zullen de vijandschap wegnemen uit de ganse schepping en haar ware vrijheid brengen. Dan wordt vervuld: 'Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van kennis des Heren, zoals de wateren de bodem der zee bedekken' (Jes. 11:9).

Hoe het op aarde zal zijn in de eeuwigheid, wanneer het nieuwe Jeruzalem op haar zal nedergedaald zijn, is ons niet geopenbaard en wij kunnen het ons ook niet voorstellen. Alles is dan geestelijk. Al de rechtvaardigen zijn dan hersteld en God woont in hen.

 

Romeinen 8:22 


Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is.

Door observatie van het natuurlijke leven weten wij dat al het geschapene aangetast en beschadigd is. Het kreunt en zucht onder de heerschappij van de genadeloze, onbarmhartige overste dezer wereld, die door zijn duivelse legerscharen de natuur ontwricht en zijn wetteloosheid in haar penetreert. De schepping is overmeesterd, maar Gods Woord belooft dat de zonen Gods, evenals eenmaal de Zoon van God dit deed, zullen rondgaan, weldoende en genezende allen die door de duivel overmeesterd zijn, want God is met hen (Hand. 10:38).

Dit klagen en kermen is een illustratie van de geboorteweeën, die voorafgaan aan een herboren, herstelde, nieuwe schepping. Het woord 'barensnood' duidt aan, dat de schepping bevrijd en verlost wil worden, dat zij iets wil voortbrengen dat goed is. Aan haar strijden tegen smart, ziekte, pijn en dood, weten wij dat deze niet tot haar natuur behoren. Deze druk is haar als een slavenjuk van buitenaf opgelegd.

Smart en pijn zijn van de duivel en komen nooit van God. Dat de schepping in al haar delen zucht, betekent in haar geheel, tezamen. Het lijden strekt zich dus over de ganse schepping uit, zowel inwendig als uitwendig, naar ziel, geest en lichaam.

 

Romeinen 8:23 


En niet alleen zij, maar ook wij zelf, wij, die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam

In de strijd tegen de overheersende machten heeft de menselijke geest onvoldoende verweer en de verdere schepping is volkomen onmachtig zich te verzetten. Naar het plan Gods hebben wij als gelovigen evenwel de Heilige Geest ontvangen om door zijn kracht te overwinnen. 'Als eerste gave' betekent als eersteling, als eerste vrucht. Wij als gemeente van Jezus Christus, gedoopt met de Heilige Geest, openbaren dus als eerste de genade, de wetmatigheid, de vrede, de gerechtigheid en de blijdschap van het Koninkrijk Gods temidden van de overweldigde schepping.

Daarom schrijft Jacobus: 'Naar zijn raadsbesluit heeft Hij ons voortgebracht door het woord der waarheid, om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen' (Jac. 1:18). Maar ondanks dit heerlijke begin in onze innerlijke mens zuchten wij ook, omdat wij de voltooiing van onze verlossing, de volle vrucht van de Heilige Geest, nog niet hebben voortgebracht. Wij zijn dán pas een geheel nieuwe schepping, wanneer onze ganse geest, ziel en lichaam volmaakt en onaantastbaar blijken te zijn.

Het sluitstuk van de wedergeboorte is dus het gaan functioneren van ons geestelijk lichaam in de zienlijke wereld bij de wederkomst des Heren. Naar de inwendige mens jagen wij reeds nu naar de volmaaktheid en de onaantastbaarheid, opdat wij met de Heer zouden kunnen zeggen: 'De boze komt en vindt in ons niets' (Joh. 14:30), maar wij hebben een sterfelijk lichaam dat aan de vergankelijkheid onderworpen is en leven ernaartoe om een onvergankelijk lichaam te ontvangen.

Dan eerst zijn wij geheel losgemaakt van de beïnvloeding van de overste dezer wereld en van het rijk der duisternis. Dit is het, waarop wij hopen. Wij zien dus uit naar de gehele erfenis, waarvan wij nu door de Heilige Geest een onderpand hebben, zodat wij als eersteling kunnen fungeren.

Als kinderen Gods zuchten wij, omdat wij voortdurend in onze dienst van God door de boze machten aangevallen worden. De slang blijft immers onze hiel aantasten om het voortgaan te belemmeren. In 2 Corinthiërs 11:23 -29 beschrijft Paulus een aantal van zijn verdrukkingen. Is het wonder dat hij zijn hoop uitspreekt met de woorden: 'Want hierom zuchten wij: wij haken ernaar met onze woonstede uit de hemel overkleed te worden' (2 Cor. 5:2)?

Het woord dat door 'zoonschap' wordt vertaald, betekent letterlijk ,adoptie'. Dit houdt in, dat een slaaf vrijgelaten wordt en als eigen zoon aanvaard, zoals er staat: 'Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon' (Gal. 4:7). Naar de inwendige mens zijn allen die door de Geest Gods geleid worden, reeds zonen Gods. Zij waren eenmaal slaven, want zij deden niet wat zij wensten, maar nu zijn zij vrijgekocht, opdat zij het recht van adoptie tot zonen zouden krijgen (Gal. 4:5).

Er is dus sprake van een groei- en ontwikkelingsproces, waarvan geldt: 'Nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij (of: het) zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen' (1 Joh. 3:2). Wanneer dit zoonschap zal geopenbaard worden voor mensen, engelen en de ganse schepping, zullen wij gelijken op de verheerlijkte Zoon van God.

 

Romeinen 8:24,25 


Want in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding

Wanneer wij de Heer aannemen, hebben wij de eerste stap gezet op de weg van het behoud. Het einddoel van onze redding is volkomenheid naar geest, ziel en lichaam. Wat wij nog niet hebben, hopen wij alsnog te ontvangen. Sommige vertalingen luiden: 'Want tot deze hoop zijn wij behouden', of 'Wij worden gered voor onze hoop'. Het is dus een gered worden voor alles wat het evangelie ons belooft en waarnaar wij gelovig uitzien. God geeft de belofte van een totaal herstel; wij aanvaarden dit in het geloof en de hoop overbrugt hetgeen wij hebben en hetgeen wij nog zullen ontvangen.

Wanneer iets tot werkelijkheid geworden is, valt de hoop weg. Wij hopen op hetgeen wij niet zien en nog niet ervaren hebben. De verdrukkingen die wij ondergaan, trachten ons het gezicht op een heerlijke toekomst te ontnemen. Als wij dan toch de hoop niet loslaten, blijkt dat wij volharding bezitten. In hoofdstuk 5:3 staat: 'Maar wij roemen ook in de verdrukking, daar wij weten, dat de verdrukking volharding uitwerkt'. Wij kunnen echter alleen roemen, indien wij de hoop op een betere toekomst, op de realisatie van de beloften Gods, niet loslaten.

De pijler waarop dus de hoop rust, is de volharding. Als iemand in de verdrukking bezwijkt, verdwijnt zijn hoop: hij ziet het niet meer. Wanneer een gemeente volhardend blijft geloven in de belofte van God en blijft hopen op de realisatie ervan, blijft ze leven, want hoop doet leven. Laat zij de hoop los, dan valt zij af en wordt een geestelijke puinhoop, een dode kerk, want 'Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, tot het einde onverwrikt vasthouden' (Hebr. 3:6). Door volharding tot het einde toe verwezenlijken wij de hoop (Hebr. 6:11). Wij verlangen dus ernstig naar de toekomst in de tijd dat wij met volharding de beproevingen verdragen.

 

Romeinen 8:26 


En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.

Zoals wij verlangen naar de volledige openbaring van het zoonschap, evenzo doet dit ook de Heilige Geest. 'Hij komt onze zwakheid te hulp' betekent: Hij neemt deel aan onze zwakheid of Hij tilt ons op in onze zwakheid. In onze zwakheid openbaart zich eerst ten volle zijn kracht (2 Cor. 12:9). Ook de Geest zucht, want ook Hij woont in het aarden vat, in het sterfelijke lichaam. Ook Hij woont liever in een onsterfelijk opstandingslichaam dan in een vergankelijk vlees, dat zwak is en verleidbaar, dat aangevallen wordt en onder pressie staat van demonen.

Het opstandingslichaam is reiner, zuiverder, beter te leiden en te gebruiken. Wij weten niet precies wat wij bidden zullen om het doel Gods te bereiken. Bidden is bezig zijn in de hemelse gewesten en onze geest heeft moeite zich daar te oriënteren. Wij richten hem van nature gemakkelijker op de aardse dingen, maar Gods Geest komt voor ons tussenbeide. Hij kent het plan Gods met de mens, maar ook de beletsels in de geestelijke wereld. De Geest zucht onhoorbaar met onze geest mee, omdat Hij hetzelfde verlangen heeft, namelijk de verlossing van de totale mens.

Sommigen menen dat het hier over het spreken in tongen gaat, maar dit behoeft niet. Wel kunnen wij de onhoorbare verzuchtingen van de Heilige Geest met onze geest overnemen en al tongen sprekende in de natuurlijke wereld openbaar maken, hoorbaar maar niet verstaanbaar. De Heilige Geest kan evenwel ook in ons zuchten zonder dat wij dit in woorden overnemen.

Een mens zucht ten einde ruimte te verkrijgen, omdat er druk op hem uitgeoefend wordt. Deze druk wil hij afwentelen en bovendien in dit verband de hoop een grotere plaats geven. De Geest ondersteunt onze geest om de pressie van de machten te weerstaan. Het is het verlangen naar bevrijding en naar totale vernieuwing dat zich in onze inwendige mens met het onhoorbaar zuchten van de Heilige Geest en van onze geest manifesteert.

 

Romeinen 8:27 


En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit

God kent de inwendige mens, zijn hart, en Hij hoort het onhoorbare zuchten. God ziet dus wat zich innerlijk in ons afspeelt, en Hij kent het verlangen van de Geest als pleitbezorger. Het kind van God zucht immers naar het volwassen zoonschap, omdat dit de wil van God is en de Geest zucht mee, omdat het naar de wil van God is. De Geest pleit, omdat de mens zich in nood bevindt en de wil van God is hem te helpen en uit te redden. De Geest kent 'het gemaakt bestek' met de mens, want niemand weet wat in God is, dan de Geest Gods. Hij doorzoekt alle dingen, zelfs de diepste gedachten van God. Op deze wijze weten wij wat ons door God in genade geschonken is (1 Cor. 2:10-12).

De Geest bidt naar Gods wil, omdat Hij niet uit Zichzelf spreekt, dus Zelf iets verzint. Jezus zei: 'Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen' (Joh. 16:14). Hij verkondigt ons zelfs 'de toekomende dingen', namelijk de openbaring van het zoonschap en het zitten met Jezus Christus op de troon des Vaders en het herstel van de ganse zuchtende schepping. De apostel spreekt van heiligen, omdat deze afgezonderd zijn van de boze machten. Zij wassen op als een bouwwerk, als een tempel Gods, heilig in de Here.

 

Romeinen 8:28 


Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.

Wanneer de Heilige Geest tussentreedt, zal er altijd wat goeds tevoorschijn komen. 'Alle dingen' betekenen droeve of blijde omstandigheden. Wij herinneren eraan, dat de apostel waarschijnlijk schreef temidden van vervolgingen en dreigende gevangenneming. In vers 17 schrijft hij over 'delen in zijn lijden', in vers 18 over 'het lijden van de tegenwoordige tijd, en in vers 35 over 'verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid of gevaar, of het zwaard'. God laat benauwdheid en druk niet voor niets toe bij zijn volk, 'want de lichte last der verdrukking van een ogenblik bewerkt voor ons een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid' (2 Cor. 4:17).

Zo kon in de bedeling der schaduwen Jozef tot zijn broeders zeggen: 'Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden het geval is: een groot volk in het leven te behouden' (Gen. 50:20).

Paulus schrijft: 'Wij weten', want hij is er zeker van dat alle verdrukkingen en beproevingen, maar ook de vertroostende en de blijde dingen, de uitreddingen en genezingen, tezamen het goede bij hem zullen uitwerken. Zijn balans eindigt altijd met een voordelig saldo. Alle dingen werken niet voor iedereen ten goede uit, maar alleen voor hen die God liefhebben en die zich daarom ook ernaar willen uitstrekken Zijn wil te openbaren. Het goede is het zoonschap.

Verdrukking en benauwdheid komen aan onze opvoeding en ontwikkeling ten goede. Wie God liefhebben, richten zich naar het uiteindelijke doel. Het resultaat van de verdrukking is, dat men sterker wordt door de openbaring van de kracht des Geestes ' want 'zij zijn in de oorlog sterk geworden' (Hebr. 11:34). Men verkrijgt ook meer inzicht in de hemelse gewesten, meer geloof om het onzienlijke te grijpen, meer wijsheid om het Koninkrijk Gods te realiseren en meer geduld om te volharden.

Het zoonschap is een begerenswaardige zaak. Het betekent dat men het beeld van de Zoon van God gelijkvormig kan worden. Wanneer God dit plan met de mens openbaart, roept Hij hem door zijn heerlijkheid en macht. Hij dreigt niet, en verwijt niet, maar lokt de mens tot Zich door de beloften van genade, herstel en heerlijkheid en door zijn macht om wat Hij beloofd heeft, ook aan hem waar te maken (2 Petr. 1:3).

Deze roeping komt tot ieder mens aan wie het evangelie gepredikt wordt, zoals de apostel in hoofdstuk 10:18 zegt: 'Over de ganse aarde is hun geluid uitgegaan en tot de einden der wereld hun woorden'. Op deze roeping moet de mens dus ingaan. Hij moet een antwoord geven en een keuze maken tussen de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en de hovaardij des levens van de tegenwoordige wereld, of de heerlijkheid en rijkdom van ' het zoonschap Gods. God roept dus de mens en deze doet zijn keus.

Hij verbindt zijn verkiezing of keuze aan de goddelijke roeping, zoals er staat: 'Daarom, broeders! benaarstigt u te meer, om uw roeping en verkiezing (uw eigen keuze) vast te maken' (2 Petr. 1:10 St. Vert.). Het voornemen van God is zijn oogmerk, zijn bedoeling, namelijk om de mens tot het zoonschap te brengen. Zijn voornemen is dus 'zijn gemaakt bestek'. 'Die volgens zijn voornemen geroepenen zijn' duiden dus aan degenen die zijn roep beantwoord hebben en de weg van Jezus hebben gekozen. Jezus is de Uitverkorene, en die zich bij Hem voegen, zijn 'uitverkoren in Hem', opdat zij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht (Ef. 1:4).

 

Romeinen 8:29,30 


Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd,- en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.

Op het voegwoord 'want' volgt de motivering van de uitspraak in het vorige vers. Door lijden en verdrukking heen worden de gelovigen gevoerd naar de heerlijkheid van het zoonschap, de gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon van God. Zij zullen immers in alle omstandigheden 'het beeld van de hemelse' mens dragen (1 Cor. 15:49). Er is een gelijkvormigheid aan Zijn lijden (Filip. 3:10), maar ook aan zijn heerlijkheid. Zij worden naar zijn beeld veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid door de Geest des Heren, die in hen woont en waardoor zij geleid worden (2 Cor. 3:18).

Er zijn gebouwen die door beroemde architecten ontworpen werden, maar die latere bouwmeesters veranderden. De oorspronkelijke ontwerper zal evenwel alleen het gebouw accepteren of kennen, dat naar zijn inzichten werd voltooid. In de gelijkenis van de tien maagden zegt de heer tot de dwaze: 'Ik ken u niet'. De betekenis van het woord 'kennen' is hier wel duidelijk. Hun wijze van doen kwam niet overeen met zijn voornemen, zijn gemaakt bestek, of zijn oorspronkelijk plan. De heer kende alleen de wijze maagden en dit kennen wordt uitgedrukt met de woorden: 'Zij gingen met hem de bruiloftszaal binnen' (Matth. 25:10-12).

Tot de ontrouwe dienstknechten die in zijn naam profeteerden, tekenen en wonderen verricht hadden, wordt door de Heer gezegd: 'Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid' (Matth. 7:23). Ook zij pasten niet in zijn plan en voldeden niet aan zijn oorspronkelijke gedachten aangaande de mens.

Wanneer in ons vers gesproken wordt over hen die Hij tevoren gekend heeft, wordt een groep mensen bedoeld die beantwoordt aan de norm die God gesteld had en die functioneert naar zijn wetten. Alleen met dezen wil en kan God gemeenschap hebben. Hij kent ze, omdat zij het zegel Gods bezitten, namelijk de Heilige Geest en omdat Hij het beeld van zijn Zoon in hen herkent. In 2 Timotheüs 2:19 wordt gezegd: 'En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk: De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid'.

Dit fundament Gods zijn zij die 'in Christus' zijn en dezen zijn het die Hij tevoren heeft gekend. Onder hen bekleedt Jezus Christus de eerste plaats. God kent Hem en allen die Hem toebehoren. Met hen heeft God gemeenschap door de Heilige Geest en er is niets dat hen van zijn liefde scheidt, want zij hebben gebroken met de ongerechtigheid.

In de oude vertaling lezen wij: 'Adam bekende zijn huisvrouw', dit wil zeggen dat hij gemeenschap met haar had. Zo heeft God geestelijke gemeenschap met allen die 'in Christus' zijn, die zijn woorden blijvend in zich hebben. Het gaat in ons vers niet over een aantal personen dat individueel door God gekend zou zijn, zogenaamd 'om redenen in Zichzelf, terwijl dan anderen om dezelfde geheimzinnige, redeloze voorbeschikking van eeuwigheid verloren zouden zijn, maar om een duidelijke realisering van het voornemen Gods met de mens door middel van de gemeente, waarvan Jezus Christus het hoofd is, zoals er staat: 'In overeenstemming met het welbehagen, dat Hij Zich in Hem had voorgenomen' (Eféze 1:9).

Jezus is de oudste broeder of de eerstgeborene onder vele broeders. Ook in hen krijgen de eeuwige gedachten Gods, waarvan God dus de Vader is, gestalte. In dit geestelijke huisgezin doen zij de wil des Vaders, dus 'het goede, welgevallige en volkomene' (12:2). Het is de wil van God dat 'alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen' (1 Tim. 2:4). God wil de zuchtende schepping redden. Om dit plan ten uitvoer te brengen, zond Hij allereerst zijn Zoon op aarde. Deze gaf Zich tot een losprijs van allen (1 Tim. 2:6).

In Jezus werd de liefde Gods tot de mensheid openbaar. Hij betaalde de zondeschuld der gehele wereld, dus voor alle mensen van alle tijden. Wie in deze schulddelging gelooft en haar aanvaardt, is gerechtvaardigd. Hij gaat niet verloren, maar ontvangt eeuwig leven (Joh. 3:16). Met deze rechtvaardigen kan God gemeenschap hebben. Allen die de Zoon van God als het Woord Gods aannemen, hebben de macht verkregen kinderen en dus ook zonen Gods te worden. Met hen gaat God verder om zijn heilsplan te verwerkelijken.

Dit is een logische gedachtegang. Neem eerst de woorden Gods aan, dan verandert het denken en wordt men vernieuwd. In hoofdstuk 12:2 zegt de apostel, dat men 'gemetamorfoseerd', dus herschapen wordt, door de vernieuwing van het denken. Wanneer kinderen Gods gedoopt worden met Gods Geest en door deze Geest geleid worden, zijn zij zonen Gods en behoren zij tot 'de vrouw des Lams' (vers 9). Dan zijn zij 'in Christus'. De uitdrukking 'zonen' includeert een groeiproces. In Openbaring 12:5 wordt vermeld, dat de vrouw (de gemeente van Jezus Christus van alle tijden) een mannelijke, dus volwassen zoon baart.

Deze zoon was wel aanwezig, ontwikkelde zich, maar wordt in het einde der tijden geopenbaard. Dan bedenken deze zonen alleen de dingen die boven zijn, in de hemelse gewesten, en niet meer de dingen die op de aarde zijn (Col. 3:2). Zij houden dus alleen nog maar rekering met de geestelijke werkelijkheden.

Deze categorie gelovigen, dit lichaam van Christus, is door God bestemd of uitverkoren 'tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon'. Zij zullen de schepping herstellen door hetzelfde werk te doen als de Zoon van God, ja, zij zullen zelfs grotere werken doen (Joh. 14:12). Jezus is dan de eerstgeborene onder vele broederen, zoals Hij ook 'de erfgenaam is van alle dingen' (Hebr. 1:2) en zijn broederen 'mede-erfgenamen' zijn (vers 17). God heeft deze allen, die door het geloof in het lichaam van Christus zijn, van tevoren als zijn zonen gekend.

Hij zag als het ware reeds het parlement, waardoor Hij de ganse schepping in de zienlijke en in de onzienlijke wereld regeren en tot haar ware bestemming brengen zou. Zo staat er ook, dat Hij het Lam tevoren gekend had, vóór de grondlegging der wereld, maar dat dit in het einde der tijden geopenbaard werd ter wille van ons, die door Hem in God (dus in zijn plan) geloven (1 Petr. 1:20, 2 1). Zo zijn ook de zonen Gods als 'vrouw des Lams' gekend en worden zij ook in het einde der tijden geopenbaard ter wille van de ganse zuchtende schepping.

In Efeziërs 1:10, 11 wordt meegedeeld, dat op dit ogenblik Christus het hoofd is van wat in de hemel en op de aarde God toebehoort. 'Maar', zegt de apostel 'dit is slechts een voorbereiding van de volheid der tijden'. Als deze volheid aangebroken is, heeft niet alleen Hij, maar hebben ook wij het erfdeel ontvangen, 'waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil'.

Wie één zijn met de Zoon van God, wie in Hem zijn, heeft God tot iets bestemd of verordineerd. Het is als bij de tempel in het oude verbond. Daar was alleen het heil en de vergeving der zonden te ontvangen. Men moest naar de tempel toegaan en dan werden Gods beloften vervuld. God heeft geroepen en de zonen Gods zijn gekomen. Zij zijn gerechtvaardigd en toegerust en zij hebben de opdracht ontvangen het evangelie van vergeving der zonden, van heil en heerlijkheid, te verkondigen. In de aanvang van zijn brief drukt Paulus zijn opdracht zo uit: 'Om gehoorzaamheid des geloofs te bewerken voor zijn naam onder al de heidenen, tot welke ook gij behoort, geroepenen van Jezus Christus' (1:5, 6).

Zij waren geroepenen door het evangelie der heerlijkheid en uitverkorenen in Christus en gelovigen, omdat zij de beloften Gods aangrepen (Openb. 17:14). God heeft ze verheerlijkt, omdat zij bestemd zijn gelijkvormig te worden aan het beeld van zijn Zoon. Jezus sprak: 'En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven' (Joh. 17:22). Daarom zullen zij met Hem zitten op de troon van God om te regeren over al de werken van zijn handen.

 

Romeinen 8:31 


Wat zullen wij clan van deze dingen zeggen? Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn?

Eenmaal sprak Jozua in het oude verbond tot het volk: 'Indien de Here welgevallen aan ons heeft, dan zal Hij ons in dit land brengen en het ons geven, een land dat vloeit van melk en honing' (Num. 14:8). God triomfeert in en door de zonen Gods! Zij zijn de overwinnaars in het hemelse Kanaän.

Wat zullen wij dan van de voorgaande dingen nog meer zeggen? Allen zijn geroepenen, zoals er staat in Handelingen ) 7:30: 'God verkondigt ... dat zij allen overal tot bekering moeten komen', maar God acht alleen diegenen geroepenen die aan deze oproep ook gehoor geven, die volgens zijn voornemen of plan geroepenen willen zijn (vers 28). Dit zijn zij die Jezus aangenomen hebben en met Hem verder willen leven. Het heeft God behaagd door de dwaasheid der prediking van het Koninkrijk der hemelen, de onzienlijke wereld, de zuchtende schepping te redden, te bevrijden, te genezen, te dopen en te vervullen 'hen die geloven'(1 Cor. 1:21).

De prediking van een gekruisigde Christus in de zichtbare wereld heeft immers alleen effect, wanneer daarmee gepaard gaat de prediking van de delging der zondeschuld in de onzienlijke wereld. In het vorige gedeelte sprak de apostel over verdrukkingen en over een schepping die zucht. Nu zegt hij blij: 'Wie kan tegen ons standhouden?' De machten zijn wel tegen ons, willen ons van God scheiden, het werk Gods in ons tenietdoen en ons doen geloven, dat de heerlijkheid van het zoonschap, Gods bedoeling niet is, maar het zal niet gelukken.

Wat God voor ons bereid heeft, is niet te weerstaan. Van de zonen Gods zal ook gezegd worden: 'Hoe God hen met de Heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Zij gaan rond, weldoende en genezende allen die door de duivel overweldigd zijn; want God is met hen!' (Hand. 10 :3 8).

God is met ons, wie zal dan tegen ons zijn? Welk een uitdaging aan het rijk der duisternis. De zonen Gods zijn geen nietige wormen, geen arme zondaars, geen ellendig en gebroken volkje. Al Gods eigenschappen, al Gods beloften, al Gods kracht is voor hen, bij hen en in hen. Dit is het erfdeel dat zij in bezit mogen nemen. Daarom: breek uit in gejuich en jubel zijn eer!

 

Romeinen 8:32 


Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem niet alle dingen schenken?

Hij die begonnen is, zal zijn voornemen zeker geheel ten uitvoer brengen. Ook Jezus heeft verdrukkingen gekend. Hij werd tenslotte zelfs geheel aan de machten prijsgegeven. 'Tijdens zijn dagen in het vlees heeft Hij gebeden en smekingen onder sterk geroep en tranen geofferd aan Hem, die Hem uit de dood kon redden, en Hij is verhoord uit zijn angst, en zo heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden' (Hebr. 5:7, 8). Jezus werd zelfs aan de dood overgegeven, maar God redde Hem uiteindelijk en gaf Hem toen alle macht in hemel en op aarde.

Wij gaan dezelfde weg. 'Indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking' (vers 17). Wij worden met Hem geïdentificeerd: wij zijn met Hem in zijn dood gedoopt, met Hem begraven en met Hem opgestaan, daarom zullen wij ook met Hem leven en met Hem heersen als koningen.

De uitspraak: die zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, herinnert sterk aan Genesis 22:12 en 16, waar van Abraham gezegd wordt, dat deze zijn zoon, zijn enige, niet aan God onthouden had. Het accent valt dus op de kostbaarheid van deze gave. Deze sterke gevoelswaarde sluit toch wel de zogenaamde Jesus Only-leer uit, die verkondigt, dat de zoon tegelijk de Vader zou zijn.

 

Romeinen 8:33 


Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt; wie zal veroordelen

God heeft Christus uitverkoren en als wij in Hem zijn, zijn wij ook verkozen om Hem ten eigendom te zijn. In Gods gemaakt bestek zijn wij ook opgenomen, zoals er staat: 'Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus. Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld' (Ef. 1:3, 4).

Deze uitverkorenen hebben geen schuld, want zij zijn gereinigd in het bloed van het lam Gods. Wanneer zij zich laten leiden door de Heilige Geest zal Deze hen ook blijven leiden op het pad der gerechtigheid. Indien zij struikelen of zondigen, belijden zij hun kwaad en 'Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid' (1 Joh. 1:9). Zij laten zich ook geen schuld aanwrijven door de aanklager der broederen. Zij spreken niet over zichzelf als van 'een arme zondaar', maar noemen zich door het geloof 'rechtvaardigen'.

Er is dan ook geen reden dat iemand of iets hen veroordelen zou en scheiden van de liefde Gods die is in Jezus Christus. Wat de gelovigen betreft, is het wel zaak vernieuwd te worden in het denken, te wandelen in de hemelse gewesten en de Here voortdurend voor ogen te stellen, opdat hun voet niet wankelt.

 

Romeinen 8:34 


Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit.

Jezus Christus is het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Daarom zijn allen die in Christus zijn, gerechtvaardigd. Wie zal veroordelen? Als God zegt dat het verzoeningsoffer voldoende was en wij dus rechtvaardigen zijn, is er niemand die dit in twijfel mag trekken. Jezus is de gestorvene, die dus voor de zonde betaalde, maar Hij is ook de overwinnaar over de machten der duisternis en des doods door zijn opstanding.

Hij zit aan de rechterhand Gods en heeft daar zijn plaats ingenomen. De rechterhand Gods is beeld van de werkende kracht Gods, dat is de Heilige Geest. God voert zijn voornemen uit door de kracht van zijn sterke rechterhand, waarover Hij Jezus de beschikking heeft gegeven, want die is de Doper met de Heilige Geest. Wie deze Geest ontvangen heeft, is niet alleen door het geloof een rechtvaardige, maar voor hem is het ook mogelijk als een rechtvaardige te leven.

Mochten wij toch in zonde vallen, dan is Jezus onze uithelper. Indien wij de overtredingen belijden, zal Hij ze wegnemen op grond van zijn vergoten bloed. Er is dus behalve het pleiten van de Heilige Geest (vers 27) ook het tussentreden van Jezus Christus bij de Vader: 'En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige' (1 Joh. 2:1). Deze tussenkomst staat dus in verband met onze overtredingen en zonden. Het pleiten van de Heilige Geest staat in verband met ons zuchten naar het zoonschap.

 

Romeinen 8:35 


Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, Of vervolging of honger, of naaktheid of gevaar, of het zwaard?

De liefde Gods wordt in het lichaam van Christus, de gemeente, geopenbaard. Daar functioneert ze, want daar is de Heilige Geest. De liefde Gods- is de band, die ons met God, met Christus en met elkander verbindt. 'Zijn banier over mij was de liefde' (Hoogl. 2:4). De liefde van God is uitgestort in onze harten door de Heilige Geest (5:5). Deze liefde houdt het lichaam van Christus bijeen. Liefde is de positieve wijze waarop men iemand benadert.

Christus is op positieve wijze met ons verbonden en de liefde Gods beoogt de verheffing van de mens. God wil hem stellen over alle werken van zijn handen en Zich voor eeuwig met hem verbinden. Wie deze liefde Gods kent, jaagt hetzelfde doel na en wil ingeschakeld worden in het heilsplan om ook anderen tot dit doel te brengen. Verdrukking of benauwdheid komen tot ons vanuit de onzienlijke en zienlijke wereld. Zij zijn evenwel niet in staat om de band met Christus te verbreken.

Niets kan de instelling van God ten opzichte van de mens veranderen. Hij blijft positief tegenover zijn volk. Paulus noemt alles op, wat van invloed zou kunnen zijn om een scheiding teweeg te brengen, maar geen enkel schepsel kan Gods raadsbesluit tegenhouden of keren. De machten willen dat wij ons van God afwenden. Daarom trachten zij ons te verleiden, onder pressie te zetten of ons te beangstigen. Satan sprak tot God: 'Strek daarentegen uw hand uit en tast zijn gebeente en zijn vlees aan of hij U dan niet openlijk zal vaarwel zeggen!' (Job 2:5).

De duivel tracht ons dus los te maken, maar Christus blijft positief. Zelfs probeert de boze de mens zover te krijgen, dat hij gaat vloeken en vraagt of God hem verdoemen wil. Dit is de bedoeling van de duivel. Door allerlei wederwaardigheden en nood tracht hij de mens ertoe te brengen God los te laten. Paulus evenwel zegt: 'Maar wij doen onszelf in alles kennen als dienaren Gods: in veel dulden, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, in slagen, in gevangenschappen, in oproeren, in moeiten, in nachten zonder slaap, in dagen zonder eten' (2 Cor. 6:4,5).

Een dienstknecht van God is bestand tegen verdrukkingen. In plaats dat al deze ellenden hem bespaard blijven, wordt hij er juist menigmaal aan blootgesteld. De Heer sprak aangaande Paulus tot Ananias: 'Ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet ter wille van mijn naam' (Hand. 9:16). Ook sprak de Heer: 'In de wereld lijdt gij verdrukking' (Joh. 16:33). Zelfs al zou de vijand het zwaard tegen de gelovigen hanteren en hun lichaam doden, zij behoeven niet te vrezen, want hun inwendige mens zal met Christus verbonden blijven en bij Hem zijn intrek nemen. Hij zal zijn tent over hen uitspannen.

 

Romeinen 8:36 


Gelijk geschreven staat: Om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen

De Psalmist heeft het bovenstaande eveneens opgemerkt, zoals wij lezen in Psalm 44:23. Ook de oudtestamentische gelovigen ondergingen hetzelfde, en evenals de profeten die voor ons geweest zijn, werden zij verdrukt, vervolgd en gedood. Voor toen en nu geldt de regel: 'Wetende, dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten' (1 Petr. 5:9). In 1 Corinthiërs 4:9 schrijft de apostel: 'Want het schijnt mij toe, dat God ons, apostelen, de laagste plaats heeft aangewezen als ten dode gedoemden, want wij zijn een schouwspel geworden voor de wereld, voor engelen en mensen' en in 2 Corinthiërs 4:11: 'Want voortdurend worden wij, die leven, aan de dood overgeleverd, om Jezus' wil'. 'Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen' (1 Cor. 15:19).

Wij worden meer verdrukt en aangevallen dan de wereld, maar de Heer belooft ons zoveel kracht dat wij ertegen bestand zijn. De boze komt om te slachten en te verderven. Hij haat ons, kan ons niet gebruiken tot zijn doeleinden en daarom ziet hij ons alleen als zijn slachtschapen. Het is hem immers niet mogelijk God van de mens af te keren en daarom tracht hij ons van God af te wenden en zo van het leven te beroven.

 

Romeinen 8:37 


Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, die ons heeft liefgehad.

Als wij volharden, zijn wij meer dan overwinnaars, want wij zijn mederegeerders en troonverwervers. Wij hebben dus verreweg de overhand. Wij zijn overwinnaars in de onzienlijke wereld en naar de inwendige mens kunnen wij standhouden door de kracht die Christus ons schenkt, onverschillig wat er op ons afkomt. Door het geloof in de kracht van de Heilige Geest kunnen wij sterke legers doen afdeinzen. Deze kracht ontvingen wij van Hem die ons heeft liefgehad en de methode van Jezus is ook onze wijze van optreden in de hemelse gewesten. Daarin ligt de overwinning verzekerd.

 

Romeinen 8:38,39 


Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here

In Johannes 3:16 lezen we dat God de wereld heeft liefgehad, maar nergens wordt zijn onvergankelijke en onveranderlijke liefde jegens de mens duidelijker geopenbaard dan ten opzichte van Jezus Christus, met degenen die in Hem zijn. Noch dood noch leven kunnen ons van God scheiden, want 'hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn des Heren' (zie voor de betekenis van dood en leven 14:7, 8).

Niets wat in het heden is of wat de toekomst brengen zal, kan de gemeente verwijderen van de liefde Gods. Geen enkel schepsel in hemel en op aarde kan in deze verhouding verandering brengen. Hij blijft bij zijn eeuwig raadsbesluit om de mens op zijn troon te brengen: 'Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst' (1 Cor. 15:23).

Boze geesten, onreine, sterke engelenvorsten, machten in de hoogte of in de hemelse gewesten, heerlegers uit de diepe afgrond of het dodenrijk, kunnen ons noch nu, noch later, vervreemden van God. Als wij in Christus zijn en blijven, zijn wij in de liefde van God. Wij kunnen onder invloed van duistere machten wel veranderen en ons afkeren, maar God blijft getrouw. Blijf daarom in Christus, dat is in zijn Woord, en leef door de kracht van zijn Geest als een lid van zijn gemeente. In Christus zijnde gaat geen mens verloren, want 'niemand zal ze uit mijn hand roven' (Joh. 10:28), zegt de Heer. Alleen als men dit zelf verkiest en wil, valt men uit.

De laatste verzen van hoofdstuk acht vormen een machtig slotakkoord van dit briefgedeelte. Zij getuigen van de zekerheid en van de overwinning der zonen Gods, die het uiteindelijke doel van het eeuwige evangelie weten te bereiken. 'Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof' (1 Joh. 5:4). Hier zien wij de 144000 met vaste tred de steile weg bergopwaarts gaan, het Lam volgende waar Hij ook heengaat, teneinde de top van de berg Sion te bereiken.

 
vorige pagina terug volgende pagina