Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Romeinen
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 6


 

Romeinen 6:1 


Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme?

De genade is de schuldvergeving, die de rechtvaardiging tot gevolg heeft. Hoe meer iemand gezondigd heeft, des te groter is zijn schuld en daardoor ook de genade, wanneer deze schuld kwijtgescholden wordt. Met de vraag: 'Wat zullen wij dan zeggen?' of 'Wat concluderen wij hieruit?' knoopt de apostel de volgende redenering vast aan zijn vorig betoog. Welke gevolgtrekking zullen wij dan maken, als bij (ie toename van de zonde, God in de gelegenheid gesteld wordt zijn genade steeds rijker te openbaren?

Zullen wij hier een aanleiding in zien om door te gaan met zondigen, zoals vijanden van het evangelie Paulus lieten zeggen: 'Laat ons het kwade doen, opdat het goede eruit voortkome' (3:8)? Is dit het gebruik dat van de genade gemaakt moet worden? Alsof deze apostel ooit geleerd zou hebben, dat men maar zondigen moet, opdat God dan meer genade zou bewijzen.

 

Romeinen 6:2 


Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven?

Wanneer een rijk man veel geld schenkt om slaven vrij te kopen, is het toch niet de bedoeling dat deze vrijgekochten zich opnieuw bij hun vroegere heer gaan melden als slaaf, ten einde opnieuw losgekocht te worden. Daarom wijst de apostel deze conclusie af, zoals de Heer eenmaal de verzoeking van satan weerstond. De genade is er immers juist om ons tot rechtvaardigen te maken en zondaar-af te doen worden.

In het vorige hoofdstuk trok Paulus een parallel tussen Adam en Christus. Nu gaat hij vergelijkingen maken tussen Christus en de gelovigen. Zijn motief is weer één voor allen die de genade zich toe-eigenen door het geloof. Paulus wijst de goddeloze redenering van de hand, dat de genade Gods rijker zou worden, dus dat men meer genade zou ontvangen, wanneer men meer zonde bezat. De overvloed van genade wijst juist op het meerdere dat de gelovige ontvangt na de schuldvergeving: de doop in de Heilige Geest, de heiligmaking en de heerlijkmaking. Wij zijn voor de zonde gestorven, dit wil zeggen dat wij de machten niet meer gehoorzamen en dat wij onze leden niet meer stellen ten dienste van de ongerechtigheid.

Wanneer zijn wij voor de zonde gestorven? Toen Jezus voor ons stierf, betaalde Hij met zijn leven voor onze schuld. Toen wij dit in het geloof aanvaardden, rekende God dat wij zelf gestorven waren en met ons oude leven onze schuld betaald hadden. Wij zijn één met onze Plaatsbekleder. Zo ging in het oude verbond de hogepriester met het bloed van het offerdier het heilige der heiligen binnen en sprengde dit voor het gehele volk op het verzoendeksel. Het was dan of iedere gelovige Israëliet een offer bracht en zijn zonden op het verzoendeksel verzoende. Door het sterven van Jezus hebben de zondemachten hun claim op ons verloren.

Vroeger leefden wij in de zonden, dat is in de gemeenschap met de boze. Nu zijn wij voor de zonde dood en hebben dus geen gemeenschap meer met de boze machten. Zoeken wij toch contact met de duivel, dan wordt ons verworven leven bedreigd. Men kan niet leven, dat is gemeenschap met God hebben, en tegelijkertijd zondige gemeenschap onderhouden met de boze. Wij kunnen niet in de zonde léven, want leven is: contact hebben met God. Wanneer wij opnieuw zondigen, wordt ons einde erger dan ons begin en zijn wij weer op reis naar de dood.

Zomin als een dode zijn vroegere leven kan voortzetten, zomin kan een christen die gerechtvaardigd is, zijn oude met de zonde verbonden leven, opnieuw opnemen. 'Want indien zij, aan de bezoedelingen der wereld ontvloden door de erkentenis van de Here en Heiland, Jezus Christus, toch weer erin verstrikt raken en erdoor overmeesterd worden, dan is hun laatste toestand erger dan de eerste' (2 Petr. 2:20).

 

Romeinen 6:3 


Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn?

In 1 Corinthiërs 12:13 staat, dat wij door één Geest tot één lichaam gedoopt zijn. Dit betekent dat wij in het lichaam van Christus ingevoegd werden. Voordat dit echter gebeurde, werden wij eerst bij diegenen gevoegd, die door het geloof deel hebben aan de dood van Christus, dus aan de verzoening. Men moet eerst in Christus' dood gedoopt worden, dus daaraan deelhebben,

voordat men deel heeft aan het lichaam van Christus, dat eeuwig leeft.

In het oude verbond werd het volk Israël 'in Mozes gedoopt in de wolk en in de zee' (1 Cor. 10:2). Allen die zich in de wolk en in het water van de Rode Zee bevonden, behoorden bij deze man Gods, stelden zich onder zijn leiding en gehoorzaamden zijn bevelen. In het nieuwe verbond zien wij de parallel: in Christus gedoopt in het water en in de Heilige Geest. Paulus veronderstelt bij de woorden: 'Of weet gij niet?' dat de christenen van zijn tijd de betekenis van de waterdoop begrepen. Met hun doop betuigden zij de gemeenschap met de laatste Adam als verbondshoofd. Zijn dood was hun onthechting aan de zonde.

 

Romeinen 6:4 


Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.

Nog steeds is het motief: één voor allen. Wij zijn ook met Hem begraven. Op welke wijze? Door die 'doop-in-zijn-dood'. Wij zijn dus begraven, doordat wij in zijn dood ondergedompeld werden, dus deel hebben gekregen aan zijn dood. Dit is geschied, opdat wij ook deel zouden hebben aan zijn opstanding. Wij geven daarvan getuigenis, wanneer wij ons laten onderdompelen in water en daaruit opstaan tot een nieuw leven. De majesteit des Vaders is zijn heerlijkheid, zijn glorie, zijn kracht, of zijn Geest. De Geest van God heeft Jezus uit de doden opgewekt. Deze zelfde Geest wekt ook ons op tot een nieuw leven, waaraan zelfs ons sterfelijk lichaam deel heeft (8:11). In Eféziërs 2:6 staat, dat God ons mede opgewekt heeft in Christus Jezus, dat is tot zijn lichaam behorende.

Wij willen de aandacht vestigen op de verschillende persoonsnamen die voor onze Heer en voor zijn gemeente in het Nieuwe Testament gebruikt worden:

1. Jezus, de naam van de Zoon des mensen, die Hem bij zijn geboorte gegeven werd en die betekent: redder of hersteller.

2. Jezus Christus, ook een naam persoonlijk voor onze Heer, waarbij de nadruk gelegd wordt, dat Hij gezalfd was met de Heilige Geest om Zich een gemeente te vergaderen, waarover Hij koning en priester zou zijn.

3. Christus Jezus is de naam voor de met de Heilige Geest gedoopte gemeente, wier hoofd de mens Jezus is.

4. Christus, dit is gezalfde, waarmee Jezus wordt aangeduid en ook soms de gemeente, die toch ook uit gezalfden bestaat. Wij zien deze naamsoverdracht meer in de Heilige Schrift. Zo wordt de naam Israël gebruikt voor een aartsvader, maar ook voor het volk dat tot zijn nageslacht behoort. David is de naam van een koning, maar ook de naam voor de legermacht die hij aanvoerde: 'David trok uit', 'David overwon' en 'David legerde zich'.

In de vorige tekst was sprake van Christus Jezus, dit wil dan zeggen het lichaam van Christus of de gemeente, waarvan Jezus het hoofd is. Wij getuigen in onze doop van deze identificatie met Jezus: wij zijn met Hem begraven en met Hem opgewekt. Ook in Filippenzen 3:10 spreekt de apostel over het gelijkvormig worden aan Christus' dood en de opstanding uit de doden door dezelfde kracht, waardoor Jezus is opgestaan. Ook daar bedoelt hij een leven identiek aan dat van Jezus.

In onze tekst wordt duidelijk het doel aangegeven, waartoe wij met Hem begraven en met Hem zijn opgestaan, namelijk dat wij in nieuwheid des levens zouden wandelen, dit wil zeggen dat onze innerlijke mens door de kracht van de Heilige Geest vernieuwd zal worden en gereinigd van alles wat aan het oude leven herinnert, om daarna op te wassen tot de maat van de wasdom van Christus. Ook Paulus jaagde naar dat doel, en hoewel hij het nog niet gegrepen had en nog niet volmaakt was, vermaant hij een ieder die zijn voet op deze weg gezet heeft, in dat spoor vérder te wandelen.

 

Romeinen 6:5-7 


Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook z~jn met hetgeen gelijk is aan zijn opstanding; dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde.

Ook hier weer één voor allen. Wij zijn samengegroeid zoals een jonge ent aan een boom. Deze deelt nu dood en leven met de stam. Zo zijn wij verbonden aan hetgeen gelijk is aan de dood van Christus, aan wat een afbeelding of nabootsing van zijn dood is. In de Canisiusvertaling staat 'samengegroeid door het beeld van zijn dood'. 'Het beeld van zijn dood' is de doop. Wij zijn dus één met Hem geworden in de doop en hebben ons hiermee met Hem geïdentificeerd. Hij is in ons en wij in Hem.

De doop reikt echter verder dan de dood en het graf. Hij beeldt ook de opstanding uit. Deze verrijzenis geschiedt door 'de kracht zijner opstanding', dat is door de Heilige Geest (Filip. 3:10). Nergens wordt door de apostel een scherper beeld gebruikt om onze verbondenheid en eenheid met Jezus Christus weer te geven. We zijn met Hem samengegroeid zoals het hoofd een onafscheidelijke eenheid vormt met het lichaam. In deze verzen zien wij dus hoe de waterdoop uitdrukking geeft aan de begrippen: dood, begrafenis en opstanding, niet in letterlijke zin, maar in het onttrokken worden aan de zondemachten en een vernieuwing in denken dat tot een christelijke levenswandel leidt.

In dit één voor allen is ook begrepen dat onze oude mens met Christus aan het vloekhout geweest is, dit wil zeggen aan de vloekdood prijsgegeven. 'Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet, door voor ons een vloek te worden; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder die aan het hout hangt' (Gal. 3:13).

De oude mens is de slaaf van de zondemachten. Hij leeft in gemeenschap met de boze geesten. In Efeziërs 2:2 wordt gezegd, dat de geest van de boze werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid. Dit oude levensprincipe is door God vervloekt of verworpen. Wanneer het contact met de duisternis verbroken is, ontstaat de nieuwe mens met een nieuw contact. Deze mens groeit en wordt van dag tot dag vernieuwd. Het woord 'lichaam' bedoelt meer dan alleen het stoffelijk omhulsel. Het ziet op de gehele mens met zijn verstand, gevoel, wil en geest.

De gehele persoon was het medium of de drager van de zonde, waardoor de machten hun wetteloosheid in de zichtbare wereld konden brengen. Dit zondelichaarn moet 'te niet gedaan worden' (Statenvertaling). Vernietigd is een sterk woord, maar het drukt goed uit dat de duivel ons niet meer als instrument mag gebruiken. De christen wordt niet uit zijn lichaam getild, maar de apostel zegt: 'Ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang' (1 Cor. 9:27).

De gehele mens was dienstbaar aan de zonde, maar wat gekruisigd is, dus dood is, kan niet meer reageren, iets uitvoeren of iemand dienen. Het lichaam is voor de zonde dood en het dode lichaam is niet meer in staat in dienst van de zonde te functioneren; de contacten zijn immers verbroken. Door de dood van de oude mens wordt aan de zonde haar kracht ontnomen. De begeerte kan niet meer door de zonde opgewekt worden of in een verkeerde richting gebogen.

Wij zijn niet langer slaven van de zondemachten, want de dood maakt alle verbindingen en heerschappijen los. Wij zijn dus vrij van de zonde zoals wij ook vrij zijn van de wet door Christus met wie wij medegestorven zijn. Bij de dood is de dienstknecht vrij van de heer, de vrouw vrij van de man, en doordat onze oude mens gestorven is, heeft de boze geen enkel recht meer op ons.

 

Romeinen 6:8-9 


Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven, daar wij weten, dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood voert geen heerschappij meer over Hem.

Wij zijn in het geloof met Christus gestorven. Eén stierf voor allen. Indien wij ons dit toe-eigenen, geloven wij ook verder, namelijk dat wij door Hem leven. Leven is verbinding hebben met God, uit wie alle leven is. Door ons sterven met Christus verbreken wij de banden met de zondemachten, dus met de dood. Door onze opstanding met Christus ontvangen wij de band met het leven, dat is met God. Te allen tijde mag de christen zich met Christus identificeren. Dit is het geheim van het nieuwe verbond. Zijn leven is ons leven en zijn opstanding is onze opstanding. Wij zijn wezensgelijk met onze Heer. 'In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij (Hand. 17:28).

'Wie in Hem gelooft, heeft eeuwig leven'. Dit geldt niet alleen voor nu, wanneer wij de heiligende kracht van het nieuwe leven smaken, maar 'wij zullen met Hem leven' ook in de toekomst en de kracht van zijn verrijzenis in ons, eeuwig ervaren. Wanneer wij door onze doop getuigen dat wij met Christus gestorven zijn, schrijven wij aan deze doop geen magische uitwerking toe. Wij leren dus niet, dat wij als een volwassen geestelijk levend mens opstaan. De apostel heeft het over een geloofswég, die ten leven voert en die wij beginnen te betreden. In het geloof aanvaarden wij de kracht van de Geest, die dit leven mogelijk maakt.

De laatste vijand is verslagen, want Christus heeft de dood overwonnen. Deze tegenstander moet het dus voortaan altijd tegen onze Heer afleggen en tegen allen die in Hem zijn. Zij zullen de dood in eeuwigheid niet aanschouwen, noch smaken (Joh. 8:51, 52). Voor de christen is er geen dood of dodenrijk. Bij het heengaan neemt hij zijn intrek bij de Heer (2 Cor. 5:8). De dood heeft wel heerschappij over Jezus gehad, want Hij is gestorven en in het dodenrijk nedergedaald. Op Golgotha werd Hij prijsgegeven aan de machten der duisternis. Daarna werd Hij aan de macht van de dood overgegeven.

Paulus vervangt het werkwoord 'geloven' hier door 'weten' om zijn absolute zekerheid aangaande deze overwinning op de dood uit te drukken. Door zijn enorme kennis van het Godsrijk is ook hier 'het geloof de zekerheid der dingen' (Hebr. 11:1).

 

Romeinen 6:10 


Want wat zijn dood betreft, is Hij voor de eens en voor altijd gestorven; wat zijn leven betreft, leeft Hij voor God.

Het sterven van Jezus was voldoende om alle schuld te delgen. Dit behoeft nooit meer herhaald te worden. Het is één voor allen en eens voor altijd. 'Want dit laatste heeft Hij eens voor altijd gedaan, toen Hij Zichzelf ten offer bracht' (Hebr. 7:27). Door zijn leven te geven, heeft Jezus de claim die de zondemachten op ons hadden, verbroken en de slagboom die ons scheidde van een heilig en rechtvaardig God, verwijderd. Dan klinkt het: 'Gaat in door de enge poort', dat is: aanvaardt de vergeving van zonden en gaat als een rechtvaardige binnen in het rijk van God.

Na zijn opstanding leeft Christus voor God. Hij heeft gezegd: 'Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde'. Daarom staat er dat Hij na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet heeft aan de rechterhand van de majesteit in de hoge (Hebr. 1:3). De Vader heeft Hem alle dingen overgegeven, dit wil zeggen dat God het ganse herstelplan aan Hem heeft toevertrouwd. Jezus is de bouwer van het huis, de gemeente, en daarmee zal Hij de ganse schepping bevrijden en herstellen. Wanneer Hij alles voltooid heeft, zal Hij ook alles weer aan de Vader overgeven. 'Hij leeft voor God' betekent dus dat Hij al zijn kracht, zijn macht en zijn gaven gebruikt om Gods plan te realiseren.

 

Romeinen 6:11 


Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wèl dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus.

De gelovige wordt geïdentificeerd met Christus. Hij is met Hem gekruisigd, gestorven, begraven en opgestaan uit de doden. Zo moet hij zichzelf voortdurend beschouwen en uit dat geloof leven; hierin ligt de overwinning op de zonde. Het moet voor hem vaststaan, dit is, hij moet zeker weten dat hij geen contact met de boze heeft, omdat hij met Christus gestorven is. 'En voor allen is Hij gestorven, opdat zij, die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt' (2 Cor. 5:15).

Wie voor Christus leeft, stelt zich al opwassende ten dienste van Christus als medearbeider in dienst van God. Wanneer iemand 'in Christus' is, dat is in diens woorden blijft door het geloof, groeit hij in gehoorzaamheid op naar Gods wetten en geboden. Dit nieuwe leven kan hij naar de mate van zijn wasdom ten dienste stellen tot herstel en opbouw van de schepping Gods.

De betekenisvolle uitdrukking 'in Christus Jezus' wordt hier gebruikt om aan te tonen hoe God ons ziet als lid van de gemeente, hoe hoofd en lichaam tezamen verbonden zijn, tezamen functioneren en tezamen arbeiden en op welke wijze wij vrede, gerechtigheid, blijdschap, dat is leven ontvangen, nu en voor eeuwig.

 

Romeinen 6:12,13 


Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfèlijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerten zoudt gehoorzamen, en stelt uw leden niet langer als wapenen der ongerechtigheid ten dienste van de zonde, maar stelt u ten dienste van God, als mensen, die dood zijn geweest, maar thans leven, en stelt uw leden als wapenen der gerechtigheid ten dienste van God.

Uit deze teksten blijkt heel duidelijk dat zonde veroorzaakt wordt door boze geesten, die verkeerde begeerten opwekken en het lichaam van de mens gebruiken om hun wil en hun geaardheid in deze wereld te openbaren. Zij beginnen met verleiding en eindigen met als koningen over de mens te heersen en hem als slaaf dienstbaar te maken. Zij verduisteren het verstand en zij leggen hun haat, wrevel en hun angst in het gevoelsleven van hun slachtoffers. Zij remmen de activiteit tot ieder goed werk af en richten de aandacht op nutteloze en wetteloze bezigheden. Ook trachten zij het lichaam met zijn zintuigen op het kwade te richten.

Alle functies van de mens zijn gebonden aan een vernederd en sterfelijk lichaam. Deze vernedering en sterfelijkheid zijn juist ontstaan, omdat het lichaam ten dienste gesteld werd en gehoorzaamde aan de lusten van de machten der duisternis.

Als iemand zich afkeert van de zonde en zich tot God bekeert, moet hij zich op geen enkele wijze meer door de boze laten verleiden of gebruiken. Integendeel, hij moet gaan wandelen in nieuwheid des levens. Laat daarom de zonde geen heerschappij voeren, want niemand kan twee heren dienen!De apostel vermaant hier dus de gelovigen te breken met de machten der duisternis, hen niet langer te gehoorzamen en niet toe te laten om te heersen. Dan wekt Paulus de gelovigen op zelf over hun leden te beschikken en ze bewust in dienst van God te stellen. Door voor de zonde te sterven heeft de mens weer de beschikking over zijn functies gekregen en mag hij ze ten dienste stellen van zijn nieuwe Meester, opdat Deze zijn gedachten en zijn wetten erdoor in de wereld kan openbaren.

Onder 'leden' verstaan wij niet alleen ledematen zoals handen en voeten, maar in de eerste plaats wel het vermogen om te denken, het verstand, maar ook de wil en het gevoel. De apostel schrijft bijvoorbeeld: 'Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op aarde zijn' (Col. 3:2), of: 'Al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat'(Filip. 4:8). Stel dus je gedachteleven volkomen in dienst van de Heer!

Opgewekt wordt, om alles wat het gevoelsleven verontreinigt en in verkeerde richting stuurt, zoals: toorn, heftigheid, haat, nijd en jaloezie, af te leggen. Het gevoelsleven in dienst van God gesteld, zal blijdschap en vreugde des Heren ervaren, met de vrede die alle verstand te boven gaat.

Een klein lid, dat nochtans een hoge toon voert, is de tong (Jac. 3:5). Zij is een instrument dat in de oude mens door de boze veelvuldig en op geraffineerde wijze gebruikt werd. De mens die zijn tong in dienst van de boze stelt, om leugen, valsheid en laster in de wereld te brengen, bezoedelt hiermee zijn gehele lichaam. In dienst van God gesteld, zullen al de woorden die wij spreken, zijn 'als van God' (1 Petr. 4:11).

Onze zintuigen moeten wij beheersen en ter beschikking van God stellen. Het oor moeten wij sluiten voor het kwade. De begeerte der ogen is niet van de Vader, noch de lusten van het vlees, namelijk het onzuivere gevoel. Ook de overtrokken begeerten tot prikkeling van seks en smaakgevoelens moeten afgelegd worden, want de mens Gods openbaart zich matig en kuis in deze wereld.

In dienst van God gesteld, zullen al onze leden, ons gehele lichaam, functioneren naar de wetten Gods en daardoor gezond zijn. Zo zullen zij door Hem gebruikt kunnen worden om waarheid en gerechtigheid in deze wereld te openbaren, als wapenen in de strijd tegen de boze en als instrument, teneinde te bouwen volgens het plan Gods.

 

Romeinen 6:14 


Immers, de zonde zal over u geen heerschappij voeren, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade.

Het voegwoordelijke bijwoord 'immers' verbindt de uitspraak van de apostel met het voorgaande betoog. Wanneer de christen gedoopt is en belijdt dat hij in alles geïdentificeerd wil zijn met Christus, volgt de belofte: dan zal de zonde geen heerschappij over u voeren. Deze toezegging werkt echter slechts onder de voorwaarde, dat hij dan onder de genade leeft en niet onder de wet.

Aan de andere kant is er sprake van een gebod met een belofte. De zonde moet over u niet heersen, want gij zijt onder de genade. De zonde is namelijk een macht, die het leven van de christen onder zijn heerschappij wil brengen, maar God heeft de duivel ieder recht om over hem te heersen, ontnomen; de christen is hierdoor onder de genade gekomen. Het is mogelijk geworden om niet te zondigen vanwege de genade Gods, want deze bevat ook de belofte van de uitstorting van de Heilige Geest in het hart (de inwendige mens).

Dit was in het oude verbond nooit geschied. Daardoor was er toen geen overwinning over de zonde. De menselijke geest was niet in staat een doeltreffende zege te behalen. Dit geschiedt nu door de kracht van de Heilige Geest, die in de christen woont en waarvan gezegd kan worden: 'Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn' (Joh. 14:16).

 

Romeinen 6:15 


Wat dan? Zullen wij zondigen, omdat wij niet onder de wet, maar onder de genade zijn? Volstrekt niet.'

Onder de wet heeft men een leven lang nodig om te werken, ten einde de rechtvaardigheid te bereiken. Het eindpunt van de wet is de rechtvaardigheid, dat wil zeggen, om een rechtvaardige te zijn, moest men zijn ganse leven de wet onderhouden en iedere overtreding belijden, boete doen en door middel van offers verzoening ontvangen.

De brief aan de Romeinen gaat over het verschil tussen de wet en de genade, over het verschil tussen Jood en christen. De genade vraagt geloof in het offer van Christus, waarop de mens gerechtigheid ontvangt. In de genade is de gerechtigheid niet het einddoel, maar het begin. Indien men de wet houdt, eindigt men met de gerechtigheid. Wanneer men in de genade leeft, begint men ermee.

Onder de wet kan men zich geen zonde tolereren, omdat men dan de gerechtigheid niet bereikt. Men moet dus goed opletten om niet te zondigen. De vraag rijst of men nu onder de genade levende, zich wel zonde kan permitteren, omdat men de gerechtigheid reeds van de aanvang af bezit en de vergiffenis ieder ogenblik vanuit de genade ontvangen kan worden.

De wet was het document dat de overtreder 'bedreigde'. Alle wetten, waaraan inzettingen verbonden waren, hielden het volk onder de bedreiging van straf. Onder de genade, die Jezus Christus bewerkte, zijn geen inzettingen meer en geen straffen op de zonde.

In het oude verbond werd degene die vloekte, gedood. Wie bij een waarzegger geweest was, moest gestenigd worden. Wie zonder opzet zondigde, moest een offer brengen. In het nieuwe verbond geldt: 'Als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige' (1 Joh. 2:1).

In het nieuwe verbond is geen straf op de zonde. Alleen de wereldlijke rechter is 'de toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft' (13:4). God heeft immers de wet van de Sinaï met haar beloningen en straffen aan het kruis genageld en weggedaan (zie Col. 2:14). Voor wie gelooft dat het offer van Jezus Christus voldoende was om de straf op de zonde weg te nemen, heeft de wet van de Sinaï afgedaan.

Maar wie in het nieuwe verbond volhardt in het kwade en meent zich dit wel te kunnen veroorloven nu hij onder de genade is, wordt als een verdorde rank afgesneden en overgeleverd aan het vuur van de machten der duisternis in de onzienlijke wereld. Daarom is het antwoord van de apostel zo pertinent en zeker: 'Volstrekt niet! Dat nooit!'

De apostel schuift de wet van de Sinaï volledig terzijde als verouderd en onbruikbaar. Daarom stellen de Joodse christenen de vraag: 'Als wij dan geen wet meer hebben, kunnen wij dan maar doen wat ons in de zin komt?' Als wij niets met de wet te maken hebben, kunnen wij dan maar zondigen? Vele christenen in onze tijd redeneren op dezelfde wijze. Ook zij beluisteren wekelijks de wet van de Sinaï, daar zij menen dat men zonder deze wet een vrijbrief heeft om maar raak te leven, dat er dan geen tucht meer zou zijn en geen kennis van zonde. Paulus gaat evenwel aantonen, dat de vrijheid, die de kinderen Gods in het nieuwe verbond hebben, niet los staat van de bevrijder, en dat de volmaakte vrijheid een volmaakte dienst met zich meebrengt.

 

Romeinen 6:16 


Weet gij niet, dat gij hem, in wiens dienst gij u stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven, hetzij dan van de zonde tot de dood, hetzij van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid?

Zondigen is gehoorzamen aan machten der duisternis en zijn leden stellen in hun dienst. Jezus heeft ons vrijgemaakt van de zonde. Daarom is Hij onze verlosser of bevrijder. Wanneer gezegd wordt: 'Laat ons zondigen, opdat de genade groter worde', verkiest men opnieuw de slavernij onder de machten der duisternis. Men zal deze machten dan ook weer moeten gehoorzamen, terwijl Christus ons juist vrijgekocht had, opdat wij Hem zouden gehoorzamen en onze leden in zijn dienst zouden stellen. Wanneer een gelovige opnieuw gaat zondigen, zullen de machten der duisternis hem belonen met de dood, en 'zijn laatste toestand zal erger zijn dan de eerste', toen hij Christus nog niet kende.

Uit het woordje 'dienst' blijkt opnieuw dat de zonde een geestelijke macht is, zoals God ook een geestelijke autoriteit is. Men onderwerpt zich in gehoorzaamheid of aan de ene of aan de andere. Maar niemand kan twee heren dienen! Wie vergroeid is met de zondemachten, zal met hen de dood ingaan, maar wie samengegroeid is met Christus, zal zich Hem ten dienste stellen en Hem gehoorzamen en daardoor in de gerechtigheid blijven en het eeuwige leven verwerven.

 

Romeinen 6:17,18 


Maar Gode zij dank: gij waart slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u overgeleverd is; en, vrijgemaakt van de zonde, zijt gij in dienst gekomen van de gerechtigheid.

'Gij wáárt slaven der zonde', ook gij die getracht hebt door het onderhouden van de wet in gerechtigheid te leven. Gij wáárt zondeslaven, maar nu zijt gij in dienst gekomen van een andere meester 'aan wie gij overhandigd werd', zoals 'die u overgeleverd is' ook vertaald kan worden. Van deze nieuwe eigenaar hadden zij kennis gekregen in het onderricht dat zij ontvangen hadden. In de apostolische boodschap was hun verteld van Christus, van verlossing, van bevrijding, van een doop in de Heilige Geest en van een nieuw leven in dienst van God. Paulus wijst hier op het ontzaglijke belang van het onderricht of het onderwijs, want het geloof in de ware God is door het gehoor en dat weer door het gepredikte woord, en wel door het volle evangelie.

Wij moeten inzicht hebben in de hemelse gewesten of in de geestelijke wereld om God werkelijk als slaaf te kunnen dienen. Door dit onderricht leren wij de weg kennen naar de vrijheid en weten wij hoe wij los kunnen komen en los kunnen blijven van de vijand, onze vroegere meester. Goed onderwijs alleen doet verstaan, dat 'Eén voor allen gestorven is en dat wij dan ook voor de zonde dood zijn'.

Er is een dankgebed nodig, omdat de heilsweg niet berust op inspanning volgens de wet, maar op genade. Paulus prijst de Heer vanwege deze grote genadegift. Merk op dat het aanvaarden van het onderricht 'van harte' was. De mens die hongert en dorst naar de gerechtigheid weet immers door dit onderwijs, dat de beloofde blijdschap en rust ook voor hem realiteit zullen zijn, wanneer hij gehoorzaam blijft. Hij greep deze boodschap des heils spontaan aan, omdat hij wist dat er geen andere weg tot ontkoming was. Hij wil in dit spoor ook verder gaan, dus ook een dienstknecht van Christus blijven.

De zondemachten hebben geen recht meer op ons. Wij zijn immers 'der zonde gestorven' (vers 2). Maar de boze geesten zijn wetteloos en weigeren ons met rust te laten. Zij trachten ons voortdurend opnieuw te verleiden, en blijven aanvallen. Zij blijven dus werkzaam. In de naam van Jezus en op grond van zijn verzoenend werk kunnen wij echter door de kracht van de Heilige Geest deze machten weerstaan en de demonen die ons wederrechtelijk gebonden houden, uitdrijven.

In dit verband zij opgemerkt dat het weinig zin heeft om onbekeerden te bevrijden. De boze geesten komen dan toch terug en dikwijls met groter kracht. Wel is het soms nodig de invloed van bepaalde machten bij een onbekeerde te breken, opdat zo iemand een keuze voor de Heer kan doen. Boze geesten kunnen dus een mens tegen diens wil beletten tot het geloof te komen. Zo kan bijvoorbeeld een leergeest iemand in een bepaalde richting drijven. Willens en wetens zet hij dan zijn hart erop deze weg te gaan.

Staat zo'n persoon dan toe dat men het contact met deze dwaalgeest verbreekt, dan komt zijn wil vrij om een nieuwe weg te kiezen. Zo worden velen gebonden door 'vrome' geesten, die hun voorhouden: 'Je kunt niets, je bent onmachtig en het moet je gegeven worden'. Deze denkwijze blokkeert de weg naar de gerechtigheid en het heil. In dienst van de gerechtigheid wil zeggen: in dienst van God. Dit is in tegenstelling met de dienst van de ongerechtigheid of met die van de duivel.

 

Romeinen 6:19 


Ik zeg dit van menselijk standpunt om de zwakheid van uw vlees. Want gelijk gij uw leden gesteld hebt ten dienste van de onreinheid en van de wetteloosheid tot wetteloosheid, zo stelt nu uw leden ten dienste van de gerechtigheid tot heiliging.

Paulus spreekt in beelden of in gelijkenissen, die ontleend zijn aan het menselijke leven. Het gaat hier om de verhouding van slaaf en heer. Dit beeld was wel uit het leven van iedere dag gegrepen. De hele wereld was in die tijd in deze twee categorieën verdeeld. Paulus doet dit vanwege de zwakheid van het vlees, opdat hij des te beter begrepen zou worden. De geestelijke zaken worden dus door de apostel in natuurlijke beelden uitgedrukt. Dit was ook de manier waarop de Heer zelf de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen bekend maakte, zoals ook in Mattheüs 13:10 gevraagd wordt: 'Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen?'

Eigenlijk is de dienst van onze Heer niet met een slavenjuk te vergelijken, want het is een dienen in liefde en in ware vrijheid. Onreinheid en wetteloosheid zijn wezenskenmerken van de machten uit het rijk der duisternis. Alle geesten zijn onrein en 'zonde is wetteloosheid'. Wie inzicht begint te krijgen in het Koninkrijk der hemelen leest daarom: 'Stelt uw leden niet ten dienste van de onreine en weiteloze machten, want zij bewerken in u en door u heen de wetteloosheid'. Deze geesten bedoelen door de mens heen, hun wezen van wetteloosheid en zonde in de zienlijke wereld te brengen.

In dienst van de gerechtigheid betekent in dienst van God uit wie alle recht is en die alles laat functioneren naar vaste wetten. Uit Hem is de reinheid en de wetmatigheid en het is zijn wil dat deze in de mens werkzaam zijn en door de piens heen in de wereld geopenbaard worden. Daartoe wordt de mens geheiligd en geheeld. Iedere beschadiging die door de dienst aan de wetteloosheid veroorzaakt werd, wordt dan weggenomen. Wanneer er gesproken wordt over heiliging, betekent dit afzondering van het kwade naar geest, ziel of lichaam, en van herstel of heling.

 

Romeinen 6:20,21 


Want toen gij slaven waart der zonde, waart gij vrij van de gerechtigheid. Wat voor vrucht hadt gij toen? Dingen, waarover gij u nu schaamt; immers, het einde daarvan is de dood.

'Vrij van de gerechtigheid' betekent dat men geen slaaf is van God, dus niet wandelt en handelt naar de wetten van God. Niemand kan twee heren dienen. Of men is een slaaf van de machten der duisternis en openbaart dan de ongerechtigheid, of men is een dienstknecht van God en openbaart de gerechtigheid.

De apostel gebruikt hier de verleden tijd 'waart'. De christenen tot wie de apostel zich richtte, hadden met de zonde gebroken. Ook Johannes verblijdde zich in deze zege op de vijand met de woorden: 'Ik schrijf u, jongelingen, want gij hebt de boze overwonnen'(1 Joh. 2:13).

Vrucht is hetgeen voortkomt uit de gemeenschap van de menselijke geest met de Heilige Geest of met de boze geesten (lees Jac. 1:15). De vrucht van het vlees dat zich ten dienste gesteld heeft van de boze geesten, wordt in Galaten 5:19 genoemd, zoals: 'Hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke'. Al deze ongerechtigheden kwamen in het vroegere leven van de christenen voor.

Een ware gelovige schaamt zich voor de zonde, omdat zij een gemeenschap veronderstelt, die bij haat. Zonde voert immers tot scheiding tussen God en mens, dat is de geestelijke dood. De christen wil echter leven en dit kan alleen door de ware verbinding met God, die de bron is van alle leven.

 

Romeinen 6:22 


Maar thans, vrijgemaakt van de zonde en in de dienst van God gekomen, hebt gij tot vrucht uw heiliging en als einde het eeuwige leven.

Wij zijn vrijgemaakt door de wet van de Geest des levens (8:2). Deze wet vervangt die van de Sinaï, die alleen slaven van de zonde voortbrengt. De wet van de Sinaï is voor de mens wiens wandel op de aarde is, maar 'de wet van de Geest des levens' voor degene die in de hemel wandelt. Om deze vrijmaking te realiseren, moet de mens zijn zinnen oefenen in het onderscheiden van goed en kwaad. Hij moet gedoopt zijn met de Heilige Geest om de boze machten te kunnen verdrijven en te weerstaan. Door de kracht van de Heilige Geest kan hij dan geheeld worden, want heiliging is afzondering van de zonde en volkomen heling.

Uit de gemeenschap van de menselijke geest met de Heilige Geest ontstaat een vrucht. Deze wordt naar haar verwekker: vrucht van de Heilige Geest genoemd. Zij is 'liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing' (Gal. 5:22).

Met het woordje 'einde' (télos) bedoelt de apostel weer de verwerkelijking van een doel; dit is het eeuwige leven. Een leven kan slechts eeuwig zijn, indien het helemaal overeenstemt met de wetten van God en als het blijft in de geboden van onze Heer, dat is in zijn woorden. Zulk een leven kan eeuwig standhouden, omdat het kwaliteitsleven is. Wanneer de mens uit de wetten van God geraakt, gaat zijn leven stuk. Als een auto goed verzorgd wordt en er verstandig mee wordt gereden, gaat hij lang mee. Wie op de weg Gods wandelt en wie leeft naar zijn wetten, kan dit eeuwig volhouden.

Wellicht zal hij zijn vernederd en vergankelijk lichaam moeten loslaten bij het sterven, maar ziel en geest leven verder in gemeenschap met de Heer, die zijn tent dan over hem uitspreidt tot de dag dat zijn geestelijk lichaam wordt opgewekt, dit wil zeggen het signaal ontvangt om op te staan ten einde in de natuurlijke wereld te gaan functioneren. Op deze wijze zal hij in onvergankelijkheid voor eeuwig met de Heer voortleven.

 

Romeinen 6:23 


Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here.

Wie de duivel dient, ontvangt hiervoor loon. Dit bestaat uit de ontbinding en de ontwrichting van het leven, hetgeen culmineert in de dood naar geest, ziel en lichaam. Zoals een misdadiger zijn 'verdiende loon' ontvangt in zijn gevangenisstraf, zo ontvangt de zondaar zijn beloning in een eeuwige scheiding van God die leven is. Hij vergadert zichzelf toorn als een schat, in de dag des toorns (Rom. 2:5 St. Vert.).

God keert ook loon uit en wel aan Hem, die het werk Gods op aarde verrichtte. Jezus sprak: 'Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen dat Gij Mij te doen gegeven hebt'. Als loon ontving Hij de gemeente: 'Om aan al wat Gij Hem gegeven hebt, eeuwig leven te schenken' (Joh. 17:4, 2). Van onze Heer wordt gezegd, dat zijn loon (de gemeente) bij Hem is (Jes. 40:10). Wie in Christus Jezus is, dat is zich in zijn lichaam bevindt en in zijn woorden blijft, heeft deel aan het eeuwige leven. Dit voorrecht is hem ten deel gevallen niet uit verdienste, maar uit genade door het geloof. De rijkdom van genade omsluit ook nog de belofte, dat hetgeen in ons nog vergankelijk is, ook onvergankelijkheid zal aandoen om eeuwig te kunnen leven (1 Cor. 15:53).

 
vorige pagina terug volgende pagina