Stichting Uitgeverij Rhemaprint

De eerste brief aan de Corinthiërs
Gezag en orde in de gemeente

 
vorige pagina inhoud volgende pagina

1 Corinthiërs 14


 

1 Corinthiërs 14:1

Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes, doch vooral naar het profeteren.

De liefde en de gaven behoren te zamen te gaan. Natuurlijke talenten komen het beste tot hun recht, wanneer ze in dienst gesteld worden van de naaste. Zo behoren ook de geestelijke begaafdheden verbonden te zijn met de goddelijke liefde. Haar najagen betekent letterlijk haar achtervolgen of achternazitten. Men moet dus buitengewoon veel moeite doen om deze geestesgesteldheid te verwerven, maar zij is het waard, omdat zij het wezenskenmerk van het Koninkrijk Gods openbaart. Wie volmaakt wil zijn zoals de hemelse Vader dit is, zal de weg der zelfverloochenende liefde moeten gaan.

Tegelijkertijd moet de christen streven of begerig verlangen naar de 'pneumatika', in hoofdstuk 12:1 vertaald door 'de uitingen des geestes' en hier door 'geestelijke gaven', dus naar de zaken uit de geestelijke wereld. Deze zijn voor de christen niet onbereikbaar, hij behoeft ze niet af te wachten en ze vallen hem niet 'ten deel' zoals visioenen, maar ze zijn alle latent in de met de Heilige Geest gedoopte gelovige aanwezig. Ze moeten dus in hem ontwikkeld worden. Het werkwoord 'streven' sluit iedere lijdelijkheid uit. De charismata zijn onontbeerlijk in de stijd die wij hebben tegen de overste van deze wereld, die met zijn wet van zonde en dood in déze bedeling heerschappij uitoefent. Door het gebruik van de geestelijke begaafdheden kunnen wij de overwinning behalen op de onzienlijke vijanden en zo de gemeente Gods stichten en bouwen. Door middel van de geestelijke gaven verzamelen wij ons schatten in de hemel en hierdoor wordt de statuur van ons geestelijke lichaam of onze innerlijke mens bepaald.

Als de allerbelangrijkste gave wordt hier de profetie genoemd. Natuurlijk wordt dan de vraag gesteld: waarom? De apostel had juist het vorige hoofdstuk beëindigd met te wijzen op de hoge en blijvende waarde van het geloof en de hoop. Tot in de eeuwen der eeuwen zal de geredde mens blijven geloven en hopen. Wij weten dat voor onze tijd het geloof zich hecht aan het gepredikte woord van God, zoals dit vanouds door de profeten en door de apostelen is overgeleverd. Ook wordt evenwel ons geloof gebouwd door hetgeen de Heilige Geest door middel van de hedendaagse profeten openbaart. Ook hiervoor geldt dat het geloof uit het horen is door het woord van Christus (Rom. 10:17). De profetie voedt dus het geloof, en daar de geestelijke mens moet leven van geloof, is zij van de hoogste waarde. Indien het geloof blijvend is, zullen er ook altijd woorden Gods en uitingen van zijn plan en zijn beloften moeten zijn.

Ook de eeuwige hoop zal zich vast blijven hechten aan de toezeggingen van God. Geloven en hopen zijn dus verbonden met het profetische woord. Wanneer God alles in allen is, zullen in de mens steeds de gedachten van God geopenbaard worden door de geest der profetie.

 

1 Corinthiërs 14:2

Want wie in een tong spreekt spreekt niet tot mensen, maar tot God, want niemand verstaat het; door de Geest spreekt hij geheimenissen.

Een van de heerlijkste gaven die God aan de menselijke geest geschonken heeft, is het vermogen om met andere geesten en zelfs met God te communiceren en te converseren, dit wil zeggen gemeenschap te hebben en gedachten uit te wisselen. Onze geest creëert gedachten en kan deze doorgeven door middel van de taal. De gedachten worden door het verstand via de hersenen tot woorden en zinnen gemaakt en dan in de natuurlijke wereld gebracht, waar ze door anderen kunnen worden opgevangen, opgetekend of op een band vastgelegd. De mens gebruikt daarbij klanken die op zichzelf geen betekenis hebben, maar die systematisch geordend de gedachten vertolken. Zoals de regels bij het schaken een oneindig aantal mogelijkheden bieden aan het spel der deelnemers, zo zijn deze klanken een soort code om in telkens nieuwe combinaties over nieuwe onderwerpen bij andere mensen voorstellingen op te roepen.

Het taalgebruik is dus een functie van de hogere geestenwereld, evenals bijvoorbeeld het geloof. Daarom kunnen ook engelen met elkaar spreken, maar dieren en planten niet. Dieren kunnen slechts klanken voortbrengen om aan hun gevoelsleven uitdrukking te geven. Dit komt bijde mens ook voor, bijvoorbeeld wanneer hij schrikt, pijn heeft of blij is.

De engelen, die alleen tot de onzienlijke wereld behoren, kunnen zich natuurlijk niet hoorbaar uitdrukken, maar zij brengen hun gedachten rechtstreeks over. Wij laten hier de mogelijkheid buiten beschouwing, dat zij zich zichtbaar manifesteren, zoals bijvoorbeeld bij Abraham, Gideon, Manoah of op de velden van Eftatha. Zo kunnen leugengeesten of dwaalgeesten de mens béinvloeden door onhoorbaar hun gedachten te infiltreren. Wie hier geen inzicht in heeft, meent dat deze gedachten door hemzelf zijn voortgebracht, maar Johannes schreef waarschuwend: 'Beproeft de geesten, of zij uit God zijn' (1 Joh. 4:l). Ook de Heilige Geest wil onze menselijke geest en daarmee ons gedachtenleven inspireren, zodat wij in staat zijn de woorden Gods uit te spreken (1 Petr. 4:11).

Er staat: 'Zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken' (Hand. 2:4). Bij de doop in de Heilige Geest wordt in geloof en vertrouwen de menselijke geest met de goddelijke Geest verbonden. Deze laatste neemt dan bij de mens zijn intrek. Onze geest is niet door en door verdorven; maar gereinigd door het bloed van Christus, is hij een waardige partner van de Heilige Geest, zoals er staat: 'Die Geest getuigt met onze geest' (Rom. 8:16). Vanaf dat ogenblik zal de christen zich moeten leren bewegen in de geestelijke wereld van het Koninkrijk der hemelen. Er gaat een nieuwe wereld voor hem open en dit vereist dat zijn geestelijk oor en zijn geestelijk oog, organen van zijn geestelijk of inwendig lichaam, beginnen te functioneren en zich verder ontwikkelen. De natuurlijke mens moet een geestelijke mens worden.

Nu leert de natuur dat de ontwikkeling van de menselijke geest begint bij het gebruik van de taal. De baby neemt de woorden van moeder over en reproduceert deze al pratende, hoewel hij van de inhoud niets begrijpt. Op gelijksoortige wijze vangt de ontplooiing van het geestelijke kind van God aan, doordat het in de onzienlijke wereld het spreken van God in een vreemde taal hoort en reproduceert. Na de ontplooiing van de natuurlijke mens behoort die van de geestelijke mens te volgen, want 'het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke' (15:46).

De gelovige neemt dus de klanken en woorden in gehoorzaamheid over, en door ze uit te spreken brengt de menselijke geest ze in de natuurlijke wereld, hoewel hijzelf niets verstaat van de zin, van de inhoud en van de bedoeling ervan, 'want wie in een tong spreekt, spreekt niet tot mensen, maar tot God, want niemand verstaat het; door de Geest spreekt hij verborgenheden'.

Doordat tussen de onontwikkelde geest van het kleine kind en zijn moeder een verbinding gelegd wordt, kan de laatste bouwen aan de geestelijke groei van haar kleine. Indien zij niet tot het kind praat, kan zij de ontplooiing van zijn geestje niet stimuleren. De peuter begrijpt aanvankelijk niets van wat zijn moeder vertelt, maar deze tracht toch contact met haar kind te krijgen. Hoe heerlijk is het dan voor haar, wanneer zij bij de kleine de eerste spontane reacties waarneemt. Zij bemerkt dan dat haar kind zich op haar afgestemd heeft, haar hoort en haar gaat napraten. Hierdoor bouwt de kleine zichzelf op!

In dit vers wordt een contrast genoemd tussen de glossolalie en de profetie. De glossolalie richt zich niet op mensen, maar op God. Geen mens begrijpt de inhoud van het gesprokene, ook de tongenspreker zelf niet. Hij verklankt slechts in onverstaanbare woorden wat de Heilige Geest hem geeft uit te spreken. Men kan ook met de Lutherse vertaling lezen: 'In de geest spreekt hij verborgenheden'. 'Pneumati' kan ook opgevat worden als: door de geest van de spreker. Dit betekent dat de tongenspreker met zijn geest bezig is in het Koninkrijk der hemelen. Door het spreken in tongen wordt de andere broeder of zuster in de gemeente niet opgebouwd en niet geholpen. Alleen God verstaat de bedoeling en inhoud ervan. De mens heeft daarbij gedachten van lof, aanbidding, droefheid, dankzegging en strijd; terwijl Gods Geest de woorden vormt. In de geestelijke wereld spreekt de mens 'mysteria' of geheimenissen uit, want deze zijn voor hem verborgen en ze behoren tot de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen.

 

1 Corinthiërs 14:3,4

Daarom maak ik u bekend, dat niemand, door de Geest Gods sprekende, zegt: Vervloekt is Jezus; en dat niemand kan zeggen. Jezus is Here, dan door de Heilige Geest.

De profetie geeft de gedachten van God door aan mensen. Hierdoor worden zij gesticht of 'opgebouwd', zoals er letterlijk staat. De hoorders moeten dus wel het gesprokene verstaan, anders kunnen zij er niet door gezegend worden. In de tekst ontbreekt in het Grieks het lidwoord 'de' voor 'mensen'. Wij kunnen dus in verband met het voorgaande lezen: 'Want wie met een tong spreekt, spreekt niet tot mensen', maar wie profeteert, spreekt (wel) tot mensen.

Wie het profetische woord in zich opneemt, wordt vernieuwd in zijn denken. Het proces van de wedergeboorte gaat dus in hem verder. De profeten van en in de eigen gemeente vermanen, vertroosten en bemoedigen, want God is immers rijk aan barmhartigheid en ontferming Oac. 5:11). Profeten die de leden van de gemeente angst aanjagen, die hen terneerdrukken, die de blijdschap, de vrede en de rust roven, zijn geen goede herders der kudde, of zij behoren er niet toe. Zo waarschuwde Paulus in 2 Thessalonicenzen 2:2 voor geestesuitingen in verband met de nabije komst des Heren, die de hoorders hun bezinning deden verliezen. God is altijd vol liefde en Hij staat altijd positief ten opzichte van zijn volk. Bij vermaning geldt altijd nog, dat haar doel is: liefde die voortspruit uit een rein hart, een goed geweten en een ongeveinsd geloof (1 Tim. 1:5). Bij de profetie zal zij dus bewerken dat bij eventuele zonden of struikelingen der leden, de gemeenschap met God wordt hersteld en dat het klimaat van het rijk Gods, dat resulteert in vrede, gerechtigheid en blijdschap, weer gevonden wordt. Het lichaam des Heren wordt niet sterk en groot, dus niet opgebouwd, door striemende verwijten die als zweepslagen neerkomen, niet door schrikaanjagende eindtijdvoorspellingen, maar door een harmonieus samengaan van opbeurende beloften, terechtwijzende vermaningen en hellrijke uiteenzettingen. De profetie in de gemeente is als een fontein van levend water, die uit het binnenste van de profeet opbruist. De godsspraken markeren de heilsweg, zodat de gemeente zich kan oniënteren op nieuwe aanwijzingen voor een komende tijd, die haar hogerop voert bij het beklimmen van de berg Sion. De nieuwtestamentische profetie is werkzaam in de gemeente en niet er buiten. Zij is niet in de eerste plaats bedoeld voor het individu, voor een bevoorrecht persoon, maar zij staat in dienst van het gehele lichaam van Christus dat geopenbaard is in een plaatselijke gemeente. Als zij zich een enkele maal richt tot de enkeling, staat dit altijd nog in verband met het geheel van de gemeente en met de komstvan het Koninkrijk Gods. De profetie mag niet door en doods zijn, maar zij moet sprankelen van geest en leven, want zij wordt voortgebracht door de Geest van de creatieve God en daarom zullen de broeders en zusters de profeet of de profetes met hun gebed ondersteunen, wanneer hij of zij de woorden Gods uitspreekt.

In de profetie hebben Gods gedachten vorm gekregen, krijgen zij vorm en zullen zij tot het einde toe vorm krijgen. De profeet openbaart aan de gemeente voor onze tijd en voor onze situatie het plan van God. Zijn profetie kan ook gericht zijn op het persoonlijke leven van een lid der gemeente en zelfs op dat van een aanwezige buitenstaander in een samenkomst. De profetie die zich tot de gemeente beperkt, is over het algemeen niet universeel, zij brengt ook geen nieuwe leringen en omvat ook geen grote lijnen. Een enkele maal zal zij als 'Weissagung' of voorspelling doorkomen, bijvoorbeeld bij het uitzenden van zendelingen, bij het aankondigen van moeilijke tijden en verdrukkingen, of van tijden van verademing. Zelfs een toekomstig wereldgebeuren kan aangekondigd worden, want 'Voorzeker, de Here Here doet geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan zijn knechten, de profeten' (Amos 3:7).

De profeet behoort tot hen die aan de gemeente leiding geven, want hij openbaart de gedachten van God. Daarom gelden voor hem dezelfde voorwaarden als voor een opziener. Hij moet zijn onbesproken, de man van één vrouw, (of andersom), nuchter, bezadigd, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen (door middel van profetieën), niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar vriendelijk, niet strijdlustig of geldzuchtig, een goed bestierder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt; indien echter iemand zijn eigen huis niet weet te bestieren, hoe zal hij voor de gemeente Gods zorgen? Hij mag niet een pas bekeerde zijn, opdat hij niet door opgeblazenheld in het oordeel des duivels valle. Hij moet ook gunstig bekend zijn bij de buitenstaanders, opdat hij niet in opspraak kome en in een strik des duivels valle' (1 Tim. 3:2-7). Ook voor de profeet die aan deze voorwaarden voldoet, geldt: indien hij naar het profétenambt ijvert, begeert hij een voortreffelijk werk.

Wanneer een profeet in bepaalde sectoren van zijn leven gebonden is, zullen de machten der duisternis ongetwijfeld tijdens zijn profeteren meevibreren en verwarring verwekken. Daarom moet men niet toestaan dat labiele personen profeteren. Profetie is de hoogste gave, want men vertegenwoordigt een sprekende God.

 

1 Corinthiërs 14:5a

Ik wilde wel, datgij allen in tongen spraakt.

Men heeft vaak beweerd dat het spreken in tongen bij de kinderleeftijd van de kerk behoorde. Men schrijft daarom: 'Nu de kerk volwassen geworden is, hebben wij dit spreken in tongen niet meer nodig'. Onder deze volwassenheid verstaat men dan de ouderdom der kerk van bijna twintig eeuwen en haar uitbreiding over een groot deel der wereld. Het christendom is een groot lichaam geworden, maar dit wil niet zeggen dat al haar leden nu ook geestelijk volwassen zouden zijn. Al is de akkergroot, dan zal toch iedere aar afzonderlijk tot rijpheid moeten komen. In de natuurlijke wereld kan ook een debiele mens een volwassen lichaam hebben, terwijl zijn geest is achtergebleven. Het is evenwel noodzakelijk dat leder lid de geestelijke volwassenheid bereikt en zich ontplooit tot een mens Gods, die tot alle goed werk volkomen is toegerust (2 Tim. 3:17). Tot deze geestelijke opbouw heeft ieder het spreken in tongen nodig, teneinde niet te verachteren in de genade,'want wie in een tong spreekt, sticht zichzelf'. Hij keert door het gebruik van dit charisma telkens weer terug tot God in de onzienlijke wereld en wordt zich ervan bewust dat hij door de Heilige Geest met Hem is verbonden. Daarom kon de apostel in verband met deze opbouwende werking, schrijven: 'Ik wens u allen toe dat gij in talen moogt spreken' (Canisiusvert.).

Het spreken in tongen komt voort uit de begaafdheid van de mens om hetgeen zijn geest in de onzienlijke wereld verneemt, hoorbaar in de natuurlijke wereld te brengen. Dit is dus geheel iets anders dan het vermogen van de inwendige mens om zelf in de geestelijke wereld gedachten te produceren en deze door middel van de taal door te geven, dus het gewone spreken. Er staat: 'En begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Géést het hun gaf uit te spreken' (Hand. 2:4). Bij het spreken in tongen richt de christen zich op God en zijn geest begint te luisteren naar wat de Heilige Geest tot hem spreekt. Ook hier geldt: 'Wie een (geestelijk) oor heeft, die hore wat de Geest zegt'. Door dit luisteren en spreken komt de christen in het klimaat van het Koninkrijk Gods, dat resulteert in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap. Deze bediening van de Geest is vanwege deze sfeer immers overvloedig in heerlijkheid (2 Cor. 3:8,9). Er zijn ontzaglijk veel dingen die de mens van God aftrekken, rnaar doorde begaafdheid van de glossolalie bezit hij een middel, dat bewust in werking kan gesteld worden om de natuurlijke wereld enige tijd los te laten teneinde zichzelf op te bouwen in de geestelijke wereld, want 'wie geestes-taal spreekt, sticht zichzelf` (vert. Brouwer). Dit betekent dus een innerlijke of geestelijke versterking, een bekrachtiging van de inwendige mens, zoals er staat: 'Opdat Hij u geve, naar de rijkdom zijner heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door zijn Geest in de inwendige mens' (Ef. 3:16). Op deze wijze heeft de Heilige Geest gemeenschap met de mens, en kan Hij in hem werken en zijn gaven aan hem meedelen, doordat de gelovige zich aan zijn leiding toevertrouwt. Zo is de christen op weg zich te ontplooien tot de mens Gods die tot alle goed werk volkomen is toegerust. Deze samenwerking van de menselijke geest met de goddelijke Geest gaat van de mens uit. Teneinde in tongen te spreken nadert hij tot God en deze nadert tot hem Oac. 4:8). Ook dan geldt: Wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken' (Hebr. 11:6).

De glossolalie is het eerste zogenaamde charisma om zich in de hemelse gewesten te bewegen. Ieder kind van God moet daarom dit 'pinksteren' beleven, want voor alle gelovigen geldt: 'In nieuwe tongen zullen zij spreken' (Marc. 16:17). Dit spreken is niet zinloos, maar heeft een bedoeling. Wij willen enkele punten noemen om aan te tonen hoe belangrijk de glossolalie is.

Men verheerlijkt God. In Handelingen 2:11 wordt aangaande het spreken in tongen met betrekking tot de discipelen opgemerkt: 'Wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken'. In Handelingen 10:46 staat: 'Zij hoorden hen spreken in tongen en God grootmaken'. Hoe is dit mogelijk? Doordat de christen door deze begaafdheid zich kan losmaken van de zuigkracht van het natuurlijke leven; zó kan hij zijn hart of zijn inwendige mens tot God verheffen. Hij bouwt zichzelf op in deze gemeenschap en erkent God als zijn God, dit wil zeggen als zijn inspirator en voorwerp van verering. Dan komt het klimaat van het Koninkrijk Gods over hem; dit verschaft hem de vreugde om God te loven en te pnijzen voor alles wat Hijvoor de mens gedaan heeft en nog doet. 'In tongentaal' kan de geest nu zeggen: 'Ik laat een loflied horen en vertel uw wonderen' (Ps. 26:7). Dan wordt waarheid: 'De tong der stamelaars zal in staat zijn tot duidelijk spreken' Oes. 32:4).

'Wie talen spreekt, spreekt niet voor mensen, maar voor God, want niemand verstaat het, maar in geestverrukking spreekt hij geheimzinnige woorden uit' (vers 2 Canisiusvert.). Wanneer een zuigeling met zelf geproduceerde, onverstaanbare klanken God kan loven, omdat hij in de natuurlijke wereld aan het doel van zijn Schepper beantwoordt(Ps. 8:3), dan mag het kind van God door vreemde talen zijn Herschepper grootmaken, omdat in hem het rijk Gods existeert.

Men baant de weg tot profetie. Profeteren is het doorgeven van de gedachten Gods in de eigen taal van de hoorders, hoewel het niet altijd zeker is dat zij de inhoud ervan direct goed begrijpen. Vaak geldt in dit geval: gij zult het na deze verstaan. Het is dan zaak de geprofeteerde woorden in het hart te bewaren, teneinde er later winst mee te doen. Ook degene die de profetie uitspreekt, begrijpt niet altijd ogenblikkelijk de dingen waarover hij het heeft. Evenals bij het spreken in tongen kan zijn verstand ook bij het profeteren 'vruchteloos' zijn. Later zal hij kunnen naspeuren op wie en op welke tijd de Geest van Christus in hem doelde (1 Petr. 1:10, 11). De profetieën worden dikwijls voorafgegaan door het spreken in tongen en ze kunnen aanvangen met de woorden: 'Zo spreekt de Heer'.

Door middel van de glossolalie stelt de profeet zich volkomen in op de Heilige Geest, die Zich door hem wil openbaren en aan de hoorders een vermaning, een vertroosting of een bemoediging wil geven. De profetie is dus, in tegenstelling met de glossolalie, opbouwend voor de gemeente, opdat de luisteraars Gods gedachten kunnen vernemen.

Opmerkelijk is dat het spreken in tongen van de discipelen op de Pinksterdag voor de buitenlandse Joden en jodengenoten óverkwam als profetie, want zij hoorden hen in hun eigen taal de grote werken Gods verkondigen. Bij deze profetie gold evenals bij het spreken in tongen, dat de menselijke geest wel bezig was om de gedachten Gods over te brengen, maar dat het verstand niet werkzaam was.

Het spreken in tongen is dus voor de profetie een introductie, want hierdoor wordt de geest van de profeet in bijzondere mate op God gericht en begint hij te luisteren. De weg tot de profetie wordt hiermee geëffend, want de geest raakt los van zijn omgeving en van de natuurlijke situatie en gaat zich geheel afstemmen op de Heilige Geest. In deze sfeeris het mogelijk zondervermenging met eigen gedachten of inspiratie van vreemde geesten, rechtstreeks de gedachten van God te vertolken, want de schapen kennen de stem van de goede Herder en zij zullen de stem van de vreemde zeker niet volgen. In Handelingen 19:6 wordt gezegd: 'Zij spraken in tongen en proféteerden'. Wij merken in dit verband op, dat bij velen de glossolalie de springplank is tot profeteren. Beide gaven functioneren dus op dezelfde wijze, maar de glossolalie bouwt alleen de spreker op, terwijl de profetie door de gehele gemeente wordt verstaan en haar leden sticht.

Profeteren is het spreken van de woorden Gods. Dit kan bijvoorbeeld ook geschieden in een toespraak, waarin de Geest tot de gemeente spreekt. Hierbij is evenwel het verstand niet onvruchtbaar. God sprak dan door zijn Woord en door zijn Geest tot de voorgaande broeder en deze verwerkte de goddelijke gedachten met zijn verstand, begreep ze en bracht ze al sprekende over op zijn hoorders. De spreker zelf is volledig bij het gesprokene betrokken. Voor hem geldt dan in het bijzonder: 'Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God'. Zulk een 'profétie' kan in de binnenkamer wel voorafgegaan zijn door tongentaal, maar in het openbaar wordt zij niet aldus geuit.

Men kan onder verdrukkingen lot de Heerroepen. Als men in moeilijkheden verkeert, of wanneer men de noden van anderen tot Hem brengt, kan men in verstaanbare woorden zijn gedachten en gevoelens uitdrukken, maarmen kan dit ook doen doorm tongen te spreken. In Romeinen 8:26,27 schrijft de apostel: 'En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit'. Uiteraard spreekt de Geest altijd in 'woordenloze' taal tot ons. In zijn zuchten verlangt Hij evenals wijzelf, naar de volledige openbaring van het zoonschap Gods in ons, hetgeen de boze tegenwerkt. Daarom 'komt Hij onze zwakheid te hulp', dat is: Hij neemt deel aan onze zwakheid, of Hij tilt ons op uit onze zwakheid; in onze zwakheid openbaart zich irnmers eerst ten volle zijn kracht (2 Cor. 12:9). De Geest zucht, omdat Hij in een aarden vat woont, in een sterfelijk lichaam. Hij woont liever in een onverderfelijk en onaantastbaar opstandingslichaam dan in een vergankelijk vlees, dat zwak en verleidbaar is, dat aangevallen wordt en onder pressie van de demonen staat.

Bidden is bezig zijn in de onzienlijke werelden de Geest bidt daar voor ons, opdat wij zullen standhouden en het doel van God, de volkomenheid, zullen bereiken. Door in tongen te spreken is het mogelijk deze onhoorbare verzuchtingen van Gods Geest over te riemen met onze geest, en door middel van de glossolalie in de natuurlijke wereld openbaar te maken; hoorbaar maar niet verstaanbaar. Een mens zucht teneinde ruimte te verkrijgen als er pressie op hem wordt uitgeoefend. Deze druk wil hij afwentelen en bovendien in dit verband, aan de hoop op de volkomenheid een grotere plaats geven. De Geest ondersteunt onze geest in deze strijd teneinde de druk van de machten te weerstaan. God ziet wat zich innerlijk in ons afspeelt en Hij kent het verlangen van de Geest als pleitbezorger en trooster, want het is zijn eigen begeerte. Het kind van God zucht immers naar het zoonschap, en de Geest zucht mee, omdat dit naar de wil van God is. De Geest pleit, dus Hij geeft bijstand, omdat de mens in nood verkeert en het de wil van God is, hem te helpen en uit te redden. De Geest kent 'het gemaakt bestek' van God voor de mens en Hij kent ook de diepste gedachten van God. In onze benauwdheden bidt Hij mee, opdat wij door zijn ondersteuning het doel zullen bereiken. In deze worsteling tegen de boze geesten gebruikt de Heilige Geest de taal als wapen van Godswege en voor zijn aangezicht. Neemt de mens haar als tongentaal over, dan geldt wel in het bijzonder: 'Wie in tongen spreekt, spreekt niet tot mensen, maar tot God, want niemand verstaat het; door de Geest spreekt hij 'geheimenissen'. In Eféziërs 6:18 vermaant de apostel in verband met de strijd in de hemelse gewesten: 'En bidt daarbij' met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen'. Men moet zich als christen nimmer laten verleiden om op het natuurlijke terrein de strijd voort te zetten, hetzij door lichaamskracht te gebruiken, hetzij door redeneringen, hetzij door gevoelsargumenten. Wanneer men werkelijk de goede strijd des geloofs strijdt, moet men het natuurlijke leven buiten de worsteling houden en zijn vrede en blijdschap onder geen beding laten roven. Tijdens dit aanhoudend bidden moet in de inwendige mens de smeekbede zijn: 'Verschaf mij' recht tegenover mijn tegenpartij; Heer, toon wie Gij zijt en dat uw woord met zijn beloften de waarheid is, waarvoor de vijand wijken moet'. Voortdurend en onafgebroken moet men dus in de geestelijke wereld zijn verwachting op God en zijn Woord gericht houden . De mogelijkheid bestaat immers dat men de geestelijke strijd opgeeft en staakt, en agressief in het vlees verder gaat met het zoeken van de oplossing, óf depressief en nalatig geworden, door matheid van ziel verslapt.

Wij merken op, dat de worsteling in de geest, door de ondersteuning van de Heilige Geest niet vermoeit, omdat de ziel in rust en vrede blijft. Een gelovige strijdt dan in de onzienlijke wereld met gezag en zekerheid. Om deze kamp te winnen moet men wakker zijn en de ogen en de oren open hebben in de geestelijke wereld, teneinde het contact met God vast te houden en een juiste visie op de vijand te hebben. Op deze wijze waken en strijden wij niet alleen voor onszelf, maar voor alle heiligen en voor liet gehele huisgezin Gods.

Bij het bidden of bezig zijn in de geestelijke wereld is het spreken in tongen een aparte genadegave. Onze noden en zorgen vertrouwen wij aan God toe en dan bidt de Heilige Geest voor ons en door ons op de juiste wijze. Wij mogen deze goddelijke gebeden immers opvangen en door middel van de glossolalie hoorbaar weergeven. Zonder deze gave gaat het bidden van de inwonende Geest buiten ons om en hebben wijzelf er geen deel aan. Wanneer wij naar deze woorden luisteren en ze door middel van de glossolalie uiten, hebben wij de absolute zekerheid dat wij bidden naarde wil van God. Op deze wijze kunnen wij ook voor anderen op de bres staan: voor onze kinderen, onze zendelingen, onze zieken en onze mede-gemeenteleden.

Men kan onder het spreken in tongen duivelen weerstaan of uitdrijven. Jezus sprak aangaande de gelovigen: 'In mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken' (Mare. 16:17). Alle ziekte, verslaving, afwijking, gebondenheid, gedeprimeerdheid, leugen en angst, komen voort uit de activiteiten van boze geesten. In Jesaja 54:15 getuigt God van Zichzelf: 'Valt men heftig aan, dan gaat dat van Mij niet uit'. Ook hier geldt de waarheid uit Hebreeën 11:3, dat de dingen die men ziet, niet ontstaan zijn uit het waarneembare, maar dat zij uit de onzienlijke wereld tot ons komen.

Wie aangevallen wordt door boze geesten, onder pressie komt van doodsmachten, overmeesterd wordt door angst, of wie zonde moet doen hoewel hij dit niet wil, moet zich allereerst van de gedaclite bevrijden, dat deze wetteloosheid in zijn eigen geest, ziel of lichaam zou zijn ontstaan. Hij zal te allen tijde de boze als verwekker, de schuld moeten geven, ook al is hij mede verantwoordelijk, omdat hij evenals Kain de deur voor de vijand opende. Wie deze geestelijke realiteit inziet, zal de strijd tegen de vijand van God en van de mens aanbinden. Daarom moet men voor zulk een strijd niet aan de aarde zijn gekluisterd, maar men zal zijn geest moeten verheffen naar het terrein van de oorlog, namelijk naar de hemelse gewesten. Daar zijn ook de helpers: de Vader in de hemel die groot is van barmhartigheid Jezus Christus die gezeten is op de troon van de Vader en daar voor ons pleit, de Heilige Geest die van de Vader en van de Zoon uitgezonden wordt om ons te versterken en te troosten, en tenslotte de heilige engelen die uitgezonden worden ten dienste van degenen die de zaligheid zullen beërven.

Door het bidden in tongen verplaatst men zich naar de onzienlijke wereld; men spreekt niet meer tot mensen, maar richt de aandacht op God. Al sprekende in tongen, bouwt men zich op in zijn geloof. Veronderstel dat u op een lange rit in de auto door onreine demonen wordt aangevallen. Als christen wilt u dit niet, maar uw gedachten cirkelen steeds om dat ene punt. Wilt u hiervan loskomen, dan moet u zich eerst bewust zijn dat u met een geestenwereld te maken hebt, die uw gedachtenleven wil infiltreren. Daarna zult u het wapen mogen gebruiken dat God u geschonken heeft bij de doop in de Heilige Geest. U gaat bewust in tongen bidden. U neemt daarbij de gedachten van de Heilige Geest over, en u zult bemerken, dat de boze ermee moet ophouden uw aandacht in beslag te nemen. Doordat men zich geconcentreerd op de inspiratie van de Heilige Geest afstemt, worden de ingevingen van de onreine geest afgesneden. Niemand kan tegelijkertijd twee heren dienen! Wij willen immers onze leden, maar ook ons gedachtenleven, Gode ten dienste stellen tot heiliging. Door middel van dit charisma kunt u de boze weerstaan en verdrijven met woorden van kracht en gezag.

Wanneer wij geroepen worden om anderen in de geestelijke strijd terzijde te staan, mogen wij gebruik maken van de glossolalie. Door het overnemen van de gezaghebbende gedachten van de Heilige Geest weten wij ons sterk tegenover de bozegeesten en het krachtige gebed van de rechtvaardige dat erop volgt in de eigen taal, zal de machten der duisternis verdrijven, de gebondene vrijmaken en de zieke genezing brengen. Zo staat er van Jezus dat Hij de geesten uitdreef met zijn woord (Matth. 8:16). Het is dan als op een schoolplein waar een jongen door een grotere knaap op de grond wordt geworpen. Eerst zal hij zich nog verzetten, maar hij is niet sterk genoeg. Hij wordt 'overweldigd'. Dan komt de onderwijzer hem te hulp en scheidt met het woord van zijn gezag de aanvaller en de aangevallene. Het is voor de jongen op dat ogenblik niet meer nodig zelf te vechten, maar hij moet zijn vertrouwen volkomen stellen op de autoriteit die van zijn meester uitgaat. Wanneer iemand voor zich laat bidden en zich de handen laat opleggen, wordt van hem op dat ogenblik alleen geloof gevraagd. Het is dan niet beslist nodig dat hij mee in tongen bidt. Soms kan dit zelfs storend en verwarrend werken. Een gegeven regel is er evenwel niet voor.

In de strijd tegen de boze geesten geldt ook voor de zonen Gods, dat zij met de Heilige Geest en met kracht gezalfd zijn, en dat zij hen zullen bevrijden, die doorde duivel zijn overweldigd (Hand. 10:38). Wanneer na het behalen van de overwinning de Heer in nieuwe tongen geprezen wordt, zal de bevrijde daar van harte aan kunnen meedoen.

Over het bidden, zingen en dankzeggen in nieuwe tongen spreekt de apostel in vers 15 en 16. Wij hebben de grote geestelijke waarden van de glossolalie gezien. Zij is niet 'voor de kinderkamer bestemd', maar voor hen die naar de volmaaktheid jagen.

Het valt op dat de apostel hier schrijft: 'Ik wilde wel, dat gij állen in tongen spraakt'. Men meent uit de context te kunnen afleiden, dat Paulus hier slechts een (vrome) wens uitte. Vandaar de invoeging van het modale bijwoord 'wel'. De Statenvertaling heeft dit woordje evenwel cursief gedrukt, omdat het er niet staat. We mogen dus lezen: 'En ik wil dat gij allen in tongen spreekt'. Jezus gebruikte hetzelfde werkwoord, toen Hij tot de melaatse sprak: 'Ik wil het, word rein'(Matth. 8:3). De apostel gaat in vers 23 ook van de situatie uit, dat in de gemeentelijke samenkomst 'állen in tongen spreken'. Al invoegende zouden wij dan óók kunnen lezen: Ik wil natuurlijk wel, dat gij allen in tongen spreekt, zoals ik dit zelf ook doe, maar meer nog dat gij moogt profeteren.

De gereformeerde 'Korte Verklaring' maakt bij vers 4 en 5 nog de volgende merkwaardige opmerking, die wij volledig kunnen beamen: 'Het spreken in glossolalie is het bewijs, het teken, dat iemand de Heilige Geest ontvangen heeft' en 'Paulus zou wel willen, dat allen in tongen spraken - wat ze blijkbaar niet deden -want dan hadden allen het bewijs, dat ze de Geest bezaten'.

 

1 Corinthiërs 14:5b

maar liever nog, dat gij profeteert. Wie profeteert, is meer dan wie in tongen spreekt, tenzij hj het ook uitlegt, zodat de gemeente stichting ontvangt.

Bij het profeteren bouwt de profeet de gemeente op met de woorden van God. Dit mogen allen doen, evenals allen in tongen mogen spreken. Allen hebben de gave van de profetie latent in zich. Ze moet evenwel tot ontwikkeling worden gebracht: er moet naar worden geijverd. 'Allen' betekent slaven en vrijen, niet alleen mannen maar ook vrouwen, want ook dezen mogen bidden en profeteren in de gemeente (11:5). Later zullen we de betekenis van vers 34 bezien en merken, dat de uitspraak aldaar niet tegen deze regel ingaat.

In de gemeente is het profetische woord het belangrijkste, hetzij dit direct door een profeet wordt uitgesproken, hetzij dit indirect wordt doorgegeven en verklaard door de leraar. Liefde tot God betekent gehecht zijn aan de waarheid. Het profetische woord zal over de gehele wereld moeten worden gepredikt en het zal uitgaan 'overwinnende en om te overwinnen'.

Wat de glossolalie betreft, zou het wenselijk zijn dat ieder zijn eigen tongentaal kon vertolken, want zij bevat immers geestelijke gedachten die op God gericht zijn. Het is evenwel ook mogelijk in verband met de Griekse taal, dat Paulus bedoelt te zeggen evenals in vers 13: 'Tenzij iemand het uitlegt'. De vertolking is dan niet aan een bepaalde persoon of aan de tongenspreker zelf gebonden, maar er kunnen telkens verschillende uitleggers zijn.

De vertolking van de tongentaal is geen precieze overzetting, geen nauwkeurige vertaling, maar zij is een interpretatie of een verklaring van het gesprokene. Zo vinden we dit woord terug in Lucas 24:27, waar staat: 'En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had'. Men kan daarom een goede uitlegging niet afmeten naar het aantal woorden of zinnen die de tongenspreker heeft gebruikt.

Een lofprijzing in tongen komt voort uit de menselijke geest, die bekrachtigd is en ondersteund wordt door de Heilige Geest die een bepaalde tongentaal schenkt. Beide geesten brengen de Vader en de Zoon lof toe, want de Heilige Geest 'zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne (mijn woord) nemen en het u verkondigen' (Joh. 16:14).

Op de Pinksterdag verstonden de toehoorders de glossolalie van de apostelen. Dezen spraken in de dialecten van de tempelbezoekers. Men kan begrijpen dat de Heilige Geest, die de discipelen de woorden in de mond legde, ook wel in staat was deze lofprijzingen aangaande de grote werken Gods in het Grieks door te geven, zodat de apostelen zelf hadden begrepen wat ze zelden. Zou dit gebeurd zijn, dan hadden de apostelen toen ook de gave van de uitleg gehad. Het geestelijke klimaat waarin de gemeenteleden vertoeven, kan zo zuiver zijn, dat de Heilige Geest de harten van andere broeders of zusters de inhoud van het gesprokene doet begrijpen. De lofprijzing of verzuchting kan dan worden overgenomen in verstaanbare zinnen. Steeds zal dus het karakter, het geëigende van de tongentaal, bij de vertolking moeten worden weergegeven, zodat de gemeente gesticht wordt.

Het is duidelijk dat voor de begaafdheid van vertolking meer geloof wordt vereist dan voor het spreken in tongen. De tegenstander zal zo'n uitlegger ook al gauw benaderen met de influistering: die weergave maak je zelf! Voor de hoogste gaven is het grootste geloof nodig!

 

1 Corinthiërs 14:6

En nu broeders als ik tot u kom en spreek in tongen, wat nut zal ik u brengen, als ik mij niet tot u richt, of met openbaring, of met kennis, of met profétie, of met onderricht?

Wanneer Paulus in de gemeente in tongen sprak, wist hij ook de uitleg of de verklaring van het gesprokene. Voor hem had de tongentaal op dat ogenblik de bedoeling hem zo op te bouwen, dat hij onder inspiratie van de Heilige Geest, een openbaring, een woord van kennis, een godsspraak of een belangrijke uiteenzetting kon geven. Met de aanvang van de zin 'en nu' bedoelt hij: want veronderstel, of zeg nu zelf. Wellicht spraken vele leden in de samenkomst in tongen zonder dat er een vertolking was. Zij verwachtten evenwel van Paulus dat hij iets zinnigs zou zeggen. Zo zagen zij uit naar een 'apokalupsis' of een goddelijke openbaring. Wij denken hierbij aan wat de apostel schreef in Romeinen 16:25 over 'de openbaring van het geheimenis' van het Koninkrijk der hemelen. We kunnen ons levendig voorstellen hoe de gemeenteleden naar zulke nieuwe gedachtenwerelden uitzagen. Vanuit de zware problemen en zorgen van het dagelijkse leven werden zij gevoerd in een geheel nieuwe dimensie, die hen tot hemelburgers maakte. Een voorbeeld van zo'n openbaring vinden we in hoofdstuk 15:51, waar de apostel in verband met de opstanding uit de doden, schreef: 'Zie, ik deel u een geheimenis mede'. Zo had hij ook een openbaring ontvangen aangaande het hemelse paradijs (2 Cor. 12:1-4). Trouwens berustte zijn gehele prediking op openbaringen van Jezus Christus (Gal. 1:11, 12). We kunnen ons voorstellen hoe de apostel bij de ontsluiering van zoveel mysteries, zichzelf eerst in het geloof opbouwde door de gave der tongen. Bij het spreken 'met kennis' (gnosis) denken wij aan hetgeen wij behandelden bij hoofdstuk 12:8b. Ook deze kennis betreft de geestelijke wereld, want de Heilige Geest heeft kennis van alle dingen, ook van die in de hemelse gewesten. Zo had Paulus tijdens zijn verblijf in Thessalonica bijvoorbeeld meerdere malen met kennis van zaken gesproken over de openbaring van de antichrist (2 Thess. 2:5). Door bovennatuurlijke kennis wist Petrus dat Jezus de Messias was. Vlees en bloed hadden hem dit niet geopenbaard, maar de Vader die in de hemelen is (Matth. 16:17).

De profetie is het openbaar maken van de gedachten van God en dient tot stichting, vertroosting en vermaning der gemeenteleden. De onderwijzing of lering (didachè) bedoelt het onderricht aangaande de onzienlijke wereld en richt zich ook op de manier van leven van de christen op aarde. De onderwijzing verruimt de kennis van de Schrift. Zo schrijft de apostel bijvoorbeeld in hoofdstuk 10:1, dat hij het op prijs stelde, indien de broeders de geschiedenissen van het oude volk goed kenden, want dit zou hen bij het juiste inzicht behoeden voor veel kwaad. De leer is de bekendmaking van de kennis. 'Openbaring' en 'kennis' wijzen op de oorsprong en op de inhoud van hetgeen door 'profetie' en 'lering' wordt meegedeeld. De volgorde dezer woorden is dus logisch.

Terecht heeft men de conclusie getrokken, dat ook een toespraak in de gemeente niet zo ingewikkeld mag zijn, dat de toehoorders er niets meer van begrijpen. Wat de luisteraars niet bevatten kunnen, zal nooit tot hun opbouw zijn. De prediker moet zich dus instellen op het geestelijke niveau van zijn hoorders. Zo sprak onze Heer: 'Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen' (Joh. 16:12). Zo schreef Paulus aan de Hebreeën: 'Want hoewel gij, naar de tijd gerekend, leraars behoordet te zijn, hebt gij weer nodig, dat men u de eerste beginselen van de uitspraken Gods leert, en gij hebt nog melk nodig en geen vaste spijs' (Hebr. 5:12). In onze gemeenten is de moeilijkheid dat de voorganger onder zijn gehoor mensen heeft, die al jaren goede leerlingen zijn geweest, maar ook nieuwe bekeerlingen, die nog weinig kennis en inzicht bezitten waarbij de prediker kan aansluiten.

 

1 Corinthiërs 14:7-9

Hoe toch zal men zelfs bij onbezielde dingen, die geluid geven, fluit of citer, als zij geen verschil in toon doen horen, te weten komen wat op de fluit of de citer gespeeld wordt? Immers, indien de bazuin een onduidelijk geluid geeft, wie zal zich gereedmaken tot de strijd? Evenzo,indien gij met uw tong geen verstaanbare volzin spreekt,boe zal men het gesprokene begrijpen? Gij zoudt immers in de lucht spreken?

Na de uiteenzetting in het vorige vers, waarin gezegd werd dat de glossolalie in de gemeente vergezeld moet gaan van de gaven van openbaring, kennis of profetie, geeft de apostel nu enkele illustraties om zijn gedachten te verduidelijken. Hij merkt op dat zelfs onbezielde dingen bij het gebruik aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. Wanneer iemand op een fluit speelt of op een citer, een zevensnarig muziekinstrument, en deze slechts één enkele toon ontlokt, mist men een melodie en wordt er geen gedachte aan een lied opgewekt. Het instrument mag ook geen 'verwarde geluiden voortbrengen' (Canisiusvert.). Wanneer iemand in tongen spreekt, worden er bij de omstanders geen betekenisvolle gedachten opgewekt. De vreemde taal komt tot hen over als een aantal onsamenhangende klanken en ze wordt dus niet begrepen. Zo komt het wel eens voor dat men tijdens een aanbiddingsdienst een buitenlander in zijn eigen taal hoort bidden. Voor de omstanders is er dan geen 'verschil in toon', dus in betekenis, en zij worden niet gesticht.

De bazuin gafverschillende signalen: korte of lange stoten, of slepende tonen. Deze duidden bijvoorbeeld de aanvang of het einde van de krijg aan. Zij was een gebogen blaasinstrument, wellicht oorspronkelijk uit een ramshoorn vervaardigd en daarom ook hoorn genoemd. De gewone Hebreeuwse naam is sjofar, vanwege de heldere en doordringende toon. Paulus gebruikt hier de Griekse vertaling: salpinx. Zij is onderscheiden van de trompet. De sjofar werd in de oorlog gebruikt tot het geven van signalen, zoals bij Jozua, Ehud, Gideon en Joab (zie verder Job 39:28; Jer. 4:5; 6:1 Joz. 6:4,20). Evenals kerkklokken werd de hoorn bij hoogtijdagen gebruikt, zoals bij het jubeljaar (Lev. 25:9), of bij gewijde plechtigheden als een troonsbestijging (2 Sam. 15: 10), of hij begeleidde de lofzang aan God (Ps. 150:3; 98:6). Ook wordt de bazuin vermeld bij de profetische aankondigingvan degerichtsdag. Denk aan de zeven bazuinen in Openbaring (vergelijk Zef. 1:16). Denk ook aan de bazuinstoot in de geestelijke wereld, waarover 1 Thessalonicenzen 4:16 spreekt. Hij is daar het teken dat de ontslapenen zullen opstaan en dat hemel en aarde worden bewogen. Nog steeds wordt de bazuin in de synagogedienst gebruikt, want op de 1e van Tisjri, 'de dag des geklanks', wordt er op de sjofar geblazen (Lev. 23:23,24).

Het is dus niet voldoende als er een geluid wordt gemaakt, maar het moet ook iets te kennen geven, het moet 'duidelijk' zijn. De bazuinstoten moeten met het verstand onderscheiden kunnen worden. Zo behoort men in de gemeente een verstaanbare taal te gebruiken, zodat het een 'eusèmos' of 'helder teken' of 'verstaanbare volzin' is. Dit gebeurt bij de vertolking. De tongentaal gaat dan aan de profetie of lofprijzing vooraf, omdat men zich door de glossolalie eerst heeft losgemaakt van de béinvloeding van buitenaf. Het gaat dan om 'te weten te komen' of 'om te begrijpen', anders spreekt ieder 'in de lucht', maar waarschijnlijk is deze uitdrukking gevormd naar aanleiding van 'in de lucht slaan', dit is tevergeefs iets doen en zonder resultaat (9:26). De leden van de gemeente hebben aan de tongentaal van een broeder niets, want de vreemde talen bestaan voor hen slechts uit onsamenhangende klanken. Misschien heeft Paulus met 'in de lucht spreken' bedoeld, dat de taal alleen in de geestelijke wereld door God werd verstaan.

 

1 Corinthiërs 14:10,11

Er zijn wie weet boe vele soorten van klanken in de wereld en niets is zonder zijn eigen klank. Indien ik nu de betekenis van een klank niet ken, zal ik voor iemand, die spreekt, een vreemde zijn en de spreker zal voor mij een vreemde zijn.

De wereld zit vol geluiden en 'niets is klankloos'. Elk geluid heeft zijn eigen betekenis en zijn eigen kracht (dunamis). Het rinkelen van glas overtuigt de huisvrouw, dat iemand het heeft stuk laten vallen. Het klappen van een band veroorzaakt gevaar en oponthoud voor de automobilist. Het knarsen van een deur in de nacht vertelt de moeder, dat haar kind uit zijn bed is gegaan. De logé kent de betekenis van dit geluid niet en slaapt rustig door. Alleen de eigenaar van de auto wordt opmerkzaam gemaakt op het mankement dat achter het 'rammeltje' steekt. Het geluid van de wind zegt de vissersvrouw meer dan de secretaresse op het handelskantoor. Een zachte of hardeklop op de deur is duidelijke taal voor hem die binnen is. Sprak onze Heer niet, dat de wind blaast en men zijn geluid hoort?

Judas hoorde het tinkelen van de dertig zilverlingen, en vele 'discipelen' na hem luisteren begerig naar het ritselen van het bankpapier. Op de Pinksterdag was er een geluid van een geweldige windvlaag, die van beslissende betekenis was voor de volgelingen van onze Heer. Er is een bulderen van zee en branding, zodat de mensen die het 'horen', bezwijken van angst. Er is een stem van vele wateren en een stem van zware donder in de hemelse gewesten, maar er komt ook een geluidsstilte van een half uur. Wie kent nauwkeurig de betekenis ervan? Er is een gezang van de 144.000, van de losgekochten der aarde. Wie hoort het? Ook is er een zuchten van de ganse schepping en wie kent de omvang ervan?

Elk geluid heeft zijn eigen toonhoogte en inhoud, maar voor velen is het moeilijk de betekenis van de klanken te onderscheiden. In onze moderne tijd worden we immers overstroomd door een kakofonie, dat is een mengeling van wanklanken, die het de mens onmogelijk maken nauwkeurig te luisteren en nog iets in de natuurlijke of geestelijke wereld te identificeren.

Paulus beperkt zich verder tot de veelheid van talen die de mensen spreken. Zij willen hierdoor iets meedelen, maar als men de betekenis man niet kent, zijn de bedoelingen en de gedachten van de spreker niet te begrijpen. Tussen spreker en hoorder moet een bepaalde taalgemeenschap bestaan, anders moet men met een schouderophalen van elkaar gaan. Wie geen Grieks verstond, werd een 'barbaros' genoemd, in de nieuwe vertaling weergegeven door 'vreemdeling'.

Alle stemmen willen iets meedelen of bekend maken. Zij willen effect sorteren. Zo wil de Heilige Geest door middel van de tongenspreker kracht ontwikkelen in de onzienlijke wereld. Voor de buitenstaander of toehoorder in de natuurlijke wereld is zo'n tongenspreker echter een 'barbaar', die hij niet volgen kan: 'phonaal, aphonaal', dat is een stem en toch geen stem.

 

1 Corinthiërs 14:12,13

Zo moet ook gij, omdat gij naar geestelijke gaven streeft, trachten uit te munten tot stichting van de gemeente. Derhalve moet hij, die in een tong spreekt, bidden, dat hij het moge uitleggen.

De apostel begint met het constateren dat de Corinthiërs 'ijveraars' (zèlootai) waren naar 'geesten', zoals er letterlijk staat. Dit was dan wel een gevolg van de prediking van de apostel over het Koninkrijk der hemelen. Dit dan in felle tegenstelling met het verleden van Paulus, want toen was hij een 'hartstochtelijk ijveraar of zeloot voor de voorvaderlijke tradities' (Gal. 1:14). Wij herinneren ons dat de Corinthiërs in geen enkele genadegave te kort kwamen (l:7). Het is duidelijk dat het spreken in tongen zuiver een geestelijke zaak is, waarmee men ook de 'geesten' kan bèinvloeden. Sprak onze Heer niet: 'In mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken'? (Marc. 16:17). Het spreken in 'talen der engelen' wijst wel op een contact met de goede en heilige geestenwereld.

De glossolalie is geen zaak van de natuurlijke wereld, maar de plaatselijke gemeente is dit wèl. Deze wordt opgebouwd door het verstaanbare woord. De geestelijke gaven in hoofdstuk 12:6-10 werken vanuit de onzienlijke wereld in op de zienlijke. Het spreken in tongen functioneert alleen in de geestelijke wereld. Paulus zegt nu dat de gemeenteleden wel hun geestelijke begaafdheden ontwikkelen, maar dat zij terwille van de liefde, tegelijkertijd moeten jagen naar de groei en het welzijn van het lichaam van Chrisrus, want in de samenkomst van de gemeente moeten állen worden opgebouwd en verkwikt. Dit doel moet altijd prevaleren, ook bij het gebruik van de gaven, en daarom moet degene die in een tong spreekt, om de uitlegging ervan bidden. Paulus had er in vers 6 reeds op gewezen, dat de glossolalie gepaard moet gaan met openbaring, met kennis en met profetie. Door de vertolking kunnen deze dingen naar voren komen. Men moet hiervoor bidden, dat wil zeggen ermee bezig zijn in de hemelse gewesten, door zich op God te richten, opdat de tongenspreker of wellicht iemand anders de vreemde taal kan interpreteren of het goddelijke antwoord erop kan geven, zoals de psalmist zegt: 'Merk op, mijn ziel, wat antwoord God u geeft'.

De christen die in een samenkomst van de gemeente in tongen begint te spreken, komt als het ware in een spanningsveld, want deze zuiver geestelijke, persoonlijk gerichte gave die werkzaam is tussen God en de mens, moet nu ten dienste staan van de medechristenen. De tongenspreker weet: ik of iemand anders moet een vertolking geven van mijn tongentaal, of haar doen volgen door een openbaring, door kennis of door profetie. Dit laatste komt veelvuldig voor in de volle-evangeliegemeenten en gewoonlijk weet de tongenspreker al vooraf, dat hij een openbaring of godsspraak heeft. Wij merken evenwel op dat een vertolking van de tongentaal zelf, onder ons weinig voorkomt. Wij hebben hiergeen ervaring mee, en waar wij het ooit hoorden, heeft het ons niet bevredigd. Merkwaardig is het dat dit in Corinthe waarschijnlijk ook het geval was, want waarom moest anders het advies aan de tongenspreker gegeven worden, te bidden om een interpretatie? Het is in dit verband ook wel duidelijk dat de gave der tongen niet een kennis is van vreemde talen, die op het zendingsveld nodig zou zijn, want dan behoeft men niet om de uitleg ervan te vragen. Men moet bidden om de uitleg. Men kan dus niet naar eigen verkiezing beginnen met vertolken. De bijbel spreekt niet over een, uitstappen in geloof zoals sommigen dit doen. Wel is de profetie en de uitleg van tongen naar de mate van het geloof, maar dit betekent dat iemand die weinig geloof heeft, armzalige profetieën heeft, en degene die rijk is aan geloof, diepgaande profetieën uitspreekt. Het gaat dus om een christelijk gelóófsleven. Sommigen veronderstellen echter dat God altijd spreken móet en dat Hij door iedereen spreken wil. Zij behoeven dan niet te wachten of te bidden. Echter niet wij drijven de Heilige Geest, maar door de Heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken' (2 Petr. 1:21). Wie bidt, ontvangt! Hij krijgt dus de uitleg op zijn gelovig gebed. In een samenkomst mag men dus verwachten dat God zo nodig ook door middel van vertolking van tongen wil spreken.

 

1 Corinthiërs 14:14

Want indien ik bid in een tong bidt mijn geest wel maar mijn verstand blijft onvruchtbaar

Paulus komt nu tot het wezen van de glossolalie. De tongenspreker bidt met zijn geest, en zijn verstand neemt geen deel aan dit zich bewegen in de hemelse gewesten. Het spreken in tongen is dus een begaafdheid van de menselijke geest, die de inhoud van de gedachten rechtstreeks omzet in woorden en daarbij geen gebruik maakt van het verstand. De tongenspreker zelf is zich dus niet bewust wat hij eigenlijk zegt, maar zijn geest en de Heilige Geest weten wat in de mens leeft (2:10,11). Het kan een uiting zijn van lof, dank of aanbidding, maar ook een roepen om hulp in de strijd, een voorspraak voor een zieke, een gebed in gevaar of een roep om uitredding of kracht. In deze gevallen richt de geest zich rechtstreeks tot God, terwijl de Heilige Geest hem hierin leidt, ondersteunt en de woorden vormt. Het is de kortste weg om tot God te naderen in de geestelijke wereld. Gaan anders de gedachten via het verstand door middel van de hersenen naar de mond, nu gaan ze rechtstreeks van de geest via de hersenen naar de spraakorganen, zonder dat de gedachten in de hersenen tot bewustzijn komen en verwerkt worden. Zo regelt in de natuurlijke wereld de geest verschillende onwillekeurige spierbewegingen in het lichaam buiten de controle van het verstanden het bewustzijn om.

 

1 Corinthiërs 14:15

Hoe staat het dan? Ik zal bidden met mijn geest, maar ook bidden met mijn verstand; ik zal lofzingen met mijn geest, maar ook lofzingen met mijn verstand.

De vraag wordt gesteld: wat volgt nu uit het bovenstaande? Zullen wij het spreken in tongen nu maar als een onnodige en overbodige begaafdheid beschouwen en ons ervan distantiëren? Misschien zelfs zeggen dat zij niet uit God zou zijn of bewerkt wordt door de demonen? De Heer behoede ons voor zo'n bijbeluitleg en zoveel verblindheid. Het antwoord van de apostel des Heren is: ik zal beide doen, namelijk bidden met de geest en bidden met het verstand. De bijbelgetrouwe christen zal dus Paulus als voorbeeld nemen en zich op tweeërlei wijze in de hemelse gewesten bewegen. Merk op dat de apostel hier het spreken in tongen voorop stelt en vervolgt: en óók met het verstand. Door middel van de glossolalie nadert men immers rechtstreeks tot God en dit is toch wel zeer belangrijk. Bidden met het verstand betekent: zijn gedachten omzetten in begrijpelijke woorden, en dat is in de eerste plaats nodig, indien men zich tussen broeders en zusters bevindt.

Paulus bad in tongen, dus met zijn geest luisterde hij naar de stem van de Heilige Geest die in hem woonde. Hij bad dan in een taal, die de Geest hem deed uitspreken. De Heilige Geest die alle dingen doorzoekt en alle dingen kent, was niet alleen op de hoogte van de moeite, destrijd en de zorgenvan de apostel, maar ook van diens vreugde en vrede. Wanneer hij aan de gemeenten dacht, kon hij, geleid door de Heilige Geest, door middel van de tongentaal de noden en de zorgen van zijn broeders tot God brengen, maar hij kon ook dankzeggingen en lofprijzingen uitspreken vanwege de voortgang van het volle evangelie door zijn prediking. Volgens zijn eigen woorden was het bidden in tongen of het bidden in de geest, een essentieel deel geworden van zijn gemeenschap met God en dit betekende voor hem innerlijke, geestelijke opbouw, dus het met kracht versterkt worden naar de inwendige mens. Op deze wijze was het de apostel, als instrument van de Heilige Geest, vergund, om het gebed van de Geest voor de troon van God, in de natuurlijke wereld te openbaren. Zo kon hijzelf met aandacht luisteren naar de woorden en de zinnen die in hem gevormd werden, zoals een musicus op zijn orgel de klankencombinaties weergeeft, die in zijn eigen menselijke geest worden geproduceerd.

Wij kunnen ons voorstellen dat Paulus met zijn metgezellen op zijn lange voetreizen veel in tongen bad. Zo konden zij ook reeds slag leveren in de hemelse gewesten, voordat zijeen heidense stad binnenkwamen. Wij herinneren ons bijvoorbeeld uit eigen ervaring, hoe wij eens gedrongen werden voor een bepaalde persoon geruime tijd in nieuwe tongen te worstelen. Wij verlieten deze persoon en gingen naar huis. De volgende dag ontvingen wij bericht waarin deze persoon vertelde, dat hij ternauwernood aan een dodelijk gevaar was ontkomen.

Het gebed in tongen kon bij de apostel overgaan in het lofzingen met zijn geest. In Efeziërs 5:18,19 roept hij de gemeente op dit ook te doen. Hij schrijft daar: 'Wordt vervuld met de Geest, en spreekt onder elkander in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, en zingt en jubelt de Here van harte'. Deze geestelijke liederen zijn geen verzen uit onze zangbundels naast de psalmen en gezangen der kerk, maar geestesliederen, gezongen in nieuwe tongen. In vele gemeenten zingt men tegenwoordig op de melodieën van bekende hymnen in nieuwe tongen, ieder dus in een taal die de Geest geeft uit te spreken. Wij vertrouwen er dan op dat de Heilige Geest het ritme en de klank van ieders eigen tongentaal aanpast bij het zingen van een wijs, die wij allen kennen. De Heilige Geest heeft het vermogen om het proza in poëzie te veranderen. Dit is bijbels verantwoord. Daar ieder in de samenkomst zichzelf sticht, wordt de gehele gemeente opgebouwd, terwijl door muziek en zang ook de zielen verkwikt worden. Wanneer het mogelijk is dat in een gemeente allen in tongen spreken (vers 23), is het zeer zeker ook geoorloofd dat allen in tongen zingen. Hoewel de broeders en zusters de geestesliederen niet verstaan, worden zij er toch door opgebouwd. Ditzelfde geldt vergelijkenderwijs ook vaak, wanneer men bijvoorbeeld vierstemmig een canon zingt. Voor de meeste leden vraagt dit zoveel aandacht en inspanning, dat zij ook niet meer aan de inhoud van hetgeen zij zingen, kunnen denken. Het verstand is dan óók 'vruchteloos', doordat men zich niet meer realiseert wat de inhoud is. Toch wordt het zieleleven door zulk gezang verkwikt.

Vele kinderen Gods zingen in nieuwe tongen wanneer zij alleen zijn. Misschien doen zij dit op melodieën die de Geest erbij geeft, maar wellicht ook op bekende wijzen. Soms komt het voor dat in de gemeente een lid in nieuwe tongen een solo zingt. Soms geeft ook de Geest een meerstemmig lied dat zuiver klinkt. Het is een manier om de Heer groot te maken, en: wie lof offert, baant de weg dat God hem zijn heil doet zien!

Wanneer de apostel getuigt dat hij met zijn geest in tongen God loofde, ligt het voor de hand te denken dat Paulus en Silas in de kerker te Filippi te middernacht ook in tongen God verheerlijkten. Juist in deze situatie was het nodig volkomen in de geestelijke wereld te vertoeven, teneinde de duivel te verhinderen hen te deprimeren en te beangstigen. De engel des satans sloeg de twee mannen hard met vuisten, opdat zij zich niet meer zouden verheffen, maar de liederen in nieuwe tongen voerden hen weer hogerop tot in de onmiddellijke nabijheid van Gods troon. Is het vreemd dat er toen wonderen gebeurden en God zijn heil deed zien? 'Maar omstreeks middernacht baden Paulus en Silas en zongen Gods lof, en de gevangenen luisterden naar hen. Doch plotseling kwam er een zware aardbeving, zodat de grondvesten der gevangenis schudden; en terstond gingen alle deuren open en de boelen van allen raakten los' (Hand. 16:25-27). Ook in de lofprijzing en in het zingen in tongen heeft de nieuwtestamentische gemeente er een dimensie bij gekregen om haar Heer groot te maken. Laten wij dan deze mogelijkheid benutten en ons houden aan het bijbelse patroon en luisteren naar wat de apostel zei, teneinde niet verstrikt te raken in allerlei negatieve benaderingen door een theologie, die in haar verblindheid en kortzichtigheid bewust deze goddelijke waarheden en zegeningen loochent en verwerpt.

 

1 Corinthiërs 14:16,17

Want anders, indien gij een zegen uitspreekt met uw geest, hoe zal iemand, die als toehoorder aanwezig is, op uw dankzegging zijn amen spreken? Hij weet immers niet, wat gij zegt. Want gij dankt wel goed, doch de ander wordt er niet doorgesticht.

Men kan in tongen een zegen of een dankzegging uitspreken. Men is bijvoorbeeld dankbaar voor een redding, een genezing of een uitkomst. Men uit zijn vreugde, omdat Gods Geest krachtig in de gemeente werkzaam is. De geest van de mens wil hiertoe een dankzegging of een zegen uitspreken. Zo sprak Zacharias bij de geboorte van zijn zoon: 'Geloofd (of 'gezegend') zij de Here, de God van Israël, want Hij heeft omgezien naar zijn volk en heeft het verlossing gebracht' (Luc. 1:68). Bij de intocht van onze Heer in Jeruzalem riep de schare: 'Hosanna de Zoon van David, gezegend Hij, die komt in de naam des Heren' (Matth. 21:9). Zo zullen wij bijvoorbeeld ook zegenen wie ons vervolgen (Rom. 12:14). Bij het avondmaal zegenen wij 'de beker der dankzegging' (10:16).

Zegenen is het overbrengen van Gods heil. Een persoon komt dan in aanraking met de heerlijkheden en de weldaden des Heren. Men kan ook God zegenen door Hem te erkennen als degene die nooit verbonden is met het kwade, maar altijd met het goede. Hiermee heiligt men zijn naam en erkent de grootheid en heerlijkheid van zijn wezen. De dankzegging is de 'eucharistia'. De eerste christenen gebruikten dit woord om God te danken voor de gave van brood en wijn. Deze dankzegging had dus ook in tongen kunnen geschieden, maar de 'toehoorder' werd er niet door gesticht. Natuurlijk waren er daarnaast andere gelegenheden om te danken. Wanneer de Geest in 'woordeloze' taal kan zuchten naarde openbaring van de zonen Gods, kan Hij eveneens op dezelfde wijze danken en zegenen. Door het spreken in tongen is het mogelijk deze dankzeggingen en zegeningen overte nemen, en in hoorbare maar niet verstaanbare talen, in de gemeente over te brengen.

Terwille van de andere gemeenteleden is het nodig zulk een dankzegging te vertolken, want de tongenspreker wordt er wel door verkwikt en opgebouwd, maar de buitenstaander kan er geen 'amen' op zeggen. Deze 'toehoorder' is de 'idiootès', de man die apart staat. Zo is de beunhaas onder de vaklieden de 'idiootès'; tegenover de bestuurders is de' idiootès' de gewone burger; tegenover het staatsbestel is hij het individu; tegenover de priester is hij de leek. Degene die de tongentaal niet verstaat, kan geen amen zeggen, dat is zijn instemming betuigen. Hij kan niet zeggen dat het gesprokene 'vast en zeker' is. Ieder gemeentelid moet aan een zegen of dankzegging deel kunnen nemen. De eerste christenen bevestigden hun instemming met een gebed of dankzegging door een luid 'amen'. Dit was een onmogelijkheid wanneer in tongen gedankt werd. 'Gij spreekt weliswaar een voortreffelijk dankgebed uit, maar de ander wordt er niet door gesticht' (vert. Brouwer). Merk op dat er sprake is van een 'voortreffelijke' dankzegging, want het is immers overgenomen van de Heilige Geest.

Wat men door het verstand gecontroleerd en geformuleerd kan uitspreken, kan men ook uiten door de glossolalie. De Heilige Geest wekt bij ons in de innerlijke mens geen vreemde elementen op. Wanneer bijvoorbeeld de Heilige Geest in ons zucht, wordt ook de innerlijke mens geprikkeld om naar de volkomenheid te verlangen. Wanneer de Heilige Geest zegent of dankzegt, worden ook onze eigen geest en ziel in de sfeer van de lofprijzing gebracht. Bij het spreken in tongen inspireert immers de Heilige Geest onze geest en wij stemmen ons met onze gehele persoonlijkheid op Hém af.

Het spreken in tongen is geen nieuwe begaafdheid die in de mens wordt gebracht, maar door de doop in de Heilige Geest begint dit sluimerende talent te ontwaken en zich te ontwikkelen om in dienst gesteld te worden van de Heer. Men kan in verstaanbare talen: bidden, zingen, profeteren, onderwijzen, vermanen of zichzelf opbouwen, maar men kan dit ook doen in tongen. Slechts één ding is voor de christen die zijn geloof op God richt, niet mogelijk: hij kan niet in tongen sprekende, vloeken of de naam van Jezus ontheiligen, want 'daarom maak ik u bekend, dat niemand, door de Geest Gods sprekende, zegt: Vervloekt is Jezus' (12:3). Onze Heer was slechts eenmaal een vervloeking, toen Hij prijsgegeven werd aan de machten der duisternis.

 

1 Corinthiërs 14:18,19

Ik dank God, dat ik meer dan gij allen in tongen spreek; maar in de gemeente wil ik liever vijf woorden met mijn verstand spreken, om ook anderen te onderwijzen, dan duizenden woorden in een tong.

De glossolalie is beslist niet voor de 'kinderkamer' zoals men wel spottend heeft gezegd. De apostel, die van zichzelf sprak: 'Nu ik een man geworden ben, heb ik afgelegd wat kinderlijk was', getuigt nu: 'Gode zij dank, meer dan gij allen spreek ik in geestestalen' (vert. Brouwer). Dit charisma was voor Paulus een 'eucharistia' of dankzegging waard. Hij bezat deze begaafdheid in hoge mate en daaraan ontleende hij zijn gezag om corrigerend in Corinthe op te treden. Paulus had niet het talent om allerlei talen te kunnen spreken ten behoeve van zijn zendingsopdracht, maar hij sprak 'in talen'. Om te prediken had hij genoeg aan zijn Grieks en Aramees, want daarmee kon hij overal terecht. Hij dankte God voor de glossolalie, omdat deze gave hem dichter bij God bracht. Zij was een middel om zich te 'verheffen'. De boze moet wel een bijzondere afkeer van het spreken in tongen hebben, daar hij alle eeuwen door deze charismatische begaafdheid bij de christenen heeft kunnen weren en in discrediet brengen, ondanks het feit dat de apostel zich hier zo positief en duidelijk over uitlaat.

Paulus was mede dank zij zijn inzichten in het Koninkrijk der hemelen en het gebruik van de tongentaal tot een geestelijk mens geworden, want de frequente beoefening van de glossolalie berust niet op natuurlijke overwegingen, maar op geloof in de dingen die men niet ziet. Waarschijnlijk sluit zijn opmerking ook in, dat hij de gave van 'menigerlei talen' bezat, zodat hij in de wisselende situaties zich op velerlei wijzen kon uitdrukken in talen van mensen en van engelen. Het ligt ook voor de hand dat Paulus tijdens zijn zware beproevingen, zoals gevangenschap, geselingen, steniging, schipbreuk, moordaanslagen, slapeloze nachten, honger, koude en zijn talrijke zorgen voor de gemeenten, deze gave gebruikte om zich telkens weer in de geestelijke wereld te verplaatsen.

Toch sprak hij in de gemeenten liever vijf woorden met zijn verstand dan duizenden in een tong. Dit in verband met zijn 'katèchéo', zijn catechiseren of onderricht geven. Zo gaf ook Apollos zijn instructies of onderwijzingen omtrent de weg des Heren (Hand. 18:25). Bij het telwoord 'vijf' schrijft de 'Sprachliche Schlüssel': 'vijftal als stilistisch motief. Wie hier dit getal letterlijk opvat, zal moeten erkennen dat ook een zin van vijf woorden niet veel kan uitdrukken. De apostel had zich dan bijvoorbeeld te Jeruzalem kunnen introduceren met de woorden: 'Ik ben een christen geworden'. Ons dunkt evenwel dat hij bij het woord 'pente', dat is vijf (denk aan 'pink' of vijfde vinger), dacht aan een beperkt aantal woorden, aan een 'handvol'. Vergelijk: is er op het land een handvol koren. Zo zegt de Heer: 'Van nu aan zullen er vijf in één huis verdeeld zijn' (Luc. 12:52). Een man zegt: 'Ik heb vijf span ossen gekocht' (Luc. 14:19). In Openbaring 9:5 staat: 'En hun werd gegeven, dat de mensen zouden gepijnigd worden, vijf maanden lang'. Ook het telwoord 'duizenden' of 'tienduizend' kunnen wij hier niet letterlijk opvatten, evenmin als wij bij de uitdrukking 'duizendjarig rijk' aan een precieze tijdsduur denken. Met 'duizenden' worden véél woorden bedoeld.

Wij merken op dat in dit hoofdstuk de helft van alle verzen bedoeld is om duidelijk uiteen te zetten, dat de samenkomsten van de gemeente altijd ten algemenen nutte moeten zijn en niet gericht mogen zijn op de belangen van de enkeling.

 

1 Corinthiërs 14:20

Broeders, weest geen kinderen in het verstand, maar in de boosheid; wordt in het verstand volwassenen.

Paulus richt zich nu weer tot de 'adelphol', een woord waarmee niet alleen broeders maar ook zusters kunnen bedoeld zijn. Hun spreken in tongen vereist geen intelligentie, maar de apostel wil dat zij hun verstand in de gemeente ten volle in dienst van God stellen. Zijn verstand stelt de mens altijd ergens aan ten dienste. Daarom staat er ook, dat men God zal liefhebben met zijn gehele verstand. Nergens spreekt de Schrift erover, dat de christen zijn verstand zou moeten 'inleveren'. Met het natuurlijke begrip kan de mens immers Gods eeuwige kracht en goddelijkheid uit zijn werken doorzien (Rom. 1:20). Met het verlichte verstand kan men ook de hemelse dingen duidelijk leren kennen. Het gaat hier dus over het verstandelijk spreken in de gemeente.

De meer nauwkeurige Statenvertaling luidt: 'Broeders! wordt geen kinderen in het verstand; maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassenen'. Paulus noemt dan drie fasen op van het menselijke leven: l. 'neplazo', dat zijn de kleine kinderen, die wel geluiden kunnen maken, maar die niet kunnen meedelen wat ze denken en voelen. Ze kunnen nog niet spreken, maar ook niet zondigen. 2. 'Palda' zijn schoolkinderen, die hun eerste lessen krijgen. Ze moeten zich nog beperken tot de eerste beginselen. 3. De 'teleiol' zijn de mannen, volwassen in leeftijd en rijp van gedachten. De inhoud van de tekst wordt dan als volgt: weest geen schoolkinderen in het verstand, maar wel kleine kinderen die nog niets van zonde weten en die vrij van boosheid zijn. Weest evenwel in het verstand rijpe, volwassen mannen.

 

1 Corinthiërs 14:21,22

In de wet staat geschreven: Door lieden van een andere taal en door lippen van vreemden zal Ik tot dit volk spreken, en toch zullen zij naar Mij niet luisteren, zegt de Here. Derhalve zijn de longen een teken niet voor hen, die geloven, maar voor de ongelovigen; de profetie echter is niet voor de ongelovigen, maar voor hen, die geloven.

De naam 'wet' was oorspronkelijk een aanduiding van de boeken van Mozes. Later werd dit woord ook voor de overige geschriften van het Oude Testament gebruikt. Zo citeert Jezus in Johannes 10:34 een vers uit Psalm 82 en zegt hierbij, dat dit in de wet was geschreven. De plaats door Paulus vrij aangehaald uit Jesaia 28:11, luidt: 'Welzeker! Met brabbeltaal en vreemde tongval zal Hij spreken tot dit volk!... Maar ze wilden niet horen' (Can. vert.). De profeet des Heren sprak daar het oordeel uit over de onheilige, door drank versufte en benevelde priesters en profeten in de tempel, die daar onverstaanbare klanken lalden. Zij zouden met het volk door de Assyriërs en Babyloniërs in ballingschap worden weggevoerd. Daar zouden ze voor hen onverstaanbare talen moeten aanhoren. Zo waarschuwde Mozes: 'De Here zal tegen u doen aanrukken een volk, dat van verre komt, van het einde der aarde, zoals een arend aanzweeft: een volk, waarvan gij de taal niet verstaat' (Deut. 28:49).

De 'vreemde talen' waren dus voor de ongehoorzame Joden een teken, dat zij onder het gericht en de straf lagen. In het nieuwe verbond zijn de tongen een teken van de werking van de Heilige Geest voor de ongelovige buitenstaanders, die er niets van begrijpen. De glossolalie is ook een teken voor de doop in de Heilige Geest voor degenen, die nog niet kunnen geloven, dus nog niet zeker weten, dat zij deze doop ontvangen hebben. Bij de doop in de Heilige Geest van Cornelius met zijn gezin, was de glossolalie het teken voor Petrus en de 'ongelovige' 'gelovigen uit de besnijdenis die met de apostel waren meegekomen', dat God ook de gave van de Heilige Geest over de heidenen had uitgestort (Hand. 10:44-48). Voor hen die werkelijk geloven, is het spreken in tongen slechts een gevolg van de doop in de Heilige Geest. Voor hen geldt: 'Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken' (2 Cor. 4:13).

Wanneer bij de doop in de Heilige Geest de Geest van God in zijn tempel komt, wil Hij ook voortdurend in gemeenschap zijn met de menselijke geest. Hij wil met deze spreken en hem beïnvloeden. Hij wil ook de menselijke geest leren 'luisteren'. Om deze bedoeling en het wezen van de glossolalie duidelijk te maken, gebruikte Paulus het woord 'luisteren'. Door de invasie van de Assyriërs en Babyloniërs die met een barbaarse tongval spraken, wilde God eenmaal iets tot zijn volk zeggen, maar het weigerde te 'luisteren' en het reageerde niet naar Gods wil. Zo spreekt de Heilige Geest in de onzienlijke wereld van het hart, tot de geest van de mens. De gelovige die 'hoort' spreekt deze klanken en woorden in gehoorzaamheid na.

Het spreken in tongen is de eerste reactie van de in de Heilige Geest gedoopte christen. Deze spreekt dan 'geheimenissen' vanuit dit contact. Geen wonder dat de glossolalie een opbouwende begaafdheid is voor het persoonlijke leven, want 'wie in een tong spreekt, sticht zichzelf'.

Het kind dat zijn moeder napraat, leert luisteren, horen en weergeven. Het ontwikkelt zich op deze wijze. Het leert zijn moeder naspreken in de beslotenheid van eigen huis en het herkent haar stem. De Heilige Geest woont in ons 'huis' en er is zelfs sprake van zijn tempel; daarom spreken wij Hem ook na.

Soms zijn de ouders tweetalig en dan leert het kind twee talen spreken. De Heilige Geest heeft kennis van alle dingen en kent alle talen, zowel van de mensen als van de engelen. Daarom is het mogelijk dat de christen 'de tongen der mensen en der engelen' van de Heilige Geest als het ware opvangt en overneemt. Paulus schrijft dan over de gave van 'allerlei' tongen (12:10). Voor dit spreken in tongen moet het kind van God leren zich op de Heerte oriënteren, naar Hem te 'luisteren' en te reageren door zijn woorden weer te geven. Wanneer een kind naar zijn moeder luistert en haar naspreekt, leert het ook het klimaat te onderscheiden dat van zijn moeder uitgaat. De liefdevolle sfeer maakt de kleine blij. Op deze wijze leert het kind van God, in tongen sprekende, het klimaat van de Heilige Geest kennen en zich daarin verblijden. Paulus schreef niet voor niets: 'Ik dánk God, dat ik meer dan gij allen in tongen spreek'. Ook hier geldt bij het luisteren naar de stem van de Heilige Geest: 'Wie een oor heeft, die hore'. Wij merken op dat degene die zich in tongen gaat uiten, dus geen broeder of zuster mag náspreken, maar zich in geloof moet richten op de Geest, die woning in hem gemaakt heeft. Wanneer de menselijke geest zich op deze wijze aan de Heilige Geest hecht en met Hem verbonden is, zal hij zich ook koesteren in het klimaat van het Koninkrijk Gods en daardoor vertroost en opgebouwd worden. Het spreken in tongen voert ons in de gemeenschap en in de nabijheid van God. Zoals een kind rustig speelt en intussen zijn moeder nababbelt, zo kan de gelovige steeds in tongen spreken, ook al moet hij zijn natuurlijke bezigheden verrichten. Men kan al sprekende in tongen de auto besturen, de vaat wassen, de kamer stoffen, de akker ploegen en de koelen melken, maar men kan niet in tongen spreken en tegelijkertijd geestelijk werk doen, zoals onderwijs geven of creatieve arbeid verrichten. Tenslotte wijzen wij op een merkwaardige interpretatie van Jesaia 28:11 naar luid van de Statenvertaling. Daar staat: 'Daarom zal Hij door belachelijke lippen en door een andere tong tot dit volk spreken'. De kanttekenaren merken hierbij op: 'Dat is, met vreemde talen, want men is gewoon diegenen te belachen, die men niet verstaat'. In bepaalde pinksterkringen maakt men evenwel onderscheid tussen het spreken in vreemde talen en het spreken in belachelijke lippen. Hier zou geen sprake zijn van parallellisme, maar de belachelijke lippen zouden een primitief teken zijn van een zogenaamde zálving met de Heilige Geest, terwijl het spreken in talen dan het waarmerk is van de dóóp in de Heilige Geest. Toen wij iemand eens vroegen of hij al in vreemde talen sprak, was het antwoord: 'Neen, maar wel in belachelijke lippen'. Men spreekt dan snel een aantal gelijkluidende korte lettergrepen uit, bijvoorbeeld ti,ti,ti,ti. Hier is dus geen sprake van een mensen- of engelentaal. De oorzaakvan dit surrogaat van de glossolalie moeten wij wellicht zoeken in een afremming van het werk van de Heilige Geest door occulte beïnvloeding, vaak vanuit oosterse godsdiensten. Dezelfde soort machten die in werking komen bij de doop in de Heilige Geest en die iemand ter aarde werpen, hem doen kronkelen en doen sissen, bewerken dit spreken met belachelijke lippen. Waarmen deze uitwassen tegenkomt, doet men goed zulke slachtoffers te helpen door hen te bevrijden in de naam des Heren.

De profetie is alleen van belang voor degene die gelooft werkelijk met woorden Gods te doen te hebben, die door de Heilige Geest zijn geïnspireerd en door mensen Gods worden uitgesproken. He tis duidelijk dat ook wij niet alles geloven wat als profétie wordt aangediend en daarvoor wil doorgaan. Daarom heeft de Heer ook duidelijk gezegd, dat de godsspraken beoordeeld moeten worden. Wij doen dit dan op grond van de Heilige Schrift onder leiding van de Heilige Geest en ook naar de betrouwbaarheid en integriteit van de profeet. Voordit laatste is het daarom belangrijk de profeet te kennen. Wijaanvaarden alleen profeten uitons eigen midden of hen die onder ons bekend zijn.

 

1 Corinthiërs 14:23

Indien dan de gehele gemeente bijeen gekomen is en allen in tongen spreken, en er komen toehoorders of ongelovigen binnen, zullen zij niet zeggen, dat gij wartaal spreekt?

Evenals in hoofdstuk 11:20 spreekt de apostel over een samenkomst van de gehele gemeente. Men vergaderde immers ook wel groepsgewijze in huizen, zoals dit in verschillende gemeenten ook nu nog wel gebeurt. Uiteraard is op zo'n bidstond of bijbelstudie meer vrijheid van spreken en handelen dan in een grote vergadering, waar men rekening moet houden met buitenstaanders. Denk ook aan het bidden met zwaar gebondenen en het uitdrijven van machten in de naam des Heren. In een openbare samenkomst moet men rekening houden met de 'Idiootès' (zie vers 16), die binnen komt lopen, of met de ongelovige die door vrienden of kennissen werd geïnviteerd. Uit vers 25 blijkt duidelijk dat de toehoorder of ongelovige geen lid der gemeente is, maar een bezoeker. Paulus gaat hier van de concrete mogelijkheid uit, dat zo'n vreemde juist binnenkomt als de gehele gemeente bezig is God groot te maken in nieuwe tongen, of misschien wel in tongen aan het zingen is. Ook weer een situatie die in onze kringen kan voorkomen. Wij merken op dat de apostel hiervan de veronderstelling uitgaat, dat het een normale zaak is, wanneer een christen in tongen spreekt: allen spreken in geestestalen! Ieder kan nagaan hoever de christelijke kerken en vrije kringen van dit bijbelse patroon zijn afgeweken.

Het spreken in tongen moet voor de 'ongelovigen' een teken zijn, dat God aanwezig is en dat de Heilige Geest krachtig onder de leden werkt. Maar evenals de Israëlieten niet tot het geloof kwamen , toen de Assyriërs en Babyloniërs met hun vreemde tongval de waarheid van Jesaja's woorden bevestigden, zo zullen evenmin de ongelovigen of buitenstaanders door de glossolalie tot geloof komen. Het geloof wordt immers alleen opgewekt door het horen van het begrijpelijke, verstaanbare, gepredikte woord (Rom. 10:17). Wellicht zal het dan gaan zoals op de Pinksterdag, waar sommigen die de vreemde talen der apostelen niet onderscheidden, spottend opmerkten dat de discipelen dronken waren. Men zal zeggen dat de pinkstermensen 'wartaal' spreken of 'waanzinnig' zijn (vert. Brouwer en Canisius). Het werkwoord 'manomai' betekent: razen, zich als krankzinnige gedragen (vergelijk manie, maniak). Deze diskwalificatie moest Jezus ook van de Joden aanhoren, want men sprak: 'Hij is bezeten en waanzinnig' (Joh. 10:20). Ook de stadhouder Festus gebruikte dit woord, toen hij zei: 'Gij spreekt wartaal, Paulus, uw vele studie brengt u in de war' (Hand. 26:24). Beide voorbeelden hadden evenwel geen betrekking op het spreken in tongen, waarover het in onze tekst gaat. De apostel wijst hier op het negatieve effect, dat de glossolalie bij buitenstaanders kan opwekken. Hij is evenwel de laatste die daarom het spreken in tongen zou willen verbieden. Hij bedoelt: de gemeenteleden ontvangen wel allen stichting (vers 4), maar er wordt geen rekening gehouden met de mensen die men nog voor de Heer wil winnen. Voor hen is het nodig liever vijf woorden met het verstand te spreken teneinde hen te onderwijzen, dan duizenden woorden in tongen te spreken of te zingen (vers 19). Voor de ongelovige, natuurlijke mens is de tongentaal een door God gewilde verberging van het heil, evenals dit ook de gelijkenissen waren die Jezus uitsprak en waarvan Hij' tot de discipelen zei: 'U is gegeven het geheimenis van het Koninkrijk Gods, maar tot hen, die buiten staan, komt alles in gelijkenissen, dat zij ziende zien en niet bemerken, en horende horen en niet verstaan' (Marc. 4:11,12).

Wanneer in onze volle-evangeliegemeenten waar vrijwel allen in tongen spreken, te zamen in tongen gebeden of gezongen wordt, is dit dan toegestaan? Het antwoord luidt: ja, want ieder sticht zichzelf en men wordt met elkaar opgebouwd. Wanneer allen in tongen spreken, worden ook allen gezegend. Daarom spreken of zingen wij ook gezamenlijk in vreemde talen. Maar als er dan buitenstaanders komen of ongelovigen? Het antwoord is: dezen horen tijdens de dienst vele honderden woorden in het Nederlands en zij mogen zelfs de geestesliederen meezingen in hun eigen taal, zodat zij in niets tekort komen. In de paar minuten dat wij in tongen spreken of zingen, kunnen zij, wanneer zij een goede instelling hebben, onze geestelijke eenheid in Christus ervaren. Maar als zij misschien zeggen dat wij' 'uitzinnig' zijn en niet goed bij het verstand? Dat is voor ons onbelangrijk: wij richten ons immers, geïnspireerd door de Heilige Geest, eenparig tot God! Zij bevinden zich als gasten in de samenkomst van een volle-evangeliegemeente, de kerk van Jezus Christus. Wij vragen ons af of zulke 'toehoorders' zich ook zouden ergeren, indien zij een gezongen mis in de Latijnse taal zouden beluisteren in de rooms-katholieke kerk. Bovendien is het mogelijk dat evenals op de Pinksterdag sommigen moeten zeggen: 'Wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken'. Wij hebben meegemaakt dat iemand in tongen God begon te loven en dat een aanwezige Italiaan die hem goed kon volgen, verwonderd was en tot ver andering kwam. Wanneer in een dienst met zieken gebeden wordt, wanneer demonen bestraft en uitgeworpen worden, zal er misschien ook verzet komen van 'toehoorders en ongelovigen', maar dit mag nooit de reden zijn dat wij onze diensten essentieel gaan wijzigen terwille van hen die geen inzicht in de hemelse zaken hebben, hoewel wij met hen wel rekening houden. De oprechte kinderen Gods die nog niet in tongen spreken, zullen misschien tijdens het gebruik van de glossolalie ernaar gaan ijveren, want dan geldt hier, dat het geloven erin, uit het horen is.

Wanneer enkele honderden mensen tijdens een samenkomst van de gemeente met opgeheven handen in talen van mensen en engelen God lof toebrengen, doen zij iets dat volkomen in overeenstemming is met het bijbelse patroon. Dan gebeurt er iets in de hemelse gewesten en de gehele gemeente wordt opgebouwd. Wanneer de apostel spreekt over 'wartaal', denken wij ogenblikkelijk aan de spraakverwarring in Babel. Oorspronkelijk waren er geen vreemde talen, want 'de gehele aarde nu was één van taal en één van spraak' (Gen. 11: l). Wij weten evenwel dat deze eenheid gebruikt werd door de demonen. Men bouwde zelfs een 'zikkurat', die als opgerichte ladder ten hemel zou voeren. Babel betekent 'poort Gods' en men zocht naar een 'poort des hemels', teneinde contact te krijgen met de geesten door middel van het bedrijven van occultisme. Dit was het begin van hun streven om langs de weg van de onzienlijke wereld der duisternis, het onmogelijke, mogelijk te doen zijn. Wij kunnen ervan verzekerd zijn, dat hun paranormale krachtsontplooiing op een gegeven ogenblik ook de chaos in hun denken en in hun taal heeft bewerkt. De mensen hebben daar krachten ontketend, die zij niet meer in de hand konden houden. God heeft dit kwaad echter gebruikt om het eenheidsstreven der volken te beletten. Na de spraakverwarring bracht de taalbarrière een verhindering, want de dwaalleringen, valse godsdiensten en occulte zonden werden geblokkeerd en beperkt door de taalgrenzen. De eenheid van denken werd in Babel verbroken en leder volk en ledere natie begon eigen afgoden te dienen, en hun godsdiensten stonden meestal vijandig tegenover elkaar. Het merkwaardige is dan, dat als In een land verdeeldheid heerst in denken en in geloof, dit de kinderen Gods juist vrijheid van godsdienst verschaft.

Babel staat tegenover pinksteren. Stel u nu in onze tijd een gemeente voor, waar allen in vreemde talen spreken. De plaatselijke gemeente is dan beeld van de ware kerk van Jezus Christus over de aarde. Daar kan worden gebeden en gezongen in talen van volken, die de Heer nog niet kennen en in wier spraak nog nimmer de ware God geloofd en geprezen werd. Dit gebeurt dan in een volle-evangeliegemeente waarvan de leden in de natuurlijke wereld vaak alleen hun moedertaal spreken. Zij loven, bidden en strijden onder andere in talen van volken die zij niet kennen, maar uit wie God Zich ook een gemeente wil verzamelen. Daarbij komt nog de taal van de engelenwereld. De stad Gods heeft immers in zich de vertegenwoordigers van alle volken, maar binnen haar poorten wonen ook de heilige engelen (Openb. 21:12).

De onderscheiden talen verbreken de eenheid van de gemeente niet, maar alle leden weten dat dit spreken en zingen geïnspireerd wordt door dezelfde Geest, en allen zijn met deze ene Geest gedrenkt. Het is één Geest die alles in allen werkt! Ook op deze wijze wordt vervuld: 'Opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden, naar het eeuwig voornemen, dat Hij In Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd' (Ef. 3:10). Wanneer een gehele gemeente in tongen bidt of zingt, doet zij dit krachtens het geloof aan het woord van God: de glossolalie behoort immers tot de leer der apostelen. Zij maakt deel uit van een heil dat allereerst verkondigd is door de Heer- want Hij voorspelde: in nieuwe tongen zullen zij spreken - en dat voorts door hen die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze ons is overgeleverd, terwijl ook God daaraan getuigenis geeft door tekenen en wonderen en velerlei krachten, en door de Heilige Geest toe te delen naar zijn wil (Hebt. 2:3,4).

In Openbaring 14:1-5 schildert Johannes de voltooiing van de ware kerk, die het beeld van de Zoon gelijkvormig werd. Met het Lam staan haar leden op de top van de berg Sion. In het nieuwe verbond zijn bergen beeld van geestelijke machten, en de Sion is symbool van de Heilige Geest. Deze berg is volgens Jesaia 2:2 in de laatste dagen in de geestelijke wereld verheven boven de hoogste der bergen. Een hogere 'berg' bestaat er niet en het is het voorrecht van de gemeente in de eindtijd om zijn top te bereiken. Al haar leden hebben op hun voorhoofden de naam van de Vader en die van de Zoon geschreven; dit betekent dat de godheid woning in hen heeft gemaakt, zoals de Heer sprak:'Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen' (Joh. 14:23). De voltooide gemeente die gereed staat om in een punt des tijds van de aarde te worden weggenomen, zingt op de berg Sion een lied, dat in geen enkele zangbundel voorkwam en voor zal komen. Het is een geesteslied. Het zingen met de geest in menigerlei talen is een begaafdheid van de menselijke geest, die door de inwonende Heilige Geest wordt gebruikt. Als geruis van talrijke wateren en het daveren van geweldige donder klinkt de hymne van de losgekochten der aarde, dit wil zeggen van hen wierwandel tijdens hun verblijf op aarde geheel in de hemel is. Hun lichamelijke transfiguratie is nabij en ook nu nog zingen zij een lied met de geest, zoals Paulus dit deed en ook wij dit doen. Nooit werd op aarde evenwel zo'n lied in nieuwe tongen gezongen, want er klinkt een nieuw gezang. De grote schare zingt het overwinningslied, de verwoording in menigerlei talen van een volkomen zegepraal. Het was één lied, en de stem van vele wateren ziet op de vele geestestalen, die representatief zijn voor vele volken (vergelijk Openbaring 7:9 en 17:15).

Neen, het bidden en het zingen met de geest zijn niet zinloos, maar dit behoort tot een hemelse dimensie, die men met schoolse wijsheid niet kan bevatten. Wat Johannes in visioenen zag en hoorde, zal vervuld worden en iedere ware gemeente zal ernaarjagen de top van de berg Sion te bereiken en de voorspelde heerlijkheld te realiseren.

 

1 Corinthiërs 14:24,25

Maar als allen profeteren en er komt een ongelovige of toehoorder binnen, dan wordt hij door allen weerlegd, wordt hij door allen doorgrond, het verborgene van zijn hart komt aan het licht en hij zal zich ter aarde werpen, God aanbidden en belijden, dat God inderdaad in uw midden is.

Paulus was het hoofdstuk begonnen met de oproep om vooral te ijveren naar de profetische gave. Ieder kind van God dat gedoopt is met de Heilige Geest heeft deze gave latent in zich. Zijn geest is immers verbonden met de Heilige Geest die hem in alle waarheid wil en kan onderwijzen, zodat hijwoorden Gods spreekt. Zei Mozes niet: 'Och, ware het gehele volk des Heren profeten, doordat de Here zijn Geest op hen gave!' (Num. 11:29). Dit is geen vrome wens, maar dit is verbonden met de pinksterzegen, want allen, ook de zonen en de dochters, de dienstknechten en de dienstmaagden zullen profeteren (Hand. 2:17,18). Het hier door Paulus gebruikte woord profeteren duidt een ruim begrip aan, namelijk het uitspreken van woorden Gods. De apostel had reeds aan het begin van dit hoofdstuk opgemerkt dat wie profeteert, meer is dan wie in tongen spreekt. Door de gave der glossolalie bouwt men zichzelf op, en het is nuttig dat dit voorafgaat aan het profeteren, waarbij-men de gemeente sticht. De profetie spruit voort uit de liefde tot Gods Woord en tot zijn heilsplan. Waarom zouden in een gemeente met gerijpte christenen niet allen profeteren, even zo goed als alle gelovigen boze geesten moeten kunnen uitdrijven. Wij mogen het woord profeteren dus niet beperken tot hen die in de gemeente als profeet een aparte taak hebben.

Natuurlijk is de profetie voor de gelovigen, maar omdat de ongelovige of toehoorder de woorden en zinnen verstaat, daar zij in de gewone taal uitgesproken worden, hebben zij ook voor hem betekenis. Het effect op de 'Idiootès' of buitenstaander kan zelfs groot zijn. Wanneer een ongelovige de samenkomst der gemeente bezoekt, zal hij ongetwijfeld voor of na de dienst met sommige leden een gesprek hebben. Er moet dan geen twistgesprek gevoerd worden, want zo iets heeft weinig of geen nut, maar de gelovige broeder of zuster stelt zich bewust onder de leiding van de Geest die in hem of haar woont. De Geest kan dan bepaalde levensgeheimen openbaren, zodat de buitenstaander capituleert en zich gewonnen geeft. Hij wordt 'weerlegd' of bestraft of aan de kaak gesteld. Vervolgens wordt hij 'doorgrond' of aan zichzelf ontdekt, zodat de diepste roerselen van zijn hart worden blootgelegd. Het masker dat hij draagt, wordt door deze openbaringsgave afgerukt. De wetsgetrouwe Jood wordt bepaald bij zijn overtredingen en de verwijdering die er is tussen hem en de ware God. De heiden wordt bepaald bij de ware aard van het occultisme en bij zijn natuurlijke of geestelijke ontucht. Op dezelfde wijze werden eenmaal Ananias en Saffira als bedriegers ten toon gesteld. Paulus doorzag het innerlijk van Elymas, de tovenaar, die hij aansprak met: zoon des duivels, vol van list en allerlei streken, vijand van de gerechtigheid.

Ik herinner mij dat iemand in een samenkomst om genezing naar voren kwam. Toen ik hem de handen oplegde, openbaarde de Heer mij, dat door deze man overspel was gepleegd. De man erkende deze zonde en ging toen samen met zijn vrouw naar een zijkamer, waar hij het met haar in orde maakte. Een andere keer was er een man die met mij trachtte te redetwisten over de leer van het duizendjarige rijk. De Heer openbaarde mij dat deze bezoeker tegennatuurlijke ontucht had bedreven.

Door middel van de profetie in het midden van de gemeente horen sommigen de verborgen gedachten van hun hart, opdat zij zich tot God zouden bekeren. Hoewel het niet frequent voorkomt, weten wij dat in onze gemeenten de mogelijkheid van zulke onverwachte openbaringen bestaat. Zulke voorvallen als de apostel hier beschrijft, komen ook bij ons voor. Niet allen geven zich gewonnen, want sommigen verharden zich. Anderen zullen evenwel God loven en prijzen en 'zich ter aarde werpen', zoals de oosterling dit deed voor zijn koning: op de knieën rustend boog hij dan het bovenlichaam naar de grond, totdat hij met zijn gezicht de aarde raakte. Deze houding getuigde dan van verering en onderworpenheid. De vreemdeling belijdt, of beter 'verkondigt openlijk' dat God inderdaad in het midden der gemeente tegenwoordig is. Hij heeft zijn aanwezigheid ervaren. Hoewel de profétie voor de gelovige bestemd is, kan zij op deze wijze voor de buitenstaander een kracht tot behoud zijn. Als gemeenten zullen wij, ernaar jagen dat allen profeteren, want er zijn zeer rijke beloften aan deze gave verbonden.

Natuurlijk kan ook in de normale prediking profetie aanwezig zijn, zodat iemands geweten begint te spreken, wanneer hij de voorgaande broeder de Schrift hoort uitleggen. Zo'n persoon kan zelfs in de mening verkeren, dat de leidende broeder iets van hem afweet. Het gebeurt menigmaal dat op deze wijze het hart van een buitenstaander wordt aangeraakt.

 

1 Corinthiërs 14:26

Hoe staat het dan, broeders? Telkens als gij samenkomt, heeft ieder iets: een psalm of een lering of een openbaring of een tong of een uitlegging; dat alles moet tot sticbting geschieden.

Wat is nu de juiste orde van dienst, indien de gemeente samenkomt? Wat volgt nu uit het voorgaande dat geschreven werd in hoofdstuk 12,13 en 14? De nieuwtestamentische gemeente naar bijbels model moet rijk zijn aan geestelijke begaafdheden en men moet ze niet verhinderen (vers 39). Het gaat niet om de stem van de 'ene' voorganger, maar om de inbreng van de 'adelphol', van alle broeders en zusters. Let erop dat de apostel hier uitgaat van een gemeente, die ten aanzien van geen enkel charisma te kort kwam (l:7). Allen konden in meerdere of mindere mate door de Heilige Geest worden gebruikt.

De vertaling 'heeft ieder iets' gaf in bepaalde kringen aanleiding tot de gedachte, dat iedere aanwezige geroepen zou zijn om iets te berde te brengen, onverschillig of hij oud of Jong is, geestelijk of vleselijk, ervaren of onervaren, reeds geruime tijd lid of een 'nieuwkomer'. Ieder zou zijn of haar zegje moeten doen. Het resultaat van deze uitlegging is, dat dan juist de vleselijken, de onbedachtzamen, de onervarenen en de eigenwijzen de leiding in handen nemen. Om te spreken moet iemand 'iets (goeds) hebben'. In dit verband schreef Paulus in Romeinen 12:3: 'Koestert geen gedachten, hoger dan u voegen, maar gedachten tot bedachtzaamheid, naar de mate van het geloof dat God elkeen in het bijzonder heeft toebedeeld'. De Statenvertaling luidt: 'Een iegelijk van u, heeft hijeen psalm (een door de Heilige Geest geïnspireerd lied), heeft hij een leer, heeft hij een openbaring, heeft hij een uitlegging, laat alle dingen geschieden tot stichting'. Het gaat hier dus duidelijk om de werking van de charismatische gaven in de orde van de dienst, maar nu niet die van genezingen, van krachten of gaven des geloofs.

De apostel bedoelt dus beslist niet, dat een broeder of zuster een stichtelijke psalm van David zou voorlezen, want dan had hij beter kunnen spreken over een Schriftlezing uit wet en profeten. De 'Korte Verklaring' merkt op dat iemand 'door de Geest bekwaam werd om een psalm te dichten of te zingen. Hierbij bedenke men, dat de Coninthiër niet met een psalmboekje in de kerk kwam. Misschien had de gehele gemeente slechts één, misschien zelfs geen enkel psalmboek. Dan is het hebben van een psalm door de genade des Geestes iets bijzonders'.

Het gaat hier om een geïmproviseerd loflied of een hymne, waar van de apostel sprak: 'Ik zal lofzingen met mijn geest'(vers 15). Wij kunnen hierbij ook denken aan Efeziërs 5:19 en Colossenzen 3:16 waar de psalmen, lofzangen en geestesliederen ook in ver band staan met het vervuld worden met de Geest. Het is bekend dat in kringen waar Gods Geest krachtig werkt, altijd een spontane inspiratie gevonden wordt tot het maken van nieuwe liederen. Zij worden 'geboren' in het klimaat van het Koninkrijk Gods. Het 'hij heeft' betekent, dat zo'n persoon weet dat de Geest in hem werkt. Dan gaat hij naar de leidinggevende broeder en deze kan nu de volgorde van de dienst regelen, 'tot stichting van de gemeente'. Zo kan iemand bij de werkzaamheid van de Heilige Geest ook een 'didachè' hebben, een woord dat in verband staat met didactiek, dit is een methode om les te geven. Door een leer of onderwijzing werpt hij dan licht op een verborgenheid van het Koninkrijk der hemelen. Wij denken hierbij ook aan de gave van wijsheid en kennis. Door zo'n geïnspireerd woord wil de Heer dikwijls de gemeente attenderen op het geestelijke tijdsgewricht waarin men leeft. Voor de groei en de ontwikkeling van de gemeente zijn zulke profetische aanduidingen onmisbaar.

Dan komt de 'apokalupsis' of de openbaring. Door haar kan een verrassend licht worden geworpen op de dingen van het heden, maar zij geeft ook de ontsluiering van de toekomende zaken. Door het charisma van de openbaring is het bijvoorbeeld menigmaal voorgekomen, dat verborgen zonden aan het licht kwamen. In zijn boek 'The Pentecostal Movement' geeft Donald Gee een voorbeeld. Dit vond plaats tijdens de eerste wereldpinksterconferentie te Amsterdam in 1921. 'Allen werden opgeschrikt, toen de Duitse profeet plotseling sprak, dat hij' in een visioen een van de voornaamste voorgangers van deze conferentie bezig zag uit vijf pijpen tegelijk te roken. Hij voegde erbij dat dit op onreinheid van het zieleleven wees. De vergadering verwierp unaniem deze interpretatie, hoewel de ziener in zijn eigen kringen hoog aangeschreven stond'. Donald Gee vervolgt dan: 'Het tragische feit was dat slechts een paar jaar later bewezen was, dat deze persoon schuldig stond aan ernstige onreinheid, die hij ook persoonlijk beleed'. Korte tijd daarna stierf deze broeder, in de zekerheid dat zijn zonden waren vergeven, maar zijn misstap had trieste gevolgen voor de pinksterbeweging in Nederland! Zo kunnen er ook dromen en gezichten worden doorgegeven, die een gemeentelid vanuit de hemel heeft ontvangen (Hand. 2:17).

In augustus 1939 hoorde ik in Amsterdam de volgende openbaring: 'Mijn kinderen, heft uw hoofden opwaarts en zie niet op de verschrikking rondom u. Al zou het nog donkerder en duisterder worden, al zou uw land gebombardeerd worden, zo zou Ik mijn gemeente bewaren'. In dezelfde tijd hoorde ik ook in een profetie de merkwaardige uitspraak, dat 'groot-Duitsland kleinDuitsland zou worden'. Dit was ruim een half jaar voordat ons land in de tweede wereldoorlog betrokken werd. Deze openbaringen waren voor mij een bijzondere bemoediging in de oorlogsdagen, toen ik als militair in de frontlinie was gestationeerd. Deze profetieën behoedden mij er tevens voor om te geloven dat het Romeinse rijk door Hitler en Mussolini zou worden hersteld.

Ook het spreken in tongen met de vertolking heeft zijn plaats in de gemeente. Aan de bijbelgetrouwe christenen de vraag: waarom functioneren deze gaven niet in uw midden? Waarom zijn er gelovigen geirriteerd of hebben zij kritiek wanneer in onze gemeenten dit bijbelse patroon wordt nagejaagd? Laten wij daarom vasthouden aan de apostolische raadgevingen, want de charismata bouwen de gemeenten op en verblijden de ziel van de gelovigen. Bij dit alles geldt dat men niet impulsief te werk gaat, maar zich eerst afvraagt of iets nuttig is en opbouwend voor de gemeente.

 

1 Corinthiërs 14:27

Indien er in tongen spreken, laten het er twee, ten hoogste drie zijn, ieder op zijn beurt, en laat één uitleggeven.

Van al de charismata die de apostel behandelt, functioneren de gaven van tongen en de vertolking ervan exclusief in het nieuwe verbond. In het oude verbond komt men ze niet tegen. Ze zijn uiteraard nauw met elkaar verbonden, maar toch weer niet zo dat de glossolalie zonder uitleg nutteloos zou zijn. De vertolking van de tongentaal is evenwel nooit een op zichzelf staande begaafdheid en daarom is zij uniek. Het spreken in tongen zonder uitleg heeft zijn eigen waarde, want het bouwt de individuele christen op. Wanneer wij evenwel in de gemeentesamenkomst zijn, behoren wij deze opbouw uit te breiden tot allen, en tot dit doel is de gave van interpretatie van tongen gegeven, want wij moeten 'trachten uit te munten tot stichting van de gemeente' (vers 12). De ander moet 'amen' kunnen zeggen op het gesprokene (vers 16).

De interpretatie van tongen is een begaafdheid van de Heilige Geest, die de betekenis van het gesprokene in tongen, weergeeft. De vertolking is geen gevolg van een natuurlijk begrijpen van de vreemde taal, maar het verlichte verstand verstaat de bedoeling des Geestes die door de tongentaal wordt verwoord. De vertolker kent deze taal niet en het is ook zijn taak niet om een gelijkwaardige vertaling ervan te geven. Een vertaling van de ene taal in de andere berust op het gebruik van gelijkwaardige woorden en dezelfde grammaticale vormen. Een vertolking houdt zich bezig met 'de betékenis' (vers 11). Het Griekse woord voor 'uitleg' betekent: iets duidelijk verklaren, maar nietvertalen. Zo gafjezus een verklaring van de inhoud van zijn gelijkenissen. Wij zouden kunnen spreken van een parafrase van de tongentaal, dat is een toelichtende omschrijving. Dit verklaart dan dat sommige vertolkingen veel korter zijn van inhoud dan de overeenkomende tongentaal. De Heilige Geest verklaart de bedoeling ervan door het wonder van de interpretatie. Natuurlijk kan de Heilige Geest ook een letterlijke vertaling dicteren. Theoretisch is het mogelijk dat de tongenspreker in een vreemde taal spreekt, die een der aanwezigen 'toevallig' kent. Deze zou dan in staat zijn om de uitleg ervan te controleren aan de hand van de letterlijke inhoud. Hun die in een tong spreken, wordt aangeraden om te bidden om de uitleg (vers 13). God wil dus blijkbaar dat in de gemeente de glossolalie haar eigen plaats en functie heeft. Hijwil niet dat deze gave beperkt blijft tot een privé aangelegenheid, maar dat ook anderen er voordeel van zullen hebben. Daarom zegt Paulus: 'Zo moet ook gij', omdat gij naar geestelijke gaven streeft, trachten uit te munten tot stichting van de gemeente. Derhalve moet hij die in een tong spreekt, bidden, dat hij het moge uitleggen'(vers 12,13). In ons vers spreekt de apostel over een persoon, die de gave van uitleg heeft, zoals in hoofdstuk 12:10 staat: 'Weer een ander vertolking van tongen'. Let erop dat de apostel het spreken in tongen in de samenkomst van de gemeente niet verbiedt of zelfs afraadt, maar hier corrigerend optreedt. Er werd 'in de samenkomst' te veel in tongen gesproken en dit dikwijls zonder uitleg. Wat zijn persoonlijke leven betrof, dankte de apostel evenwel dat hij meer dan alle Corinthiërs in tongen sprak (vers 18). Tongen zijn ook nodig als 'teken', zelfs in de gemeente, en dit charisma verheft de bijeengekomen christenen in de hemelse gewesten.

De apostel adviseert dan: 'Indien er in geestestaal spreken, laten het telkens twee of hoogstens drie zijn, en wel de een na de ander; en laat één vertolken' (vert. Brouwer). Wanneer twee of drie tegelijkertijd in tongen spreken, is immers geen vertolking mogelijk en het gaat in de gemeente juist om de uitleg 'laat één uitleg geven'. Eén is hier geen telwoord zoals twee en drie in hetzelfde vers. Het is een naamwoord dat ook 'iemand' kan betekenen. 'En iemand verklaren wat hij zegt' (Goodspeed: The New Testament). 'Laat iemand de bedoeling ervan doorgeven'(The New Testament in Basic English). 'Laat iemand de interpretatie ervan geven 5 (Moffatt translation). De uitlegger is dan de spreker zelf of iemand anders die dit charisma bezit. De Heer wil dus dat in de samenkomst van de gemeente dezelfde vrijheid zal zijn om te vertolken als om in tongen te spreken. Tot een aantal van drie zullen de tongensprekers met de uitleggers een zegen verspreiden, indien zij hun gaven in werking stellen, want 'heeft ieder iets: ... een tong of een uitlegging; dat alles moet tot stichting geschieden'. Wij leren hieruit dat elk onderdeel van de dienst zijn eigen waarde heeft en dat men geen enkel gedeelte te lang moet aanhouden of moet overaccentueren: de zangdienst, het getuigenis, de aanbidding, de profetie, het spreken of zingen in tongen, de toespraak, het bidden met zieken en het avondmaal. 'God is geen God van wanorde' (vers 33). De apostel beperkt noch het maken van een lied, noch het doorgeven van een leer, noch de gaven van openbaring, noch die van tongen of van de uitlegging van tongen, tot één bepaaldepersoon. In sommige pinkstergemeenten is het de gewoonte dat de voorganger alléén de interpretatie van de tongentaal heeft, maar dit ligt niet in de bedoeling van de Heer. Wel moet opgemerkt worden dat de gave van uitleg op hetzelfde niveau staat als die van profetie en daarom beperkt moet blijven tot 'beproefde' personen, vooral als het grote samenkomsten betreft. Men meent wel dat men in tongen alleen tot Gód spreekt en niet tot mensen en dat daarom geen vertolking nodig zou zijn. Dan kunnen wij verwijzen naar de Pinksterdag, waar vele godvruchtige Joden uit allerlei landstreken de apostelen ieder in hun eigen taal de grote daden Gods hoorden spreken. Op deze wijze kan de zegen, de dankzegging, de lofprijzing, de voorbede, de vermaning en de geestelijke strijd doorgegeven worden aan de ganse gemeente.

Voor de gave van vertolking is evenveel geloof nodig als voor die van profetie, want de vijand zal altijd trachten te suggereren dat men 'het zelf verzint'. Maar beweert hij ook niet bij de bekering, dat men zichzelf maar wijsmaakt dat men een kind van God is geworden? En zegt de bijbel daarentegen niet dat de Geest met onze menselijke geest getuigt, dat wij kinderen Gods zijn? Daarom zullen wij het charisma van vertolking niet veronachtzamen, maar elkaar opwekken ernaar te ijveren, want door mensen met een andere taal en vreemde lippen zal God een boodschap spreken.

 

1 Corinthiërs 14:28

Is er echter geen uitlegger dan moet men zwijgen in de gemeente, maar tot zichzelf en tot God spreken.

De tongenspreker moet zich wel vergewissen of er een uitlegger in de samenkomst aanwezig is. Van zichzelf kan hij natuurlijk wel weten of hij tot een vertolking in staat is, evenals de profeet weet dat hij een godsspraak heeft. Door het gebruik van de charismatische gaven in een gemeente weet de tongenspreker meestal ook wel of bepaalde broeders of zusters de gave der vertolking bezitten. Het is dan een kwestie van geloof en vertrouwen, geestelijk contact met zo'n 'gavedrager', dat deze op dat ogenblik er ook toe gedisponeerd is.

Er zijn predikers die hun toespraken 'verlevendigen' door persoonlijke uitingen in tongen, die zij al sprekende vertolken. Het moet hun evenwel niet bevreemden dat dan bepaalde toehoorders in tongen mee gaan vibreren. Wij geloven niet dat de glossolalie op deze wijze moet gebruikt worden om als spreker zichzelf te stimuleren. De opbouw van de toespraak wordt erdoor geschaad en men komt in een chaotisch denken en tot een inhoudloos 'opwekkend' woord. Wij moeten evenwel ruim veertig jaren in onze herinnering teruggaan om ons zulke situaties voor te stellen.

Duidelijk blijkt uit het voorschrift van de apostel dat het spreken in tongen onderworpen is aan de wil van de tongenspreker. Hij wordt niet gedwongen om in tongen te spreken. Waar dit wel gebeurt, kan men overtuigd zijn dat een verkeerde macht over iemand is gekomen. De gemeente wordt dan niet opgebouwd, maar raakt in spanning.

De tongenspreker spreekt of zwijgt naar eigen verkiezing, rekening houdende met de mogelijkheden en de omstandigheden. Hij weet de juiste gelegenheid af te wachten. De leiding van de dienst ligt trouwens niet bij hem, maar bij de voorgaande broeder. De tongenspreker kan wel zacht of zelfs onhoorbaar in de geest zijn charisma beoefenen. Hij doet dit dan 'voor' of 'tot nut van' zichzelf. Hij kan ook tot God spreken om Hem te aanbidden of te loven of om bijvoorbeeld het gebed voor de zieken of voor de zendelingen te ondersteunen. Een tot God sprekende gemeente bij 'bedieningen' is een kracht tot herstel. Tenslotte staat naast dit voorschrift om te zwijgen ook nog de mogelijkheid open dat de gehele gemeente in tongen bidt of zingt. Dan behoeft er geen uitlegger te zijn, maar de gehele samenkomst wordt gesticht, doordat allen in tongen spreken.

 

1 Corinthiërs 14:29

Wat de proféten betreft twee of drie mogen het woord voeren en de anderen moeten het beoordelen.

De geest der profetie (Openb. 19:10) kan over allen komen, met het gevolg dat allen profeteren en zelfs buitenstaanders worden overtuigd. Dan brengen dus alle leden der gemeente geïnspireerde woorden voort. Maar niet allen zijn profeten (12:29). Dezen hebben een aparte bediening, omdat zij in de vergadering der gelovigen regelmatig gebruikt worden door de Heilige Geest (12:10 en Rom. 12:7). Het Nieuwe Testament noemt profeten. Bijvoorbeeld Agabus in Jeruzalem (Hand. 11:28 en 21:10). In Antiochië waren 'in de gemeente aldaar profeten' (Hand. 13:l). Het apostelconvent zond de profeten Judas en Silas naar Antiochië in verband met de bekendmaking van enkele genomen besluiten (Hand. 15:32). Ook waren de vier ongehuwde dochters van Filippus profetessen (Hand. 21:9). Het profetenambt was een erkende bediening, welke hoog genoteerd stond, want 'God heeft zowel apostelen als profeten gegeven' (Ef. 4:1l). 'God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eerste apostelen, ten tweede profeten' (12:28).

Het is duidelijk dat niemand een profeet is, omdat hij zich zo noemt. Ook niet omdat hij als profeet door een bepaalde kring is aangesteld, maar wel omdat hij zijn gave van God heeft ontvangen en ze in Zijn dienst gebruikt. De gemeente stelt ook de profeten niet aan, maar de Heer, en Hij heeft de vrijheid om dan weer de ene en dan weer de andere profeet te gebruiken. In sommige kringen zoals in de apostolische kerken en de spaderegengroepen, heeft men officieel aangestelde profeten. Het gevaar bestaat dat dit voortkomt uit een machtsstreven, dat blinde gehoorzaamheid eist; want wie de profeet wederstaat, zondigt dan tegen de Heilige Geest. Men moet ook niet ijveren naar een gevestigde profetenpositie, maar wel streven naar het profeteren. Wij verwerpen daarom een kerkregering die gebaseerd is op uitspraken van profeten. Dezen hebben een geestelijke taakom op te bouwen, te bemoedigen, te vermanen en zij geven daardoor leiding in de geestelijke wereld. De verantwoordelijkheid en algehele leiding dragen evenwel de oudsten. Profeten worden rechtstreeks door God aangesteld en oudsten worden door de gemeente geroepen.

Profeten moeten personen zijn met een groot en standvastig geloof, die dus niet leder ogenblik heen en weer zwalken (Rom. 12:7). Men moet daarom geen labiele personen als profeet accepteren. Wij erkennen geen gezag in de gemeenten toe aan zogenaamde landelijke profeten of over de wereld rondreizende 'profeten', die menen gezag te kunnen uitoefenen in gemeenten die zij niet gesticht hebben. De profetie staat ónder de prediking, want deze behandelt de woorden van de Heer zelf of die van zijn apostelen en hierdoor ontvangt men het brood des levens. De profetie is hieraan onderworpen. Daarom wil de apostel Paulus geen gemeente die van profetieën leeft en geen samenkomsten die ermee gevuld worden. Vandaar de oproep om in de samenkomst niet meer dan twee of drie profeten aan het woord te laten.

De Schrift leert dat waar de gave der profetie werkzaam is, ook misbruik van deze begaafdheid aanwezig kan zijn. Men kan wel spreken: 'Zo zegt de Heer', maar daarmee wordt de verantwoordelijkheid niet van de leiding in de gemeente weggenomen. De aposteljohannes schreef: 'Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan' (lJoh. 4:l). In 1 Thessalonicenzen 5:19-21 waarschuwt Paulus: 'Dooft de Geest niet uit, veracht de profetieën niet, maar toetst alles en behoudt het goede'. Zo toetste deze apostel de discipelen, die door de Geest tot hem spraken, dat hij zich niet naar Jeruzalem moest inschepen (Hand. 21:4). In 2 Thessalonicenzen 2:2,3 vermaant deze apostel de gemeente in Thessalonica zich niet door een ongebreidelde profetie of geestesuiting te laten 'misleiden'.

De gemeente wordt niet uitgeleverd aan het profetische charisma, maar de profeten staan ten dienste van de gemeente. Vandaar ook dat 'de anderen' de godsspraken moeten beoordelen. Deze 'anderen' zijn zij, die de verantwoordelijkheid dragen voor de gemeente, dus in de eerste plaats de oudsten. Het spreekt vanzelf dat dezen dus geestelijk één lijn trekken. Oudsten die een andere koers dan de voorganger en de medeoudsten varen, brengen verdeeldheid aan en ondermijnen het lichaam van Christus. Zij zijn dan de oorzaak dat God de gemeente niet verder kan brengen en dat er zieken en zwakken zijn, die geen genezing kunnen vinden. Het is natuurlijk ook wenselijk dat zij die een oordeel over profetieën vellen, zelf ook meer of minder bekend zijn met de gave der profetie, want anders oordelen zij als een blinde over de kleuren. Vaak spreken zulke broeders dan ook een te hard oordeel uit over hen in wie deze gave bezig is zich te ontwikkelen.

In hoofdstuk 12:10 gebruikt de apostel het woord 'diakrisis', het zelfstandig naamwoord dat vertaald is door 'onderscheiding' der geesten. Hier wordt het werkwoord 'diakrinoo', oordelen genoemd en het ligt dan wel voor de hand, dat voor beoordeling de gave van onderscheiding der geesten noodzakelijk is. De basis van iedere beoordeling is uiteraard het geschreven Woord Gods en niet allerlei positieve of negatieve gevoelsargumenten. Indien de vertolking van tongen of de profetie niet harmonieert met de bijbel, is zij vals en spreekt de persoon vanuit het eigen hart of wordt hij gedreven of geïnspireerd door boze geesten. De profeten moeten zo nodig gecorrigeerd worden in hun profeteren.

 

1 Corinthiërs 14:30

Maar indien aan een ander, die daar gezeten is, een openbaring ten deel valt, moet de eerste zwijgen.

Profetie is een woord met een ruim begrip en zij dient hoofdzakelijk tot stichting, vertroosting en vermaning van de gemeente. Een openbaring is wel de hoogste vorm van profetie, omdat zij de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen ontsluiert. De gemeente leeft in tumultueuze tijden en er zijn zorgen en strijd om staande te blijven. Men heeft te kampen tegen de herhaaldelijke aanvallen van de vijand. Deze toestand is geen uitzondering maar veelal regel in de demonische eindtijd. Ook sprak de Heer dat wij in de wereld verdrukkingen zullen lijden. De gemeente heeft daarom het oog gericht op de toekomst. In benauwende tijden klinkt het woord: 'Heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt' (Luc. 21:28). Is het wonder dat de ware gemeente uitziet naar een goddelijke openbaring, die licht doet stralen in de duisternis en vol blijde perspectief. Hoe heeft de openbaring van het geheimenis van het Koninkrijk der hemelen, waarover Paulus schreef in Efeziërs 3:3-5, ook nu velen nieuwe kracht en vreugde geschonken. Wij hebben kennis gekregen van zaken die 'ten tijde van vroegere geslachten niet bekend waren'. Wij ontvingen nieuwe gedachtenwerelden die ons werkelijk tot hemelburgers maakten. Zo had Paulus openbaringen, waarvan hij zeggen kon: 'Zie, ik deel u een geheimenis mee' (15:51). Zo zien ook wij uit naar de volkomen openbaring van het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten de profeten, heeft verkondigd (Openb. 10:7).

In Johannes 16:13 belooft de Heer dat de Geest der waarheid ons de toekomst zal verkondigen. Deze hoogste vorm van profetie heeft voorrang in de gemeente. Wanneer aan een broeder of zuster een openbaring ten deel valt, moet de eerste groep profeten verder zwijgen, opdat de volle aandacht valt op de ontsluiering van de verborgenheden Gods. Zoals een profeet zeggen kan: 'De Heer toont mij een gezicht', zo zal de charismatisch begaafde broeder of zuster weten, dat de Heer door hem of haar iets gaat openbaren. Zei Paulus niet: 'Maar ik zal komen op gezichten en openbaringen des Heren'? (2 Cor. 12:l). In de openbaring die ten deel valt, ontvouwt de Heer zijn plan tot redding en herstel voor de gemeente in een bepaald tijdsbestek en tot oplossing van noden in een bepaalde situatie. Wij hebben deze werking van de Heilige Geest ook nodig, omdat 'onze vaderen in de woestijn' niet bij machte waren de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen naar waarheid te verstaan en uit te leggen, noch om deze toe te passen voor eigen tijd.

Sommige uitleggers menen dat hier bedoeld zou zijn, dat iemand die het gesproken woord van een profeet aan het beoordelen was, werd geopenbaard dat de inhoud ervan niet overeenkomstig de bedoeling van de Heilige Geest zou zijn. Wij geloven niet dat dit de exegese van onze tekst is, want de apostel houdt zich bezig met het opruimen van wanordelijkheden in de gemeente. Hij gaat daarom verder:

 

1 Corinthiërs 14:31-33

Want gij kunt allen één voor één profeteren, opdat allen lering en allen opwekking erdoor ontvangen. En de geesten der profeten zijn aan de profeten onderworpen, want God is geen God van wanorde, maar van vrede, zoals in alle gemeenten der heiligen.

Met het woordje 'allen' bedoelt de apostel natuurlijk de profeten. In vers 29 spreekt hij immers over 'wat de profeten betreft'. Onder 'allen' zijn ook begrepen de profetessen, de vrouwen die hun plaats in de gemeente ingenomen hebben. In hoofdstuk 11:5 was immers sprake van vrouwen die baden of profeteerden. Vergelijk ook Handelingen 2:16-21. De profetie kan een openbaring inhouden en heeft dan voorrang, maar zij kan ook onderwijzing of lering zijn, want de Heilige Geest 'zal u de weg wijzen tot de volle waarheid' (Joh. 16:13). Zij kan ook de gemeente vertroosten, want er is sprake van 'de Trooster, die Ik u zenden zal' (Joh. 15:26). Een leraar moet zich eerst door studie de dingen eigen maken. De Heilige Geest wil evenwel ook rechtstreeks vanuit de hemelse gewesten door de profetische gave onderwijzen: 'Zij zullen allen van God geleerd zijn' (Joh.6:45). Natuurlijk kunnen het charisma van leraar en dat van profeet heel goed in één persoon te zamen voorkomen.

Alle geestesmanifestaties zijn onderworpen aan de wil van het individu. Sommige profeten beweren dat zij moeten spreken, omdat de Heilige Geest hen hiertoe zou dwingen. Zij menen dat zij door te zwijgen de Heilige Geest zouden bedroeven of zelfs blussen (Ef. 4:30 en 1 Thess. 5:19). Deze opvatting leidt tot verwarring en chaos in de gemeente. De profeten worden niet zo door de Geest gegrepen dat zij ten koste van alles moeten profeteren en daardoor de samenkomst in de war zouden sturen. Hun eigen geest wil en moet altijd meewerken. De Heergebruikt een vrijwillig volk. Men is nooit verplichtte profeteren endaarom behoeft men ook nimmer de orde van dienst te verstoren. Godwil geen wanorde of tumult. Wie van deze regel afwijkt, en dus gedwongen wordt om te profeteren, wordt geïnspireerd door boze geesten, die de mens zijn vrijheid van handelen ontnemen. Ook al zou de profeet in een extatische toestand verkeren, in geestvervoering voor God (2 Cor. 5:13), dan sluit dit niet zijn zelfbeheersing en persoonlijke verantwoordelijkheid uit voor hetgeen hij zegt en doet. De tongenspreker en de profeet moeten zichzelf altijd in bedwang hebben en zichzelf altijd het zwijgen kunnen opleggen. De Conybeare Bible vertaalt: 'De gave van de profetie ontneemt de profeten niet de controle over hun eigen geesten'.

Het woord 'wanorde' wordt in de Nieuwe Vertaling in 2 Corinthiërs 12:20 weergegeven door 'ongeregeldheden' en in Lucas 21:9 door 'onlusten'. 'God is niet de auteur van de verwarring', luidt de King James Version. God haat elke vorm van wetteloosheid, losbandigheid en disharmonie, ook wanneer men zich in de gemeente niet voegt naar de gestelde regels. Ook de fatsoensnormen zal men in acht moeten nemen, want God is een God van vrede. Hij wordt genoemd 'de God des vredes' (Rom. 15:33; 16:20 en 1 Thess. 5:23). In de gemeente heeft God de leiding in handen gegeven van geroepen mensen en dezen behoren haar niet over te geven aan rusteloze geesten, die altijd iets anders zoeken of die menen voorrang te moeten hebben vanwege een of andere gave. De God des vredes wil bovenal een goede sfeer en Hij wil geen grofheid, geen verdeeldheid, geen chaos of onrust. Daarom is het nodig dat de leidende broeders vooral nauwkeurig letten op wat zij zeggen en hoé zij de dingen zeggen. Zij mogen niemand krenken of kwetsen en moeten steeds voorkomend en vriendelijk blijven, want ook hun vriendelijkheid moet aan alle leden van de gemeente bekend zijn (Filip. 4:5). Zij moeten alles wat met de welvoeglijkheid in strijd is, uitbannen. Mannen en vrouwen Gods zijn edele mensen met de nodige zelfbeheersing, die nooit ongepaste opmerkingen maken. De samenkomsten moeten zo zijn, dat de buitenstaander getroffen wordt door de harmonie, ordelijkheid, rust, vrede en zelfbeheersing van de leden der gemeente.

Tenslotte merken wij op dat wij het eerste gedeelte van het volgende vers 'zoals in alle gemeenten der heiligen' voegen bij het slot van vers 33. Zo hebben dit ook de Statenvertaling en de Canisiusvertaling, terwijl de Leidse vertaling dit doet, door er vers 33b bij te voegen. De gemeente te Corinthe mocht geen uitzondering zijn tussen de andere gemeenten. Het zou schandelijk zijn, indien zij de zustergemeenten in het gebruik der charismata overtrof en tegelijkertijd een aanfluiting was vanwege haar wanordelijke toestanden. Door de volgorde te wijzigen komen wij ook tot een betere verklaring van vers 34.

 

1 Corinthiërs 14:34,35

De vrouwen moeten in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt. En als zij iets willen te weten komen, moeten zij thuis haar man om opheldering vragen; want het staat lelijk voor een vrouw te spreken in de gemeente.

Wanneer wij deze verzen bezien, merken wij allereerst op dat de apostel in hoofdstuk 11 schreef over de overleveringen, die hijzélf aan de gemeenten had gegeven. Daar vinden wij dan dat de vrouwen in de gemeente wél spreken mogen. Ze baden en profeteerden evenals de mannen. God had ook aan de vrouwen een geestelijke wapenrusting geschonken en ook hen toegerust met geestelijke begaafdheden. Voor Hem bestaat er immers in dit opzicht geen man of vrouw. Daarom zullen ook de vrouwen duivelen uitdrijven, in nieuwe tongen spreken en op zieken de handen leggen! Door hun profeteren mogen ook zij de gemeente stichten, vermanen en bemoedigen. Het is wel merkwaardig dat velen menen dat de vrouwen tijdens het gebed iets op het hoofd moeten hebben, en dat zij tegelijkertijd op grond van de uitspraak die hier gedaan wordt, de zusters toch willen beletten in de gemeente te spreken. Maar de apostel schrijft in vers 31 dat állen kunnen profeteren, dus vrouwen zowel als mannen, en dat allen lering en állen opwekking hierdoor ontvangen. Nu zal het in Corinthe evenals in onze kerken en kringen wel zo zijn geweest, dat er tijdens de diensten meer vrouwen dan mannen aanwezig waren. Bovendien was er nog geen zondagse rustdag, zodat vele mannen verplicht waren te werken. Het is de boze op deze wijze gelukt om het merendeel der leden van de gemeente van Jezus Christus in de dienst als onvolwaardigen uit te schakelen door hun het zwijgen op te leggen.

Opvallend is dat hier gezegd wordt, dat op grond van de wet het de vrouw niet zou zijn toegestaan in de gemeente te spreken en dat zij ondergeschikt zou moeten blijven. Uit het verband blijkt dat deze onderworpenheid hier niet te maken heeft met een erkenning dat de man het hoofd van zijn vrouw is (11:3), maar dat de vrouw een ondergeschikte positie en functie in de geméénte zou hebben. De vraag rijst dan ogenblikkelijk welke wet dit dan wel was, en wie de vrouwen het spreken had verboden. Het Oude Testament schrijft op geen enkele plaats voor, dat de vrouwen zouden moeten zwijgen. Nergens is zo iets te vinden dan alleen in deze tekst in de Corinthebrief.

In het Oude Testament merken wij zelfs, dat meerdere malen de vrouwen in samenkomsten op de voorgrond traden. In Numeri 27 lezen wij van de dochters van Zelaféad, die bij de ingang van de tabernakel voor een gehele volksvergadering spraken tot de invloedrijkste personen in Israël. Er wordt bij vermeld dat de Here zelf hen in het gelijk stelde. Mirjam was een erkende profetes, die met haar vrouwen na de uittocht het koor zong bij het lied van Mozes (Ex. 15). De profétes Debora richtte het volk Israël en hield zitting onder de Debora-palm (Richt. 4:4,5). In 2 Koningen 22:14 wordt de profetes Hulda genoemd, die met groot gezag in de naam des Heren sprak. God had aan Heman veertien zonen en drie dochters geschonken, die allen in de tempel profeteerden en zongen (1 Kron. 25:5,6). In Ezechiël 13:17 moet de profeet waarschuwen voor de dochters van het volk, die naar eigen inzicht profeteerden. Zij werden niet berispt, omdat zij spraken, maar omdat zij het volk misleidden.

In het Nieuwe Testament lezen wij over een bekende profétes Anna (Luc. 2:36-38). Zo worden ook enkele vrouwen door Jezus genoodzaakt in het publiek te spreken (Luc. 13:13 en Joh. 8:11). Op de Pinksterdag wordt voorspeld dat de tijd aangebroken was, dat zonder enige discriminatie de dochters zouden profeteren en Gods Geest zou vallen op de dienstmaagden (Hand. 2:17,18). Denk ook aan de vier profeterende dochters van de diaken en evangelist Filippus (Hand. 21:9). Het is merkwaardig dat zij, die alles zo letterlijk lezen, dit beslist niet doen, wanneer de apostel schrijft dat het voor de ongehuwden goed is om niet meer te trouwen (7:8,34,35). In Habakuk 2:20 staat, dat de ganse aarde voor God moet zwijgen. Waarom is dit ook niet van kracht voor de mannen in de gemeente? Geldt niet voor álle bedelingen: 'De boodschapsters (niet boodschappers) van goede tijding waren een grote schare'? (Ps. 68:12). In Filippenzen 4:2,3 schrijft de apostel over Euódia en Syntyche, dat deze vrouwen met hem in de prediking van het evangelie gestreden hadden. Denk ook aan de vrouwen die genoemd worden in Romeinen 16.

In Corinthe vertoefde Paulus geruime tijd in het gezin van Aquila en Priscilla. Het merkwaardige is dat na achttien maanden Priscilla de vrouw, in verband met de prediking het eerst wordt genoemd. Zo legden Priscilla en Aquila aan Apóllos de weg Gods nauwkeuriger uit (Hand. 18:2 en 26). Vergelijk ook Romeinen 16:3 waar Priscllla en Aquila medearbelders van Paulus worden genoemd. Priscilla en Aquila reisden met Paulus van Coninthe naar Syrië (Hand. 18:18). Zou de aanwezigheid van Priscilla als reisgenote in Corinthe aanstoot hebben gegeven, zodat Paulus zich moest verdedigen met de woorden: 'Hebben wij geen bevoegdheid om een zuster (in de Heer) als vrouw (van Aquila) mee te nemen?'(9:5). Moest ook voor haar nu geld uitgetrokken worden? Een vrouw in de arbeid werd door de Joods gezinde richting niet geaccepteerd. In verband met het profeteren en bidden van de vrouwen in de gemeente kan de apostel nooit bedoeld hebben, dat voor haar een zwijgverbod zou gelden. Nu is het woord 'spreken' de vertaling van 'lalein' dat ook babbelen of lallen kan betekenen. Sommigen concluderen hieruit dat Paulus zou bedoelen, dat de vrouwen tijdens de dienst niet zouden mogen 'kletsen'. Het is waar dat dit woord deze betekenis kan hebben, maar in dit hoofdstuk gebruikt de apostel ditzelfde woord drieëntwintig maal voor de uitingen van de Heilige Geest. Zo ook in de verzen 27 en 29. In 1 Petrus 4:11 vinden wij dit woord terug in de zin: 'Als iemand spreekt, die spreke als de woorden Gods'. Neen, het gaat hier in dit hoofdstuk niet over 'babbelen' maar over het spreken in tongen en over het profeteren, tot in de laatste verzen toe.

Nu wijst de zinsnede 'want het is haar niet vergund ('toegelaten'in de St. Vert.) te spreken' er wellicht op, dat er reeds een verbod tot spreken was. De vraag is: welke wet heeft dit dan verboden? Er zijn uitleggers die menen dat dit verbod in verband moet worden gebracht met Genesis 3:16, waar gezegd wordt, dat de man over de vrouw zal heersen. Dit wordt evenwel na de zondeval gezegd en nergens staat, dat dit de wil van God zou zijn. Ook is daar geen sprake van een zwijggebod. Wel vermaant de apostel Petrus, dat de mannen hun vrouwen eer moeten bewijzen, daar zij ook medeerfgenamen zijn van de genade des levens (1 Petr. 3:7).

Al spreekt de Schrift nergens van een zwijgplicht der vrouw, buiten de bijbel om waren er ook nog tal van wetten bij de Joden, en wij vinden hier een heenwijzing naar de traditie, maar niet naar de overlevering zoals Paulus ze had overgegeven (11:2). De gewoonte en zeden der Joden verboden de vrouw in de synagoge te spreken. De apostel citeert hier eenvoudig wat de Judaiserende broeders te Corinthe hadden onderwezen. Paulus schreef later over deze 'schijnapostelen', die niet meer het evangelie van Jezus predikten (2 Cor. 11:4,13). Dezen hadden in de jonge gemeente geleerd dat de vrouwen moesten zwijgen, omdat de Joodse overlevering zulks leerde. Wij zouden daarom vers 34 en 35 tussen aanhalingstekens willen zetten, even zo goed als de vertalers dit bijvoorbeeld terwille van het zinsverband deden in Job 42:3,4. In de Talmud, het belangrijkste Joodse schriftwerk naast de Tenach of het Oude Testament, staan voorschriften als: 'Het is een schande voor een vrouw om haar stem tussen de mannen te laten horen'.

De religieuze wereld van de wet is meestal nog harder dan de areligieuze wereld zonder wet. De diskwalificatie van de vrouw kende geen grenzen: de verboden moest zij alle houden, de geboden niet alle. In het ochtendgebed der synagoge dat te vinden is in 'Dagelijkse gebedenboek der Nederlandse Israëlieten voor het gehele jaar'(1882) spreekt de gemeente der wet: 'Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God, die mij niet als heiden hebt doen geboren worden, die mij niet als slaaf hebt doen geboren worden, die mij niet als vrouw hebt doen geboren worden'. (Ontleend aan de brief aan de Galaten van Dr. P.A.Stempvoort).

Wij concluderen nu dat de apostel hier niet bezig is om een eigen standpunt uiteen te zetten, maar dat hij de uitspraken van de Judaïsten aanhaalt, teneinde deze te beantwoorden. Hijis immers bezig om een serie vragen te bespreken en hij zet als het ware boven elk onderdeel een tussenkopje, dat hij uit de vragenlijst citeert. In hoofdstuk 6:12 horen wij de 'sterken', die niet onder de wet maar onder de genade leven, zeggen: 'Alles is mij geoorloofd', dus een uitdrukking die Paulus zelf meermalen gebruikte. Prompt antwoordt de apostel hierop: 'Maar niet alles is nuttig', of 'maar niet alles bouwt op' (10:23). In 8:8 is het antwoord op de opmerking van de sterken, 'het eten of het niet eten brengen ons niet bij God', dat wiij daarbij de zwakken niet tot aanstoot mogen zijn. In hoofdstuk 15 schrijft hij, dat sommigen te Corinthe leerden, dat er geen opstanding der doden was. Zo behandelde hij de kwesties over het huwelijk, over het recht zoeken bij ongelovigen, over de onderlinge twisten en over de geestelijke gaven, alle naar aanleiding van de aan hem gestelde vragen.

De Judaisten hadden dus geleerd dat in alle gemeenten de vrouwen behoorden te zwijgen. Zij moesten tijdens de diensten ondergeschikt blijven en als zij gehuwd waren, eventuele kwesties maar met hun eigen mannen thuis bespreken. Dat er vele geschillen waren, blijkt wel uit het aantal vragen die het huwelijks- en het gemeenteleven betroffen. De orthodoxe Jood vond het doodeenvoudig onbetamelijk of schandelijk dat een vrouw in de discussie en bij het bespreken van problemen, zich op één lijn stelde met de man. Het evangelie dat Paulus bracht, stelde evenwel in de gemeente de gelijkheid vast tussen heren en knechten, tussen Grieken en barbaren, tussen mannen en vrouwen.

Wij geloven dat de taal van de judaïserende broeders dus was: 'Laat de vrouwen in de gemeente zwijgen, want het is haar volgens de joodse traditie ook niet toegelaten in de synagoge te spreken. Wanneer ze beslist iets willen weten, moeten zij dit dan maar thuis aan hun eigen mannen vragen. Het is immers voor een vrouw onbetamelijk in de gemeente te spreken'. De woorden 'het is niet vergund' of 'het is niet toegelaten' wijzen op een regel van buiten af en niet vanuit de Schriften. Hier wordt ons dus door Paulus meegedeeld dat de christenen' niet het oor zullen lenen aan Joodse verdichtsels en geboden van mensen, die zich van de waarheid afkeren' (Tit. 1:14).

Het is in dit verband noodzakelijk ook nog een korte verklaring te geven van 1 Timotheüs 2:11-15. Daar staat: 'Een vrouw moet zich rustig, in alle onderdanigheid, laten onderrichten, maar ik sta niet toe, dat een vrouw onderricht geeft of gezag over de man heeft; zij moet zich rustig houden'. Volgens het evangelie dat Paulus verkondigde, is de vrouw de gelijke van de man en dit zette de Joodse traditie op haar kop. De apostel bedoelt te zeggen: Ga nu niet te ver: de vrouwen moeten zich zonder veel ophef laten onderrichten en als zij onderricht géven, moet er ook geen drukte over gemaakt worden. De christelijke emancipatie van de vrouw gaat niet ineens, maar zij heeft een rustig verloop nodig. In de Talmud staat: 'je kunt beter de wet verbranden dan haar aan een vrouw toevertrouwen' en 'wie zijn dochter in de wet onderwijst, is als iemand die haar tot zonde brengt'. Daarom moest men maar liever niet rondbazuinen dat bij de christenen ook de vrouwen onderwijs ontvingen. Dit geschiedde dan dikwijls door vrouwen (Titus 2:3,4). Maar ook mannen kregen wel van vrouwen onderricht: Timotheüs was door zijn grootmoeder en moeder onderwezen. Let erop dat Priscilla als helpster van Paulus steeds vóór haar man wordt genoemd. Zij was de voornaamste persoon bij het onderricht aan Apóllos (Hand. 18:26). Prisca en Aquila waren de medearbelders van Paulus (Rom. 16:3). Gezien de verhoudingen in die dagen liet de apostel het evenwel niet toe, dat de vrouwen openlijk aan mannen onderricht gaven of autonitelt overhen hadden. Van een absoluut gebod was evenwel geen sprake. Het zou toch al te dwaas zijn, dat een gelovige vrouw haarongelovige man niet zou mogen onderrichten. Daarom schreef de apostel: 'Want hoe kunt gij' weten, vrouw, dat gij uw man zult redden?' (7:16). Natuurlijk gold voor een vrouw die onderricht ontving, dat zij onderdanig moest zijn aan haar lesgevers of lesgeefsters. Ook voor haar gold: 'Stelt u dan ook onder zulke mensen, en onder ieder, die medewerkt en arbeidt' (16:16). In Hebreeën 13:7 staat ook voor de vrouw: 'Houdt uw voorgangers in gedachtenis, die het woord Gods tot u hebben gesproken'. De verzen 13-15 geven dan nog een verduidelijking van het voorafgaande: 'Want eerst is Adam geformeerd, en daarna Eva. En Adam heeft zich niet laten verleiden, maar de vrouw is door de verleiding in overtreding gevallen'. Er staat hier niet dat Adam eerst werd geschapen, maar er wordt een woord gebruikt, dat kneden, modelleren, gestalte geven, betekent. Wij vinden het Griekse werkwoord 'plasso' terug in ons woord 'plastisch'. Wij zouden kunnen lezen: Adam was eerder ontwikkeld dan Eva. Toen Eva er nog niet was, had Adam al een vormingsproces achter de rug. Paulus bedoelt: zo gaat het ook met de emancipatie van de vrouw. Deze is eeuwen en eeuwen tegengehouden, maar de vrouw zal tot gelijke hoogte komen als de man, want in Christus is er geen verschil. Hij schrijft: 'Eerst Adam, dan Eva! 'Wat een belofte! De orthodoxe theologie zegt evenwel: dat nooit!

Verder merkt de apostel op dat Adam zich niet heeft laten verleiden, want deze zondigde opzettelijk, tegen beter weten in. Eva kon evenwel verleid of bedrogen worden. Zij werd 'door en door bedrogen'(The New Testament in Modern Speech van Richard Francis Weymouth). 'Zij' werd geheel bedrogen' (The Emphasized New Testament: A New Translation door J.B.Rotherham). Daarom is Adam beslist niet de meerdere van Eva.

Tot troost van de vrouw wordt tenslotte naar de meest letterlijke vertaling opgemerkt: 'De vrouw wordt gered door het Kind te baren' (The Centenary Translation: The New Testament in Modern English). Geen vrouw wordt behouden vanwege haar moederschap, want hoe zou het er dan voorstaan met onze ongehuwde zusters? Het Zaad der vrouw is evenwel Jezus Christus. Dit geweldige voorrecht heeft de vrouw gehad en niet de man. Dit alles indien zij - evenals Maria - blijft in geloof, liefde en heillging, met ingetogenheid.

 

1 Corinthiërs 14:36

Of is het woord Gods bij u begonnen? Of heeft het alleen u bereikt?

Het bevel dat de vrouwen zouden moeten zwijgen in de gemeente was inlijn rechte tegenstelling met de opvatting van Paulus. Daarom komt nu het antwoord aan de judaiserende broeders, die de overlevening der Joden voor uitspraken van God hielden: Is het woord Gods soms van jullie uitgegaan? Is het soms alleen tot jullie doorgedrongen? De boodschapsters van goede tijding zijn een grote menigte, indien men haar tenminste niet functioneel terzijde stelt. Het woord van God komt tot hen doormiddel van de profetie en werkt ook in hen door de tongentaal. Het woord van God is geen kerkelijke traditie, maar deze uitdrukking impliceert een opdracht, zoals er staat: 'Het woord van God kwam tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn' (Luc. 3:2). Het woord van God ging later uit van Jeruzalem naar Judéa en Samaria tot de uitersten der aarde. Dit woord van God wordt tenslotte geïdentificeerd met Jezus Christus, die gevolgd wordt door de heerscharen, die in de hemel zijn (Openb. 19:13). Het gaat uit om te doen wat God behaagt en te volbrengen alles waartoe Hij het zendt. Het bereikt niet alleen mannen maar ook vrouwen. Het woord van God is niet verkondigd door een christendom onder de wet met allerlei inzettingen en menselijke verordeningen, maar wel door hen die leven naar de koninklijke wet, die der vrijheid, ook voor de vrouw (Gac. 1:25 en 2:8). Dit woord van God kon op de Pinksterdag zijn loop vervolgen door honderdtwintig personen, onder wie 'enige vrouwen en Maria, de moeder van Jezus' (Hand. 1:14). Dit woord Gods komt tot mannen en vrouwen. Vandaar het protest van de apostel tegen de broeders, die een oude lap wilden zetten op een nieuw kleed.

 

1 Corinthiërs 14:37,38

Indien iemand meent een profeet of geestelijk mens te zijn, laat hij dan wèl weten, dat het geen ik u schrijf, een gebod des Heren is. Maar als iemand hiermede niet rekent, dan wordt met hem niet gerekend.

De apostel verkondigt het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, een zuiver geestelijke zaak. Dat heeft niets te doen met gewijde kleding, een doekje of hoedje op het hoofd, het eten of niet eten van spijzen, het houden van ceremoniën, sabbatsrust of voorgeschreven zondagsheiliging, of met de discriminatie van de vrouw. Een profeet heeft de aandacht op de onzienlijke wereld gericht. Daar ontvangt hij zijn visioenen en hoort hij wat de Geest tot de gemeente zegt. Een 'geestelijk mens' is een geestelijk begaafde, een pneumatikos, dus ook een tongenspreker. Hij zal moeten inzien dat de prediking van de apostel de gehele raad Gods ontvouwt. Er is hier sprake van een gebod des Heren in tegenstelling met de geboden en inzettingen van mensen, die alle zich bezighouden met de uitwendige en zienlijke dingen. Het gaat hier natuurlijk in het bijzonder over de Joodse instellingen die niet verbonden konden worden met hetgeen Jezus had geleerd. Jezus zelf had al gewaarschuwd tegen de zuurdesem van de Farizeeën en schriftgeleerden, die geboden en lasten oplegden, die te zwaar waren om te dragen en die leningen van mensen verkondigden.

Een ware profeet en een geestelijk begaafde moeten door Gods Geest weten, dat hetgeen de judaiserende broeders leerden, ongeestelijk was. Dezen werden geleid door de wereldgeesten, die evenals de aardse gezagsdragers slechts kunnen ordenen en bij elkaar houden door regels en geboden uit te vaardigen. De apostel schreef in Colossenzen 2:20-23 over het zich bezig houden met ,raak niet, smaak niet, roer niet aan; dit alles zijn dingen, die door het gebruik teloor gaan, zoals het gaat met voorschriften en leringen van mensen'. Hij sprak in dit verband van een eigendunkelijke godsdienst, schijnbare nederigheid, kastijding van het lichaam door onthouding en vasten, alles zonder waarde, maar slechts dienende om het vrome, religieuze vlees te bevredigen. De ware aanbidders dienen evenwel de Vader in geest en in waarheid. Dit doen ook de zusters in de gemeente en zij worden door onze Heer op geen enkele wijze achtergesteld.

'Maar indien iemand onwetend is, die zij onwetend' luidt de Statenvertaling, die het oorspronkelijke het letterlijkste weergeeft. Paulus weet heel goed, dat mensen aan wie het evangelie van het Koninkrijk der hemelen verkondigd is en die toch aan het oude blijven vasthouden, niet te bereiken zijn. Ze moeten dan maar achterblijven. Ze blijven onwetend aangaande de geestelijke wereld. Ze hebben alleen in de zienlijke wereld een inbreng. Zo kon ook de Heer de blinde leidslieden niet doorzijn prediking tot het ware licht brengen. Aan hen werd vervuld: 'Met het gehoor zult gijhoren en gij zult geenszins verstaan, eu ziende zult gijzien en gij zult geenszins opmerken'(Matth. 13:14).

 

1 Corinthiërs 14:39,40


Zo dan, mijn broeders, streeft ernaar te profeteren, en belemmert het spreken z'n tongen niet. Laat alles betamelijk en ingoede orde geschieden.

Wij zagen al eerder dat het woord 'adelphos' zowel op broeders als op zusters kan zien. De 'broeders' zijn hier allen de geest-'verwanten' in de Heer, dus mannen en vrouwen. Wanneer de apostel werkelijk had bedoeld, dat de vrouwen in de gemeente moesten zwijgen, zou hij hier niet schrijven, dat de glossolalie niet belemmerd mocht worden. Nu hij evenwel duidelijk uiteengezet had, dat de vrouwen wél mochten bidden, profeteren en in tongen spreken, volgt de logische conclusie dat men dan het spreken in tongen aan niemand mocht verbieden en dat allen mochten profeteren.

Allen worden hier opnieuw opgewekt om naar de gave der profetie te streven, want deze is de hoogste geestesuiting (12:30 en 14:1). Het woord 'streven' wijst alle passiviteit van de christen van de hand. Deze gave is latent in ieder pneumatisch of geestelijk mens aanwezig. Ze moet slechts tot ontwikkeling worden gebracht, zoals ook de natuurlijke talenten niet vanzelf openbaar worden. Men kan deze ontplooien door er voortdurend mee bezigtezijn. Menleest immers alles over zijn studievak en oefent zich zoveel mogelijk. Wie profeteren wil, zal voortdurend bezig moeten zijn met de dingen die boven zijn. Hij zal het Woord Gods moeten bestuderen om hierin de leidraad en toetssteen te vinden voor zijn godsspraken. Hoe beter de profeet in de Schriften is gefundeerd, hoe zuiverder zijn profetieën kunnen zijn. De ware profeet zal deze innerlijke drangvan de Geest bezitten, want deze wil hem onderwijzen in de gedachten van onze Heer. Jezus zei immers: 'Hij (de Geest) zal het uit het mijne (mijn Woord) nemen en het u verkondigen' (Joh. 16:14). Nu zou men kunnen zeggen dat niet leder muzikaal is of technisch begaafd, maar ieder ontwikkeld mens moet wel kunnen lezen en zijn gedachten onder woorden kunnen brengen. Zo komt de geestelijke mens tot volwassenheid, indien hij zich bezighoudt met het plan en de gedachten van God en leert deze in woorden en zinnen te uiten. 'Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God' (1 Petr. 4:11). De profeet is een christen, die niet alleen tijdens de gemeentesamenkomst geestelijk denkt, maar die zijn gehele leven hierop heeft gericht. Wanneer ongeestelijke mensen profeteren, zal de onvruchtbaarheid er van opgemerkt worden. De gemeente zal door zijn profetieën niet opgebouwd, vermaand of bemoedigd worden. Bovendien loopt zo'n vleselijke profeet het gevaar, dat hij zijn profetieën misbruikt om mensen met wie hij in twist leeft - en dat komt bij ongeestelijken veelvuldig voor - op hun nummer te zetten en openlijk of bedekt aan te vallen.

Eenmaal liet de Heer zijn Geest die op Mozes rustte, ook neerdalen op zeventig oudsten. Jozua was bang dat hierdoor het gezag van Mozes zou geschaad worden. Hij durfde er evenwel niet veel van te zeggen, omdat alles langs de wettelijke en ordelijke weg in de tabernakel had plaats gevonden. Twee van de oudsten waren evenwel op dat ogenblik in de legerplaats beginnen te profeteren. Jozua vernam dit en zag het als een doorbreking van de gestelde regels en hij sprak: 'Mijn heer, belet het hun'. Mozes merkte evenwel volgens de septuaginta op: 'Zijt gij afgunstig om mijnentwille? En wildet gij dat al het volk des Heren profeten waren, wanneer de Heer zijn Geest op hen gelegd heeft?' (Num. 11:29). Mozes profeteerde hier evenals Joël later van een algemene uitstortingvan Gods Geest over 'alle vlees', zoals de Heer dit bedoelde voor ónze bedeling. Mannen zowel als vrouwen zullen in de gemeente naar de gave der profetie streven, 'want gij kunt allen één voor één profeteren' (vs 31).

De judaisten in Coninthe waren geprikkeld en jaloers dat de pinksterzegen zo algemeen in de gemeente voorkwam. Zij wilden het christendom terugvoeren naar de beperkingen van het Jodendom. Zij waren 'de valse apostelen' die langs deze weg de gemeente dreigden te verscheuren. Anderen waren eerlijk, maar zij waren ondanks hun betere motieven ook op het verkeerde pad. De goddelijke regel die de apostel evenwel bekend maakte, was, dat de vrouw zowel als de man deel had aan de opbouwvan de gemeente. De betamelijkheid was die van de antiekewereld. Zo staat bijvoorbeeld in de 'Regel der gemeenschap' in de rollen van de Dode Zee: 'De priesters zitten op de eerste rang, de oudsten op de tweede en de overigen van het volk ieder op zijn rang. Men mag niet voor zijn beurt en voor zijn rang spreken'. Paulus bedoelt dat men in de samenkomst van de gemeente niet de gewone fatsoensnormen met voeten mag treden onder de slogan 'waar de Geest des Heren is, is vrijheid'. Met de 'goede orde' worden de regels bedoeld, waaraan ook bijvoorbeeld het politieke, staatkundige en sociale leven onderworpen zijn. Zo behoren deze twee woorden de charismatische gaven te begeleiden. Men mag geen chaos toelaten, 'want God is geen God van wanorde, maar van vrede' (vs 33).

 
vorige pagina terug volgende pagina