Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de brieven aan Timotheüs
door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 4


 

2 Timotheüs 4:1 


Ik betuig u nadrukkelijk voor God en Christus Jezus, die levenden en doden zal oordelen, met beroep zowel op zijn verschijning als op zijn koningschap:

De zin luidt in verkorte vorm: 'Ik bezweer u voor God en Christus Jezus: verkondig het woord’ Deze vermaning is zeer indringend, en geschreven door een man die voortdurend tussen zijn militaire bewakers verkeerde. Zij heeft misschien wel zo'n zwaar accent vanwege de mogelijkheid, dat dit op aarde de laatste brief van de apostel was aan zijn leerling. De woordverkondiging, het kerygma, is hoogst belangrijk. Ook voor Timótheüs geldt: 'Wee mij indien ik het evangelie niet verkondig!' (1 Cor. 9:16).

Ook hij zal op de dag van het oordeel verantwoording moeten afleggen over de vervulling van zijn taak, die hij onder geen beding mag veronachtzamen. Dit woord is 'de gezonde leer', die tot herstel leidt van de zuchtende schepping. Het heeft te maken met de hoogste rechtspraak over het menselijk handelen, omdat het een eschatologische betekenis inhoudt. De christen leeft met het evangelie van het Koninkrijk der hemelen ergens naartoe. Het heeft te maken met leven en dood.

In een tussenzin wordt in een plechtige bezwering evenals dit in 1 Timótheüs 5:21 het geval is - van Christus Jezus gezegd, dat Hij zal komen om levenden en doden te oordelen, zowel 'in zijn verschijningen in zijn Koninkrijk' (St. Vert.). De wasdom van het evangelie voert naar de parousie of de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen bij zijn volk, zoals Hij ook eenmaal tussen zijn opstanding en hemelvaart een korte tijd bij zijn discipelen was.

De parousie heeft haar hoogtepunt in de epifanie, letterlijk 'de lichtende verschijning' van Christus. Zijn volk aanschouwt Hem dan persoonlijk in zijn verheerlijkte gestalte, 'zoals de bliksem komt van het Oosten en licht tot het Westen' (Matth. 24:27). Door deze verblindende verschijning maakt Hij zijn vijanden machteloos en kan zijn gemeente, de mond van God, en met een gezagswoord, de adem van die mond, de vijand doden (2 Thess. 2:8).

Dit alles tezamen is de apokalupsis of openbaring van Jezus Christus. Hij maakt dan een scheiding tussen degenen die op aarde leven. De levenden, die in de grote verdrukking achterblijven, zullen dan in een punt des tijds worden veranderd en de anderen niet. De doden die in Christus ontslapen zijn, zullen tegelijkertijd met hun Heer in een verheerlijkt lichaam gaan functioneren, terwijl de anderen in het dodenrijk blijven.

Oordelen betekent hier: separeren, selecteren en vaststellen, om daarnaar te handelen en te vonnissen. Heeft de Here het koningschap aanvaard, dan zullen aan het einde ervan ook de overige doden worden geoordeeld bij een tweede opstanding (Openb. 20:12). 'Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen'(1 Cor. 15:28).

 

2 Timotheüs 4:2 


verkondig het woord, dring erop aan, gelegen of ongelegen, wederleg, bestraf en bemoedig met alle lankmoedigheid en onderrichting

Het woord dat verkondigd moet worden, is dat van de verhoogde Meester bij wie alle macht in hemel en op aarde berust. Alle andere woorden vanuit het natuurlijke denken geboren of die van valse religies zijn als het gras dat verdort en waarvan de inhoud als een bloem is, die afvalt. Het woord van Jezus Christus blijft echter tot in eeuwigheid. De apostel Petrus voegt aan deze waarheid nog toe: 'Dit nu is het woord, dat u als evangelie verkondigd is'(1 Petr. 1:25).

Om zo mogelijk velen voor Christus Jezus te winnen moet Timótheüs en iedere dienaar der gemeente bezig zijn met de evangelieverkondiging. Ze moeten erop aandringen dat hun hoorders een beslissing nemen. Zij moeten voortdurend met dit evangelie bezig zijn en onverschrokken in de gemeente optreden tegen hen, die deze verkondiging trachten af te remmen. Zij behoren zich ook te allen tijde beschikbaar te stellen, of dit hun gelegen komt of niet. Hier wordt niet gezegd dat de evangeliedienaar op onbescheiden wijze bij de mensen mag binnendringen, indien dat bij hén ongelegen komt.

De dienende broeder moet zich aanpassen, rekering houden met de verscheidenheid van zijn hoorders en daarom allerlei vormen van onderricht gebruiken. De vertaling Brouwer heeft het over 'allerlei onderricht'. Wanneer iemand tegenwerpingen heeft, zal de prediker diens argumenten weerleggen met het Woord van God en daarmee de leugen of de dwaling ontmaskeren.

Wanneer een gemeentelid zondigt, zal de dienende broeder deze persoon erop wijzen, dat hij door zijn levenswandel de gemeenschap met zijn Heer verliest en daarmee ook die met de ware gemeente. Zijn straf is dat hij tenslotte geen deel heeft aan het Koninkrijk van God. Wanneer iemand aangevallen wordt en de moed verliezen gaat, zal de voorganger of oudste hem door middel van het woord ondersteunen, opdat hij staande kan blijven. De dienstknecht van God zal niet geprikkeld zijn als er wordt tegengesproken, niet hard worden wanneer de jeugd zich misschien misgaat, of door ongeduld het kontakt stuk breken als een persoon niet ogenblikkelijk verandert.

Hij zal hem geduldig blijven onderwijzen uit het Woord van God, zodat het afgedwaalde lid weer de goede weg gaat zien en nieuwe hoop krijgt en nieuwe moed vat. Een lankmoedig voorganger weet te wachten, zoals een tuinman rustig naar huis gaat en niet ieder ogenblik bij het bed met zaaigoed gaat kijken of alles wel opkomt. De goede voorganger tracht met voorzichtigheid iets op te bouwen in het Koninkrijk van God.

In het licht van de geweldige eindtijd, waar het over leven en dood gaat en over eeuwig behoud, zien we dat de voorgaande broeder rustig en trouw verder gaat. Hier worden geen spectaculaire dingen vermeld, maar wat de grote apostel Paulus bezat, heeft ook de eenvoudige werker in Gods Koninkrijk nodig, namelijk een gedegen kennis van het Woord Gods.

 

2 Timotheüs 4:3,4 


Want er komt een tijd, dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich tal van leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren.

Het is van groot belang om een gezonde leer en een gezond leven in de gemeente te brengen. De gezonde leer voert de mens naar bevrijding, herstelen naar de volmaaktheid. De gezonde leer bewerkt dat de, mens Gods volmaakt zal zijn, dus tot algehele ontwikkeling wordt gebracht en dan tot leder goed werk geheel is toegerust (3:17). In het christendom zien we nu echter het haast ongelofelijke gebeuren: men verdraagt deze gezonde leer niet meer. Men heeft het doel van God, dat bij de schepping zo duidelijk werd uitgesproken, namelijk om mensen te verkrijgen naar Gods beeld en als zijn gelijkenis, niet meer voor ogen.

Men kent zelfs de weg Gods niet meer om dit doel te bereiken. Ook in het nieuwe verbond dwalen allen als schapen en wenden zij zich, een leder naar zijn eigenweg. Men wil zelfs niet meer naar de gezonde leer luisteren en heeft er een afkeer van.

Paulus wijst dan profetisch vanuit zijn (geïdealiseerde) tijd op een komende eeuwendurende afval, die in onze tijd wel een dieptepunt bereikt. Het woord van God wordt verdicht of verdraaid en met een leven in waarheid en gerechtigheid neemt men het niet zo nauw. Velen zoeken naar leraars die hen op doolwegen willen voorgaan. De een helt over naar het rechtse orthodoxisme en de ander naar het linkse modernisme. De een hoort graag een emotionele evangelische prediking en de ander zoekt een woordverkondiging die alleen het intellect bevredigt.

Bij al deze mensen ligt het zwaartepunt der prediking op aarde en als men nog over de hemel spreekt, is men niet bezig met de zuiver onzienlijke wereld, maar met een gefantaseerd verlengstuk van het aardse, natuurlijke leven. Er is echter slechts één weg der waarheid, die wij gaan door middel van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen dat Jezus ons verkondigde. Hij is de enge poort en zijn boodschap is de smalle weg die naar het doel leidt, namelijk de volmaakte mens Gods.

Zoals in een democratie de bevolking zich een eigen overheid verkiest, die een weerspiegeling moet zijn van de politieke en maatschappelijke verdeeldheid, zo waarschuwt hier de apostel ons voor het komende individualisme, waarbij de christen van de ene theorie naar de andere verhuist. Vanwege een geestelijke verblinding merkt hij de van God gegeven leiders niet meer op, maar hij kiest zijn eigen 'talrijke' leraars. Het toestromen van mensen naar zulke predikers wordt niet teweeggebracht door het zoeken naar de waarheid en door de eerbied voor het Woord van God, maar vindt zijn oorsprong in de door de boze bespeelde en geleide begeerten, die het vlees - ook het vrome - willen verzadigen.

Dit streven naar bevrediging door allerlei prikkelende, sensationele en pikante toespraken door een menigte leraars met een wirwar van leringen wordt vergeleken met datgene wat de prikkelende jeuk in het oor bevredigt: 'Men hunkert naar wat het oor kittelt'(Leidse Vert.).

Men is kind van onze tijd, als men, zoals er letterlijk staat, 'zich leraars bij massa's ophoopt'. Op deze wijze wordt de ware gemeente gescheurd en ontstaan overal kleine kringen waar christenen elkaar ontmoeten die de waarheid hebben verloren en deze vervangen hebben door mythen' of 'fabels' die passen in onze moderne tijd.

 

2 Timotheüs 4:5 


Blijf gij echter nuchter onder alles, aanvaard het lijden, doe het werk van een evangelist, verricht uw dienst ten volle.

Timótheüs mag zich niet door allerlei 'verdichtsels' en dwalingen laten verstrikken, maar hij moet een nuchtere visie bewaren op de hemelse gewesten en op de natuurlijke wereld. De ware of 'rechte' nuchterheid (zie 1 Cor. 15:34) ontdoet het geloofsleven van alle opsiering en verdichting. Zij is kalm, beraden en helder onderscheidend. Zij laat zich niet meeslepen doorglitter en uiterlijk vertoon. Deze nuchterheid wordt niet aanvaard door hen die een troep leraars bijeengehaald hebben, en die verzot zijn op sensatie en door de wisselende inzichten telkens in een roes of verdoving leven.

Door zijn nuchterheid zal de ware christen verdrukking van zijn tijdgenoten ondervinden, evenals Jezus deze onderging. Dit lijden vanwege de geest van de (christelijke) eeuw wordt evenwel door hem met blijdschap aanvaard, want hij is niet meerder dan zijn Meester. De apostel Petrus schreef. 'Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Wederstaat hem, vast in het geloof, wetende dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten'(1 Petr. 5:8,9).

Wie met zijn beide benen stevig op de grond des Heren staat, is nuchter. In de geestelijke wereld komt hij dan wel in conflict met de boze die hem attaqueert. De prediking van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen en het functioneren van de christen in de onzienlijke wereld maakt de vijand tot een brullende leeuw. Wanneer dit evangelie niet wordt verkondigd, kan de overste dezer wereld zijn domein rondwandelen en zeggen: 'de ganse aarde is in rust'. Ook wij zullen de aversie die hij in onze medechristenen opwekt als een vanzelfsprekend feit accepteren. Daaraan kunnen wij tevens bemerken dat dit evangelie werkt.

De taak die niet alleen Timótheüs had, maar ook leder lid van de gemeente heeft, is het brengen van dit evangelie van het Koninkrijk aan de buitenstaanders en in zijn volheid aan de gelovigen. We moeten hier het woord 'evangelist' niet te beperkt opvatten en het een te enge betekenis toedichten. Timótheüs was ook leraar, voorganger en zendeling. Paulus voegt er tenslotte ook nog de vermaning aan toe, die alle dienstknechten van de Heer ter harte moeten nemen: 'Vervul uw ambt ten volle en wijd u geheel aan uw dienst'. Zijn bediening eiste de gehele inzet van zijn leven en gaf weinig speelruimte. Er blijft voor de geroepen knecht van de Heer ook nu nog weinig tijd over voor liefhebberijen en voor recreatie in de natuurlijke wereld.

 

2 Timotheüs 4:6 


Want wat mij aangaat, reeds word ik als plengoffer geofferd en het tijdstip van mijn verscheiden staat voor de deur.

Een plengoffer is een drankoffer van wijn, sterke drank of soms water, dat werd uitgegoten bij een brand- of spijsoffer. Het werd eraan toegevoegd en hoorde erbij (Ex. 29:40, Num. 28:7). Paulus zat in de gevangenis te Rome om der wille van het evangelie van Jezus Christus. Hij voelde hoe de tijd was gekomen dat zijn leven zou wegvloeien en hij de marteldood zou sterven. Het grote offer was door Jezus zelf gebracht en de apostel vergelijkt het afsnijden van zijn leven nu met een plengoffer, dat bij het brandofferaltaar werd uitgegoten.

Het oorspronkelijke woord voor 'verscheiden' betekent losmaken, bijvoorbeeld van een schip, van ketenen, of van het losmaken of het afbreken van een tent. Daarmee vergelijkt Paulus nu zijn sterven. Er zal een scheiding worden gemaakt tussen zijn inwendige en zijn uitwendige mens. Deze laatste zal op aarde blijven om tot stof te vergaan maar de eerste zou zijn intrek bij zijn Heer nemen.

De sterke, geestelijke band die de gevangen apostel met zijn jonge vriend en medewerker heeft, blijkt wel uit het voegwoord 'want', waarmee hij zijn persoonlijke relatie accentueert. Timótheüs moest erop rekenen dat de tijd was aangebroken, dat de grote apostel en fundamentlegger van vele gemeenten voorgoed afwezig zou zijn. Want na Paulus zou een nieuwe generatie van 'apostelen en profeten moeten opstaan om de arbeid voort te zetten, zodat de woonstede Gods in de geestelijke wereld haar voltooiing zou verkrijgen (Ef. 2:20-22). Deze oproep geldt daarom ook de dienstknechten van de Heer in onze tijd. Ook zij zullen zich ten volle moeten inzetten.

De situatie waarin Paulus verkeerde, was bijzonder slecht, maar of de apostel werkelijk daar in Rome tijdens deze zware kerkerstraf overleden is, valt te betwijfelen. Ook in Filippenzen 1:23 en 2:17 drukte hij zich op soortgelijke wijze uit. Hij schreef deze woorden ook niet vanuit een depressie maar vanuit een hoopvolle verwachting. Hij verlangde heen te gaan om met Christus te zijn, want dat was voor hem verreweg het beste. Zijn verscheiden was voor hem geen verschrikking, want het bood hem alleen maar het genot van rust, vrede, overwinning en heerlijkheid.

Bleef hij echter leven, dan was hij niet de uitgebluste en afgewerkte dienstknecht, maar de vitale en onvermoeide boodschapper des heils, die weer zou gaan rondreizen om de prediking van het evangelie van Christus - dat van het Koninkrijk der hemelen - wat hem betrof, te volbrengen (Rom. 15:19).

 

2 Timotheüs 4:7 


Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden;

Paulus had het er niet moeilijk mee om heen te gaan, want hij wist dat hij de goede strijd had gestreden, dat is die in de hemelse gewesten waarover hij in Efeziërs 6 had geschreven. Het is de worsteling om in voor- en tegenspoed. in verdrukking en vervolging het geloof in de woorden van God vast te houden. Hij wist dat zijn levensweg ten einde liep, maar hij had het geloof behouden. Hij had de waarheid tot aan het einde toe onverwrikt vastgehouden. Hij was op de juiste weg gebleven. Dit is van groot belang om niet gediskwalificeerd te worden, zoals bepaalde schaatsenrijders die door een verkeerd parcours te rijden, niet in aanmerking komen vooreen prijs. Zij reden wel hard, maar zij bevonden zich op de verkeerde baan.

Na een lang leven met de Heer, na een onafgebroken dienst in zijn wijngaard kan de christen de innerlijke zekerheid verkrijgen: mijn anker ligt nu onverwrikbaar vast. Ik ben verzekerd dat dood noch leven, engelen noch heerschappijen, heden noch toekomst, geen machten, geen hoogte of diepte, noch enig ander schepsel mij nog zal kunnen scheiden van Gods liefde in Christus Jezus, mijn Heer (Rom. 8:38,39).

Bij het ouder worden weet hij dat zijn taak is beëindigd, maar wellicht heeft de Heer toch nog iets voor hem weggelegd, dat een extra toegift wordt, een bijzondere genade die hem nog ten deel zal vallen. En zo niet, dan is hij blij en tevreden dat hij zijn wedloop trouw heeft volgehouden en volbracht heeft. Paulus kan Timótheüs bemoedigen met de gedachte: je zult zien, beste medestrijder, dat wij in dit leven al in een opgaande lijn zijn. Je zult er nooit spijt van krijgen, want het leven met de Heer wordt steeds mooier en rijker. In deze staatsgevangenis ben ik wel erg eenzaam maar met God gemeenzaam. Het deert mij niet, want mijn innerlijke mens vertoeft voortdurend in het Koninkrijk Gods.

Paulus ziet dan nog eenmaal het beeld van een wedloop voor zich. Bij de aanvang ervan werd hem op de weg naar Damascus een plaats op de beginstreep aangewezen. Hij herinnerde zich het lange wachten van veertien jaar in de woestijn van Arabië en in Tarsus. Daar bevond hij zich als die renner, die voorovergebogen, soms op één knie en met de hand licht op de bodem steunend, op het startsein wachtte. Dit bestond hierin dat een touw. dat vóór hem gespannen was, werd neergelaten. Gebeurde dit, dan zette de loper zich met de ene voet af tegen de drempel, die bij de beginstreep was aangebracht.

Dan ging het snel voorwaarts en: vergetende hetgeen achter was - dat duistere, religieuze tijdperk onder de wet en dat voortgedreven worden door 'vrome' geesten - nu zich uitstrekkende tot hetgeen vóór was, om te jagen naar het einddoel des geloofs tot de prijs (Filip. 3:14). Dit was de loop van zijn leven als christen en als apostel - dat is uitgezondene - geweest.

 
vorige pagina terug volgende pagina