Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de brieven aan Timotheüs
door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 3


 

2 Timotheüs 3:1 


Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen:

Het proces van het verval der gemeente zou in de loop der jaren niet verminderen maar juist toenemen. Het onkruid zou met het goede graan tezamen opgroeien tot de dag van de oogst. Dan zouden beide rijp zijn en de scheiding zichtbaar worden. Zo is het toch ook met het volk van het oude verbond gegaan. Er was wel altijd een onzichtbare scheiding geweest tussen het ongelovige deel van Israël en het ware, 'dat de knie voor Baäl niet had gebogen'. In de volheid des tijds werd evenwel' een overblijfsel naar de verkiezing' apart gezet.

De takken van de edele olijfboom die het ongehoorzame deel voorstelden, werden toen afgehouwen, terwijl het geestelijk Israël overbleef tezamen met de geënte, wilde loten uit de heidenen. De scheiding werd toen zichtbaar. Zo zal het ook in de laatste dagen zijn. In het grote Babylon klinkt dan de oproep: 'Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen' (Openb. 18:4).

In ons vers beschrijft de apostel niet de toestand in de wereld, zoals de Heer dit deed in Mattheüs 24:37-39, welke daar vergeleken wordt met de dagen van Noach. Hier wordt over de verwording der kerk geschreven, waar hetzelfde zou plaatsvinden als in de gemeente te Efeze. Zij zou van een grote hoogte - dus uit de hemel - op aarde vallen. Daarentegen zou ook 'in de laatste dagen' God van zijn Geest uitstorten, zodat de zonen en dochters, de jongelingen en de ouden, hemelse gaven zouden ontvangen.

Tegelijkertijd zouden de boze geesten inde afgevallen kerk hun wetteloos werk verrichten. De profeet Joël had dit reeds inbeelden uitgedrukt met de woorden: bloed, vuur en rookwalm. De verschijnselen die het heidendom kenmerken en die Paulus opsomt in Romeinen 1, zullen dan ook in ruime mate in de gedegenereerde christenheid worden gevonden. Dat Paulus het in onze tekst over de afgevallen kerk heeft, blijkt uit zijn opmerking in vers 5: 'Die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben'.

Ook in 1 Timótheüs 4:1 had de apostel duidelijk door de Heilige Geest geïnspireerd, gesproken, dat in latere tijden - dus in de geschiedenis der kerk - sommigen zouden afvallen van het geloof Hij gaf daar ook een opsomming van zonden waardoor het verbasteringsproces zou worden gekenmerkt. In onze tekst gaat het niet in de eerste plaats over de vervolgingen die de christenen in de laatste tijden zullen ondergaan, maar die boze dagen zullen komen over allen, 'die een gedaante van godzaligheid hebben, maar die de kracht ervan hebben verloochend' (vers 5 St. Vert.).



De laatste dagen waarover de apostel spreekt, wijzen op de eindtijd, wanneer de profetieën over onze bedeling alle in vervulling gaan. Deze dagen eindigen, wanneer eerst het onkruid is verzameld en in bossen bijeen wordt gebonden om verbrand te worden (Matth. 13:30). Met deze scheiding is ook de dag aangebroken, dat de Heer verheerlijkt zal worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd zal worden in allen, die tot geloof zijn gekomen (2 Thess. 1:10).

'Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de naties, maar over u zal de Here opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden' (Jes. 60:2).

Natuurlijk komen er ook moeilijke tijden voor hen die het evangelie van het Koninkrijk der hemelen in al zijn volheid willen vasthouden, maar in dit antichristelijke tijdperk zal de genade Gods overvloedig aanwezig zijn. Legioenen boze geesten worden dan op aarde geworpen. Ook de afgrond wordt geopend en de demonen grijpen de mensen, inspireren, overweldigen en binden hen. Het gevolg is dat het leef klimaat op aarde geheel verandert. Het natuurlijke in de mens verdwijnt en maakt plaats voor het demonische.

Zij die een schijn van godsvrucht hebben, die dus de inwoning van de Heilige Geest missen, hebben geen deel aan de belofte van de Heer: 'En zie, Ik ben met u - en in u - al de dagen, tot aan de voleinding van de aeon'. Men kan 'de laatste dagen' niet berekenen, want het is geen tijdsaanduiding maar een toestand, een tijdperk dat duurt tot de wederkomst des Heren. Wie ogen en oren heeft om in de geestelijke wereld te zien en te horen, kan deze tijd zien aankomen.

Het is wel merkwaardig dat Paulus deze religieuze instorting in nauw verband ziet met de rebellie der dwarsdrijvers, en de aantasting van de waarheid van het evangelie van het Koninkrijk door de dwaalleraars. Zij banen de weg van het kwaad der wetteloosheid, dat in het verborgene reeds in werking is (2 Thess. 2:7). Omdat Paulus het plan van God met de gemeente kende en ook de gedachten van de satan hem niet onbekend waren, was hij in staat de toekomende tijden te schilderen.

Hetzelfde zien wij bij Jezus, toen Hij tot de scharen zei: 'Waartoe tracht gij Mij te doden?' Het antwoord van de geestelijk doven en blinden in de kerk van het oude verbond luidde toen: 'Gij zijt bezeten; wie tracht U te doden?'(Joh.. 7:19,20). Jezus wist welke machten in dit godsdienstige volk aanwezig waren. Wie zou er te Efeze denken dat de wet van de letter V daar in werking trad? De benen beginnen wel bij hetzelfde punt maar dan gaan ze allengs van elkaar, totdat ze zover van elkaar verwijderd zijn als het westen van het oosten. Wij zien hier waar het verzet tegen de waarheid tenslotte naartoe voert, namelijk naar de gemeenschap met de mens der zonde, de antichrist.

Daarom kon ook Johannes schrijven: 'Kinderen, het is de laatste ure; en gelijk gij gehoord hebt, dat er een antichrist komt, zijn er nu ook vele antichristen opgestaan, en daaraan onderkennen wij, dat het de laatste ure is' (1 Joh. 2:18).

 

2 Timotheüs 3:2 


want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar,

In de laatste dagen zullen de mensen in de verwilderde kerk totaal vervreemden van de gezonde leer zoals Jezus en de apostelen deze verkondigden (4:3). In 1 Timótheüs 4:1 had de Geest duidelijk door Paulus gesproken dat er een toename zou zijn van dwalingen en leringen van boze geesten, welke de christenheid zouden verdelen en de intermenselijke verhoudingen op allerlei wijzen verstoren. Het kenmerk van de ware christen is echter, dat hij ondanks de leerverschillen, de natuurlijke liefdebanden niet verbreekt.

Men ziet dat bijvoorbeeld in een gezin dat geestelijk verdeeld raakt. Een kind van God zal dan ten opzichte van zijn huwelijkspartner of zijn kinderen altijd een positieve gezindheid openbaren. Hij zal zo'n beproeving aanvaarden om juist des te meer door zijn zachtmoedigheid en rustige geest, door zijn reine en godvruchtige levenswandel, zonder woorden de afgedwaalden, de andersdenkenden en de ongelovigen voor zijn Heer en diens leer trachten te winnen.

De apostel tekent hier het resultaat van de valse leringen in het persoonlijke leven van vele misleide christenen. Hij verweeft hier de trekken van de dwaalleer in zijn schildering en hij toont aan waartoe het verzet tegen de waarheid leidt. Zo zien wij hoe lagere en hogere scholen, godsdienstige opleidingsinstituten, tijdschriften en kranten, radio en televisie in onze tijd geleid worden door alternatieve figuren, die welbewust de door God ingestelde maatschappelijke orderingen ondermijnen en de fundamentele en eeuwige waarheden loochenen.

In verband met de komende antichrist schreef de apostel reeds over het geheimenis der wetteloosheid, dat reeds in de eerste christengemeenten werkzaam was (2 Thess. 2:7). Johannes zag al in zijn tijd dat vele antichristen waren opgestaan om de weg te bereiden voor de zoon des verderfs, de wetteloze, de tegenstander die zich verheffen zou boven alles wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods, dat is in de mens, nederzet en zichzelf voor God uitgeeft. De apostel waarschuwt nu dat wij wel moeten beseffen dat de komst van de zware tijden zichtbaar wordt door tal van kentekenen:

Zelfzuchtig. In het komende ik-tijdperk maakt de zelfliefde de laatste dagen zo zwaar. Men heeft de naaste niet meer lief en bekommert zich niet om hem. De mens wordt harder, waardoor de menselijke samenleving van haar grondslagen wordt beroofd. In de eindtijd zullen vele godsdienstige mensen hetzelfde verwerpelijk denken hebben en dezelfde wetteloze levensstijl volgen als de goddeloze wereldlingen, wier gedrag in de Romeinenbrief wordt beschreven (Rom. 1:18-32).

Geldgierig. Door de ik-zucht ontstaat de geldzucht, 'de wortel van alle kwaad'(1 Tim. 6:10). Hoe menigmaal waarschuwde Paulus niet tegen de egoïstische kapitalistische geestesgesteldheid van sommige christenen, waardoor zij blind werden voor de noden van hun minder bedeelde broeders. Zo merkte hij dat bij het avondmaal te Corinthe de een hongerig was en de ander dronken. Jakobus waarschuwde de rijken dat zij schatten hadden bijeenvergaderd en dat zij het loon van hun arbeiders hadden ingehouden (Jac. 5:4).

In plaats van de voorgeschreven christelijke liefdadigheid te beoefenen, welke zorgt voor het welzijn van de armen, denkt de geldgierige alleen aan zichzelf'. Eigen genoegens en pleziertjes stelt hij boven de opbouw van de gemeente, waarvoor hij geen milde gave over heeft, maar slechts een afgeperste gift (2 Cor. 9:5).

Pochers. Er openbaren zich snoevers of grootsprekers, die menen boven alle wetten te staan. Zij plaatsen zich smalend boven hun geloofsgenoten en laten zich laatdunkend over anderen uit. Zij trachten de aandacht op zich te richten en anderen te overbluffen. De psalmist wist evenwel al, dat God de eenvoudigen gadeslaat en Jezus sprak: 'Leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart' (Matth. 11:29). Pochers zijn in de strik des duivels gevallen en zij bezitten een trotse en hoogmoedige geest. Zij veroorzaken onrust in de gemeente, omdat zij zich boven hun broeders en zusters verheffen.

Vermetel. Vermetel is afgeleid van het werkwoord vermeten, dat is zich aanmatigen, de maat van zijn krachten overschatten. Vennetelen zijn arrogant en hovaardig. Zij matigen zich dingen aan die niet passen. Zij missen daarbij de wellevendheid en beleefdheid die de christen in wie de Geest van God werkzaam is, kenmerken. Deze zal nooit zijn medemens opzettelijk kwetsen. Vennetelen bederven in de samenkomst de goede en de beminnelijke sfeer van het Koninkrijk Gods, welke nodig is om gemeenschap met God en elkander te hebben.

Kwaadsprekers. Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt, is 'blasphemos', dat wij kennen in ons woord blasfemie. De Engelse King James Version gebruikt daarom in onze tekst het woord 'blasphemers'. Het gaat dan inzonderheid over mensen in de gedegenereerde kerk der laatste dagen, die de zware tijden veroorzaken door lasterlijk van God of van de heilige dingen te spreken. Zo poneert men in zo'n kerk dat God dood zou zijn en men ontheiligt zijn naam en inzettingen door onnatuurlijke zonden openlijk goed te

praten en voor het kwade altijd 'begrip' op te brengen.

Wij denken ook aan de lastering van Gods naam, wanneer men leert dat zowel het goede als het kwade van Hem afkomstig zou zijn. Men is dus een kwaadspreker van God geworden! Hiermee associeert men immers zijn heilige naam met de werken van di duivel. Leerde Jezus ons niet bidden dat wij de naam van de goede hemelse Vader altijd moeten heiligen?

Hun ouders ongehoorzaam. De Heer vraagt van kinderen om te gehoorzamen aan de door Hem gegeven leiding. Een ongehoorzaam kind is onopvoedbaar. Het goddelijke gebod is: eert uw vader en uw moeder, maar wij zien dat in de laatste dagen wetteloze opvoeders het gezag der ouders ondergraven. Hun kinderen wordt een onnatuurlijke zelfstandigheid opgedrongen en dan zeggen zij: ik doe wat ik wil. Ze zijn echter niet in staat om te onderscheiden wat zij willen en worden daarom een prooi van de boze machten. Het laatste bijbelboek spreekt hierover in een beeld: al het groene gras verbrandt.

Ondankbaar. Ook deze zonde maakt de tijden zwaar. Zo wordt in een verzorgingsstaat iedere goede gave als een vanzelfsprekendheid aangenomen door de minder bedeelde. Men is ondankbaar jegens iedere instantie die het goede doet. Denk aan het voortdurende gemopper op de regering door grote groepen ontevredenen. Hoe dikwijls merkt men ook de kritieken de ondankbaarheid op in de gemeente bij hen in wier ogen de leiding het nooit goed doet. Omdat men zonder vreze Gods is, wordt men ondankbaar voor diens barmhartigheden en voor zij ti gaven die in het midden van zij ti volk worden geschonken en geopenbaard.

 

2 Timotheüs 3:3 


onheilig, liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede.

Onheilig. Onheilig wil zeggen: verbonden met de machten der duisternis, beschadigd en niet geheeld. Het evangelie heeft dus zijn vernieuwende werking in de leden van de kerk der laatste dagen niet kunnen verrichten. Paulus schreef eenmaal tot de voormalige zondaars te Corinthe, dat sommigen van hen gerekend werden tot de categorie van: hoereerders, afgodendienaars, overspelers, schandjongens, knapenschenders, dieven, geldgierigen, dronkaards, lasteraars en oplichters. Hij vervolgde echter met de verblijdende woorden: 'Maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd' (1 Cor.6:10,11).

Deze vrijmaking en dit herstel missen wij veelal in onze dagen, omdat er geen duivelen worden uitgedreven in de naam van Jezus Christus. Velen weten ook niet hoe zij zondemachten moeten weerstaan en daarom worden zij een prooi van de brullende leeuw, die rondgaat om te verslinden. De tijden zijn zwaar, als de zonen Gods die de boze kunnen overwinnen, niet worden geopenbaard.

Liefdeloos. De apostel gaat voort met de zonde te noemen van het koude egoïsme. Bij het woord 'a-storgos' moeten we allereerst denken aan het gebrek aan liefde tussen ouders en kinderen. De Statenvertaling heeft daarom terecht: 'zonder natuurlijke liefde'. De tijden zijn zeer zwaar, wanneer aan de ingeschapen natuur geen gehoor meer wordt gegeven. Ouders en kinderen leiden dan leder een eigen bestaan en de daaruit voortkomende spanningen ontwrichten het gezinsleven. Uiteraard kan de boze dan ruimschoots zijn slag slaan. En waar de gezinnen uit elkaar vallen, wordt ook het gezag van de ordenende wereldgeesten aangetast. Dan zien wij de mens der wetteloosheid opkomen, die zich aan geen enkele natuurlijke ordering meer stoort.

Ook in de ontaarde kerk zien wij het ontbindende verschijnsel der liefdeloosheid.- Bemerkte de apostel deze zelfzuchtige geestesgesteldheid niet reeds in de gemeente te Corinthe, toen hij de situatie bij de avondmaalsviering beschreef met de woorden: 'De een is hongerig en de ander is dronken'? Een gemeente bloeit, wanneer haar leden ten opzichte van elkaar altijd een positieve houding bewaren.

Men moet zich daarbij niet laten verblinden door leuzen van hen, die voortdurend het woord liefde op de lippen hebben, maar wier hart onoprecht is. Hun daden stemmen meestal niet overeen met hun woorden. In plaats van christelijke liefdadigheid te betonen. die voor het welzijn van anderen zorgt, denken deze gespleten personen alleen aan zichzelf. Zij stellen de bevrediging van hun begeerten boven de opbouw en de stichtingvan de gemeente. Men moet zich daarbij ook niet laten misleiden door politieke leuzen als: hulp aan onderontwikkelde gebieden, ontferming over hongerigen in verre landen, vrede voor de Aziatische, Afrikaanse of Latijns-Amerikaanse volken.

Niet het spreken over de liefde is belangrijk, maar haar in eigen omgeving beoefenen. Waarschuwde Paulus in Romeinen 12:9 niet voor het vroom bedrog van hen die steeds het woord 'liefde' op de lippen nemen, met zijn op ervaring berustende uitspraak: 'De liefde zij ongeveinsd'. De fanatieke pressie- en actiegroepen der interkerkelijke vredesbewegingen treden in eigen omgeving veelal de meest elementaire beginselen van liefde, van barmhartigheid en van 'een stil en rustig Ieven' met de voeten.

Paulus schildert de leden der gedegenereerde eindtijd-kerk als zelfzuchtig, op zichzelf geconcentreerd en begerig naar geld en goed welke hun in staat stellen hun lusten te bevredigen. In vers 5 spreekt de apostel over mensen die wel een gedaante van godsvrucht hebben, maar de kracht van de Heilige Geest missen, die met de goddelijke liefde wordt uitgestort in de harten van de oprecht gelovigen.

Trouweloos. Het woord 'a-spondos' betekent: aan wie geen plengoffer wordt gebracht. De Grieken offerden aan hun goden ten einde met hen een verdrag te sluiten. Ze gingen van het simpele idee uit: voor wat, hoort wat. Dit offer bracht men echter niet aan de dood, want deze was niet te vertrouwen. Iedere concessie aan deze god was toch vruchteloos. Hij bracht je toch vroeg of laat in de hades. De dwaasheid van de spotters in Juda was, dat zij beweerden: 'Wij hebben een verbond met de dood gesloten en met het dodenrijk een verdrag gemaakt' (Jes. 28:15).

De dood kan immers met iemand geen redelijke afspraak maken, want hij is afhankelijk van andere machten, die het geweld des doods bezitten, dus naar de dood toevoeren. Onze God gedenkt echter eeuwig zijn verbond dat Hij met ons heeft gesloten. Hij is trouw en daarom brengen wij Hem voortdurend dank- of lofoffer, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden (Hebr. 13:15). Wie zijn verbond bewaart, kan er ook zeker van zijn, dat hij het Koninkrijk Gods binnengaat.

Er zijn echter mensen met wie men geen afspraken kan maken, want ze houden ze toch niet. Men vertrouwt ze belangrijke zaken toe en ze hebben zelfs leidende functies in de gemeente. Plotseling ontpoppen zij zich echter als vijanden.

De profeet merkte typerend op: 'De trouwelozen handelen trouwelooslijk, en met trouweloosheid handelen de trouwelozen trouwelooslijk'(Jes. 24:16 St. Vert.). Bij zo'n verbondsbreuk breken zware tijden voor Gods volk aan. De trouwelozen zullen immers altijd trachten de gemeente te verscheuren, omdat ze gedreven worden doorzelfzucht en hun eigen belang zoeken.

Lasteraars. Lasteraars verspreiden niet alleen iemands kwaad gerucht, maar ze zien er zelfs niet tegenop om dit kwaad gerucht te máken. Ze zijn als de nachtvlinders: ze houden van de duisternis en zwermen om het licht. Vandaar dat slechts weinig goede voorgangers aan deze plaag ontkomen. Het Griekse woord voor lasteraar is 'diabolos', belasteraar of duivel. De duivel is immers de leugenaarvan het begin en de door hem geïnspireerden dragen zijn naam. Zij klagen de broeders aan zonder enig bewijs te leveren.

Daarom leverde Paulus eenmaal Hymenaeüs en Filétus over aan de satan, opdat hun het lasteren zou worden afgeleerd. Zij zouden dan 'aan den lijve' ondervinden wat het betekent in dienst van zo'n meester te staan. Laster is de kracht van de lafaard en zijn woord woekert voort als de kanker (2:17 en 1 Tim. 1:20). De lasteraar veroorzaakt de zware tijden in de gemeente Gods. Als hij de klok luidt, roept de duivel zijn'gelovig' volk bijeenl

Onmatig. In het uitleven van zijn lusten kent de onmatige geen beperkingen. Hij mist de zelftucht en zelfverloochening en ook de intoming door de wetten van de samenleving. Hij eet en drinkt op zodanige wijze dat het natuurlijke organisme schade lijdt. Denk aan roken, drinken en andere verslaafdheden. Ook is er bij de hedonist een overtrokken belangstelling voor seks en subcultuur. Hij roemt alles wat wetteloos is in kunst en literatuur, maar het goede dat naar de wetten van God is, veracht hij.

De bijbel leert dat de mens de smalle weg moet bewandelen. De 'vrome' geest verbiedt het huwelijk. De onreine geest tracht zelfs leden der gemeente naar sekshuizen te sturen, maar de smalle weg of het gebod des Heren is, dat de Schepper bij de ene man één vrouw voegde om samen het leven te delen.

Onhandelbaar zijn mensen, die op het kritieke ogenblik altijd negatief reageren en dan anders handelen dan verwacht mag worden. Het woord betekent 'ongetemd, wild of ruw'. De Canisiusvertaling heeft 'verwilderd', zoals men dit bij planten kan waarnemen. De van nature goede mens is dan 'onnut geworden' en de boze geesten worden niet meer in hem afgeremd of weerstaan. Geweldmachten drijven de misleidende en verleidende geesten op, waardoor het innerlijke verweer wordt lamgelegd. Zo'n mens mist de zelfbeheersing en wordt als een stad met bressen in de muur, waardoor de wilde dieren ongehinderd naar binnenkomen.

Vele vertalingen hebben hier 'wreed' in plaats van 'onhandelbaar' staan, want wie een speelbal van de duivel is, kent geen barmhartigheid. In de laatste dagen - en wij leven daar al in - is de aarde vol 'geweldenarij' evenals in de tijd van Noach. Wij zien hoe tegenwoordig de jeugd wordt opgezweept tot vandalisme en grof geweld. Zonder aanwijsbare motieven in de zichtbare wereld worden door hen nietsvermoedende en onschuldige voorbijgangers onverwacht gemolesteerd.

Afkerig van het goede. Tot de afvallige kerk van het oude verbond sprak de profeet: 'Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad; die duisternis voorstellen als licht en licht als duisternis'(Jes. 5:20). Deze verwording van de moraal zien we in de gedegenereerde kerken. Zonden als homoseksualiteit, echtbreuk, ongehoorzaamheid aan en verzet tegen het wettig gezag worden openlijk goedgekeurd. Voor alles wat tegen Gods wetten indruist, heeft men begrip en een verontschuldiging. Men ziet zelfs neer op christenen die rein zijn van hart en die zich aan de overheden, welke over hen zijn gesteld, onderwerpen. De tijden zijn zwaar als het goede en het kwade in het denken stuivertje verwisselen.

 

2 Timotheüs 3:4,5 


verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben; houd ook dezen op een afstand.

Verraderlijk of verraders zijn zij, die de uiterlijke, godsdienstige schijn of de naam van christen en christelijk, gebruiken, terwijl zij het wezen van het christendom en de kracht van de Heilige Geest met hun daden loochenen. Niet voor niets waarschuwde Paulus in 1 Timotheüs 4:2 reeds voor de huichelarij van leugensprekers en in 1 Timótheüs 6:5 voor mensen in de gemeente, die niet helder meer waren van denken, en die het spoor bijster waren geraakt. Wat de toekomende tijden zwaar maakt, is, dat de christen plotseling zal ontdekken, dat broeders die met hem optrokken, zonder aanwijsbare redenen nu tot vijanden zijn geworden.

Zo kan men jaren lang met iemand omgaan zoals Jezus met Judas, en in een ure der duisternis door hem verraden worden. Dan werkt in zo'n mens of in een groep mensen plotseling een leugengeest die de ware christen vals beschuldigt. Jezus waarschuwde dat een broeder een broeder zou overleveren ten dode, dat een vader in blind fanatisme onverwacht zijn kind zou doden en een opstandig en onhandelbaar kind het op het leven van zijn ouders zal gemunt hebben (Matth. 10:21). Deze haatexplosies waarbij mensen tot duivelen worden, zullen de komende tijden zwaar maken.

Roekeloze mensen houden geen rekering met dreigende gevaren. Roekeloos betekent letterlijk zonder 'roec', dat is zonder zorg of bekommernis. Zij spotten met hun leven en met alles wat voor het leven waarde heeft. Wij denken hierbij ook aan de opgeschoten jeugd, die in het verkeer of in de sport onverantwoordelijke risico's op zich neemt. Ze handelen overijld en zonder na te denken. De moderne mogelijkheden werken deze roekeloosheid in de hand. In Handelingen 19:36 gebruikt de stadssecretaris van Efeze hetzelfde Griekse woord, als hij zijn stadsgenoten waarschuwt om geen 'overijlde' dingen te doen. Wie roekeloos of 'rücksichtslos' handelt, ontziet niemand en niets.

Opgeblazen christenen weten het altijd beter dan de van God gegeven leiding in de gemeente. Ze voelen zich zelfs boven het Woord van God verheven. Dit achten zij voor de nieuwe tijd en vanwege de nieuwe inzichten der moderne theologie niet meer geschikt. Zulke hoogmoedigen vallen in de strik des duivels (2:26). Zij gedragen zich arrogant en missen het natuurlijke respect voor degenen die God boven hen heeft geplaatst, of voor hen die ouder zijn, en voor de bescheiden en nederige broeder die naar de wil des Heren rein wil leven.

Het Griekse woord voor 'opgeblazen' betekent: zijn als rook die opstijgt en zich verheft, en op deze wijze bijvoorbeeld een kamer vervult. Verder betekent het hovaardig en trots maken. Opgeblazen christenen hebben een verstikkende uitwerking in de gemeente. Ze grijpen in hun hoogmoed naar de heerschappij op de wijze zoals de duivel dit ook eenmaal deed.

Met meer liefde voor genot dan voor God. De dagen zijn kwaad als het christelijke volk zoveel mogelijk uit het natuurlijke leven tracht te halen om daarvan te genieten. De aandacht is dan geheel gericht op de bevrediging van hun 'wellusten', zoals de Statenvertaling luidt. Hun genotzucht staat in hun leven en in de omgang met hun kennissen centraal. Deze vleselijke gezindheid is vijandschap tegen God, want zij houdt geen rekering met diens geboden. Zij onderwerpt zich niet aan zijn wetten.

Bovengenoemde verschijnselen doen zich voor bij hen, die de naam van christenen dragen en die nog een schijn van godsdienstigheid hebben. Kerkelijke bladen verdedigen tegenwoordig de grofste afwijkingen van de moraal. Alle gezag van ouders, ambtsdragers, leraars en regerings-autoriteiten wordt ook hier ondermijnd en onder pressie gezet. Let in dit verband op de woorden: inspraak en medezeggenschap. De kracht Gods die de mens voert naar behoud, leven, heiligheid en reinheid wordt echter niet meer erkend, evenmin als de behoudende kracht van de 'zwakke wereldgeesten' of menselijke geesten aan wie het ordenende gezag is opgedragen.

De apostel trekt nu de scheidingswand hoog op. Met één zin doet hij al deze uitwassen af, door Timótheüs en met deze alle dienstknechten van God te adviseren: houd ze op een afstand. Wend je af van dit soort christenen, schuw ze en vermijd ze.

 

2 Timotheüs 3:6,7 


Want tot hen behoren zij, die zich in de huizen indringen en vrouwtjes weten in te palmen, die met zonden beladen zijn en gedreven worden door velerlei begeerten, die zich te allen tijden laten leren, zonder ooit tot de erkentenis der waarheid te kunnen komen.

Paulus heeft het hier over een soort evangelisten die zich als echte christenen voordoen. Zij spreken graag over de dingen die het geloof betreffen, maar ze doen dit onder een schijn van vroomheid. Zo zien wij ook nu hoe mensen overal bezig zijn om het volle evangelie te verkondigen en uitdrukkingen ervan te lanceren, maar die deze leer van Jezus in eigen leven niet waar weten te maken. Ze brengen dit evangelie in opspraak door hun vrijpostig optreden en zondig, onrein leven. Overal zoeken ze kontakten te leggen en zij komen bij hun huisbezoeken speciaal bij overgevoelige en geestelijk beschadigde personen, het liefst bij vrouwtjes'.

Dit verkleinwoord heeft hier iets verachtelijks, want het betreft hier vrouwen die geestelijk niet tot ontwikkeling zijn gekomen. De huisbezoekers komen niet openlijk maar in het geheim bij deze vrouwtjes binnen. De meeste vertalingen hebben dan ook: ze sluipen er binnen, want ze vrezen voor hun goede naam, en trachten zo op slinkse wijze onder een bepaald soort vrouwen bekeerlingen te maken. Ook sluipen ze binnen, als ze bij hun gesprekken binnendringen, in het innerlijke leven van deze vrouwtjes, die in hun nood tot hen zijn gekomen, omdat ze aangetrokken werden door hun speciale visies en inzichten.

Deze vrouwtjes wilden van zo'n dienstknecht van God wat leren om op een hoger niveau te komen. Vele van deze zwakke zielen kunnen ook het geloof in de rechtvaardiging door het bloed van Jezus Christus niet opbrengen. Zij gaan daarom nog steeds gebukt onderhun schuld, terwijl de boze hen blijft wijzen op bedreven zonden in hun vroeger leven. De bepaling 'die met zonden beladen zijn en gedreven worden door velerlei begeerten' ziet uitdrukkelijk op het woord vrouwtjes' en niet op hun bezoekers. Deze 'leraars' wijzen die vrouwtjes niet op de waarheid, maar zij sluiten met hun eigen vleselijke lusten aan bij deze letterlijk 'opgehoopte' (beladen) schuldgevoelens.

Zij verlokken deze benarde, emotionele, onevenwichtige en gefrustreerde zielen opnieuw tot ongebondenheid. In plaats van deze wankele gelovigen te leren hoe ze iedere vorm van schadelijke begeerten overwinnen kunnen, tolereren ze die. Ze praten met deze vrouwtjes mee, palmen hen in en wekken de latente lusten weer op. Zo veroveren ze de vrome zusjes (Leidse vert.). Vooral het sexuele leven maken ze tot het onderwerp van gesprek. Ze drijven de onreine geesten niet uit, maar maken ze wakker en activeren ze.

Zoals kinderen met katten dolen of sollen, zo zijn zij met de onreine geesten bezig. Ook benaderen ze deze vrouwtjes met geweldige nieuwe theorieën en spectaculaire uitleggingen van de Schriften. Op deze wijze kunnen die vrouwtjes en zwakke zielen wel veel Ieren, maar de waarheid die vrij maakt, leren ze niet kennen en zeker niet in hun leven realiseren.

De apostel Petrus had zulk slag valse, onreine leraars ook menigmaal waargenomen en typeert ze dan met de woorden: 'Zij hebben ogen, die altijd uitzien naar een overspeelster en nooit ophouden met zondigen' (2 Petrus 2:14, vergelijk Judas 12,13). De vrouwtjes willen wel leren, want ze verlangen ernaar, hun kennis van de waarheid te vergroten, maar ze komen onder deze verkeerde leiding nooit tot de 'volle kennis der waarheid' - zoals er letterlijk staat in plaats van 'erkentenis' - zodat ze deze niet alleen weten, maar ook beleven.

Men kan pas tot deze volle kennis komen, indien men het plan van God met de mens niet alleen kent maar ook van harte liefheeft en in zijn leven wil waarmaken. Ook in verband met deze dubieuze werkers in het Koninkrijk Gods, die steeds door bepaalde vrouwen omringd worden, geldt Paulus' raad: laat zulke mensen lopen, keer ze de rug toe, houd ze op een afstand!

 

2 Timotheüs 3:8,9 


Zoals Jannes en Jambres, de tegenstanders van Mozes, staan ook dezen de waarheid tegen; het zijn mensen, wier denken bedorven is, en wier geloof de toets niet kan doorstaan. Maar zij zullen het niet veel verder brengen, want hun onzinnigheid zal aan allen overduidelijk worden, zoals ook bij genen het geval was.

Mozes moest aan het volk en aan Farao door tekenen laten zien, dat hij werkelijk door de God van Israël was gezonden en dat hij Gods bedoelingen met het oude bondsvolk zuiver doorgaf. Achter de persoon van Farao stond evenwel de voornaamste wereldbeheerser dezer duisternis, de satan zelf. Dit wordt ons duidelijk als we zien met welke namen Egypte en de Farao in de geestelijke wereld waren verbonden. Allereerst werd dit land gesymboliseerd door Rahab, een mythisch natuurmonster. Zijn naam betekent onbeschaamdheid, trots of geweld. Ook werd Egypte aan geduid onder de naam leviathan, het monster in de zee, de snelle wriemelende slang, het beest met de zeven koppen.

In de onzienlijke wereld moest Mozes tegen deze demonische machten strijden, tegen de draak, de oude slang, die duivel en satan wordt genoemd. Bij het brandende braambos ontving Mozes macht over de legermacht van de vijand. Vandaar dat de slang die Mozes moest gehoorzamen, op bevel van Mozes de slangen van de tovenaars verslond. Hierdoor verloren ze hun staven, de tekenen van hun occult gezag. Daarna nam Mozes de slang op, zodat deze weer zijn staf werd.

De twee hoofdtovenaars heetten volgens de laat Joodse traditie Jannes en Jambres. Hun namen komen echter niet in het Oude Testament voor maar wel in het apocriefe boek 'Jannes en Jambres' en ook in andere rabbijnse geschriften. In de Talmoed worden zij - waarschijnlijk beeldsprakig - de zonen van Bileam genoemd. Zij wilden het getuigenis van Mozes en Aäron doorkruisen, zodat de koning zei: het is niet waar dat zij moeten offeren, maar ze zijn te lui om te werken. Zo doorkruisen ook dit soort dwaalleraars het plan van God. Zij wandelen zelf op dwaalwegen en proberen ook anderen erop te brengen.

Deze mensen kennen de ware bedoeling van God niet, want ze zijn verduisterd in hun verstand; hun denken is niet vernieuwd maar bedorven. Zij geloven wel enkele waarheden, maar niet de volle raad Gods, en het doel van Hem inzake de volkomenheid houden ze niet voorogen, zoals er in vers 5 gezegd werd: Ze hebben een schijn van godsvrucht, maar de kracht Gods van de Heilige Geest die ons vernieuwt en ons tot volwassenheid voert, verloochenen ze. Zij lasteren de heerlijkheid Gods. (Judas 8).

Op deze wijze komt men niet ver op de weg, want op zeker ogenblik vallen de dwaalleraars door de mand en worden hun dwaasheid, zonde en onreine begeerten openbaar, ook hun krachteloosheid evenals bij Jannes en jambres. Paulus weet zeker dat de dwaalleraars te Efeze door hun geestelijke leegheid de klem legden vanverval en ondergang in de gemeente, 'want hun onzinnigheid zal bij allen in het oog springen.

 

2 Timotheüs 3:10,11 


Gij daarentegen hebt volle aandacht geschonken aan mijn onderricht, wijze van doen, bedoeling geloof, lankmoedigheid, liefde, volharding; vervolgingen en lijden, zoals mij getroffen hebben te Antiochië, te Icónium en te Lystra. Al die vervolgingen heb ik doorstaan en de Here heeft mij uit alle gered.

Paulus gaf aan Timótheüs wel een scherpe tekening van een verworden christenheid, maar hij deed het onder zulke bewoordingen, dat de evangelist tegelijkertijd de zwakheid en het dwaze van de dwaalleraars zag. Nu wendt de apostel zich opnieuw tot Timótheüs om deze jongeman op te beuren en te bemoedigen. Paulus had hem de volle waarheid verkondigd en Timótheüs had met volle aandacht geluisterd en de woorden van zijn leermeester aangaande de hoge weg van God in zich opgenomen. Ook had hij gezien hoe Paulus ernaar leefde, hoe diens wijze van doen was en welke doelstellingen hij najaagde als hij mensen tot de Heer bracht.

Hij had opgemerkt dat Paulus een geloofsheld was en hoe deze in moeilijke omstandigheden de toezeggingen en beloften van zijn Heer niet losliet. De oude apostel bleef altijd lankmoedig en verdraagzaam ten opzichte van de leden der gemeenten die hij gesticht had. Ook was hij te allen tijde vol liefde jegens alle mensen. Hij had altijd een positieve instelling jegens God en mensen. Ook bleef hij volharden, wanneer alles hem tegenliep, en vervolgingen en strijd zijn deel waren. Wanneer de apostel lijden moest om Christus' wil en in zijn vlees aanvulde wat aan de verdrukkingen van Christus ten behoeve van zijn lichaam, de gemeente, ontbrak, bleef hij standvastig en trouw (Col. 1:24).

Paulus prijst zijn jonge vriend, omdat deze zoveel vertrouwen in hem had gesteld en hem tot richtsnoer had genomen in leer en levenswandel: 'Gij zijt een navolger geworden van mijn onderwijs, van mijn levenswandel en levensopvattingen' (vert. Brouwer). En ook aan ons schrijft deze historische fundamentlegger: 'Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg'(1 Cor. 11:1).

Als illustratie noemt Paulus nu enkele voorbeelden van vervolgingen ten tijde van zijn eerste zendingsreis, toen Timótheüs hem nog niet zo goed kende. In Antiochië werd hij de stad uitgedreven. In lcónium moest hij vluchten en in Lystra, waar Timótheüs gewoond had, werd hij gestenigd en meende men dat hij dood was (Hand. 13:50-14:20). Natuurlijk had Timótheüs al deze verhalen uit de eerste hand gehoord. Zij hadden hem waarschijnlijk aangespoord zich bij Paulus aan te sluiten en hem te volgen 'waarheen hij ook ging'. De zwakke en vaak nog onstandvastige jongeling begon daar Paulus te bewonderen en diens evangelie werd toen ook zijn evangelie.

Altijd waren het de verstarde, 'wetsgetrouwe' Joden, die zo negatief op de boodschap van het Koninkrijk der hemelen reageerden, want in al de genoemde vervolgingen hadden zij de hand gehad. Waar dit evangelie van Jezus Christus ook in onze tijd weer gepredikt wordt, zullen de verkondigers ervan opnieuw bemerken dat de zogenaamde fundamentalisten en 'bijbelgetrouwe' christenen dezelfde afkeer van het Israël Gods tonen. Dat Paulus werkelijk een gezant van Christus was en de waarheid Gods verkondigde, bleek ook wel uit zijn optimistische kijk op het lijden, want de Here had hem in al deze verdrukkingen bewaard en uitgered, zoals Hijzelf ook beschermd was gebleven, zolang zijn ure nog niet was gekomen'.

Wat in het wapenvan onze provincie Zeeland staat, gold ook voor Paulus: 'Luctor et emergo', ik worstel en ontzwem. Dit ondervonden ook de vrienden van Daniël in de brandende oven. Daniël in de leeuwenkuil, David tijdens zijn vluchten voor Saul (1 Kon. 1:29) en Elia in de dagen van Achab.

 

2 Timotheüs 3:12 


Trouwens, allen, die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden.

Het gaat hier over christenen die de gezonde leer vasthouden en daarnaar ook willen leven. De apostel gebruikt hier de bekende uitdrukking 'die in Christus Jezus' leven, dat is die voortdurend in zijn woorden blijven en deze voor ogen houden. Zo sprak de Heer: ' Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven.... '(Joh. 15:7). Zo werden in de begintijd niet de Judaïserende broeders vervolgd, want zij leefden gedeeltelijk vanuit het compromis met de tempel.

Stéfanus sprak echter tegen de tempel vanuit de leer van het Koninkrijk der hemelen zoals Jezus deze had verkondigd. Hij bleef alleen in de woordenvan Jezus. Hij werd vervolgd en gedood, maar zijn gedrag werd een voorbeeld voor Paulus. Zo werden diens standvastigheid en geloof weer tot voorbeeld voor Timótheüs. De steniging van Stéfanus maakte diepe indruk op Saulus van Tarsen, zo ook de steniging van Paulus te Lystra op Timótheüs. Is niet het bloed der martelaren het zaad der kerk?

Wanneer de apostel spreekt over de vervolgingen en het lijden, zoals hij deze moest doorstaan, wijst het voegwoord 'zoals' (vers 11) niet alleen op overeenkomstige gevallen zoals vermeld in 2 Corinthiërs 11:23-28, maar ook op de zwaarte van het lijden. De apostel voegt hier nu aan toe, dat deze verdrukkingen zich beslist niet beperken tot enkele vooraanstaande leiders.

Allen die het volle evangelie aanhangen, zullen vervolgingen ondergaan. Dit geldt dan niet voor de passieve en gemakzuchtige gemeenteleden, maar voor hen die zich actief bezighouden met de strijd in de hemelse gewesten, want dan komt er immers oorlog in de hemel. In alle tijden zullen de vastbesloten christenen vervolgd, gesmaad, achteruit gezet, geboycot en uitgestoten worden door hen, die een schijn van godsvrucht bezitten, maar de kracht van het volle evangelie loochenen (vers 5). Wanneer zulk een discriminatie uitblijft, is met de christen iets niet in orde. Zo trachtten zij die in de dagen van Paulus de Joodse en de christelijke leer samen wilden voegen, de vervolging te ontkomen (Gal. 6:12).

 

2 Timotheüs 3:13 


Maar slechte mensen en bedriegers zullen van kwaad tot erger komen; zij verleiden en worden verleid.

Slechte mensen zijn zi die de zonde vasthouden en bedriegers zijn zij die leugens en dwalingen brengen. Zij zullen het heil en de heerlijkheid niet ontvangen, maar het zal hoe langer hoe erger met hen worden: wie vuil is, wordt nog vuiler en wie onheilig is, wordt nog onheiliger. Dit geldt dan in het bijzonder voor 'de laatste dagen', wanneer 'zware tijden zullen komen'. De afvallige christenen zullen dan in snel tempo van kwaad tot erger komen, want het pad der zonde is een hellend vlak. Deugnieten en misleiders trachten de mensen op de verkeerde weg te brengen, maar de bedriegers worden altijd zelf bedrogen.

Zij komen bedrogen uit! Steeds sterkere, verleidende geesten overweldigen hen en zij worden steeds verder naar het verderf gevoerd. De regel is dat zij, die onder Gods volk hun slachtoffers maken, zelf slachtoffer worden der demonen.

Het Griekse woord voor 'bedrieger' kan ook vertaald worden door 'tovenaar' en daarmee herinnert de apostel zijn kind Timótheüs aan de figuren van Jannes en Jambres, die in rechtstreekse verbinding stonden met het rijk der duisternis (vers 8). De uitdrukking 'verleide verleiders' was toenmaals een gevleugeld woord. Zij die echter om Christus' wil vervolgd worden en die de goede strijd gestreden hebben, wacht de krans der rechtvaardigheid (4:8). 'Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort', zodat de mens Gods in hen wordt geopenbaard (vers 17).

 

2 Timotheüs 3:14 


Blijf gij echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wél bewust van wie gij het hebt geleerd,

In tegenstelling met hen die verleid werden, vermaant de apostel Timótheüs om vast te houden wat hij had geleerd en dit ook door te geven. Het zuivere evangelie was hem toevertrouwd zoals aan een rijke zijn kapitaal of aan een rentmeester de goederen. Dezen behoren alles goed te beheren, zodat het hun toevertrouwde goed, rente en vrucht zou opleveren. Paulus voegt er nog bij dat Timótheüs zich bewust moet zijn aan wie hij dit geestelijk bezit te danken had. Het voornaamwoord 'wie' is in het Grieks een meervoudsvorm.

Verscheidene personen hadden hem dus onderwezen. Tot hen behoorden in de eerste plaats zijn grootmoeder Lóis en zijn moeder Eunice, die hem in de kennis van het Oude Testament hadden opgevoed, terwijl Paulus hem later voortgezet onderwijs gaf in het volle evangelie, waarbij hij een dankbaar gebruik maakte van de kennis die Timótheüs al bezat. Voor ons is dit een aanwijzing hoe belangrijk het is om van de jeugd af aan met de waarheid vertrouwd te worden en ook een goede kennis van de bijbel te hebben. Het voordeel van een opvoeding in een christelijk gezin, op een christelijke school, een zondagsschool of een jeugdclub is voor het gehele verdere leven kenmerkend voor vele christenen.

Wij voeden onze kleinen op als natuurlijke kinderen, maar brengen hunwel kénnis bij van het Koninkrijk der hemelen en van de heilsgeschiedenis. Wanneer ze dan later hun keus maken, weten ze ook waarvoor ze kiezen. Wij dwingen hen niet voortijdig tot een keuze, maar leven hun de waarheid en de werkelijkheid van het evangelie voor. Wij brengen hen ook niet voortijdig tot de doop in water of tot die in de Heilige Geest, maar wachten daarmee totdat ze zelf een beslissing hebben genomen om voor de Heer te leven.

Timótheüs moest volharden in wat hij geleerd en gelovig aanvaard had, omdat degenen die hem hadden onderwezen zeer betrouwbare mensen waren. Zijn grootmoeder Loïs en zijn moeder Eunice hadden immers 'een ongeveinsd geloof evenals later de apostel Paulus. Zij waren als leesbare 'brieven van Christus' voor hem geweest, 'niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God' (2 Cor. 3:3).

 

2 Timotheüs 3:15 


en dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus.

Ook de kennis van het Oude Testament was voor Timótheüs en is voor leder christen van groot belang, omdat men daar veel wijsheid uit kan putten en die dient tot behoud van de mens. Van de vaders in Christus zegt de apostel Johannes: 'Gij kent Hem, die van den beginne is'. Om deze kennis te verwerven moet men met Genesis beginnen, dus met de Schepper van hemel en aarde. Deze kennis van het Oude Testament moet wel gepaard gaan met geloof in Christus Jezus. Men mag het Oude Testament niet op zichzelf lezen en onderzoeken, maar in het licht van het Nieuwe, want anders ontgaat iemand de bedoeling van het geschrevene.

Men heeft immers niets aan de schaduw van een persoon, want die komt een dimensie te kort. Petrus schreef dat de oudtestamentische profeten over de voor óns bestemde genade hebben geprofeteerd. Zij speurden daarbij na op welke en hoedanige tijd de Geest van Christus, die hen inspireerde, in hen doelde. Hun werd dan geopenbaard dat zijniet zichzelf en hun tijdgenoten dienden, maar óns (1 Petrus 1:10- 12). Schaduw en werkelijkheid behoren bij elkaar en 'de werkelijkheid is van Christus' en behoort aan allen die in Hem zijn en Hem toebehoren (Col. 2:17).

Het Oude Testament alleen kan geen zaligheid schenken. Het kon slechts de gestorven rechtvaardigen in de schoot van Abraham voeren. Door Christus werd evenwel ook voor de oudtestamentische heiligen de weg naar het paradijs Gods geopend, want daartoe werd ook aan deze doden het evangelie verkondigd (vergelijk 1 Petr. 4:6). Ook kunnen deze gestorvenen niet zonder ons, die de volle waarheid bezitten, tot de volkomenheid komen (Hebr. 11:40).

De uitdrukking 'heilige schriften' had te maken met de eredienst in het oude verbond. Zij was onder de Joden gebruikelijk, zoals dit blijkt uit de werken van Flavius Joséfus. De aanduiding 'heilige' wijst erop, dat ze evenals de tempeluitrusting afgezonderd waren van de profane boeken die met menselijke wijsheid werden geschreven. Zo is de profétie van het Oude Testament niet voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de Heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken (2 Petrus 1:2 1).

Van deze heilige schriften sprak onze Heer: 'Zij zijn het, welke van Mij getuigen'(Joh. 5:39). De predikingvan Jezus en van de apostelen gaf deze boeken een nieuwe en hogere waarde. De leidslieden der Joden hadden deze schriften gedevalueerd tot een aantal voorschriften en wetten en tot een zuiver historische kennis, maar de Heer en zijn apostelen revalueerden ze, zodat ze een hemelse dimensie ontvingen. Toen bleek het dat ze deel uitmaakten van 'het eeuwige evangelie'. Zo is ook het oude verbond niet los te maken van het nieuwe, maar samen vormen zij het 'eeuwig verbond', dat door God met de mens werd gesloten vanaf de grondlegging der wereld.

Ook Paulus kwam uit een geslacht van mensen dat God met een rein geweten diende. Hij werd ook bij de kennis der heilige schriften opgevoed, dus bij het traditioneel vastgelegde woord van God. Hij leefde als kind ver van Jeruzalem en kon getuigen, dat hij eertijds zonder wet leefde, dus in een vrije en ontspannen sfeer van een goed gezin, waar Gods geboden in hart en verstand waren geschreven, want er was sprakevan een rein 'geweten'.

Toen hij echter de theologische school te Jeruzalem ging bezoeken en daar door de rabbijnen onderwezen werd, ging het mis. Toen kwamen er theologische speculaties die zijn eenvoudige opvoeding te niet deden. De geboden en menselijke inzettingen kwamen als een zware last op hem te liggen. Hij kon ze niet dragen, zag het niet meer zitten en begon 'te sterven'.

Het gebod dat door God ten leven bedoeld was, bleek daar voor hem ten dode te zijn. Hij was in handen gevallen van mensen, die hem verleidden en zelf verleid werden. Hij werd een fanatieke vrome 'ijveraar en 'een godslasteraar en een vervolger en een geweldenaar' (1 Tim. 1:13 en Rom. 7:8-12). Dit duurde zo lang, totdat de Here hem van die school afhaalde, want hij werd 'van de schoot zijner moeder - van de leerstoel der rabbijnen - afgezonderd' of gesepareerd (Gal. 1:15). Toen kreeg hij een andere moeder, namelijk het hemelse Jeruzalem, en zij schonk hem de ware vrijheld en de zaligheid! (Gal. 4:26).

 

2 Timotheüs 3:16 


Elk van God ingegeven schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid,

Nu volgt de beroemde tekst voor de inspiratie-theorie, waarvan de uitleg grote voorzichtigheid naar links en naar rechts vereist. Wij aanvaarden dat de bijbel onder leiding van de Heilige Geest is ontstaan. Mensen hebben, door de Heilige Geest gedreven, van Godswege geschreven (2 Petr. 1:21). leder schriftwoord is belangrijk om de gedachten van God te leren begrijpen. Het Oude Testament waarover in verband met het vorige vers gesproken wordt, is dus nuttig om de dingen van de geestelijke wereld te leren verstaan.

Vandaar de vraagvan de evangelist Filippus aan de kamerling: 'Verstaat gij ook wat gij leest?' Hieruit blijkt wel dat de woorden en zinnen in het Oude Testament niet vanzelfsprekend letterlijk in de natuurlijke wereld moeten worden genomen. Ook het Oude Testament heeft een geestelijke betekenis.

Men zegt wel eens: wat de duivel of een goddeloze koning hebben gesproken, of ook een natuurlijk mens 'onder de zon', is toch niet door God geïnspireerd? Dit is waar, maar God heeft alles laten optekenen, opdat wij ervan zouden leren en zijn gedachten, maar ook die van de vijand, ons niet onbekend zouden zijn. De Heer geeft ons tevens dit Oude Testament als een wapen om de boze te weerleggen. Denk maar aan de antwoorden die Jezus aan de satan gaf hij de verzoeking in de woestijn.

God schenkt ook het Oude Testament om de mens terug te brengen van zijn dwaalweg, dus om hem te corrigeren en te verbeteren. Allereerst dienen deze geschriften om de gedachten van God, zijn heilsplan met de mens' te leren kennen. God wil hem zodanig opvoeden, dat hij wandelt naar de geboden die in de bijbel zijn bekend gemaakt door profeten en apostelen, en in het bijzonder door de Zoon, die het volledige Woord Gods is, en die daarom het ware licht op het Oude Testament wierp.

Door het lezen en het overpeinzen van hetgeen in die schriften opgetekend is, komt de mens op de weg der waarheid en der gerechtigheid. In verband met de opvoeding van onze kinderen zullen ook wij ze daarom de mooie geschiedenissen van het Oude Testament voorlezen en verklaren. Op een eenvoudige en illustratieve wijze brengen wij ze dan in aanraking met het leven van godsmannen die wel niet bekend waren met het evangelievan het Koninkrijk der hemelen, maar die in de natuurlijke wereld, waarin ook onze kinderen leven, de juiste koers hielden.

Wij wijzen bij deze tekst ook op het verschil in overzetting tussen de Statenvertaling, de Leidse vertaling en de Canisiusvertaling enerzijds en de Lutherse vertaling, die van Brouwer en de Nieuwe Vertaling anderzijds, om bij de bekende 'Zes Nederlandse vertalingen' te blijven. De eerste groep heeft: 'Al de Schrift is van God ingegeven', terwijl het tweede drietal heeft: 'Alle Schrift van God ingegeven', of 'Elk van God ingegeven schriftplaats'. De opvatting van de eerste groep is dus, dat de gehele bijbel door God is geïnspireerd en de tweede groep laat door haar wijze van vertalen de mogelijkheid open, dat er ook schriftplaatsen zijn die niet werden geïnspireerd.

Nu is het zo dat het hulpwerkwoord 'is' er oorspronkelijk niet staat. We zouden letterlijk moeten lezen: 'Elke schriftuur (door) God ingeblazen of ingeademd', waarin de adem of Geest van God is. Hiermee wordt dan de waarde der Schrift afhankelijk gesteld van de inspiratie in bepaalde gedeelten. Zo heeft de King Jamesversion, die gelijkluidend is met de Statenvertaling, toch het woordje 'is' cursief gedrukt. Wij moesten dus in het begin van onze verklaring eigenlijk al tussen twee soorten vertalingen een keus maken.

Wij volgden dan de Statenvertaling waar staat, dat al de Schrift van God is ingegeven, omdat de bedoeling van Paulus dan beter tot haar recht komt. De apostel heeft het immers in vers 15 over de heilige schriften waarin Timotheüs was opgevoed. Hij ziet deze als bij elkaar behorende en als heilig of afgezonderd van de profane literatuur. Daarom is het vanwege het verband logisch om dan ook de gezamenlijke schriften als door God geïnspireerd te beschouwen, waarbij wij het voorbehoud maken, dat ze niet woord voorwoord maar als totaliteit onder de werking van Gods Geest zijn ontstaan, samengesteld en ons overgeleverd.

Zo wordt over de schrijvers ook gesproken als over heilige mannen Gods, hoewel in hun leven nog vlekken en rimpels werden gevonden. Denk maar aan Mozes die de eerste vijf boeken van de bijbel schreef en aan David, die zulke heerlijke psalmen dichtte. Verder maken we de restrictie dat de profetische schrijvers hun inspiraties hebben opgetekend naar de mate van hun geloof (Rom. 12:7). Er werden in hen gedachten gewekt die zij weergaven overeenkomstig de denkwereld waarin ze leefden.

Zo geloofden ze veelal dat alles wat uit de onzienlijke wereld kwam, van God afkomstig was, zowel het goede als het kwade. Alleen Jezus openbaarde de volle waarheid en wij mogen leven bij het licht dat Hij en zijn navolgers op de heilige schriften van het oude verbond wierpen. Ook voor de schrijvers in het Oude Testament geldt, dat ze nog door een spiegel in raadselen zagen en dat zij trachtten te weten te komen op welke wijze of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde.

Ze werden 'omwaaid' door de goddelijke adem. De rabbijnen spraken overeen aanwaaiing van God'. Vanuit de Nieuwe Vertaling lezen we dan, dat het Oude Testament 'óók' van profijt is voor de uitgroei en ontwikkeling van het christelijke leven, maar alleen wanneer het gepaard gaat met 'het geloof in Christus Jezus'(vers 15).

Het woord 'ingegeven' kan dus in onze tekst vervangen worden door 'geïnspireerd'. Deze laatste term is ingeburgerd, omdat de Vulgata hier luidt: 'Omnis Scriptura divinitus inspirata utiles est', dat is: 'Al de Schrift, van Godswege geïnspireerd, is nuttig'. Ook in 2 Petr. 1:21 gebruikt deze Latijnse vertaling het woord 'geïnspireerd': 'Door de Heilige Geest geïnspireerd hebben heilige mensen gesproken' in plaats van 'door de Heilige Geest gedreven'. De inspiratie gebeurde niet mechanisch, zodat de menselijke auteurs gedegradeerd werden tot stenografen van de Heilige Geest, die letterlijk neerschreven wat gedicteerd werd.

De bijbelschrijvers gebruikten echter hun gaven en talenten bewust om de gedachten Gods te vertolken, want 'de geesten der profeten zijn aan de profeten onderworpen'. Zij waren meer dan alleen kanalen waardoor het water heenstroomt. Wij spreken daarom liever van een organische inspiratie, waarbij de persoonlijkheid, de gave, het denken en doen, de ervaringen, de belevenissen, het taalvermogen. de stijl, het (oosterse) milieu, de cultuur, de beperkte woordenschat en de verworven Godskennis een belangrijke rol spelen.

De godsspraken van de profeet hebben dus bepaalde kleurschakeringen of kenmerken, die ten nauwste in verband staan met zijn ontwikkelingen persoonlijkheid. Dit zien wij ook in de profetieën die in onze gemeenten worden uitgesproken. Bij het meerdere licht dat wij door het evangelie van het Koninkrijk der hemelen bezitten, mogen en moeten wij de oudtestamentische profetieën oordelen en hierdoor beter leren verstaan (vergelijk 1 Cor. 14:29). In de volheid des tijds spreekt Gods Geest meer volledig en duidelijker dan in de oude bedeling. Gods Geest wijst ons immers in deze bedéling de weg tot de volle waarheid (Joh. 16:13).

Verder zien wij nog een selectieve inspiratie zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. Johannes merkte aan het einde van zijn evangelie op, dat Jezus nog vele andere dingen gedaan en gesproken had die hij niet had opgetekend. Door de Heilige Geest geleid had hij dus de gebeurtenissen maar ook de woorden van Jezus geselecteerd. Wanneer de Heilige Geest die in Jezus was ook in ons woont, is het mogelijk dat Hij ons de gedachten ingeeft die door Johannes of de evangelisten niet zijn opgetekend.

De selectieve inspiratie merken wij bijvoorbeeld ook in de historische boeken, zoals die van Samuël, de Koningen en Kronieken. In een tijdsbestek van ruim vijfhonderd jaren zijn er vele gebeurtenissen geweest en is er veel gesproken. De Heilige Geest die de schrijvers van deze boeken leidde, maakte een keuze die beperkt bleef tot nog geen 200 pagina's in onze bijbel, waarbij nog vele doublures. Dezelfde keuze zien wij ook bij de geslachtsregisters. Van deze dingen geldt eveneens: 'Indien alles één voor één beschreven was, dan zou, naar ik meen, de wereld zelf de boeken, die geschreven waren, niet kunnen bevatten'(Joh. 21:25).

Ook voor de Joden waren niet alle bijbelboeken gelijkwaardig. Als men zich de Joodse indeling van de Tenach, de aanduiding van het Oude Testament, in drie concentrische cirkels denkt, behoort de Thora, de vijf boeken van Mozes, tot de binnenste cirkel. Zij is het hart van de openbaring. In de cirkel erom heen zijn dan de profetische boeken, die de Thora actualiseren, dus de beleving in het heden tonen. De buitenste cirkel wordt gevormd door de Geschriften, waarin de reactie van de mens op de Thora en de Geschriften naar voren komt. Hiertoe behoren bijvoorbeeld de Psalmen, Prediker, Job, Esther.

 

2 Timotheüs 3:17 


opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust.

Duidelijk wordt hier door de apostel het door God gewilde en zekere gevolg van het aanvaarden van de Schriften, meegedeeld. Met het doelaanwijzend voegwoord 'opdat' wijst hij erop, dat de mens Gods de volmaaktheid niet alleen wil maar ook zal bereiken. Het Woord Gods gaat immers uit, overwinnende en om te overwinnen, ondanks de tegenstand van het legioen der hielbijters. De uitverkoren christen, die hier mens van God genoemd wordt, is dus het eigendom van zijn Meester en behoort Hem volledig toe. Hij werd door het 'zaad Gods', dat is het levende en blijvende woord van God, wedergeboren of vernieuwd in zijn denken.

Hierdoor is hij ook geschikt gemaakt om volledig toegerust te worden teneinde goede werken te doen. Het gaat daarbij niet om 'enige' goede werken, maar om een algehele toerusting tot 'alle' goed werk. De christen functioneert dan naar alle goddelijke wetten en in hém heeft God een welbehagen. Hij leeft immers als een zoon van het welbehagen zoals de Schepper dit van den beginne bedoelde, toen Hij sprak: 'Laat Ons mensen maken naar ons beeld en als onze gelijkenis'. Door de kracht en de gaven van de Heilige Geest rust de Heer zo'n christen toe, zodat hij goede werken kan verrichten zowel in de zichtbare als in de onzichtbare wereld.

Zo'n man Gods kan zeggen: 'Ik dank God door Jezus Christus, want wat ik wil, doe ik, en wat ik niet wil, doe ik niet! Ik gelukkig mens'. Geen wettische voorschriften, geen overleveringen der vaderen, geen geforceerde emoties kunnen dit bereiken. Dit kan alleen de prediking van de gezonde leer. Op deze wijze heiligt de God des vredes ons geheel en al, en geheel onze geest, onze ziel en ons lichaam zullen blijken op aarde onberispelijk bewaard te zijn bij de parousie van Jezus Christus (1 Thess. 5:23).

Het aanvaarden van de mogelijkheid om de volkomenheid te bereiken heeftbij de geestelijke leidslieden nimmer een goede pers gehad. Zij achten het maar een vrome wens, die dus nimmer tijdens het aardse leven in vervulling gaat, zoals de Heidelbergse Catechismus het uitdrukt, 'dat wij tot deze voorgestelde volkomenheid ná dit leven geraken'(zondag 44). Men verbond dus deze zaligheid met het wonderbare, ongrijpbare 'hiernamaals' zonder haar te koppelen aan een dergelijke wandel in de hemel tijdens het aardse leven.

Paulus was echter geen extreme, ongebreidelde fantast, want de Geest had heel duidelijk in hem gesproken, dat de zonen Gods naar wie de zuchtende schepping reikhalzend uitziet, hier ook zullen worden geopenbaard. Zij zullen immers de werken van herstel doen die Jezus deed en zelfs nog grotere (Joh.. 14:12). Daarom begeren wij, hoe meer wij die grote dag des Heren zien naderen, die doelstelling van het Woord van God in ons eigen leven hier en nu te bereiken.

 
vorige pagina terug volgende pagina