Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de brieven aan Timotheüs
door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

Inleiding bij de tweede Timotheüs-brief


 

Het antwoord van Timótheüs op de eerste brief door Paulus aan hem gericht is ons onbekend. Ongetwijfeld heeft hij uitvoerig uit de doeken gedaan hoe de situatie te Efeze - waar hij volgens de kerkelijke geschiedschrijver Eusebius, bisschop was - zich had ontwikkeld.

Wie de brief van Paulus aan de Efeziërs leest, is geneigd te denken dat zij wel de meest geavanceerde gemeente vormden, die in de brieven van Paulus wordt vermeld. Wij moeten dan evenwel aan de waarschuwing van de apostel denken, die hij in Handelingen 20:28-32 aan de oudsten van de gemeente te Efeze, gaf Onder hen zouden immers mannen opstaan, die verkeerde dingen zouden spreken en die de discipelen achter zich zouden weten te krijgen. Ondanks hun vrome show vergeleek de apostel deze indringers met grimmige wolven, die de kudde niet zouden sparen.

In Efeze had men 'de prediking van het Koninkrijk' en 'al de raad Gods' drie lang horen verkondigen, dus beslist niet alleen 'de prediking van het kruis'. Naar hun uitspraken te horen stonden de leidende broeders achter de boodschap van Paulus. Ze hadden zelfs rondreizende predikers die zich apostelen noemden, op hun leer getoetst en als valse profeten afgewezen (Openb. 2:2). Er waren onder de oudsten evenwel mannen die het beter wisten dan Paulus of Timótheüs. Zij verkeerden in de mening dat zij al veel verder waren dan deze godsmannen. Hun realisering van de heerlijke boodschap van het Koninkrijk der hemelen was echter fout.

Deze leer met haar verborgenheden werd door hen aangevuld en verbeterd met eigen theorieën en inzichten, die zij elders hadden opgestoken. Daarom schreef Paulus in deze tweede brief dat 'hun onzinnigheid aan allen overduidelijk zou worden' (3:9). Deze nieuwkomers en onervarenen in het geloof der schriften misten de gedegen achtergrond van Paulus, door wie' de verkondiging tot haar recht was gekomen' (4:17) en ook die van Timótheüs, die 'van kindsbeen af de heilige schriften kende' (3:15).

Wellicht meenden ze dat zij zonder intense en volhardende 'bijbelstudie', dus die van wet en profeten, spontaan door inspiraties en indrukken van buiten af geleid, meer inzicht hadden dan de oude apostel en de jeugdige ambtsdrager TImótheüs. Deze 'Strebers', die zichzelf zo uitnemend achtten, hadden hun 'eerste liefde verzaakt'. Hun wandel was niet langer in de hemel, teneinde de onberispelijkheid naar geest, ziel en lichaam te verkrijgen, maar zij waren 'in de strik des duivels gevallen, die hen gevangen hield'(2:26). Ze waren van een 'grote hoogte gevallen', evenals de boze die hen inspireerde - zelf eenmaal. Daarom was ook hun eerste liefde jegens de door God geroepen apostel Paulus en hun opziener Timótheüs verkoeld en in afkeer veranderd (Openb. 2:24).

Dit weten we uit de brief van Timótheüs aan Paulus, dat zij vol met klachten en 'onder tranen 'was geschreven. Daarom kwam in Paulus het verlangen op om zijn jonge vriend persoonlijk te ontmoeten. Hij schreef zijn tweede brief maar alvast om hem te troosten (1:4). Timótheüs is het type van een voorgaande broeder, die te lijden heeft bij de vervulling van zijn plichten. Hij moest door zijn geestelijke vader worden aangemoedigd. Paulus deed dit op unieke wijze onder het motto: 'Word mijn navolger, gelijk ook ik Christus navolg' (1 Cor. 11:1).

De apostel wees zijn vriend op zijn eigen lijden: gevangenschap, beproevingen en vooral op het feit, dat hij ook door vele volgelingen in de steek was gelaten (1:15; 4:10). Talrijken die aanvankelijk de prediking van het volle evangelie met blijdschap aangehoord en aanvaard hadden, konden de ontwikkelingen niet verder bijhouden. Zij kwamen op een dood punt terecht. Er gebeurde toen wat ook in Johannes 6:66 aangaande Jezus wordt vermeld: 'Vanaf toen keerden velen van zijn discipelen terug en gingen niet langer met Hem mee'.

Zijn weg ging niet over rozen zomin als die van menig getrouw voorganger in onze tijd. Vader en geestelijke zoon waren lotgenoten geworden. Deze pastorale briefvan Paulus heeft men wel de 'zwanenzang' van de apostel genoemd, omdat zij de laatste boodschap van hem zou bevatten. Wij menen echter dat de Hebreeënbrief ook door Paulus is geschreven en die is van een nog latere datum. In leder geval is dit schrijven het testament van de oude meester aan zijn leerling.

De brief aan Titus gaat die aan 2 Timótheüs vooraf In deze tweede brief is er een toon van diepe ernst aanwezig die soms droefheid openbaart. Maar de boventoon is er een van triomf. 'Want wat mij aangaat, reeds word ik als plengoffer geofferd en het tijdstip van mijn verscheiden staat voor de deur. Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loopbaan ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden ' (4:6,7). In deze brief worden wij bepaald bij de persoonlijke wandel en bij het getuigenis van een trouw soldaat van Christus in een tijd van grote afval.

Uit de brief merken we dat Paulus opnieuw te Rome in gevangenschap is (1:8,17). Dit was na een lange reis langs zijn oude werkterrein rond de Egeïsche Zee met plaatsen als Milete, Corinthe en zelfs het noordelijk gelegen Tróas (4:13, 20). Zijn eerste verblijf in Rome stond in verband met zijn gevangenneming te Jeruzalem en Caesaréa. Toen was hij ook in Miléte geweest, maar had Trófimus niet ziek achtergelaten, maar hem mee naar Jeruzalem genomen. Het verschil met zijn eerste hechtenis is opvallend.

Toen een verblijf van twee jaar in zijn eigen gehuurde woning, waar hij gelegenheid had zijn vrienden en geloofsgenoten te ontvangen, en hij na vastgestelde termijn weer vrij kwam zonder dat er eigenlijk een proces had plaatsgevonden. Nu is de situatie geheel verschillend. Hij zit gevangen wegens zijn prediking en is in ketenen geklonken en wordt als een misdadiger behandeld (1:12,16; 2:9). Nu ook geen bezoekers meer, want hij schrijft: 'Allen hebben mij in de steekgelaten '(4:16).

 
vorige pagina terug volgende pagina