Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de Bergrede
door J.E. van den Brink

 
vorige pagina inhoud volgende pagina

9. Voorwaarden om het Koninkrijk binnen te gaan

(Mattheüs 7:13-27)
 

De twee wegen 


13,14. Gaat in door de enge poort, want wijd is de poort en breed de weg, die tot het verder leidt, en velen zijn er, die daardoor ingaan; want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden.

We staan nu bij de afsluitingvan de bergrede. Boven de perikoop in de nieuwe vertaling staat: 'Ingaan in het Koninkrijk der hemelen'. Wie dit doet, gaat van het oude naar het nieuwe verbond over. Hij gaat dan een geestelijke weg die totaal verschilt van de natuurlijke weg, waarop de leidslieden tijdens de rondwandeling van Jezus gingen en waarop vele christenen nu nog gaan.

Jezus gebruikt hier scherpe tegenstellingen: een enge poort die toegang geeft tot een smalle weg en waarop weinigen zich bevinden. Verder eenwijde poort en een brede weg waarop velen zich voortbewegen. In Lucas 13:24 is slechts sprake van de enge poort. Het merkwaardige is dat in de nieuwe vertaling bij 'wijd is de poort' er door middel van haakjes op wordt gewezen, dat 'de poort' er eigenlijk niet staat.

Men zou dus moeten lezen: 'Wijd en breed is de weg, die naar het verderf voert, en velen zijn het die deze opgaan'. Jezus zou dan bedoeld kunnen hebben, dat de mens die niet door de enge poort binnengaat, zich vanzelfsprekend op de brede weg bevindt. Wanneer er twee poorten zijn, op welk terrein is dan de mens die nog geen poortkeuze heeft gedaan? ter wille van het parallellisme in de taal heeft men evenwel 'de poort' in deze zin tussengevoegd.

In het oude verbond kende men ook de twee verschillende wegen. In Psalm 1:6 staat: 'Want de Here kent de weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen vergaat'. In Psalm 139:24 zegt David: 'Zie, of bij mij een heilloze weg is, en leid mij op de eeuwige weg'. Bij het Jodendom maar ook bij de Grieken werd met de twee wegen de religieuze en zedelijke richting bedoeld, die een mens kan inslaan. Bij de Grieken is er ook sprake van een pad der deugd. Geen wonder dat de rechtzinnigen bezwaar hadden tegen de benoeming in Psalm 1 waar gezegd wordt: 'God wendt alom het oog van zijn gena op zulken, die, oprecht en rein van zeden, met vaste gang het pad der deugd betreden'. Men was dus bang dat de goede mens met zijn werken centraal zou staan. Het oude verbond kende dit probleem niet.

Er is een merkwaardig boekje uit de apostolische of na-apostolische tijd, dat de titel draagt 'De leer der twaalf apostelen' (Didachè). Het nicht zich tot de pas bekeerde heidenen en begint met de uitspraak: 'Twee wegen zijn er'. Ze zijn 'de weg ten leven' en die 'ten dode'. In simpele en ondubbelzinnige woorden worden hier de christelijke levenseisen voorgehouden. Deze betreffen hoofdzakelijk het persoonlijke leven. Wie in een verworden en verwarde maatschappij naar Gods geboden leven wil, zal in dit geschrift de normen van de ware christelijke ethiek terugvinden.

Ook is er een oude plaat over 'de brede en de enge weg'. Ouderen onder ons zullen zich haar nog wel kunnen herinneren. Zij geeft een duidelijke voorstelling van de wij ze waarop vele christenen in de vorige en in het begin van onze eeuw de gelijkenis van Jezus verklaarden. Links op de kleurrijke litho ziet men dan de wijde poort met het woord 'welkom' erop. Degenen die de brede weg kiezen, passeren achtereenvolgens een kroeg, een theater, een danszaal, de bank van lering, om dan tenslotte nog plaats te nemen in de zondagstrein, die 'door het vierde gebod rijdt'.

De begeleidende tekst spreekt over het ontheiligen van de sabbatten, waardoor de overtreders dood en verderf wachten. Aan het einde van de weg ziet men nog een groot vuur met het onderschrift: gewogen en te licht bevonden! Rechts is het kleine poortje. Wie er doorgaat, passeert eerst een kruis met corpus, een kerkgebouw, een zondagsschool, een huis van barmhartigheid met de zinvolle spreuk 'talitha kumi, dat is 'dochtertje sta op', en een diaconessenhuis. Verderop zien we dat enkele mensen op het smalle pad een brullende leeuw ontmoeten.

Een geknielde figuur heft een houten kruis omhoog achter de persoon die de leeuw met een zwaard tracht te doden. Dan wordt het stil op de weg. Ver erboven is het hemelse Jeruzalem met veel bazuinende engelen. In mijn kinderjaren heeft deze prent een diepe indruk op mij gemaakt. De verschillen tussen de brede en de smalle weg lagen evenwel alle in de zichtbare wereld: een verschil als van het Rembrandtplein en Staphorst. De brede weg was die der lichtzinnigen en de smalle van hen die sober en deugdzaam leefden.

Wanneer wij de gedachtewereld van de Didachè vergelijken met de voorstelling van de twee wegen van de bekende fundamentalistische uitgever Morgan en Scott, valt wel het niveauverschil op tussen de eerste christenen en hun enigszins bekrompen naamgenoten uit mijn jeugd. Hoewel wij een nauwgezet en stipt leven als zeer belangrijke voorwaarde van een christelijke levenswandel als vanzelfsprekend aanvaarden -'een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid' wijst Jezus in zijn omschrijving van de smalle en de brede weg toch op andere zaken.

Onze Heer was in de bergrede juist bezig het volkvan God loste maken uit zijn natuurlijke godsdienstigheid. Hij zag zijn toehoorders als vertegenwoordigers van een geslacht dat eeuwen lang door stenen poorten de heilige stad was binnengegaan om daar religieuze belevenissen te hebben. Men zong dan: 'Gaat tot zijn poort er in met lof en juichte: 'Onze voeten staan binnen uw poorten'. Men ging door een stads- en tempelpoort van steen om de Here God te dienen en dacht zo gemeenschap met God te krijgen. Jezus was evenwel bezig het volk los te maken van deze aan de aarde gebonden denkwereld.

Het aardse Jeruzalem was van geen belang, want de ure was gekomen, dat de waarachtige aanbidders de Vader zouden aanbidden in geest en waarheid (Joh.4:23). In zijn bergrede sprak Hij over het binnengaan van het Koninkrijk der hemelen. Het is jammer dat vele serieuze christenen in onze tij d niet verder zijn gekomen, want ook zij verbinden het Koninkrijk Gods met een natuurlijk volk en een natuurlijke stad. Zij leren dat het koningschap van Jezus over een aards Israël slechts een uitgestelde zaak zou zijn. Johannes de Doper had evenwel reeds gepredikt, dat het Koninkrijk der hemelen nabij was, maar hij sprak niet over een uitgesteld aards koninkrijk van Jezus (Matth. 3:2).

Jezus spreekt over een binnengaan in het Koninkrijk der hemelen dat 'nu' moet geschieden. In het nieuwe tijdperk kan ieder binnengaan door geloof in zijn vergoten bloed, dat ons van zondeschuld reinigt en ons tot rechtvaardigen maakt. Jezus wees een geestelijke weg aan. Door de enge poort ga je niet binnen vanwege je afkomst maar ieder gaat individueel binnen, doorzijn bekering en doop op zijn geloof. Besnijdenis of kinderdoop zijn hierbij van geen enkele waarde. De deur in de poort is de verzoening door het bloed van Jezus Christus en men bekeert zich doorzijn schreden naar deze deur te richten.

De poort is de toegang tot het rijk Gods door de wedergeboorte zonder welke niemand het Koninkrijk Gods kan binnengaan of zien. De wedergeboorte is de vernieuwing van denken vanuit de duisternis tot het licht. Jezus wees erop dat de mens moet strijden om deze enge poort binnen te gaan, want velen zullen trachten binnen te gaan en niet kunnen, omdat zij de vernieuwing in hun denken niet aanvaarden. Zij kunnen alleen maar natuurlijke gedachten vasthouden, maar geen zuiver geestelijke.

Wie geen geloof in het volbrachte werk van Jezus heeft, is geen rechtvaardige. Hij is nimmer aan de smalle poortdeur geweest. Hij heeft immers de woorden van Jezus niet geloofd en diens verzoening niet aanvaard. Wie evenwel in de Zoon gelooft, kan binnengaan en ontvangt dan eeuwig leven, dus het Koninkrijk Gods. Wie niet in Hem gelooft en dus ongehoorzaam aan zijn woorden is, zal dit leven niet zien, maar de toom van God blijft op hem, dat wil zeggen dat hij met de machten der duisternis, die de toorn van God vormen, verbonden blijft (Joh. 3:36).

De schare tot wie Jezus Zich richtte, boog onder de lasten en voorschriften van de religieuze leiders met hun uiterlijk vertoon en hun zwaarwichtige vroomheid. De Heer sprak evenwel dat zijn last licht was en zijn juk zacht. De natuurlijke geboorte is een beeld van de geestelijke geboorte. Het kind komt uit de duisternis van de moederschoot en gaat door de enge poort. Het laat daarbij het oude omhulsel achter, dat geen enkele waarde verder voor de pasgeborene heeft. Los gemaakt van het oude, aanschouwt het kind dan het levenslicht. Bij de wedergeboorte, dat is de algehele vernieuwing van denken, moet het oude achtergelaten worden. Zo komt men dan uit de duisternis en uit de doodsituatie van het natuurlijke denken om zijn plaats in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde in te nemen.

Achter de poort is de weg die Jezus zelf ook eenmaal ging. Daarom is Hij niet alleen de deur maar ook de weg. Deze heet 'hoge weg', omdat men er alleen de dingen op bedenkt die boven zijn. Hij wordt ook de 'heilige weg' genoemd, omdat men er afgezonderd is van de boze geesten. Hij is tevens de weg der 'waarheid en gerechtigheid'. Het eerste gedeelte van de weg is die van de bevrijding, verlossing, genezing en herstel. Dan komt de volmaakte weg des levens, een volkomen nieuwe en levende weg, een 'verse weg' die naar de troon van God leidt.

Deze smalle weg betekent dat men een gedachtewereld moet hebben, die zuiver geestelijk is. Men moet in zijn denken één zijn, zoals de Heer zei: 'Opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn'. Indien je gedachten nog niet één zijn, heb i . e de leervan Christus nog met begrepen en dan ben je nog niet op de smalle weg. Jezus volgen betekent achter Hem aangaan in zijn denken, altijd rekering houdende met de geestelijke wereld.

De wijde en brede weg gaat door het rijkvan de overste dezer wereld. Deze weg leidt niet naar het leven maar naar de dood, naar het verderf of de destructie. Om de smalle weg te begaan heeft men evenwel geloof nodig in het Woord van God en in de leiding van de Heilige Geest. Wij spreken daarom ook wel overeen 'geloofsweg'. Dan maak je i.e los van de zichtbare dingen, van de situatie en je laatje niet meer door natuurlijke mensen beïnvloeden.

Op de brede weg kun je massaal lopen met gebondenheden, met lasten van zondeschuld, en je kunt bovendien nog allerlei kanten op. De apostel schreef. 'Hij heeft ten tij de der geslachten, die achter ons liggen, alle volken op hun eigen wegen laten gaan' (Hand. 14:16). Maar ze werden wel allen geïnstrueerd door de machten der duisternis. De profeet sprak: 'Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg' (Jes. 53:6).

Jezus sprak tot al zijn toehoorders, dat slechts weinigen de hoge weg zoeken en dus vinden. Het is een kleine groep die zich om de denkwereld van de Meester schaart, die geestelijk volwassen wil worden en gelooft dat dit ook mogelijk is. Daarom worden zij door de vleselijke christenen niet geaccepteerd. Ook wordt in Jesaja 35 opgemerkt, dat de smalle weg niet bestemd is voor dolenden of voor geestelijke zwervers. Men moet er een vaste koers volgen. Ook is hij niet bestemd voorreizigers die er zo af en toe een trip op willen maken.

Het is een weg voor feestgangers, want leeuwen of ander verscheurend gedierte worden er niet op gevonden. Hij is voor de vrijgekochten des Heren. God wil langs deze exclusieve weg alle mensen behouden. Daarom deelt de Openbaring mee dat rond de troon een schare staat uit alle volken, een menigte die zelfs niet te tellen is (Openb. 7:9). Men moet dan wel uit het grote Babylon der verwarring trekken om de geestelijke denkwereld van de Heer over te nemen. Op de smalle weg is slechts één geloof en één leer en één Heer.

Daarom dringt Hij erop aan: ga binnen door de enge poort, word een geestelijk mens, doe de keuze en grijp dit heerlijke evangelie dat ten leven leidt. In de bergrede bracht de Heer zijn boodschap tot een volk dat in occulte duisternis was gezeten en leefde in de schaduw van het dodenrijk (Matth. 4:16). Maar de schare zag zijn grote kracht tot herstel en het ging erom wie onder hen de Heergelijkvormig wilde zijn, om geschikt te zijn een zuchtende schepping te redden. Jezus sprak: indien je dit verlangt, ga dan de poort binnen en stel mijn evangelie van het Koninkrijk der hemelen centraal.

De aangevoerde excuses om de smalle weg niet te kiezen, zijn vele: Men zegt dat alle mensen door de liefdevolle Heiland worden gered, ook al gaat men zijn weg niet. Men wil eerst beter leven, want dit evangelie is alleen voor fatsoenlijke mensen. Het is niet zo erg om eerst nog wat van de wereld te genieten. Niemand kan eigenlijk weten of je er wel bij hoort. Ik ben tevreden met wat ze in onze kerk of gemeenschap leren. Ik leef toch netjes. Er is geen verschil tussen christenen en er is geen elitegroep.

Vele christenen bouwen hun kerk bij de deur der poort. In hun liederen getuigen zij, dat zij zich vastklemmen aan Golgotha's kruis, tot de Heer komt. Ze komen dus niet verder dan de verzoening door het kruis. Zij zien niet in dat de komst des Heren te maken heeft met de weg die naar de volmaaktheid leidt en naar de openbaring van de zonen Gods. Er staat ook niet van de eerste christenen, dat zij 'van het kruis', of 'van de poort' waren, maar wel 'van de weg' (Hand. 9:2 en 22:4). Hun gerechtigheid was overvloediger dan van Farizeeën en Schriftgeleerden. Dezen wilden met geweld het Koninkrijk der hemelen binnendringen, namelijk door het houden van inzettingen en streng wetticisme.

Onze Heer vraagt alleen verandering van denken, zodat men zijn ware vijanden en vrienden in de hemelse gewesten kan onderscheiden. Hij bracht het evangelie van de onzienlijke wereld en wie dit gelooft en bewaart, wordt een geestelijk christen.

 

Vrucht, toetssteen van het leven 


15. Wacht u voor de valse profeten, die in schapenvacht tot u komen, maar van binnen zijn zij roofgierige wolven.

De volgelingen van Jezus zullen zich moeten wachten voor leugenprofeten, die de christenen misleiden en op de verkeerde wegvoeren. De Heer bedoelt hier niet de Farizeese schriftgeleerden, maar zijn waarschuwing betreft de gemeente. De evangelist schrijft hier over christelijke dwaalleraars. Die komen als schapen verkleed naar de kudde van argelozen. De goede herder, die geen huurling is, onderscheidt ze evenwel van de echte schapen.

Valse profeten zijn die leidslieden die geïnspireerd en gedreven worden door verkeerde geesten. De apostel schreef. 'Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of ze uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan' (1 Joh. 4:1). Hij bedoelde dat in het grote Babylon er velen zijn die misschien dezelfde woorden spreken en termen gebruiken als de ware profeten, maar ze gaan de smalle of hoge weg niet.

Ze houden zich bezig met een horizontaal evangelie, met aards gerichte verwachtingen en hebben er geen weet van, dat de Heer bezig is Zich een geestelijk Israël in het hemelse Jeruzalem te verzamelen. Zo hebben zij het ware geestelijke leven van vele christenen geblokkeerd. Zij veroorzaken een mengelmoes van confessies, omdat ze het evangelie van het Koninkrijk der hemelen dat Jezus zelf bracht, niet kennen of loslieten.

Vele valse profeten in schapenvacht zeggen ook: als ie Jezus aangenomen hebt, ben je ver genoeg. Dan ga je niet meer verloren, want eenmaal gered betekent voor altijd behouden zijn. Maar het gaat bij onze Heer niet om een klein, kwijnend plantje, maar Hij wil dat de christen zijn bestemming als geestelijk mens bereikt. Laat je daarom niet door zulke profeten meeslepen.

Jezus spreekt hier niet over mensen met ergerlijke zonden zoals echtbrekers, moordenaars, dieven, lasteraars, want dat zijn zonden die onder ons zelfs niet genoemd behoren te worden. De Openbaring voorspelt echter dat er een beest zal komen met twee horens als die van het lam, maar het spreekt als de draak (Openb. 13:11). De valse profeten zijn uiterlijk als een lam, zachtaardig en beminnelijk. Ze doen zich vroom en godsdienstig voor en zien er uit als schapen der kudde. Zij spreken veel over oecumene en over onderlinge liefde die de eenheid zou schenken.

Het woord 'liefde' wordt door de valse profeten vele malen op ergerlijke wijze misbruikt. Ze verbergen hiermee hun gemis aan liefde tot de waarheid, tot het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Laat je daarom niet meeslepen door hun gevoelvolle woorden, want de satan komt door hen als een engel des lichts. Vertrouw daarom niet iedere geest, ook al doet hij zich beminnelijk en vriendelijk voor. Beproef ook deze geesten of ze wel uit God zijn.

Een wolf in schaapskleren is beslist geen schaap en zelfs geen bok. Hij is beeld van een boze geest. Jezus sprak: van binnen zijn ze roofgierige wolven. Ze maken in Babylon de meerderheid uit. Zij hebben het rijk Gods losgelaten en zijn opgehouden in de hemelse gewesten te strijden. Met hun natuurlijke liefde die alleen aards gericht is, versperren zij de opgang naar boven.

Valse profeten missen de Geest van God, die hen in de waarheid wil leiden en hun het verlossings- en herstelplan van de Vader wil bekend maken. Misschien zeggen ze wel vanuit hun fundamentalisme, dat ze de hele bijbel van kaft tot kaft geloven, maar het evangelie van het Koninkrijk der hemelen wordt door hen niet verstaan, maar vervangen door een keten van tradities en vastgelegde zienswijzen, die hun volgelingen onvatbaar maken voor hetgeen de Geest in onze tij d aan de gemeenten heeft te zeggen.

Een goede profeet wijst op de smalle weg. Hij heeft geen vastigheden en zekerheden dan enkel inde onzienlijke wereld. Met een gelijkenis sprak Jezus erover, dat de vossen holen in de grond hebben, aardse schuilplaatsen vanwaar uit ze opereren, en de vogels des hemels nesten hebben, vanwaar uit ze een compromis sluiten met het hemelruim, om zich daar een tijdje te vermeien om dan weer terug te keren naar hun aards steunpunt.

Wanneer Jezus zijn hoofd neerlegde om te gaan slapen -beeld van enkel bezig zijn in de geestelijke wereld- bezat hij in de zichtbare wereld geen zekerheid. Hij deed het alleen aan op de woorden Gods. De ware profeet is afleen vervuld met gedachten aangaande de geestelijke wereld. Toen het Jezus ging ontbreken aan aardse vrienden, aan natuurlijke zekerheden, toen Hij op Zichzelf werd teruggeworpen in de hof van Gethsémané, vertrouwde Hij alleen op de toezeggingen van zijn Vader. Diens woorden gaven Hem kracht om de schande te verachten en het kruis op Zich te nemen.

Paulus waarschuwde de oudsten in Eféze in Handelingen 20:29 dat na zijn heengaan grimmige wolven zouden komen, die de kudde zouden verscheuren. Uit hun midden zouden mannen opstaan, die verkeerde dingen zouden spreken om de discipelen achter zich te trekken. Gehuld in het kleed van een profeet zouden ze de ware dienstknechten van God beschuldigen en belasteren. Door hun leugens zouden de schapen verstrooid worden en heen en weer waaien als bladeren door een stormwind gedreven, en zij zouden dan zijn als schapen zonder herder.

Johannes schreef later aan de gemeente in Eféze: 'Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. Gedenk dan, van welke hoogte -uit de hemelse gewesten- gij gevallen zijt en bekeer u' (Openb. 2:4,5). Valse profeten tasten het lichaam des Heren, de gemeente, aan. Zij voelen zich niet één met de kudde. Ze bouwen haar ook niet op, maar verscheuren haar en verstrooien de schapen. Ruk hen daarom hun leugenbedekking af, opdat het roofdier geopenbaard wordt.

Aan ons om de vraag te beantwoorden: hebben wij als schapen ook een schapenvacht? Verspreiden wij meer Echt en zijn wij vriendelijker? Gebruiken wij met beslistheid de wapenen der gerechtigheid?

16-20. Aan hun vruchten zult gij hen kennen: men leest toch geen druiven van dorens of vijgen van distels ? Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar de slechte boom brengt slechte vruchten voort. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, of een slechte boom goede vruchten dragen. Iedere boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Zo zult gij hen dan aan hun vruchten kennen.

De vrome leergeesten en de valse profeten vermommen zich. Daarom beproeft ze, zie niet werkeloos toe en rukt ze het masker af, opdat ze openbaar worden in het licht van het woord Gods. De ware dienstknecht van de Heer zal het oordeel of de scheiding der geesten, tot overwinning brengen. Daarom moeten wij over de verschillen die er in het christendom zijn, kunnen spreken en niet meelopen met de massa. Ook geeft het op den duur problemen om met hen te gaan evangeliseren die zelfs niet verder zijn gekomen dan de poort. Zulke mensen jagen immers andere doelstellingen na dan wij .

Jezus zegt: aan hun vruchten zul je de leugenprofeten kennen, dus aan hun onzekerheid, aan hun twijfel, aan hun gebondenheden of aan hun aardse gerichtheid. Wanneer christenen door de poort gegaan zijn en dan zeggen: 'Ik weet eigenlijk nog niet of ik wel een kind van God ben' herkennen wij de boom aan zijn vrucht en niet aan de bladeren van een zogenaamde zuivere of orthodoxe leer. Valse profeten spreken nooit van overwinning en na een strijd in de hemelse gewesten. Zij strijden echter wel tegen vlees en bloed, zelfs tegen eigen vlees en bloed, hetgeen zij de strijd tegen het verdorven 'lk' noemen. Vele leerstellingen zijn doornen en distels.

Ze brengen geen druiven voort en wanneer de grond 'doornen en distelen draagt, is hij ondeugdelijk en niet ver van de vervloeking, die uitloopt op verbranding' (Hebr. 6:8). Wat zijn bijvoorbeeld de vruchten van de leer der uitverkiezing, waarin onder andere geleerd wordt dat God een bepaald aantal anonieme personen heeft gepredestineerd tot een eeuwig verderf. De vrucht ervan is onzekerheid, onvrede, angst en passiviteit. Wat is de vrucht van de leer der kinderdoop? Een volkskerk waartoe men kan behoren zonder dat men geloof bezit of wedergeboren is.

Wat is de vrucht van de erfzondeleer~ Dat men erkennen moet dat men tot de dood toe een zondaar blijft, dus verbonden met het rijk der duisternis. Wat zijn de vruchten geweest van het loochenen van de doop in de Heilige Geest? Men belijdt hiermee dat Jezus Christus niet in het vlees nog steeds komende is, zoals 1 Joh. 4:2 letterlijk luidt. Als gevolg hiervan verdwenen ook de geestelijke gaven en kon de gemeente niet langer naar bijbels model worden opgebouwd.

Een gezonde leer brengt goede vruchten voort van bevrijding uit de hand van de vijanden, van redding uit de machtvan de satan en van genezing en herstel naar lichaam, ziel en geest. Goede vruchten zijn vruchten die bij de mens passen, evenals elke goede boom de bij hem behorende vruchten draagt. De christen wordt herkend aan de gewone dingen des levens en niet aan de ongewone dingen. Is hij zichzelf en hoe leeft hij in zijn gezin en dagelijkse omgeving?

De profeten zijn ook bomen en zij dragen de vruchten, die bij de bomen behoren. Daarom zegt Jakobus dat niet zo velen leraars moeten zijn, omdat ze er des te strenger om zullen worden geoordeeld. De Farizeeërs zaten op de stoel van Mozes en onderwezen de wet, maar ze waren hoogmoedig, geldgierig en wreed. Daarom konden ze de schare niet verder brengen en moesten ze erkennen, dat die vervloekt was, omdat ze de wet niet kende. De vrucht van de Heilige Geest is daarentegen: liefde, blijdschap, trouw en zachtmoedigheid.

Een bron kan nooit tegelijkertijd zoet en bitter water voortbrengen. Een goede boom zoals de olijf is nuttig en daarom goed. Een appelboom is een goede boom, ook al zijn er kleine appels tussen of misschien wel wormstekige. Maar dan moet men ook het ongedierte bestrijden en de boom verzorgen. Dan verkrijgt men doorzorgvuldig onderhoud gave vruchten. Bij een goede boom tracht men gave vruchten te krijgen en zo zoekt de hemelse Landman een rijpe vrucht.

Een slechte boom of plant is bijvoorbeeld een distel en een doomstruik. Ze staan in verband met de vervloeking der aarde, die doornen en distels zou opleveren. Ze zijn gedemoniseerd, misvormd en gedegenereerd, evenals sommige andere levende wezens. In deze schepping werken de machten der duisternis. Doornen en distels zijn niet nuttig maar lastig, want ze halen de huid open, wanneer men het onkruid wiedt. Negatieve mensen met stekelige opmerkingen en met een jaloerse geest, bederven de goede sfeer. Zij passen niet in het Koninkrijk van God.

De Heer wil echter slechte planten veranderen in goede: 'Voor een doomstruik zal een cypres opschieten, voor een distel zal een mirt opschieten, en het zal de Here zijn tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden' (Jes. 55:13). Van cypressehout of goferhout maakt men muziekinstrumenten en Noach gebruikte dit hout voor zijn ark. De mirtenstruik levert een etherische olie en haar takken zijn bekend door hun mooie groene kleur. Men gebruikte ze bij het opzetten van de loofhutten.

In de geestelijke wereld is er geen goede boom die slechte vruchten voortbrengt. Elke boom wordt aan zijn eigen vrucht herkend. Goede mensen brengen uit de goede schat van hun hart het goede voort en slechte mensen uit de boze schat van hun hart het boze. Want waar het hart vol van is, spreekt de mond, en worden de daden bepaald.

 

Gehoorzaamheid vereist 


21. Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doel de wil mijns Vaders, die in de hemelen is.

Aan het einde van de bergrede zegt Jezus nu zeer duidelijk, dat zijn evangelie gericht is op het Koninkrijk der hemelen. In dit opzichtwas Hij als prediker met geen van allen die voor Hem de raad Gods hadden geopenbaard, te vergelijken. Het Koninkrijk der hemelen binnengaan, betekent zich bewegen in de onzienlijke wereld teneinde zich daar aan te sluiten bij allen die Jezus Christus toebehoren en één front met Hem vormen. De situatie in het Koninkrijk der hemelen komt overeen met de verhoudingen onder de mensen op aarde.

Er zijn goede en kwade mensen en er zijn goede en kwade engelen. Op aarde leven de goeden en kwaden naast elkaar en zo is het ook in de onzienlijke wereld. Op aarde zal de christen in het algemeen zijn contacten zoeken met medegelovigen en slechte mensen zoveel mogelijk vermijden. Dit is dan een zwakke vergelijking met de distantie die er in de geestelijke wereld bestaat. De scheiding is daar duidelijker en de kloof onoverbrugbaar. De goede engelen behoren tot het rijk Gods en de boze engelen tot dat van de satan.

Jezus maakt hier duidelijk dat de christen niet bij de ingang van de poort mag blijven staan. Bij de poort staat het kruis van Golgotha en daar belijdt de mens dat Jezus eenmaal een vervloeking was ter wille van zijn zondeschuld. Hij werd gekruisigd in zwakheid, dus als een mens van vlees en bloed (2 Kor. 13:4). Aan het kruis was Jezus 'het zwakke van God' en de steen des aanstoots en de rots der ergernis voor de Joden. De christen kan echter niet bij zijn bekering en het aanvaarden van zijn schuldvergeving blijven stilstaan, maar hij moet verder. Daarom is het zo onbijbels om te zingen: 'Ik klem mij daarom aan Golgotha's kruis, tot de Heer komt en met Hem het loon'.

De christen moet de enge poort doorgaan en op de smalle wegkomen, die door het koninkrijk der hemelen gaat. Daar is geen sprake meer van Jezus als 'het zwakke Gods', maar hier bevindt Hij Zich als de Heer in het centrum der gedachten. Tussen kruis en kroon ligt de weg waarop moet worden gestreden om het einddoel te bereiken. Paulus schreef aan het einde van zijn aardse leven: 'Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden; voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid' (2 Tim.4:7,8). De goede strijd is die welke Efeziërs 6:12 noemt. Hij is niet tegen bloed en vlees, maar in het Koninkrijk der hemelen tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten. Paulus kon zingen: 'Een kroon zeer schoon, wacht mij aan d'overzij , dat is in die dimensie waarin hij zich na zijn bekering had bewogen.

Op de hoge weg door de hemelse gewesten geldt de vuistregel van de apostel: niemand die door de Geest Gods spreekt, niemand die met de van God geschonken engelentaal strijdt, zegge: vervloekt is Jezus. Door de belijdenis: vervloekt wás Jezus, ontvangt men wel de vergeving van schuld, maar wint er geen oorlog mee in de hemelse gewesten. Wie daar binnentreedt, zegge: Jezus is Kurios of Heer, aan wie alle macht en heerschappij in de hemel onderworpen is (1 Kor. 12:3).

Dan moet het echter bij woorden niet blij ven, want indien men zulke gezagswoorden uitspreekt, moet Jezus ook Heer zijn in het leven van de christen zelf. Vibreren in hem de machten der duisternis mee, dan rooft deze verdeeldheid des harten de vreugde en de vrede van het hemelse Koninkrijk. Hij wordt dan in zijn geestelijke strijd afgeremd. Hij kan niet met autoriteit optreden, teneinde op slangen de voet te zetten en boze geesten uitte drijven.

Er wordt een volledige overgavevan het hart geëist aan de Heilige Geest, die de christen naar het einde van de weg wil voeren om daar de volmaaktheid te grijpen (Filip. 3:12). Wij zijn vreemdelingen en bijwoners op aarde en naderen de heilige stad, het hemelse Jeruzalem. Daar zijn onze namen als burger van deze stad opgetekend. Daar zijn wij bekend en de poorten staan voorons dag en nacht open. Jezus sprak eenmaal tot zijn discipelen, die bezig waren geweest om boze geesten te onderwerpen: verheugt u dat uw namen in de hemelen zijn opgetekend, dit wil zeggen dat jullie daar bekend zijn en daar thuis horen.

Wanneer zijn innerlijke mens Jezus als Heer belijdt, zal de christen Hem ook onvoorwaardelijk willen gehoorzamen. Zo sprak eens een vader tot zijn zoon: 'Kind, ga en werk vandaag in de wijngaard. En hij antwoordde: Ja, heer, maar hij ging niet. (Matth. 21:28,29). Deze jongen deed de wil van zijn vader niet. De dwaze maagden hadden ieder hun lamp bij zich. Hun lamp - beeld van Gods Woord - ging echter uit, doordat er niet voldoende olie des geloofs in zat. Zij konden daardoor niet volharden in de strijd, welke in het middernachtelijke uur op zijn hevigst woedt. Met witgedoofde lampen in de hand riepen ze: 'Heer, heer, doe ons open!'

Van binnen klonk echter een stem: 'Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet' (Matth. 25:1-13). Zij noemden Hem 'Heer', maar hadden zijn wil niet gedaan, hoewel deze geheel overeen kwam met die van zijn Vader, namelijk 'het goede, welgevallige en volkomene' (Rom. 12:2, zie verder bij Matth. 6:10 in de verklaring van het ‘Onze Vader’ ). Wie de wil des Vaders doet, gaat de feestzaal binnen -beeld van het rijk Gods waar het herstel plaatsvindt- waar blijdschap, vrede en gerechtigheid de goede sfeer vormen en waar de Here volop lof, eer en aanbidding worden toegebracht. Jezus sprak: 'Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren' (Joh. 14:23).

De rijke jongeling sprak wel over de 'goede Meester', maar deed niet wat de Meester tot hem sprak, en daarom kon hij niet binnengaan. Ook sprak Jezus over een categorie christenen die het volle evangelie dat Hij verkondigde, hadden zien werken. Zelf waren zij evenwel niet door de enge poort binnengegaan. Zij kwamen voor een gesloten deur en riepen: 'Here, doe ons open', maar zij bleven buiten, omdat zij werkers der ongerechtigheid waren geweest in plaats van boodschappers van heil (Luc. 13:24-27).

Let erop dat de Heer van het standpunt uitgaat, dat zijn volgelingen ook bij machte zijn te doen wat Hij hun had geboden. Zij zouden immers de Heilige Geest ontvangen en deze zou het mogelijk maken, dat zij als bevrijde en herstelde mensen Gods tot alle goed werk zouden zijn toegerust. Zo had Jezus in de bergrede onder andere gesproken over: niet bezorgd te zijn, niet te oordelen, vijanden lief te hebben, mensen te vergeven, aalmoezen in het verborgene te geven, je licht te laten schijnen, er niet aan te denken de echt te breken, niets te doen om van de mensen te worden gezien, schatten te verzamelen in de hemelen, zachtmoedig te zijn.

De innerlijke mens moet dus op Jezus lijken. De christen moet spreken als zijn Heer en ook doen wat zijn Heer deed. Hij moet volmaakt zijn gelijk zijn hemelse Vader volmaakt is. Hij moet dus innerlijk afgezonderd zijn van de boze, zoals er staat: 'Weest heilig, want Ik de Here uw God, ben heilig'. Nogmaals: door zijn vruchten wordt de christen openbaar. Hij is herkenbaar aan zijn levenswijze. De vrucht van de Heilige Geest is in hem zichtbaar: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, Vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Jezus sprak: zalig zijn de zachtmoedigen. Wie leiding aan een gemeente geven wil, zal hierdoor moeten worden gekenmerkt. Hij zal liefde bewijzen in de gemeente, in zijn gezin en aan allen met wie hij in aanraking komt.

22, 23. Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachtengedaan ?En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid.

In pinksterkringen wordt uiteraard niet zoveel over deze tekst gesproken, maar Jehova's getuigen en evangelische christenen, die de bergrede meestal als niet voor ons geschreven achten, weten deze tekst goed te vinden. Zij werpen daarmee met het badwater ook het kind weg, want ze beschouwen het profeteren en het uitdrijven van demonen als een gevaarlijke zaak, waarmee de christen zich in onze tijd niet mag inlaten.

Deze uitspraken zijn echter wel een waarschuwing voor vele 'super-evangelisten en jetset predikers, die dikwijls tot de best gesalarieerde kringen behoren, terwijl hun gerechtigheid zeker niet groter is, dan die der schriftgeleerden en Farizeeën (5:20). Onze Heer voorspelde dat velen de charismatische begaafdheden zouden misbruiken. Hij noemt ze werkers van de wetteloosheid, die de weg voorbereiden voor de wetteloze antichrist, die bedrieglijke wonderen zal verrichten. Sprak Johannes al niet, dat er 'vele antichristen waren opgestaan'?

Allereerst waren de profetieën van deze wetteloze werkers in Gods Koninkrijk verkeerd. De gedachten Gods kwamen er niet in voor en ze waren niet tot opbouw, tot vertroosting, tot positieve vermaning of bemoediging, maar eerder tot afbraak, of ook op het aardse leven gericht. De profetieën gingen niet vergezeld van een heilig leven van de profeten. Vanwege hun gebondenheden inspireerden de boze geesten hen tijdens het profeteren.

Hun godsspraken waren niet gericht op het doel van God: de volkomen mens Gods die tot alle goed werk volkomen is toegerust (2 Tim. 3:17). De ware profetie is evenwel het getuigenis van Jezus, dus van zijn tegenwoordigheid in het midden der gemeente.

Wanneer gezegd wordt dat een profeet op drie manieren kan spreken: wit God, uit de boze of uit eigen hart, wordt er dus op drie bronnen gewezen. Uit het hart profeteren is spreken vanuit eigen kennis, uit zintuiglijke waarneming, eigen ervaring en natuurlijke overleggingen. De profetie komt evenwel voort uit inspiratie: de ware uit Gods Geest en de valse uit boze geesten. Van de ware profetie staat geschreven: 'Door de Heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken' (2 Petr. 1:2 1).

Ook maakt de Heer heel duidelijk dat het mogelijk is om boze geesten te verdrijven zonder dat iemands naam in de hemelen is opgetekend. Het is natuurlijk een positieve zaak als een goed, natuurlijk mens met zijn eigen geest een kwade geest weerstaat of uitdrijft, wanneer deze in hem is. Iemand met een sterke geest of 'voldoende geest' is hiertoe in staat (Mal. 2:15).

Zulke mensen stoppen bijvoorbeeld met roken of drinken of met bepaalde onreine gewoonten. Maar er zijn ook mensen die de boze geesten bestrijden met zogenaamde paranormale begaafdheden. Zo zal een magnetiseur zeggen dat zijn genezingskracht een gave van God is. Toen Judas stage liep bij de Heer, wierp hij ook boze geesten uit, maar later werd hij zelf een duivel, dat is volkomen geleid en geïnspireerd door boze geesten (Joh. 6:70).

Zulke personen brengen niet de vrucht van het Koninkrijk Gods voort en bewerken deze ook niet bij anderen, namelijk vrede, blijdschap en gerechtigheid. Een magnetiseur treedt het levenshuis van een zieke binnen vergezeld door een grootmacht van het rijk der duisternis. Daar het koninkrijkvan de satan verdeeld is, jaagt hij de kleine macht eruit die bijvoorbeeld pijn veroorzaakt. Zijn strijken doet enigszins denken aan verven.

Hij schuurt iets weg en legt er een nieuwe laag op. Hij geneest zieken en bindt hun zielen aan de grotere macht die 'geneest'. De doelstelling van God, het herstel van de ganse mens, wordt hier gemist. De gelovigen daarentegen leggen de handen op zieken en claimen hen voor de weldaden van het Koninkrijk Gods. Zij drijven machten uit door een woord. Wanneer een verlamde op wonderlijke wijze genezen wordt, spreekt de apostel Petrus klare taal: 'Mannen van Israël, wat verwondert gij u hierover, of wat staart gij ons aan, alsof wij door eigen kracht of godsvrucht deze hadden doen lopen?' (Hand. 3:12).

Bij handoplegging opent de zieke of gebondene zijn levenshuis. De gelovige gaat dan het huis van de sterke, de boze macht, binnen, en bindt deze geest. De zieke of gebondene vertrouwt zo'n helper, want hij verzoekt hem te komen en hem te bevrijden. Wat gebeurt er evenwel als zo'n helper een boze macht bij zich heeft? Veronderstel dat je in huis door een vreemde hond lastig gevallen wordt. Nu komt een man binnen met een nog grotere hond, die de eerste wegjaagt maar de laatste achterlaat. Het laatste met zo'n mens wordt dan erger dan het begin, zegt de Heer (Matth. 12:45).

Iemand die een ander bevrijdt, moet een beelddrager van God zijn. Laat je daarom nooit de handen opleggen door mensen die je niet kent, die negatief zijn en ook niet door hen, die Here, Here roepen, en wier leven niet met hun woorden in overeenstemming is. Ze hebben in mijn naam wonderen verricht (Can. vert.) of machtsdaden gedaan (vert. Brouwer). Er zullen immers valse Christussen of antichristen komen 'met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen'.

Ze hebben immers geen liefde tot de waarheid', dat tot het herstelplan van God (2 Thess. 2:9,10). In dit verband geldt de opmerking: 'De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid' (2 Tim. 2:19). Onderzoek daarom of iemand die met je bidt, de vrucht van de Geest bezit. Zoek geen mooiprater, geen populaire spreker, maar een man Gods, en niet omdat deze dit van zichzelf zegt, maar omdat dit gezien wordt. Profeteren, duivelen uitdrijven en krachten doen, openbaren de wil van God, maar zij moet uitgewerkt worden door mensen die het kleed der gerechtigheid dragen!

 

Wijs of dwaas? 


24. Een ieder nu, die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots.

Aan het begin van zijn wonderbare schone rede zagen we dat Jezus van een berg in de buurt van Kapernaüm neerdaalde, nadat Hij die nacht in het gebed tot God had doorgebracht. Daar had Hij ook zijn apostelen uitgekozen, die ogenblikkelijk daarna zijn in augurele rede - die betrekking heeft op aanvaarden van een hoog ambt - in een massameeting konden beluisteren.

Jezus koos een vlakke plaats, dus een plateau, waar Hij omringd werd door een grote schare mensen, een menigte uit het gehele Joodse land en Jeruzalem. Zelfs uit Tyrus en Sidon aan de zee, waren ze gekomen om Hem te horen en om genezen te worden van hun ziekten. Bij duizenden waren ze naar deze feestvergadering toegestroomd en zij die door boze geesten gekweld waren, werden spontaan en radicaal genezen. Ja, de gehele schare trachtte Hem aan te raken, omdat er kracht van Hem uitging en Hij allen genas (Luc. 6:12-19).

De volle-evangelieprediking van Jezus werd dus gevolgd door tekenen en wonderen. Welk een voorstelling hadden de discipelen van hun heerlijke taak gekregen, toen hun Heer aan het einde van zijn aardse loopbaan tot hen sprak: 'Wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader; en wat gij ook vraagt in mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde. Indien gij Mij iets vraagt in mijn naam, Ik zal het doen' (Joh. 14:12-14).

Later zullen wij niet alleen van de discipelen lezen dat zij in de voetsporen van Jezus wandelden, maar ook Filippus, de diaken-evangelist, predikte de Christus. In Samaria zagen de scharen de tekenen die op zijn prediking volgden. In Handelingen 8:7,8 lezen we: 'Want van velen, die onreine geesten hadden, gingen deze onder luid geroep uit en vele verlamden en kreupelen werden genezen; en er kwam grote blijdschap in die stad'.

Wanneer ook in ons de bergrede, de grondwet van het Koninkrijk der Hemelen, vlees en bloed is geworden, zullen wij als zonen Gods geopenbaard worden en zullen de tekenen van herstel ook ons volgen. Daarom: 'Zie, de landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en laat regen erop gevallen is. Oefent ook gij geduld, sterkt uw harten, want de toekomst des Heren - zijn tegenwoordigheid onder zijn volk - is nabij (Jak. 5:7,8).

In zijn slotwoorden spreekt Jezus allen aan, die Hem volgen willen. Hij richt Zich dus niet tot hen die openlijk zijn woorden verachten en ook niet tot hen die het evangelie Gods als kracht Gods tot behoud en herstel verwerpen door te zeggen, dat al dit goede en heerlijke alleen maar bestemd was voor hen, die de begintijd van de christelijke kerk meemaakten. Zij n woorden zijn bestemd voor allen die gewillig zijn evangelie aanvaarden. Alleen aannemen is echter niet voldoende, maar het evangelie moet ook gestalte in de volgelingen van Jezus krijgen.

Tegen de hellingen van het gebergte waar Jezus Zich met de schare bevond, werden regelmatig huizengebouwd. Groef men bij de bouw niet diep genoeg, zodat de fundamenten niet op de steenrots rustten, maar in het zand werden gelegd, dan wasbij de fefle winterregens alle kans dat het zand door de van boven neerstromende stortvloed werd weggespoeld en het huis ineenstortte.

25. En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en stortten zich op dat huis, en het viel niet in, want het was op de rots gegrondvest.

Jezus wijst op een tweeërlei fundament bij hen die zijn woorden beamen. Hij spreekt: wie doet de wil des Vaders die in de hemelen is, of.- wie mijn woorden hoort en ze doet. In de bergrede had Hij de wil des Vaders geopenbaard. Zij is het levensprincipe van de kinderen Gods en bevat de waarheid, de grondgedachten van God ten opzichte van zijn schepping. Het gaat bij Jezus over horen en toepassen, om daders te zijn van zijn woorden. De mens moet van binnen veranderen. Zijn denken, zijn gezindheid, zijn wezen moet voortdurend op God gericht zijn.

Dan worden harde mensen zachtmoedig; grimmige mensen vriendelijk; opvliegende mensen beheerst; oneerlijke mensen eerlijk; jaloerse mensen tevreden en onreine mensen worden rein. Aan iemands reacties op de prediking kan men zien of hij het Koninkrijk der hemelen is binnengegaan.

Een verstandig man bouwt zijn huis op de rots. Hij haalt daartoe eerst de bovenlaag die uit zand bestaat, weg. De betekenis ervan voor ons als christenen is wel duidelijk. De volgelingvan Jezus neemt door het gepredikte woord de bedekking weg die Jood en heiden van God die geest is, scheidt. Hij verwijdert de bovenlaag uit het denken, want die is vergankelijk en beweeglijk. Er staat: 'Maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen' (2 Kor. 3:16).

Zijn ondergrond wordt dan de onzichtbare, geestelijke wereld waarin God die geest is, leeft. De regen- en stortbuien, de stormvlagen wijzen op de aanvallen van de boze geesten. Zij vormen de waterstromen die alles wat los ligt, meesleuren.

Vele christenen worden aangevallen en hebben geen houvast meer. Hun geestelijk huis was alleen om bij mooi weer in te wonen. Zij verlangden alleen naar een stil en rustig leven. Voor zulke mensen is onze tijd catastrofaal, want de barre winter is gekomen, dat is het jaargetijde van de slagregens. Tijdens de geweldige orkanen van de eindtijd waarin wij leven, tracht de duivel ons van de kaart te vegen. Wij zien hoe mannen en vrouwen meer dan ooit worden aangevallen in hun lichaam, geest, ziel, in hun gezin en hun bestaan.

Het is daarom zo triest, wanneer zulke christenen toch nog zoveel aandacht schenken aan onbelangrijke dingen. Jezus waarschuwt: zorg dat je ondergrond goed en vast is, dat je op het onzienlijke fundament je levenshuis bouwt. Dan behoef je niet in angst te verkeren voor stormen en watervloeden. Wanneer de zondvloed van demonen in de eindtijd over de aarde gaat, zoek dan de rots zelf Jezus Christus, die het Woord Gods is. Zeg dan: 'Hij zal niet wankelen noch bezwijken, die op de Heer vertrouwt'.

26,27. En een ieder, die deze mijn woorden boort en ze niet doet, zal gelijken op een dwaas man, die zijn huis bouwde op het zand. En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en sloegen tegen dat huis, en het viel in, en zijn val was groot.

Het is opmerkelijk hoe in de bergrede het accent wordt gelegd op de verantwoordelijkheid van de mens. Een ieder moet 'toezien' hoe hij bouwt maar ook waarop hij bouwt: op het zand van de uiterlijke dingen of op het Woord van God, en op zijn gemeenschap. In hoofdstuk 5:16 zegt de Heer: Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken'.

In 5:48 klinkt het: 'Gij dan zult -in uw werken- volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is'. In 7:12 horen we: 'Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus: want dit is de wet en de profeten'.

Het horen moet tot het volbrengen leiden, 'want al wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder' (1 2:50). 'De Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders, met zijn engelen, en dan zal Hij een ieder vergelden naar zijn daden' (16:27). De zonde der schriftgeleerden en Farizeeën was, dat zij wel goede dingen zeiden, maar ze niet deden (23:3). In het laatste oordeel gaat het om wat allen hadden gedaan, hetzij goed, hetzij kwaad (25:34-46).

Velen geven zich niet veel moeite om hun levenshuis met de rots te verbinden. Zij ruimen het zand niet op. Zij breken niet met het natuurlijke denken, maar ook niet met de werken der duisternis of die der wetteloosheid. In de storm zoeken zij de schuld bij anderen: bij de moeilijke jongen die ze hebben, bij hun vrouw die nog onvolmaakt is of bij de oudsten en voorganger, omdat die niet voor hen kunnen leven. Indien die allen maar anders wilden en deden! Hun levensstijl is afhankelijk van hen met wie ze omgaan.

Een dwaas man is onwijs, dit in tegenstelling met hen die wel kennis hebben van het Koninkrijk der hemelen en die wel de mogelijkheden zien om de bergrede in eigen leven te realiseren. De wijze maagden namen hun voorzorgen en rekenden met een wachttijd. Zij gingen op de bestemde tijd de feestzaal binnen waar het herstel plaatsvindt. De dwaas is iemand van het ogenblik; wanneer echter verdrukking of vervolging komt om der wille van het

woord, komt hij terstond ten val' (13:21). De dwaas is niet bestand tegen hitte of vuur, storm of geweld, maar hij hikt op de dwaze maagden, wier lamp bij de aanhoudende duisternis uitging.

 
vorige pagina terug volgende pagina