21. Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doel de wil mijns Vaders, die in de hemelen is.
Aan het einde van de bergrede zegt Jezus nu zeer duidelijk, dat zijn evangelie gericht is op het Koninkrijk der hemelen. In dit opzichtwas Hij als prediker met geen van allen die voor Hem de raad Gods hadden geopenbaard, te vergelijken. Het Koninkrijk der hemelen binnengaan, betekent zich bewegen in de onzienlijke wereld teneinde zich daar aan te sluiten bij allen die Jezus Christus toebehoren en één front met Hem vormen. De situatie in het Koninkrijk der hemelen komt overeen met de verhoudingen onder de mensen op aarde.
Er zijn goede en kwade mensen en er zijn goede en kwade engelen. Op aarde leven de goeden en kwaden naast elkaar en zo is het ook in de onzienlijke wereld. Op aarde zal de christen in het algemeen zijn contacten zoeken met medegelovigen en slechte mensen zoveel mogelijk vermijden. Dit is dan een zwakke vergelijking met de distantie die er in de geestelijke wereld bestaat. De scheiding is daar duidelijker en de kloof onoverbrugbaar. De goede engelen behoren tot het rijk Gods en de boze engelen tot dat van de satan.
Jezus maakt hier duidelijk dat de christen niet bij de ingang van de poort mag blijven staan. Bij de poort staat het kruis van Golgotha en daar belijdt de mens dat Jezus eenmaal een vervloeking was ter wille van zijn zondeschuld. Hij werd gekruisigd in zwakheid, dus als een mens van vlees en bloed (2 Kor. 13:4). Aan het kruis was Jezus 'het zwakke van God' en de steen des aanstoots en de rots der ergernis voor de Joden. De christen kan echter niet bij zijn bekering en het aanvaarden van zijn schuldvergeving blijven stilstaan, maar hij moet verder. Daarom is het zo onbijbels om te zingen: 'Ik klem mij daarom aan Golgotha's kruis, tot de Heer komt en met Hem het loon'.
De christen moet de enge poort doorgaan en op de smalle wegkomen, die door het koninkrijk der hemelen gaat. Daar is geen sprake meer van Jezus als 'het zwakke Gods', maar hier bevindt Hij Zich als de Heer in het centrum der gedachten. Tussen kruis en kroon ligt de weg waarop moet worden gestreden om het einddoel te bereiken. Paulus schreef aan het einde van zijn aardse leven: 'Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden; voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid' (2 Tim.4:7,8). De goede strijd is die welke Efeziërs 6:12 noemt. Hij is niet tegen bloed en vlees, maar in het Koninkrijk der hemelen tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten. Paulus kon zingen: 'Een kroon zeer schoon, wacht mij aan d'overzij , dat is in die dimensie waarin hij zich na zijn bekering had bewogen.
Op de hoge weg door de hemelse gewesten geldt de vuistregel van de apostel: niemand die door de Geest Gods spreekt, niemand die met de van God geschonken engelentaal strijdt, zegge: vervloekt is Jezus. Door de belijdenis: vervloekt wás Jezus, ontvangt men wel de vergeving van schuld, maar wint er geen oorlog mee in de hemelse gewesten. Wie daar binnentreedt, zegge: Jezus is Kurios of Heer, aan wie alle macht en heerschappij in de hemel onderworpen is (1 Kor. 12:3).
Dan moet het echter bij woorden niet blij ven, want indien men zulke gezagswoorden uitspreekt, moet Jezus ook Heer zijn in het leven van de christen zelf. Vibreren in hem de machten der duisternis mee, dan rooft deze verdeeldheid des harten de vreugde en de vrede van het hemelse Koninkrijk. Hij wordt dan in zijn geestelijke strijd afgeremd. Hij kan niet met autoriteit optreden, teneinde op slangen de voet te zetten en boze geesten uitte drijven.
Er wordt een volledige overgavevan het hart geëist aan de Heilige Geest, die de christen naar het einde van de weg wil voeren om daar de volmaaktheid te grijpen (Filip. 3:12). Wij zijn vreemdelingen en bijwoners op aarde en naderen de heilige stad, het hemelse Jeruzalem. Daar zijn onze namen als burger van deze stad opgetekend. Daar zijn wij bekend en de poorten staan voorons dag en nacht open. Jezus sprak eenmaal tot zijn discipelen, die bezig waren geweest om boze geesten te onderwerpen: verheugt u dat uw namen in de hemelen zijn opgetekend, dit wil zeggen dat jullie daar bekend zijn en daar thuis horen.
Wanneer zijn innerlijke mens Jezus als Heer belijdt, zal de christen Hem ook onvoorwaardelijk willen gehoorzamen. Zo sprak eens een vader tot zijn zoon: 'Kind, ga en werk vandaag in de wijngaard. En hij antwoordde: Ja, heer, maar hij ging niet. (Matth. 21:28,29). Deze jongen deed de wil van zijn vader niet. De dwaze maagden hadden ieder hun lamp bij zich. Hun lamp - beeld van Gods Woord - ging echter uit, doordat er niet voldoende olie des geloofs in zat. Zij konden daardoor niet volharden in de strijd, welke in het middernachtelijke uur op zijn hevigst woedt. Met witgedoofde lampen in de hand riepen ze: 'Heer, heer, doe ons open!'
Van binnen klonk echter een stem: 'Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet' (Matth. 25:1-13). Zij noemden Hem 'Heer', maar hadden zijn wil niet gedaan, hoewel deze geheel overeen kwam met die van zijn Vader, namelijk 'het goede, welgevallige en volkomene' (Rom. 12:2, zie verder bij Matth. 6:10 in de verklaring van het ‘Onze Vader’ ). Wie de wil des Vaders doet, gaat de feestzaal binnen -beeld van het rijk Gods waar het herstel plaatsvindt- waar blijdschap, vrede en gerechtigheid de goede sfeer vormen en waar de Here volop lof, eer en aanbidding worden toegebracht. Jezus sprak: 'Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren' (Joh. 14:23).
De rijke jongeling sprak wel over de 'goede Meester', maar deed niet wat de Meester tot hem sprak, en daarom kon hij niet binnengaan. Ook sprak Jezus over een categorie christenen die het volle evangelie dat Hij verkondigde, hadden zien werken. Zelf waren zij evenwel niet door de enge poort binnengegaan. Zij kwamen voor een gesloten deur en riepen: 'Here, doe ons open', maar zij bleven buiten, omdat zij werkers der ongerechtigheid waren geweest in plaats van boodschappers van heil (Luc. 13:24-27).
Let erop dat de Heer van het standpunt uitgaat, dat zijn volgelingen ook bij machte zijn te doen wat Hij hun had geboden. Zij zouden immers de Heilige Geest ontvangen en deze zou het mogelijk maken, dat zij als bevrijde en herstelde mensen Gods tot alle goed werk zouden zijn toegerust. Zo had Jezus in de bergrede onder andere gesproken over: niet bezorgd te zijn, niet te oordelen, vijanden lief te hebben, mensen te vergeven, aalmoezen in het verborgene te geven, je licht te laten schijnen, er niet aan te denken de echt te breken, niets te doen om van de mensen te worden gezien, schatten te verzamelen in de hemelen, zachtmoedig te zijn.
De innerlijke mens moet dus op Jezus lijken. De christen moet spreken als zijn Heer en ook doen wat zijn Heer deed. Hij moet volmaakt zijn gelijk zijn hemelse Vader volmaakt is. Hij moet dus innerlijk afgezonderd zijn van de boze, zoals er staat: 'Weest heilig, want Ik de Here uw God, ben heilig'. Nogmaals: door zijn vruchten wordt de christen openbaar. Hij is herkenbaar aan zijn levenswijze. De vrucht van de Heilige Geest is in hem zichtbaar: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, Vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Jezus sprak: zalig zijn de zachtmoedigen. Wie leiding aan een gemeente geven wil, zal hierdoor moeten worden gekenmerkt. Hij zal liefde bewijzen in de gemeente, in zijn gezin en aan allen met wie hij in aanraking komt.
22, 23. Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachtengedaan ?En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid.
In pinksterkringen wordt uiteraard niet zoveel over deze tekst gesproken, maar Jehova's getuigen en evangelische christenen, die de bergrede meestal als niet voor ons geschreven achten, weten deze tekst goed te vinden. Zij werpen daarmee met het badwater ook het kind weg, want ze beschouwen het profeteren en het uitdrijven van demonen als een gevaarlijke zaak, waarmee de christen zich in onze tijd niet mag inlaten.
Deze uitspraken zijn echter wel een waarschuwing voor vele 'super-evangelisten en jetset predikers, die dikwijls tot de best gesalarieerde kringen behoren, terwijl hun gerechtigheid zeker niet groter is, dan die der schriftgeleerden en Farizeeën (5:20). Onze Heer voorspelde dat velen de charismatische begaafdheden zouden misbruiken. Hij noemt ze werkers van de wetteloosheid, die de weg voorbereiden voor de wetteloze antichrist, die bedrieglijke wonderen zal verrichten. Sprak Johannes al niet, dat er 'vele antichristen waren opgestaan'?
Allereerst waren de profetieën van deze wetteloze werkers in Gods Koninkrijk verkeerd. De gedachten Gods kwamen er niet in voor en ze waren niet tot opbouw, tot vertroosting, tot positieve vermaning of bemoediging, maar eerder tot afbraak, of ook op het aardse leven gericht. De profetieën gingen niet vergezeld van een heilig leven van de profeten. Vanwege hun gebondenheden inspireerden de boze geesten hen tijdens het profeteren.
Hun godsspraken waren niet gericht op het doel van God: de volkomen mens Gods die tot alle goed werk volkomen is toegerust (2 Tim. 3:17). De ware profetie is evenwel het getuigenis van Jezus, dus van zijn tegenwoordigheid in het midden der gemeente.
Wanneer gezegd wordt dat een profeet op drie manieren kan spreken: wit God, uit de boze of uit eigen hart, wordt er dus op drie bronnen gewezen. Uit het hart profeteren is spreken vanuit eigen kennis, uit zintuiglijke waarneming, eigen ervaring en natuurlijke overleggingen. De profetie komt evenwel voort uit inspiratie: de ware uit Gods Geest en de valse uit boze geesten. Van de ware profetie staat geschreven: 'Door de Heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken' (2 Petr. 1:2 1).
Ook maakt de Heer heel duidelijk dat het mogelijk is om boze geesten te verdrijven zonder dat iemands naam in de hemelen is opgetekend. Het is natuurlijk een positieve zaak als een goed, natuurlijk mens met zijn eigen geest een kwade geest weerstaat of uitdrijft, wanneer deze in hem is. Iemand met een sterke geest of 'voldoende geest' is hiertoe in staat (Mal. 2:15).
Zulke mensen stoppen bijvoorbeeld met roken of drinken of met bepaalde onreine gewoonten. Maar er zijn ook mensen die de boze geesten bestrijden met zogenaamde paranormale begaafdheden. Zo zal een magnetiseur zeggen dat zijn genezingskracht een gave van God is. Toen Judas stage liep bij de Heer, wierp hij ook boze geesten uit, maar later werd hij zelf een duivel, dat is volkomen geleid en geïnspireerd door boze geesten (Joh. 6:70).
Zulke personen brengen niet de vrucht van het Koninkrijk Gods voort en bewerken deze ook niet bij anderen, namelijk vrede, blijdschap en gerechtigheid. Een magnetiseur treedt het levenshuis van een zieke binnen vergezeld door een grootmacht van het rijk der duisternis. Daar het koninkrijkvan de satan verdeeld is, jaagt hij de kleine macht eruit die bijvoorbeeld pijn veroorzaakt. Zijn strijken doet enigszins denken aan verven.
Hij schuurt iets weg en legt er een nieuwe laag op. Hij geneest zieken en bindt hun zielen aan de grotere macht die 'geneest'. De doelstelling van God, het herstel van de ganse mens, wordt hier gemist. De gelovigen daarentegen leggen de handen op zieken en claimen hen voor de weldaden van het Koninkrijk Gods. Zij drijven machten uit door een woord. Wanneer een verlamde op wonderlijke wijze genezen wordt, spreekt de apostel Petrus klare taal: 'Mannen van Israël, wat verwondert gij u hierover, of wat staart gij ons aan, alsof wij door eigen kracht of godsvrucht deze hadden doen lopen?' (Hand. 3:12).
Bij handoplegging opent de zieke of gebondene zijn levenshuis. De gelovige gaat dan het huis van de sterke, de boze macht, binnen, en bindt deze geest. De zieke of gebondene vertrouwt zo'n helper, want hij verzoekt hem te komen en hem te bevrijden. Wat gebeurt er evenwel als zo'n helper een boze macht bij zich heeft? Veronderstel dat je in huis door een vreemde hond lastig gevallen wordt. Nu komt een man binnen met een nog grotere hond, die de eerste wegjaagt maar de laatste achterlaat. Het laatste met zo'n mens wordt dan erger dan het begin, zegt de Heer (Matth. 12:45).
Iemand die een ander bevrijdt, moet een beelddrager van God zijn. Laat je daarom nooit de handen opleggen door mensen die je niet kent, die negatief zijn en ook niet door hen, die Here, Here roepen, en wier leven niet met hun woorden in overeenstemming is. Ze hebben in mijn naam wonderen verricht (Can. vert.) of machtsdaden gedaan (vert. Brouwer). Er zullen immers valse Christussen of antichristen komen 'met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen'.
Ze hebben immers geen liefde tot de waarheid', dat tot het herstelplan van God (2 Thess. 2:9,10). In dit verband geldt de opmerking: 'De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid' (2 Tim. 2:19). Onderzoek daarom of iemand die met je bidt, de vrucht van de Geest bezit. Zoek geen mooiprater, geen populaire spreker, maar een man Gods, en niet omdat deze dit van zichzelf zegt, maar omdat dit gezien wordt. Profeteren, duivelen uitdrijven en krachten doen, openbaren de wil van God, maar zij moet uitgewerkt worden door mensen die het kleed der gerechtigheid dragen!