19. Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze ontoonbaar maakt en waar dieven inbreken en stelen;
Wat beoogde Jezus met zijn eerste grote redevoering tot de scharen? Hij trachtte hen los te maken van het oude, van het zichtbare en van de eeuwenoude, godsdienstige tradities, die geen wezenlijke waarde bezaten. Het geloof van de religieuze leiders had enkel gestalte gekregen in de natuurlijke wereld en niet in het Koninkrijk der hemelen. Het uitzien naar de hemelse werkelijkheid zoals de oude geloofsgetuigen en profeten dit kenden, was onder hen al lang verdwenen.
Het oude verbond bestond voor hen alleen uit prestaties in de zichtbare wereld. Daarom pakte onze Heer in de bergrede dan weer iets uit de wet en dan weer iets uit de instellingen der ouden teneinde hun geestelijke betekenis en waarde naar voren te brengen of te toetsen. Hij sprak over: doodslaan, echtbreken, het geven van een scheidbrief, het doen van lange gebeden en over de natuurlijke inspanning bij het vasten om zijn stem in de hoge te doen horen.
De laatste uitspraak was geweest: uw Vader die in het verborgene uw gedachten en daden ziet, zal het u vergelden. God is niet te misleiden door uiterlijk vertoon, want Hij kent de innerlijke mens. Op welke wijze zal deze vergelding dan geschieden? Het antwoord is: wij zullen ons een heerlijke en reële schat in de hemel verwerven, en dat niet na ons sterven, maar reeds in de tegenwoordige tijdsbedeling.
De eerste voorwaarde om de hemelse schat in ontvangst te kunnen nemen is, dat men zich geen schatten op aarde vergadert. Hoe staan wij hier als christenen nu tegenover? Eigendom is toch geen diefstal, zoals het historisch materialisme leert. De bezitsdrift is immers 'ingeschapen. Zelfs een dier kent zijn leger of nest en heeft vaak zijn eigen territorium. Een kind eist een hoekje op van de kamer, waar het ongestoord kan spelen en zich terugtrekken. In het oude verbond bleek Gods zegen in de zichtbare wereld in de grootte der kudden, in de 'baktrog' en in de opbrengst van het land.
Ook was het een grote genade van God als iedere Israëliet rustig onder zijn vijgenboom mocht zitten. God erkent het privaat bezit en honoreert het, want Hij zelf is de grote Bezitter. Er staat: 'De aarde is des Heren' en verder heeft Hij de aarde aan de mensenkinderen gegeven, en deze nooit afgestaan aan de duivel (Ps. 115:16). Deze is slechts overste dezer wereld in zoverre hij de mensen onder zijn heerschappij en controle heeft. God strijdt daarom om het bezit van de mens, teneinde zijn eigendom weer volledig terug te krijgen.
Het christendom kent geen monnikenwezen met een gelofte van armoede en bezitsloosheid. Men vindt deze gedachte nergens in de bijbel, ook niet bij de eerste christenen 'die alles gemeenschappelijk hadden', want daar verdeelden de bezitters hun goederen aan allen die er behoefte aan hadden. Zo verkocht Bárnabas zijn akkeren legde de opbrengst ervan aan de voeten der apostelen. Het zichzelf ontberingen opleggen ter ere van God is van heidense oorsprong. God wil niet dat enig schepsel armoede lijdt. Hij wil dat allen het goed hebben.
Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. God is goed! In de tweede tafel der wet respecteert God het eigendom met de woorden: 'Gij zult niet stelen'. De christen eigent zich niets toe dat een ander toebehoort. Hij pleegt geen fraude, bezondigt zich niet aan kruimeldiefstallen, neemt niets weg in warenhuizen, houdt rekering met de rechten op de muziek, en tast het milieu niet aan waarin zijn medemensen zich bewegen.
De vraag voor de christen wordt nu: hoe sta ik tegenover mijn bezit? Wordt mijn begeerte ernaar door boze geesten opgejaagd, zodat het altijd om meer, beter en mooier gaat? Moet ik altijd iets kostbaarders hebben en ben
ik steeds bezig als een verzamelaar mijn schatten te vergroten? In dit alles schuilt immers een grootgevaar. Eerst wordt op legale wijze het bezit verkregen door noeste arbeid en eerlijke handel. Dan wordt het denken ermee vervuld en is men dag en nacht bezig zijn omzet te vergroten of zijn positie te verbeteren. Verder zoekt men hiernaast ook nog een meer lucratieve manier om geld te verdienen: het speculeren en manipuleren met geld of het gokken.
In het ochtendblad worden dan allereerst de beursberichten ingezien. In het gespitst zijn om meergeld bij een te krijgen komt men in verzoeking vanwege de zuiging van de begeerte waarop de boze doorzijn verlokking inspeelt (Jak. 1:14). De hartstochten worden opgewekt en men valt in de klauwen van de Mammon. Men steelt, fraudeert en rooft op meer of minder geraffineerde wijze, en vult opzettelijk - misschien onder een vroom smoesje - zijn belastingbiljet onjuist in. Wie zo handelt, is de weg van de leugen, het bedrog en de misdaad opgegaan.
Wie zich op het vergaderen van schatten op de aarde richt, moet er altijd mee bezig zijn. Dit vraagt alle aandacht, terwijl het begeerde toch vergankelijk en tijdelijk is. Jezus zegt hier: Je krijgt de mot in je kleding en de roest maakt het mooie gebruiksvoorwerp of het sieraad ontoonbaar. Alles in goede staat te houden eist veel tijd en energie: de lekke dakgoot, de autoreparatie, het voortdurend waakzaam moeten zijn om zijn eigendom tegen dieven en inbrekers te beschermen. Letterlijk staat er in onze tekst: waar de dieven doorgraven (St. vert.). Zij graven een onderaardse gang onder de huismuur en dringen zo binnen. De Canisiusvertaling heeft: waar de dieven de schatten opgraven.
Uit voorzorg had men dikwijls zijn rijkdommen in de grond gestopt. Denk bij voorbeeld aan de gelijkenis van de schat in de akker, die een mens ontdekte (Matth. 13:44). Hoe meer goederen men bezit, hoe meer men de aandacht op aarde moet concentreren.
Jakobus schreef aangaande de rampen van de rijken: 'Uw rijkdom is verrot, uw klederen zijn door de mot aangevreten, uw goud en zilver is verroest, en het roest ervan zal tegen u getuigen en uw vlees verteren als vuur. Gij zijt schatten gaan opleggen, terwijl het de laatste dagen zijn' (Jak. 5:2,3). In de oudheid kende men geen kapitaalbeleggingen zoals wij die hebben. De rijkdom werd vergaderd in klederen en sieraden, tijdelijke en vergankelijke zaken. Uw rijkdom is verrot wil zeggen: zal blijken verrot te zijn en geen enkel nut te hebben in de dag des oordeels.
Ook de klederen die status en aanzien gaven, blijken in de hemelse gewesten waardeloos te zijn, zoals klederen die door de motten zijn aangevreten. Goud en zilver waren verroest. Nu zijn dit edele metalen die niet oxyderen, maar zij waren blootgesteld aan een giftige substantie die ze waardeloos maakte. Al de inspanningen van de natuurlijke mens, die zijn leven opeisten, waren de oorzaak dat hij in het gericht bezitloos en naakt was. Zijn natuurlijk leven ging verloren in dienst van de machten der duisternis.
Zo leed de eerst zo rijke man pijn in de 'vlam' (Luc. 16:24). In 'de laatste dagen' is God daarentegen bezig geestelijke mensen te vormen, aan wie juist geestelijke rijkdommen worden toevertrouwd. De toekomst is voor de barmhartigen en mededeelzamen, want zij zullen de aarde beërven. Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen verandert de maniervan denken bij de christenen. Waar dit evenwel niet geschiedt, moest Paulus toch nog schrijven: 'Ik kon tot u niet spreken als tot geestelijke mensen, maar slechts als tot vleselijke, nog onmondigen in Christus', wat helaas vandaag aan de dag ook nog voor velen geldt (1 Kor.3:1).
Gods bedoeling is nooit geweest dat er armen en rij ken zouden zijn, en zekerniet dat men zich boven de armen zou verheffen, hen zou vernederen of uitbuiten. Daarom werd in Israël het land gelijkelijk verdeeld, terwijl in het jubeljaar ieder zijn erfdeel weer kon terugeisen. Zo hadden de profeten moeite met hen die akker aan akker trokken, zodat er geen ruimte of plaats voor de armen overbleef (Jes. 5:8).
Amos was een gewone schaapherder en hij profeteerde tegen de rijken, die wel vroom waren door op sabbat niet te werken, maar die de armen bedrogen met hun inhoudsmaten en met valse weegschalen. Jezus verweet de godsdienstige leiders dat zij de huizen der weduwen opaten, hoewel zij vroom baden. Zij lieten zich dus betalen met wat de armen toebehoorde. Zo bad de geestelijkheid later dag en nacht voor het zielenheil der leken en met het daarvoor ontvangen geld bouwden zij de domkerken en de reusachtige kloosters. Jezus sprak: 'Wee u, gij rijken, want gij hebt uw vertroosting reeds. Wee u, die nu overvloed hebt, want gij zult hongeren'. Het voornaamste van de wet lieten zij immers na: het oordeel, de barmhartigheid en de trouw. Zij scheidden dus het goede niet van het kwade, waren onbarmhartig en niet trouw aan de voorschriften van God, hoewel zij zich beroemden kinderen van Abraham te zijn.
De wijze Spreukendichter schreef: 'Geef mij armoede noch rijkdom, voed mij met het brood, mij toebedeeld; opdat ik, verzadigd zijnde, U niet verloochene en zegge: Wie is de Here? noch ook, verarmd zijnde, stele en mij aan de naam van mijn God vergrijpe' (Spr. 30:8,9). Wees daarom waakzaam voor dieven, dus voor de demonen die door de begeerte naar bezit op te wekken, je willen beroven van het ware leven. Ze komen onder de muur van je levenshuis en dringen binnen.
De Hebreeënschrijver raadt de arme zwervers aan: 'Laat uw wijze van doen onbaatzuchtig zijn, weest tevreden met wat gij hebt. Want Hij heeft gezegd: Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten' (Hebr. 13:5).
Aan zijn geliefde medewerker Timotheüs schreef Paulus: 'Als wij echter onderhoud en onderdak hebben, dan moet ons dat genoeg zijn. Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht (1 Tim. 6:8-10).
De bezitsdrift is de oorzaak van allerlei soorten kwaad. Uit het een komt het andere. Zo'n gedrevene heeft op den duur geen tijd meer voor een bij belstudie en het bij wonen van een samenkomst, geen lust meer voor gebed en het geven van zijn 'tienden', of vaste bijdragen.
Onze jeugd die in een welvaartstijd opgegroeid is, staat bloot aan allerlei gevaren, die de begeerte naar bezit prikkelen. Dan leest men van het zich verrij ken doorgezamenlijk winkeldiefstallen te plegen, en het zich toe-eigenen van alles wat los en vast is en aan een ander toebehoort. De Heer waarschuwt ons hier tegen het vergaderen van bezit boven hetgeen wij nodig hebben, tegen het jagen naar weelde, waardoor de geest van de christen verslapt. Waaruit die weelde bestaat, wordt hier niet gezegd, maar innerlijk weet de christen wel, wanneer hij de grenzen overschrijdt.
Ook zijn er gemeenten die steeds meer begeren goederen te bezitten als gebouwencomplexen, zelfs imponerende kathedralen of landerijen. De rijke evangelisten vestigen de aandacht op geld, juwelen, antieke voorwerpen en op iemands testament, teneinde hun natuurlijk bezit te vergroten. Ze zijn er voortdurend mee bezig, terwijl Jezus sprak: 'De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen' (Matth. 8:20).
Het maatschappelijke systeem eist tegenwoordig kapitaalvorming in industrie, groothandel en wereldverkeer. Dan is het kapitaal evenwel een produktiemiddel en niet een particuliere schat, die improductief is. Zulk bezit moet in dienst van de mensheid worden gesteld en door juist gebruik ervan kan men Gods schepselen ermee dienen.
Wat we met met ons geld moeten doen, leert ons 1 Timotheüs 6:17-19. De jonge medewerker van Paulus moet de rijken bevelen 'niet hooghartig te zijn, en hun hoop gevestigd te houden niet op onzekere rijkdom, doch op God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft, om wel te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mededeelzaam, waardoor zij zich een vaste grondslag voor de toekomst verzekeren om het ware leven te grijpen' door middel van hun mededeelzaamheid. God doet ook wat met zijn rijkdom. Hij houdt haar niet voor Zichzelf. Hij deelt uit: 'Want in elk opzicht zijt gij rijk geworden in Hem' door de mededeelzaamheid van God (1 Kor. 1:5).
God is 'rijk voor allen, die Hem aanroepen' (Rom. 10:12). Maak je daarom vrienden door middel van de onrechtvaardige Mammon, opdat wanneer deze je ontvalt, zij je mogen opnemen in de eeuwige tenten (Luk. 16:9). Door je geld zijn deze 'vrienden' niet ondergegaan, maar je hebt ze erdoor behouden, omdat je rijkelijk je gaven gebruikte in dienst van de Heer. Je handelde zoals God met zijn rijkdom handelt. Een heerlijke gedachte om je geld in dienst te stellen van het rijk Gods.
20,21. maar verzamelt u schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen dieven inbreken of stelen. Want, waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
Bij het vergaderen van schatten in de onzienlijke wereld stelt de Schrift twee mogelijkheden. Allereerst wij zen wij op de onbekeerlijke mens, die de rijkdom van Gods goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid veracht, en zichzelf toorn vergadert als een schat in de hemel, in de dag des toorns, en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods (Rom. 2:5 St. vert.). De zondeschuld is daar dan tot een geestelijke vuilnisbelt opgehoopt. Deze uitspraak van Paulus geldt dan volgens de perikoop in Romeinen 2:1-11 in het bijzonder de afvallige kerkvan het oude verbond.
Maar ook Babel, beeld van de verbasterde kerk in het nieuwe verbond vergadert 'de schatten der duisternis en de rijkdommen der verborgen plaatsen' als loon op al het kwade dat het bedreven heeft (Jes.45:3). De ware kerk heeft evenwel het geheimenis van God. Zij behoort Christus toe 'in wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn (Kol. 2:3). In Spreuken 2:2-6 staat: 'Indien gij uw hart neigt tot verstandigheid, Ja, indien gij tot het inzicht roept en tot verstandigheid uw stem verheft; indien gij haar zoekt als zilver en naar haar speurt als naar verborgen schatten, dan zult gij de vreze des Heren verstaan en de kennis Gods vinden. Want de Here geeft wijsheid, uit zijn mond komen kennis en verstandigheid'.
Men moet dus veel weten om zijn gedachteleven te kunnen vullen met de dingen die boven zijn. Sommigen menen dat zij geen kennis en verstand nodig hebben, dus deze hemelse schatten wel kunnen missen, maar ook voor hen geldt dat Gods volk verloren gaat door gebrek aan kennis. Het wordt dan gemakkelijk een prooi van de boze geesten. Jezus zelf nam als knaap reeds toe in kennis en wijsheid en zo verzamelde ook Hij schatten in de hemel. In 1 Timotheüs 6:11,12 schrijft de apostel: 'Mens Gods, jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en zachtzinnigheid.
Strijd de goede strijd des geloofs, grijp het eeuwige leven, waartoe gij geroepen zijt'. Dit constant jagen en grijpen naar de vrucht van de Heilige Geest houdt een verzamelen in. Je schat is dat je op deze wijze een beelddrager Gods wordt, een vermogend man in de geestelijke wereld, een man van aanzien in de hemelse gewesten.
Wanneer wij over onze tekst denken, ligt het voor de hand haar met de voorafgaande uitspraak van Jezus te vergelijken, namelijk van het schatten verzamelen op aarde. Hoe gebeurt dit? Het kan op legale wijze gebeuren door goederen te erven of als loon op de arbeid te ontvangen. Door gokken en stelen verwerft men zich op onoorbare manier een bezit. Men loopt dan het risico dit weer spoedig kwijt te raken, zoals het spreekwoord zegt: zo gewonnen, zo geronnen.
Mag ons een aardse erfenis ontgaan Zijn, de bijbel spreekt van een hemelse erfenis, dus van een bezit dat wij niet ontvangen uit onze werken, maar uit genade als gunstbewijs. Zo mogen wij na onze wedergeboorte de Heilige Geest als een gave Gods verkrijgen. Hij is het onderpand van onze hemelse erfenis. Aan Gods zijde berust het eigendomsrecht erop, maar Hij wil dat de christen er deel aan krijgt. De gehele erfenis houdt in: 'De verlossing van het volk dat de Here Zich verworven heeft' (Ef. 1:14). Deze verlossing is naar geest, ziel en lichaam, en trekt ons uit de macht of uit de overheersingvan de boze.
Zij opent de weg om een zoon van God te worden, die kan zeggen: 'Abba, Vader' (Gal. 4:6). Bovendien ondersteunt deze Geest onze geest bij het opwassen naar de volkomenheid. Het erfdeel waarmee wij verrij kt worden, schenkt ons de goddelijke natuur en de geestelijke begaafdheden. Daarom is er sprake van een hemelse schatkamer van het huis Davids, waaruit de christen die met de Heilige Geest is gedoopt, recht heeft datgene te nemen wat hij nodig heeft voor een hemelse wandel: wijsheid, kennis, kracht en onderscheiding der geesten. Zo wordt in Jesaja 33:6 geprofeteerd: 'Uw tij den zullen bestendig zijn, een rijkdom van heil, wijsheid en kennis; de vreze des Heren is uw schat'.
Er is evenwel ook een arbeid in het Koninkrijk Gods die ons lóón verschaft. Er is loon naar werken, 'die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen' (Ef. 2:10). Om goed te kunnen werken moet men vakbekwaam zijn, dus wel toegerust. Indien wij als mensen Gods volkomen willen zijn, 'tot alle goed werk volkomen toegerust', zullen wij ook vele geestelijke begaafdheden moeten bezitten (2 Tim. 3:17). Zo was Jezus tot alle goed werk in staat, omdat Hij buitengewoon begaafd was. Hij kon aller dienaar zijn.
Hij deed het werk Gods, want Hij herstelde de zuchtende schepping en liet ons een voorbeeld na, opdat wij in zijn voetstappen zouden treden. Door zijn Geest schonk Hij ons bovendien de mogelijkheid om zijn werken te kunnen doen. Hij maakt zijn arbeiders dus zelf klaar en houdt bovendiende supervisie op liet werk. Hij roept een mens tot een bepaalde arbeid, beoordeelt de resultaten en stelt zijn loon vast dat in de onzichtbare wereld reeds reëel voor hem wordt weggelegd en bewaard.
Jezus sprak: vergader u schatten, dus ijver allereerst om je talenten tot ontwikkeling te brengen en ga er dan mee werken. Wij zijn dus geen loonslaven, maar vrijwillige medearbeiders van God en zijn Zoon. In de zienlijke wereld spannen wij- ons ook in om met onze natuurlijke talenten te woekeren, zoals er staat: altijd het goede doende. Ook dan zijn we bezig met de opbouw, bevrijding en verlossing van onszelf en onze naaste, maar door het gebruik van de geestelijke begaafdheden bekwamen wij ons om via een hogere weg Gods doel, de volmaakte mensheid, te bereiken.
Zo staat er: een goed mens brengt uit de goede schat zijns harten goede dingen voort (Matth. 12:35). Welk een hemelse schatten bezaten de gelovigen in Rome niet, want de apostel kon schrijven: 'Ik heb echter, mijn broeders, zelf al de overtuiging van u, dat gij zelf reeds vól van goedheid zijt, vervuld met al de kennis' (Rom. 15:14). Zij hadden wat uit te delen, konden kennis doorgeven en hun geestelijke groei werd door dit uitdelen verrijkt, want hoe meer je uitdeler bent van de menigerlei genade Gods, hoe rijker ie wordt.
Ons loon is het kleed der gerechtigheid dat bij ons geestelijk lichaam past. Hierbij geldt dan wel, dat deze kleren de man maken, dat wil zeggen dat zij de statuur van de mens Gods bepalen. Hierdoor verschilt de ene ster in het Koninkrijk Gods van de andere. Zo sprak onze Heer tot allen die om Zijnentwil smaad en vervolging leden: 'Ik zeg u, gij , die Mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte (aller dingen), wanneer de Zoon des mensen op de troon zijner heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten' (Matth. 19:28).
In Jacobus 5:3 staat: 'Gij zijt schatten gaan opleggen, terwijl het de laatste dagen zijn'. De apostel bedoelt: jullie staan in de branding van de eindtijd. De demonen vallen harder aan dan ooit tevoren. Blijf dan niet aards gericht denken, want 'indien je schatten in de hemel verzamelt, kan de duivel je dit bezit niet ontroven. Wie zich evenwel alleen bij de aarde bepaalt, verliest het contact met God.
Het scheppingsgebod luidt: onderwerp de aarde. De innerlijke mens moet dus over de natuurlijke dingen heersen en er niet aan onderworpen zijn. Dit is hij, wanneer hij er al te zeer aan gehecht is. Zijn schat moet boven zijn. Daarom is de ware christen gewend om de belangrijkheid van zijn aards bezit te relativeren. Hij gaat er niet in op, want transit glona mundi, de grootheid van de wereld vergaat. Vanuit deze hemelse gezichtshoek kon Lucas zelfs de gedachte accentueren: 'Verkoopt uw bezittingen om aalmoezen te geven. Maakt u beurzen, die niet oud worden, een schat, die nooit opraakt, in de hemelen, waar geen dief bij komt en geen mot ze schaadt. Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn' (Luc. 12:33,34). Christenen zijn primair en voor alles hemelburgers!