Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de Bergrede
door J.E. van den Brink

 
vorige pagina inhoud volgende pagina

1. Zaligsprekingen

(Mattheüs 5:1-12)
 

Introductie 


1,2. Toen Hij nu de scharen zag ging Hij de berg op en nadat Hij Zich had nedergezet, kwamen zijn discipelen tot Hem. En Hij opende zijn mond en leerde ben, zeggende:

Onze Heer gaat niet zoals in Marcus 3:13 verhaald wordt, de berg op om Zich bij het zien van de volksmassa, terug te trekken, teneinde met zijn leerlingen alleen te zijn en een rustig gesprek met hen te hebben. Hij nicht Zich daarentegen tot de scharen (7:28). Hij onderwijst hen in de open lucht, gezeten op een berghelling, terwijl zijn leerlingen in een kleine groep om Hem staan. Iets verder bevinden zich dan de duizenden luisteraars die een grote kring om hen vormen.

Het evangelie van Jezus is niet bestemd voor een kleine elite, zoals dit met de meeste heidense godsdiensten het geval is. Het wordt verkondigd aan een menigte, met wie de Farizeeën geen gemeenschap wilden hebben. Zij krijgen hier op deze berg niet zoals van de Sinaï de wetsvoorlezing, maar de Zoon van God is nu de verkondiger van de volmaakte wet, die der vrijheid, dit wil zeggen die zich richt tot mensen, die van hun vijanden verlost zonder vreze in heiligheid en gerechtigheid zouden leven (Luc. 1:74,75).

Hun gerechtigheid zou immers meer overvloedig zijn dan die der schiftgeleerden en Farizeeën (5:20-48). Wij weten de naam van de berg der zaligsprekingen niet, maar uit Lucas 6:17 blijkt de plaats waar Jezus sprak een bergplateau te zijn, waarschijnlijk in de buurt van Kapernaüm. Naar de gewoonte van die tijd ging Jezus bij zijn onderwijs zitten (Luc. 4:20).

Dan doet Hij zijn mond open, een Semitische uitdrukking om de belangrijkheid van het gesprokene aan te geven (vergelijk Hand. 8:35 en 10:34). Als de Heer zijn discipelen en de scharen om Zich op de berg verzamelt, gaat hier eerst iets aan vooraf. In Mattheüs 4:23-25 staat, dat Hij in de synagogen van Galilea het evangelie van het Koninkrijk had gepredikt. Zijn faam had zich verspreid en men bracht Hem allerlei kranken, die met verschillende ziekten en kwalen behept waren, ook bezetenen en lijders aan vallende ziekte en lammen; en Hij genas ze allen.

Ook op het bergplateau werden velen genezen (Luc.6:17-19). Opmerkelijk is dat hier de ziekten in willekeurige volgorde worden genoemd. Alle beschadigingen hebben immers dezelfde demonische oorzaak en allen genezen volgens hetzelfde principe van het Koninkrijk Gods.

 

Nederigheid 


3. Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.

Het Griekse woord, dat hiervoor 'arm' gebruikt wordt, heeft tot grondbetekenis 'buigen, zich tegen de grond drukken, kruipen'. Het werd voor bedelaars gebruikt, dus voor arme mensen die in nood verkeerden. In Lucas 6:20 staat: 'Zalig, gij armen, want uwer is het Koninkrijk Gods'. Voor deze armen bestond in het Israël van Jezus' dagen geen blijde boodschap. Het was voor hen immers onmogelijk zich een geestelijke status te verwerven. Het juk dat hun door de Farizeeën en schiftgeleerden namens de ouden opgelegd was, drukte zwaar.

Er waren 613 geboden en verboden, die de 'vrome' Israëliet dagelijks in acht had te nemen, iets dat niet met armoede en harde arbeid te combineren viel. Daarom was de schare die de wet niet kende en ze dus ook niet onderhield, vervloekt, dat wil zeggen prijsgegeven aan de machten der duisternis. Ze telden religieus niet mee (Joh. 7:49).

Terecht spreekt Mattheüs van armen in de geestelijke wereld, of 'geestelijk armen' (Lutherse vert. en Leidse vert.). Ook nu, na bijna tweeduizend jaar, zet de Heer Zich onderons en Hij ziet de mensen die zonder herder zijn, aan, en spreekt: 'Zalig de armen van geest, want hunner behoort het rijk der hemelen'. Daar zitten ze voor Hem, de kleinen en de geestelijk onderontwikkelden, die nog nooit deel hebben gehad aan de onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde met de vrede die alle verstand te boven gaat.

Ze zijn misschien opgegroeid in keurige gezinnen, zelfs christelijke, maar waar de inhoud van de gesprekken ging over eten, drinken, huwen en ten huwelijk geven, en waar hun geest nimmer aan bod kwam. Ook in hun samenkomsten vinden ze geen rijkdom van geest en geen grootheid van geest, want alles is gericht en ingesteld op het kleine, het vormelijke, op uitwendigheden en traditie.

Velen behoren tot deze kleinen van geest, met hun platvloerse gesprekken over de dingen van deze aarde, met hun kleingeestigheid, hun ruzietjes over de natuurlijke dingen en hun burgerlijke kritiek op andere gelovigen. Het zijn vaak keurige mensen, wier huizen goed in de verf zitten en wier kleding goed is verzorgd. Onze Heer kent de mentaliteit dezer christenen, die gezelligheid en knusheid zoeken, maar wier geest zo arm is, dat zij zich niet boven het alledaagse leven kunnen verheffen.

Ook hun godsdienstige interesse gaat niet uit boven het aardse niveau. Hun visie op de hemel bepaalt zich tot de zalige woning hierboven, misschien met een tuintje voor en achter, waarin zij te midden van hun familiekring het aardse bestaan op een wat luxueuzer wijze kunnen voortzetten. Hun denken is op het aardse gericht en de komst van het Koninkrijk verbinden ze met een natuurlijk volk Israël en de overwinning van dit Koninkrijk met het gebruik van aardse wapens.

Ze bezitten geen rijkdommen van geest, want zij hebben de schatten in de hemel nimmer kunnen verzamelen, daar hun geest zich nimmer heeft ontplooid en de onzienlijke wereld voor hen gesloten is. De oplossing van hun probleem verwachten zij van hetgeen de 'armelijke en zwakke wereldgeesten' - die de bundeling der menselijke geesten vormen - hun kunnen bieden. Als deze natuurlijke mensen iets overkomt, zijn ze nergens meer. Bij ellende, ziekte en zorg zijn ze radeloos en zonder hoop.

Onder de scharen van armen van geest bevinden zich ook de gebondenen en afgeremden. Ze kunnen in het Koninkrijk der hemelen niet binnengaan, omdat hun geest in slavernij is. Zij worden als door de wind voortgedreven of onderdrukt, en niemand zorgt voor hun ziel. De vele leringen helpen hen niet verder. Zij wegen hun geld af voor wat geen brood is en hun vermogen voor wat niet verzadigen kan. Zij zijn bang voor het leven, zien om naar een helper, maar niemand begrijpt hen, omdat de sleutel der kennis is weggenomen.

Zij worden een prooi van de machten van de afgrond en gaan onder, want niemand staat in de onzienlijke wereld voor hen op de bres. De armen van geest hebben in onze dagen geen visie meer. Hun leiders zijn uitgepraat of repeteren nog wat oude dingen en vluchten daarna in allerlei natuurlijke aktiviteiten. Voor hen brengt Jezus ook nu een blijde boodschap van verlossing, genezing en herstel. Hij opent voor hen een weg om te kunnen functioneren in de hemelse gewesten.

Onder de scharen die naar Jezus luisteren, zijn ook de rijken van geest, de sterke geesten, de cultuurmensen, de humanisten en morele herbewapeners, de leiders wier krachtige, menselijke prestaties bewondering afdwingen. Hun levenswijze en hun visie stijgen ver uit boven die van de armen van geest. Maar de Heer zegt: 'Maar wee u, gij rijken, want gij hebt uw vertroosting reeds' (Luc. 6:24).

Het is moeilijk voor een geestelijk rijke om de dwaasheid der prediking te aanvaarden en zo het Koninkrijk Gods binnen te gaan. Hij moet immers zijn educatie, zijn kunst, zijn filosofie, zijn invloed opgeven ter wille van het Koninkrijk Gods. Voor hem zal moeten gelden: 'Maar alles wat mij winst was, heb ik om Christus' wil schade geacht. voorzeker, ik acht zelfs alles schade, omdat de kennisvan Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat'.

Wat heeft de mens van deze zaligspreking van Jezus gemaakt? Men heeft het geschonden-zijn verheerlijkt en gemeend dat Jezus zijn zegen uitsprak over het werk van de duivel. Maar Jezus bedoelde niet dat het een genade is, als men een imbeciel kind heeft of een geesteszieke vrouw, maar Hij ontsloot ook voor hen het Koninkrijk der hemelen. Hij schreef niemand af - geen tollenaren, geen zondaren, geen homoseksuelen, geen zieken, geen gebondenen en geen gestoorden. Want Hij genas hen allen en maakte hen vrij!

Hij ontsloot ook voor hen de feestzaal van het Koninkrijk Gods met zijn vreugde, vrede en gerechtigheid. Hij wilde zeggen: 'Ik open je een weg, dat je zalig wordt. Ik voer je ook in het hemelse Koninkrijk'. Zoals Hij eenmaal zei van de kinderen: 'Hunner is het Koninkrijk der hemelen', zo zegt Hij hier, dat het ook bestemd is voor armen van geest. Zalig zijn betekent: ingaan in de goede zijde van het Koninkrijk der hemelen - dat is het Koninkrijk Gods - en dit ook binnenin zich hebben.

Soms wordt het woord 'arme' (ptochos) ook door bedelaar vertaald en wel speciaal in verband met zijn droeve omstandigheden. In Lucas 14:13 staat: 'Wanneer gij een gastmaal aanricht, nodig dan de bedelaars'. Bij de gelijkenis over de verontschuldigingen moet de slaaf de straten van de stad ingaan om de bedelaars tot de maaltijd te brengen (Luc. 14:21).

In de geschiedenis van de rijke man en de arme Lazarus is sprake van een 'bedelaar' (Luc. 16:20). In vers 22 heeft onze vertaling weer het woord 'arme' gebruikt. Wij zouden dus ook in onze tekst kunnen lezen: 'Zalig de bedelaars in geest', daarbij denkende aan de woorden van Jezus: 'Indien dan gij hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden?' (Luc. 11: 13, vergelijk in de Bergrede hoofdstuk 7:11).

Wanneer een arme van geest tot Jezus komt en door Hem met zijn Heilige Geest gedoopt wordt, ontvangt zo'n persoon een inwonende, geestelijke kracht, waardoor hem niets meer onmogelijk wordt. Zegt de apostel met: 'Gezegend zij de God en Vadervan onze Here Jezus Christus, die ons niet allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus (zijnde)'? De Heer wil ook de armen van geest overplaatsen in de hemelse gewesten en de Heilige Geest maakt het hun mogelijk te bedenken de dingen die daar zijn, daar te wandelen, te strijden, te overwinnen en daar zijn schatten te vergaderen.

De 'kleine' mens wordt door dit evangelie losgemaakt van zijn gebondenheden en uitgetild boven de dingen van deze aarde. Hij staat als op een bergtop en leeft in de geestenwereld. Zalig zijn betekent de verheffing van het menselijke leven op een hoger niveau. De Heilige Geest, die kennis heeft van alle dingen en zelfs de diepten Gods doorzoekt, wil van zijn rijkdommen meedelen aan de bezitloze geest, waarmee Hij samenwoont. Hij wil de leiding nemen in het leven van geest, ziel en lichaam om de mens langs de juiste weg naar de volmaaktheid te voeren. Zalig de armen van geest, want ook hen wenkt dit einddoel des geloofs.

 

De zuchtende schepping 


4. Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden.

De tweede heilsbelofte die Jezus op de berg uitsprak, was: 'Zalig die treuren of rouw dragen, want zij zullen vertroost worden'. Treuren is een uiting van verdriet. Men constateert afwijking, beschadiging of een tekort naar lichaam, ziel of geest, en hunkert naar een volledig herstel. Treurende mensen zijn verleid, aangevallen of overweldigd door de boze. Velen wilden dit niet, maar kwamen in een situatie waar zij eronder door gingen. Het bijbelse treuren staat in verband met het geknecht worden door duistere machten.

De mens is zich dan bewust van de vloek, die op hem rust, zoals er staat: 'Het land treurt vanwege de vloek', of 'wij weten dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht' (Jer. 23:10 St. Vert. en Rom. 8:22).

Wij behoren aan het woordje 'treuren' geen 'vroom' tintje te geven. Enkel treuren geeft geen baat. Daarom ligt de oplossing niet in de wereldmijding of in het zwart gaan 'vanwege 's vijands dwingelandij. De Heer spreekt hier zijn zegen niet uit over een vermoeid pessimisme of over doffe melancholie. Evenmin bedoelt Christus hier een droeve schijnheiligheid of geklaag over slechte tijden en slechte zeden. Hij zegent niet hen die in boete, gejammer en rouw blijven hangen en zich vermelen in getreur.

Deze continu treurenden zien permanent achterom en spreken: 'Jeruzalem blijft gedenken, in de dagen van haar ellende en omzwerving, al de kostbaarheden, die zij bezat in de dagen van weleer' (Klaagl. 1:7). Daarom worden zij nimmer vertroost, want de denkbeeldige schatten uit het verleden vormen geen enkel lichtpunt voor het heden, noch voor de toekomst. Omdat zij in het heden geen troost hebben, betekent het 'christelijke geloof voor deze treurende neen leven onder een sombere druk en het is voor hun kinderen een miserabel zwaar juk.

Wie in het verleden terugblikt en het zoekt bij de vaderen en voorvaderen, vindt oorzaak tot droefheid. Want de schatten, die dezen verzamelden, waren geen zegeningen uit de hemelse gewesten. Bij hen vinden wij geen bevrijding, verlossing, genezing, doop in de Geest, geen overwinning en geen feestvreugde. Terugziende kan daarom worden gezegd: 'Vele herders hebben mijn wijngaard verwoest, mijn akker vertrapt, mijn kostelijke akker gemaakt tot een woeste steppe, zij hebben hem tot een woestenij gemaakt; treurig, verwoest ligt hij vóór Mij (Jer. 12:10,11).

Paulus tekende de treurigheid van zijn vroeger leven en daarmee ook die van zijn gebonden voorgeslachten en tijdgenoten, met de woorden: 'Want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb' (Rom. 7:15). De zogenaamde treurenden in onze tijd gaan zelfs zover, dat ze zeggen: 'Als je iets graag wenst, zal het wel zonde zijn'. Daarom doet men bij voorkeur wat men niet wenst: men loopt in zwarte kleren, leest verouderde schrijvers, die geen boodschap hebben voor onze brandende tijd; dwingt zich tot een saaie kerkgang, doet boete, houdt lange nachtbidstonden en vast. Is het wonder dat deze treurenden nog steeds met Paulus vóór zijn verandering van denken, kunnen uitroepen: 'Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen?' (Rom. 7:24).

Treuren betekent het verliezen van levenskracht, het wegkwijnen. Wanneer gezegd wordt, dat de wijnstok treurt, betekent dit dat hij zijn bladeren laat hangen, niet aan zijn doel beantwoordt en geen vrucht draagt. Wie treurt, kan zich niet boven zijn verdrukking of beschadiging verheffen. Hij kan ook niet tegen de omstandigheden op, waardoor de duivel hem wil overheersen.

Toch zoekt de mens een uitweg uit deze impasse. Velen verwachten de oplossing in de schone schijn van de wereld met haar duivelse machten van geld en hartstocht, of trachten vergetelheid te vinden in werk of amusement. Zij zeggen: 'Kop op. Leer met je moeilijkheden leven. De tijd heelt alle wonden. Vergeet je zorgen. Durf te leven'. Ze zijn als de rijke man, die zijn deel in de tegenwoordige wereld had. Zij verblijden zich in de schatten van deze aarde, maar de Heer zegt: 'Wee u, die nu lacht, want gij weet niet dat gij arm en naakt zijt in het Koninkrijk der Hemelen'.

Jezus bedoelt: 'Zalig die treuren, want er is een weg tot ontkoming'. Zoals Hij in zijn eerste zaligspreking de armen van geest volle rijkdom beloofde, zo ligt in deze zaligspreking een belofte van volkomen heil voor degenen die in hun treuren zich tot Hem om vertroosting wenden. De weg voor iedere treurende is: het constateren van de beschadigingen, het verlangen naar herstel, het toevlucht nemen tot Jezus Christus, en het zetten van de voet op de weg des heils.

Toen de Meester nog op aarde was, sprak Hij: 'Kunnen soms bruiloftsgasten treuren, zolang de bruidegom bij hen is?' (Matth. 9:15). Zolang de Heer bij zijn discipelen was, waakte Hij over hen. Hij verloste hen, genas hen, en bewaarde hen in de naam die de Vader Hem had gegeven. Toen Hij heenging, zond Hij zijn plaatsvervanger, de Trooster. De treurenden worden vertroost, omdat Jezus de Doper is met de Heilige Geest. Deze troost, omdat Hij de mens helpt bij diens herstel. Wij leven in het jaar van het welbehagen des Heren en de dag der wrake van onze God, dat wil zeggen in de tijd dat de Heilige Geest de mens bijstaat in het verdrijven van de boze machten en door zijn regenererende kracht de verslagen mens opricht.

Daarom worden as en rouw verwisseld voor hoofdsieraad en vreugdeolie. De treurenden van Sion, dus de gelovigen, ontvangen een lofgewaad voor een kwijnende geest (Jes. 61:2,3). Een terneergeslagen geest is als een bloem, die haarkopje laat hangen. Men treurt, omdat men het contact met God doorzonde, ziekte of omstandigheden verloren heeft. Maar de Geest van God wil wonen 'bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven' (Jes. 57:15).

Er is een weg tot ontkoming voor de armen van geest, voor de zieken, voor de zondaars, voor de geestelijk gestoorden en voor de treurenden. Deze weg leidt hen uit de duisternis naar de zaligheid van het godsrijk. Hij is eeuwen lang verborgen gebleven, maar in onze tijd hebben we hem weer ontdekt. De treurenden behoeven niet te wachten op zaligheid tot na hun sterven, maar het is nu de welaangename tijd. De Heer sprak immers: 'Heden is dit Schriftwoord voor uw oren vervuld' (Luc. 4:21).

Nu mogen wij zingen: 'Hij heelt gebrokenen van harte en Hij verbindt ze in hun smarte'. Zij worden naar zijn woord hersteld, genezen, bevrijd en vervuld met zijn Geest. Wie de weg van Jezus kiest en daarop volhardt, zal dit ervaren. Dan komt het ogenblik dat de treurende vertroost is. Dan is hij hersteld, en de beschadigingen zijn weggenomen. 'Breekt uit in gejuich, jubelt eenparig, puinhopen van Jeruzalem, want de Here hééft zijn volk getroost. Hij hééft Jeruzalem verlost' (Jes. 52:9).

Deze verlosten zullen wandelen op de hoge, heilige weg. 'Zij zullen met gejubel in Sion komen; eeuwige vreugde zal op hun hoofd zijn, blijdschap en vreugde zullen zij verkrijgen, maar kommer en zuchten zullen wegvlieden' (Jes. 35:10). Het is het begin van het grote herstel, waarnaar de treurende schepping met reikhalzend verlangen uitziet. Het feest gaat door!

 

De zachtmoedigen 


5. Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.

De derde zaligspreking luidt: 'Zalig de zachtmoedigen, want zij zullende aarde beërven'. Wie zijn deze categorie en welke eigenschappen vertonen ze? Bedoelt de Heer de sentimentele traanvergieters, die steeds zo bewogen en met liefdevolle woorden over een algemene en gezamenlijke nood spreken, maar die in eigen huisgezin, kring of gemeente niets goeds opbouwen?

Zijn het de futloze ja-knikkers, die altijd aan zichzelf twijfelen en die altijd schipperen? Wordt aan krachteloze figuren zonder enige energie en pit zo'n heerlijke toekomst beloofd? Zichzelf ten voorbeeld stellende, sprak de Heer dat Hij zachtmoedig is. Wie Hem navolgt, vindt rust voor zijn ziel. Jezus was een bron van geestelijke kracht, wijsheid en kennis, maar tegelijkertijd liet Hij Zich volkomen doorzijn hemelse Vader leiden.

Zachtmoedige mensen zijn meegaande mensen. Zij zijn soepel en stellen zich open voor beïnvloeding van buiten. Jezus getuigde van Zichzelf. 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen' (Joh. 5:19). Zachtmoedige mensen worden gaarne geleid. Wie deze eigenschap mist, laat zich niet besturen. Mensen met boze geesten zijn onhandelbaar. De bijbel noemt ze in bepaalde gevallen hardnekkig en wederspannig, overeenkomende met een ongehoorzaam kind dat zich tegen zijn vader en moeder verzet.

Het is vanzelfsprekend en natuurlijk dat een kind doet wat zijn ouders gebieden. Wanneer het niet naar zijn vader en moeder wil luisteren, die het ziet, kan het ook niet God gehoorzamen, die het niet ziet. Wanneer het echter door een boze geest geleid wordt, is het niet meer afgestemd op zijn natuurlijke verzorgers, maar op de boze, rebellerende, wetteloze geest. ongezeglijkheid wordt wel geen toverij genoemd, maar zij rust op hetzelfde principe, namelijk op ongehoorzaamheid tegenover God en heet daarom afgoderij.

Omdat men in het oude verbond geen kennis bezat van het Koninkrijk der hemelen en niet in staat was een kind te bevrijden, dat is om de verharding weg te nemen, eindigde dit proces van kinderlijke ongehoorzaamheid soms met de dood. De weerbarstige zoon werd dan als een afgodendienaar door alle mannen gestenigd (Deut. 17:5 en 21:21).

Wij behoren te allen tijde een scheiding te maken tussen het kind en de macht. Wie het met hardheid en gestrengheid winnen wil, zal bemerken dat zijn gezag in deze demonische tijd tot een bespotting wordt. Zachtmoedige mensen zijn vrije mensen, die niet verhard zijn door een boze geest. Jezus sprak de zachtmoedigen zalig en zijn gemeente behoort geleid te worden door mensen die deze eigenschap in hoge mate bezitten.

Men ontvangt geen heil, omdat men arm van geest is, noch omdat men treurt, maar ook niet vanwege het feit dat men zachtmoedig, dus meegaand is. De Heer bedoelt evenwel dat Hij door de prediking aangaande het Koninkrijk der hemelen voor allen een weg tot ontkoming heeft. De zachtmoedigen, die zalig gesproken worden, stellen zich open voor de Geest van God. Jezus leidde zijn discipelen tijdens zijn leven op aarde in het rechte spoor. Hij waakte over hen en bewaarde hen. Na zijn heengaan beloofde Hij de Heilige Geest te zenden, opdat Hij allen, die deze Geest zouden ontvangen, aan waterbronnen des levens zou voeren.

Door deze Geest wordt waarheid wat de psalmist dichtte: 'Hij zal leiden 't zacht gemoed, in het effen recht des Heren'. Uw zachtmoedigheid is het tekenvan de tegenwoordigheid van de Geest des Heren. De tegenstelling van zachtmoedig is hardnekkig of wederspannig. Stéfanus sprak tot de leidslieden: 'Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij verzet u altijd tegen - de leiding van - de heilige Geest' (Hand. 7:51).

Deze Joden hadden een weerstrevende macht in zich, de geest van de satan of van de tegenstander. Jezus getuigde van hen: 'Gij hebt de duivel tot Vader' (Joh. 8:44). Om deze reden konden ze niet gehoorzamen, dit wil zeggen horen en doen wat God gebood. Mozes was een zeer zachtmoedig mens en daarom kon God hem leiden en gebruiken.

Toen hij zijn zachtmoedigheid een ogenblik verloor, stelde hij zich op één lijn met het hardnekkige volk en daarom kwam hij Met in het beloofde land, beeld van het Koninkrijk der hemelen, want mensen die niet zachtmoedig zijn, bewegen zich niet in het Koninkrijk der hemelen. Ze zijn natuurlijke christenen. Abraham was zachtmoedig; daarom kon God hem uit zijn land en uit zijn maagschap naar een onbekend land leiden.

Gods Geest leidde hem bovendien naar de innerlijke mens naar een beter, dat is een hemels vaderland. De apostel Petrus vermaande de vrouwen om dooreen stille en zachtmoedige geest hun ongelovige mannen te winnen. Zij konden dit niet doen door het dragen van sieraden of het maken van haarvlechten, maar wel door rustig en verdraagzaam te zijn. Een vrouw kan haar man niet winnen, indien zij een geest van verzet en opstandigheid heeft.

De Heilige Geest leidt nooit door geweld en daarom kunnen alleen zachtmoedige mensen voor het Koninkrijk Gods in aanmerking komen: 'die door zijn hand (zijn Geest) zich laten leiden'. De Heilige Geest wil met de geest van de mens in harmonie samenwerken. Hij wil niet weerstaan worden, want dan gaat Hij bedroefd heen. Tot de Galaten werd gezegd: 'Broeders, zelfs indien iemand op een overtreding betrapt wordt, helpt gij, die geestelijk zijt, hem terecht in een geest van zachtmoedigheid' (Gal. 6:1).

Zachtmoedige mensen maken daarom niet steeds aanmerkingen op anderen, maar trachten hen te helpen. Geestelijke mensen worden geleid door de Heilige Geest en deze brengt de mens niet tot geweld, tieren, razen en schelden. De Heilige Geest kan alleen werken met mensen die 'leidzaam' zijn, wat natuurlijk 'lijdzaam' zijn niet uitsluit. Zachtmoedigen zijn voor het woord van God als een open voor en niet als een hard bevroren grond: 'Neemt met zachtmoedigheid het in u geplante woord aan', want harde grond is niet ontvankelijk (Jac. 1:21).

Het was een schok voor de Joden, toen zij vernamen dat alleen zachtmoedigen het aardrijk zouden beërven. Zij verwachtten immers de oplossing van hun politiek probleem door een militaire zege en niet door de leiding van de Heilige Geest. Zij meenden dat het bezit van de aarde of zoals ook vertaald kan worden 'van het land' afhing van uitwendig machts- en krachtsvertoon. Maar de wereldbeërvers, die zelfs over het ganse universum regeren zullen, zijn niet de agressieven, maar de zachtmoedigen. 'Of weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen?' (1 Kor. 6:2).

Slechts mensen als de zachtmoedige Mozes kan God gebruiken, want zij zijn in staat de volkeren te leiden en te regeren in gehoorzaamheid aan Hem, door wie ze ook zelf worden geleid. Het zaad van Abraham, dat is Christus en die in Christus zijn, zijn 'erfgenaam der wereld'. In het Nieuwe Testament staat het woordje 'erven' bijna altijd in verband met geestelijke zegeningen, met een hemelse erfenis, met het eeuwige leven en met de beloften. Hier is sprake van de aarde, want God rekruteert uit de zachtmoedigen hen die 'alles beërven'.

Tot nu toe beheerst de overste dezer wereld de aarde met geweld, hardheid, dwang en onderdrukking. In de volheid des tijds worden de 'koningen der aarde' openbaar, die met hun 'Overste' regeren. Zij zijn geschikt, omdat Gods Geest hen leidt en zij daarom de wil des Vaders doen.

 

Geestelijk behoeftigen 


6. Zalig die bongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.

De vierde zaligspreking betreft hen die naar de gerechtigheid hongeren en dorsten. Deze burgers van het komende rijk Gods worden zalig genoemd. Het woord 'makarios' (zalig) wordt in het klassieke Grieks gereserveerd voor de goden die de onsterfelijkheid bezaten. Ook gebruikte men dit woord om een heerlijk aards geluk aan te duiden, bijvoorbeeld wanneer een vrouw een goede echtgenoot had of gezonde, prettige kinderen.

Het ging dus om een toestand te verkrijgen van harmonie en vrede. Het valt wel op dat deze tekst geheel moet worden vergeestelijkt, want de bevrediging van de honger en dorst geschiedt bij het deelnemen van de feestmaaltijd in het Koninkrijk Gods. Wanneer is de mens in de natuurlijke wereld hongerig en dorstig? Als hij een tekort heeft om te leven. Dan vraagt zijn lichaam om spijs en drank. Zo is het ook in de geestelijke wereld, als iemand hongerig en dorstig is naar de innerlijke mens.

Dan kan het lichaam wel goed verzadigd zijn, maar de onzienlijke mens verlangt naar iets dat zijn geestelijk leven intact kan houden en waardoor het zich verder kan ontwikkelen. De hongerige en dorstige die Jezus hier bedoelt, zoekt iets om zijn tekort aan te vullen. Bij het jagen ernaar wordt het geweten dikwijls afgestompt om maar niet te spreken: met een brandijzer toegeschroeid.

Men weegt dan zijn geld af voor wat geen brood is en zijn vermogen voor wat niet verzadigen kan (Jes. 55:2). De christen wiens geweten goed functioneert, richt zich allereerst op de geestelijke wereld, zoals de Heer later in de Bergrede zegt: 'Zoekt eerst zijn Koninkrijk en zijn gerechtigheid'. De psalmist sprak al: 'Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God, wanneer zal ik komen en voor Gods aangezicht verschijnen?' (Ps. 42:3).

Hij dorstte naar God zoals een hert snakt naar de waterstromen. Hij wist ook dat in God het antwoord was verborgen dat zijn begeerte zou stillen: 'Verzadigd met uw goddelijk beeld' (Ps. 17:8 berijmd). Iedere gelovige weet ook dat hij alleen in gerechtigheid, dus als een rechtvaardige, voor Gods aangezicht kan staan. Hij dorst dus naar gerechtigheid om zich in de hemelse gewesten te kunnen bewegen zonder besef van kwaad (Hebr. 10:22).

Zo hadden de gelovigen in het oude verbond zich ernaar uitgestrekt om rechtvaardig te leven, teneinde aan het doel van de goddelijke wet te beantwoorden. Had de Heer Abraham niet gekend, opdat deze zijn nageslacht zou gebieden dat het de weg des Heren zou bewaren om recht en gerechtigheid te doen?(Gen. 18:19).

Abraham is evenwel de vader van alle gelovigen, want zijn zegen, de gerechtigheid, is tot de heidenen gekomen in Jezus Christus (Gal. 3:14). Daarom zal leder die zich tot Hem heeft bekeerd, hongeren en dorsten naar het goede, het wetmatige, het harmonische en naar een zuivere liefdevolle levenssfeer, naar het Koninkrijk Gods met zijn vrede, blijdschap en gerechtigheid. De gerechtigheid najagen betekent dus in de rechte verhouding tot God komen en deel hebben aan de sfeer van het Koninkrijk van God.

Onder de schare die naar Jezus luisterde, zullen er zeker velen zijn geweest, die het verlangen naar deze heerlijkheden van God in zich hadden. Sommigen voelden zich wellicht als de verloren zoon met zijn heimwee naar de vader, of als een balling die zijn vaderland zoekt, of als een schipbreukeling die uitziet naar de kust. Tot hen sprak nu de Heer, staande op de grenzenvan het oude en het nieuwe verbond, dat zij verzadigd zouden worden. Ook in het oude verbond hadden velen gezocht naar de gerechtigheid, die niets anders is dan naar de wil en de gedachten van God te wandelen.

Het Farizeïsme daarentegen trachtte hieraan te voldoen door het pijnlijk nakomen van de wet. Denk maar aan de gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar, die naar de tempel gingen om te bidden. De Farizeeër, die niets wist van overweldigingen door de machten der duisternis en deze ook niet zo ervoer, omdat hij een fatsoenlijke zondaar was, bad: '0 God, ik dank U, dat ik niet zó ben als de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar; ik vast tweemaal per week, ik geef tienden van al mijn inkomsten' (Luc. 18:9-14).

Het nieuwe verbond zou overvloediger heil geven dan het oude, want dit had geen toereikende spijs en drank gebracht om een eeuwig leven te verwerven en in stand te houden. Nu ging dit veranderen. Had Zacharias niet geprofeteerd van alles wat God zou schenken, ten einde de mogelijkheid te creëren om de Heer te dienen in heiligheid en gerechtigheid al de dagen van zijn leven? (Luc. 1:75).

Zoals God zijn volk Israël in de woestijn verzadigde met manna, dat is brood uit de hemel, en water uit de rots, dat is de Geest uit Christus, zo zal Hij nu zijn volk verzadigen met gerechtigheid door Woorden Geest (1 Kor. 10:4).

De godsspraak van Zacharias beloofde daarom verlossing van zondeschuld en verlossingvan de vijand, dus van de ongerechtigheid. Zij beloofde ook heil of heling en betoning van barmhartigheid door de Allerhoogste aan de mens. Door de vervulling met de Heilige Geest mogen wij nu zingen: 't Geen Davids huis was toegezegd, dat wil Hij ons nu schenken!

Aan de heilbegerige christenen wordt vervuld: 'Zij zullen hongeren noch dorsten, woestijngloed noch zonnesteek zal hen treffen, want hun Ontfermer zal hen leiden en hen voeren aan waterbronnen' (Jes. 49:10). Zo zien we tenslotte in het einde deze belofte van verzadiging vervuld aan de grote schare voor de troon van God en van het Lam. Deze verzadigden belijden met luider stem: 'De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is en van het Lam' (Openb. 7:16,17 en 10).

 

De barmhartigen 


7. Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.

De vijfde zaligspreking is tevens de eerste die de onderlinge verhouding tussen de mensen regelt. In plaats van hardheid verlangt de Heer barmhartigheid, in plaats van egoïsme en zelfgerichtheid, onbaatzuchtigheid en liefde. De mens is verantwoordelijk voor de medemens en in het bijzonder de sterke voor de zwakke. Hij is de hoeder van zijn broeder.

De barmhartigheid is een bij uitstek goddelijke eigenschap. Ze is onlosmakelijk verbonden met zijn wezen. Wanneer de Here aan Mozes voorbijgaat, wordt uitgeroepen, dat God barmhartig, genadig, lankmoedig en groot van goedertierenheid en trouw is (Ex. 34:6).

Barmhartigheid is ook bij uitstek een kenmerk waaraan God zijn volk herkent en waardoor het ook in de wereld openbaar wordt. Zij bevat meer dan het geven van aalmoezen! Het woord 'barmhartig' staat in verband met 'erbarmen' en 'ontfermen' en het wijst, naar zijn oorsprong, op medelijden hebben. Ook de natuurlijke mens kan nog iets van deze wezenstrek van God bezitten. Hij handelt dan ten opzichte van zijn medemens en ook ten opzichte van de schepping met ontferming.

Ook God heeft immers de mens en de aarde niet verstoten, maar Zich over belde ontfermd door het creëren van het herstelplan. Zo vinden wij deze barmhartigheid terug in de Egyptische vroedvrouwen Sifra en Pua, die het gebod van de Farao om de pasgeboren jongetjes der Israëlieten te doden, weerstonden en daarmee blijk gaven barmhartig te zijn.

Denk ook aan de Ethiopiër Ebed-Melech, die Jeremia met grote voorzichtigheid uit de kuil naar boven haalde. Ook de barmhartige Samaritaan was een levend voorbeeld tot navolgingvoor leder christen en niet-christen. In de Talmud staat: 'Wie zich over de mensen erbarmt, over hen erbarmt zich de hemel'. Hier geldt evenwel ook, dat de onwetende erbuiten valt, dus de schare die de wet niet kent, want die is vervloekt (Joh. 7:49).

Daarom leerden de rabbijnen: 'Het is verboden een mens, die geen kennis van de Thora bezit, barmhartigheid te bewijzen'. In de zaligsprekingen behoren evenwel zulke buitengeslotenen erbij. Deze regel is voor leder en hij is verheven boven alle die in voorschriften staan. Zegt God niet in Hosea 6:6 in verband met uitwendige wetsbetrachting: 'Want in liefde heb Ik behagen en niet in slachtoffer, in kennis van God en niet in brandoffers'?

De namen van barmhartige, natuurlijke mensen zijn niet uitgewist uit het boek des levens en in het eindgericht roemt de barmhartigheid tegen het oordeel. Ook de beelddrager van God, onze Here Jezus Christus, was vol barmhartigheid en vol ontferming jegens allen die verdrukt, beschadigd, ziek en door de boze overweldigd waren. Zijn barmhartigheid richtte zich op het bijeenvergaderen van de verstrooide schapen van het huis Israëls en het herstellen en genezen van gebondenen en kranken.

Zijn barmhartigheid werd het heerlijkst geopenbaard, toen Hij Zichzelf als offer overgaf om alle verlorenen te redden. Bij het gezegde: hun zal barmhartigheid geschieden, kunnen we afleiden dat een barmhartig mens niet verloren gaat. Wij lezen evenwel ook dat een onbarmhartig oordeel zal gaan over hen, die geen barmhartigheid hebben bewezen (Jak. 2:13).

Het is voor een geestelijk mens die kennis heeft van de onzienlijke wereld, niet moeilijk barmhartig te zijn, want hij rekent het kwade niet toe aan de mens. Hij heeft dus geen neiging om hen die slechts door boze geesten bespeeld en gebruikt worden, hard te behandelen. De liefde tot de naaste en de liefde tot God behoren bij elkaar: 'Gij zult de Here uw God beminnen... en uw naaste als uzelf. Gods bannhartigheid bereikt de mens.

Barmhartigheid is zo essentieel in het leven van een christen, dat hij nimmer onbarmhartig, hardvochtig of liefdeloos mag zijn, want dit zou de reden zijn van een veroordeling in de dag van het goddelijke gericht. Zij die barmhartig zijn, zullen in het oordeel met mildheid worden behandeld, omdat de Heer zijn eigen gezindheid in hen terugvindt. In het gericht van de Zoon des mensen is alles wat aan een van zijn minste broeders is gedaan, aan de Heer zelfgedaan (Matth. 25:40).

De gelijkenis van de slaaf aan wie een grote schuld was kwijtgescholden, maar die een medeslaaf om een kleine schuld gevangenzette, leert ons dat wij barmhartigheid niet alleen voor onszelf moeten accepteren, maar haar ook aan anderen moeten bewijzen. Van deze onbaatzuchtige liefde zegt Jezus in Lucas 6:36 in de bergrede: 'Weest barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is'. Tot de onbarmhartige Farizeeën sprak Hij: 'Gaat heen en leert, wat het betekent: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande'. Zonder werken van barmhartigheid is het geloof dood.

 

Innerlijke zuiverheid 


8. Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien.

Met de zesde zaligspreking betreffende de reinen van hart beluisteren we een van de voornaamste en meest omvattende uitspraken van de bijbel. Wie zich in deze woorden verdiept, ervaart een gevoel van ontzag en van heiligheid, van iets bovenmenselijks en van gedachten die uit een andere wereld tot ons komen. Heiligheid en zaligheid zijn hier samengevoegd. Onze nood werd eerst uitgedrukt in de bewoordingen 'armen van geest' en 'treurenden'. De kleinen van geest en rouwdragenden vanwege hun zonden missen de krachtige inwerking van de Heilige Geest, maar de zachtmoedigen, de barmhartigen, de reinen van hart en de vredestichters staan onder diens leiding.

Zij zijn de zonen Gods die ver uitstijgen boven het natuurlijke leven, daar zij hun burgerschap en wandel in de hemel waar maken. Zij leven daar onder de leiding van de Heilige Geest (Rom. 8:14).

Jezus spreekt bij de reinen van hart over de toestand van hun innerlijke mens. De Farizeeën waren slechts geïnteresseerd bij het reinigen van de buitenzijde van de beker en van de schotel, maarvan binnen waren zij vol roof en onmatigheid (Matth. 23:25).

Bij de overgang van het oude naar het nieuwe verbond toont de Heer ons nu, dat het niet gaat om cultische, uitwendige reinheid, waaraan het Jodendom zo'n waarde hechtte. Op de bruiloft te Kana veranderde de Heer toch het water in de zes vaten. die daar neergezet waren 'volgens het reinigingsgebruik der Joden', in heerlijke wijn, die de leiders van het feest mochten uitdelen aan de bruiloftsgasten.

Met zijn prediking botste onze Heer daarom op hetgeen de Farizeeën leerden. Dezen verwonderden zich erover dat Jezus zo geheel anders sprak vanuit de heerlijkheid van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Bij het beklimmen van de berg Sion en bij het binnentreden van de heilige stad stelt het nieuwtestamentische volk de vraag: 'Wie klimt de berg des Heren op? Wie zal die godgewijde top voor 't oog van Sions God betreden?'

Het antwoord luidt dan: 'De man, die rein van hart en hand zich niet aan ijdelheid verpandt en geen bedrog pleegt in zijn eden' (Ps. 24:2, berijmd). Reinen van hart zijn zij in wier leven de zondemachten overwonnen en uitgebannen zijn, want 'uw ongerechtigheden Zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort' (Jes. 59:2).

De reinen van hart zijn evenwel sterk en zij hebben de boze machten overwonnen (1 Joh. 2:14). Onze Heer spreekt over zaligheid, over volheid van geluk, voor hen die hun hart gezuiverd hebben van slechte gedachten. Dit hadden de Farizeeën nooit gedaan en dat doen de 'vrome' geesten nu nog niet. Het hart van zulke godsdienstigen is nog vol van doodsbeenderen en allerlei onreinheid (Matth. 23:27).

'Vrome' geesten leren dat het niet mogelijk is dat men rein van hart kan zijn, want ledermens zou immers in ongerechtigheid zijn geboren en in zonde door zijn moeder zijn ontvangen! (Ps.51:7). Zij spreken daarom liever van een toegerekende onreinheid van Adamswege dan van een toegerekende gerechtigheid door het bloed van het Lam, dat de verzoening van de ganse wereld teweegbracht.

Er zijn reinen van hart maar er zijn ook onreinen van hart, dus mensen In wie de boze geesten huishouden. Dan komen uit het hart voort: 'Boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen en godslasteringen. Dat zijn de dingen, die een mens onrein maken, maar het eten met ongewassen handen maakt een mens niet onrein' (Matth. 15:19,20).

Zo heeft leder mens die een vrouw aanziet om haar te begeren, in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd (Matth. 5:28). Hij is dan een onreine van hart. Mensen met 'vrome' geesten behept spreken vanuit hun klimaat. Zij doen zich godsdienstig voor, zijn uiterlijk engelen des lichts, maar in wezen dienaren van de satan.

'Vrome' geesten maken de mens schijnheilig en tot een bedrieglijke arbeider in Gods Koninkrijk. Zij spannen zich in voor het zichtbare, voor het traditionele, hebben religieuze ijver en zijn gekenmerkt door uiterlijke wetsbetrachting. Zij vasten veel, bidden lang, raken bij bepaalde liederen in vervoering, maar zij verzuren met hun voorschriften het leven van hun naasten in de gemeente of in het gezin. Zij keren hun huis dikwijls met bezemen, wat evenwel voor de onreine geesten geen beletsel is om met vele andere en sterkere geesten terug te keren. Zo'n 'vrome' geest spreekt dan van 'zijn huis' en zijn eigendom (Matth. 12:43-45).

Onreine geesten werken vaak onder de dekmantel der vroomheid. In hun 'verbolgenheid' willen ze de overspeelster stenigen, maar ze zijn op seksueel terrein zelfgebonden. Alleen de reinen van hart zullen God aanschouwen, want God is de absoluut heilige, dit wil zeggen die volkomen afgezonderd is van de boze geestenwereld. God is één en zij die de goddelijke natuur deelachtig zijn en het beeld van Jezus gelijkvormig zijn, zijn ook één.

De ware christen is niet gespleten in zijn denken. Maar zegt de profeet niet: 'Arglistig is het hart boven alles, ja, verderfelijk is het; wie kan het kennen? Ik, de Here, doorgrond het hart en toets de nieren' (Jer. 17:9). Hoe is evenwel deze arglistigheid, dus ook onreinheid erin gekomen? God waarschuwde Kaïn al voor zijn belager, die aan de deur van zijn levenshuis stond en wiens begeerte naar hem uitging.

Als het hart door een boze geest bevrucht wordt, baart het zonde en als deze volgroeid is, brengt het de dood voort (Jak. 1:15). Wie het onkruid zaait, is de duivel (Matth. 13:39). Deze bewerkt het kwaad of rechtstreeks door inspiratie of door mensen heen. De bijbel spreekt over verleiding tot zonde, over begeerte der ogen van hen die eer en macht zoeken, over de grootsheid des levens met het verlangen om vooraan te willen lopen en door middel van geld en goederen te willen heersen.

De begeerte des vlezes is de meest laagstaande bekoring. We denken hierbij aan roken, aan drinken, aan te veel eten, aan overtrokken seksuele begeerten en aan alles wat buiten de wet van God omgaat. Ook kan de boze inwerken door middel van pressie die hij uitoefent, door overweldiging, door het opwekken van schuldgevoelens, door verleugening van de menselijke geest, doordwalingen en valse leningen, door aanvallen van ziektemachten.

De mens is onrein als hij buiten de wetten van God die heilig is, denkt en handelt, wanneer de stem van God en die van het geweten overschreeuwd worden door boze begeerten. Hierbij moet worden opgemerkt dat alle boze geesten onreine geesten zijn.

Het hemelse Jeruzalem waarin de wedergeboren christen zijn burgerschap en wandel heeft, heet de heilige stad. In haar zal niets onreins binnenkomen en de volken zullen in haar licht wandelen (Openb. 21:27,24). 'Zalig zij, die hun gewaden wassen.... maar buiten zijn de honden en de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de afgodendienaars en ieder, die de leugen liefheeft en doet' (Openb. 22:14,15).

Honden zijn onreine dieren. De hoereerders schenden het beeld van de eenheid van Christus met de gemeente. De moordenaars voeren heerschappij over leven en dood. De afgodendienaars zijn de hoereerders in de geestelijke wereld. De leugenaars hebben gemeenschap met dwaalgeesten en leringen van boze geesten; zij aanvaarden hun inspiraties en handelen ernaar. Leugenaars zijn geboren uit de vader der leugen, de duivel.

De vraag is: hoe kom ik aan een rein hart? Allereerst door de reiniging in het bloed van het Lam Gods. Wie het evangelie aanvaardt, is rein van schuld door het woord dat onze Heer heeft gesproken (Joh. 15:3).Ten tweede werkt de geest van de mens samen met de Heilige Geest teneinde de boze uit te werpen en te weerstaan. Ook kan iemand zich stellen onder de bediening van een man Gods, die hem verlost in de naam van Jezus Christus. Het is daarom voor ieder christen noodzakelijk om te bidden om geestelijke begaafdheden tot versterking van zijn eigen geest. Dan kan hij met zijn geest leven in de verborgenheid of schaduw van Gods hand (Jes. 49:2).

Wie rein is, moet rein blijven. De Heer tolereert geen dubbelhartig leven: dan weer in de Heer en dan weer in de zonde. God is licht en geen duisternis is in Hem. je kunt je leven niet mixen en af en toe de reiniging van je vroegere zonden en gebondenheden vergeten (2 Petr. 1:9). Alleen in een rein hart kan Gods Geest Zich openbaren, zijn gaven doen groeien en zijn krachten manifesteren. De meest omvattende vertroosting en allergrootste belofte is, dat de reinen van hart God zullen zien.

Er breekt een tijd aan dat de zonen Gods de volmaaktheid zullen bereiken en niet langer door een spiegel zien, in raadselen, maar van aangezicht tot aangezicht (1 Kor. 13:12). Zij zullen dan verzadigd worden met zijn beeld (Ps. 17:15).

Geen anderen dan de reinen van hart zijn ook in staat God te zien, want voor de onreinen van hart zou er geen zaligheid in zijn om de heilige God te zien. Op het oude spoor der vaderen kun je de Here niet Ieren zien, maar je zult het evangelie van het Koninkrijk der hemelen moeten aanvaarden en in je opnemen om Hem te aanschouwen. 'Reinigt uw handen, zondaars, en zuivert uw harten, gij die innerlijk verdeeld zijt' (Jak. 4:8).

Geen onréine zal immers ooit God kunnen aanschouwen. Hier gaat het niet om een zien met het natuurlijke, blote oog, want wij weten dat God geest is, maar 'als ziende de Onzienlijke' (Hebr. 11:27). Dit 'zien' stelde Mozes in staat de toom van de Farao te trotseren en wonderen en tekenen te verrichten. In de rotsholte heeft God hem eenmaal met zijn hand bedekt, dit wil zeggen dat de Heilige Geest over hem kwam en de kracht des Allerhoogsten hem overschaduwde.

Toen zag hij in vervoering des geestes de heerlijkheid des Heren (Ex. 33:18-23, vergelijk Luc. 1:35). Aan het einde van zijn beproevingen zag Job wie zijn ware vijand was geweest. Hij begreep de betekenis van de monsterachtige dieren die hem hadden belaagd en wier geweld uitvoerig wordt afgeschilderd. Hij zag toen ook wie God werkelijk is: uit het einde dat de Heer deed volgen, zag hij dat de Here rijk is aan barmhartigheid en ontferming (Jak. 5:11).

De satan had zijn hand tegen Job uitgestrekt en niet God, en hij was in de macht van de satan geweest (Job 1: 11, 12). Job erkende: 'Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd' (Job 42:5). Wij merken hierbij op dat Job zelfs in diepste ellende niet had gezondigd en kon getuigen dat zijn hart rein was. Voor de reinen van hart geldt: 'Wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is. En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is' en 'een ieder, die zondigt, heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend' (1 Joh. 3:2,3,6).

Men ervaart pas wat klaar en helder water is, wanneer men het drinkt. Men ziet wie zijn vrienden zijn, wanneer men in nood is. Wij zien wie God is, als wij zijn wezen leren kennen, zijn gedachten verstaan en zijn werken opmerken. Onze Heer sprak: 'Wie Mij ziet, ziet de Vader'. Jezus lijkt op Hem en drukt zijn wezen uit. Als de Heer door zijn Geest in ons woont, zal God Zich ook 'm ons openbaren. Zonder reiniging des harten kun je God niet zien en ben je ook zijn medearbeider niet, want je werkt Hem tegen.

Er staat: 'Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien' (Hebr. 12:14). In een dubbelhartig mens kan de Heer niet tonen wie Hij werkelijk is. Hij kan dus niet in hem gezien worden. Hij kan zijn volheid niet in hem openbaren en zo'n mens mist zijn vrede. Wie liefde heeft uit een rein hart, dus wie niet gebonden is, kan zijn medemens iets schenken (1 Tim. 1:5).

Door zijn vermaan besmet zo iemand zijn naaste niet, irriteert hem met, maar herstelt hem. Iemand die een ander vermaant door de liefde uit een rein hart, maakt hem los van een macht, trekt hem ergens onder uit en voert hem in hogere regionen. Wie God ziet, kent Hem en leeft uit diens eeuwig raadsplan dat tot redding en tot herstel is van de mens.

 

De vredemakers 


9. Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden.

De zevende zaligspreking houdt zich bezig met de vredemakers en de vreedzamen. In hun leven is afwezigheid van levensstoornis. Door de zonde werd juist het leven in al haar facetten aangetast, dus verstoord. Daar God de bron van alle leven is, wordt door de ongerechtigheid in de eerste plaats de goede verhouding met Hem ontwricht.

Een vredelievende geest bewerkt rust en harmonie, maar waar zijn geest ontbreekt, ontstaat verwarring en disharmonie. Om de geest van de mens te versterken gaf onze Heer ons de Heilige Geest en sprak Hij: 'Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u; niet gelijk de wereld die geeft, geef Ik hem u' (Joh. 14:27).

'God is geen God van wanorde, maar van vrede' schreef Paulus tot de Corinthiërs die van geen tucht wilden weten (1 Kor. 14:33).

'Hij is onze vrede' en 'de God des vredes' (Ef. 2:14 en 1 Thess. 5:23). Daarom was het leven voor de zondeval vol vrede. Er was toen geen contactstoornis tussen God en de mens, maar ook niet tussen het eerste mensenpaar, dat in serene rust leefde. Er was geen enkele stoornis in hun leven: geen angst, verdriet, pijn, verdrukking, ziekte, leugen, verwarring en ook geen echtelijke ruzie.

Toen de vrede met God verloren was, kwamen ook de tegenstellingen en de contactstoornissen tussen de mensen onderling en ook was er onvrede in de mens zelf, 'want de goddelozen hebben geen vrede'. 'Ze zijn als de zee, zo opgezweept, dat zij niet tot rust kunnen komen, en wier wateren slijk en modder opborrelen' (Jes. 57:20,21).

Vanaf het begin was het Gods plan deze droevige toestand te doen ophouden en de vrede en de harmonie te herstellen. Daarom juichten de engelen bij de geboorte van Jezus Christus erover, dat er weer vrede op aarde zou zijn. God had ondanks alles een welbehagen in mensen en Hij schonk de 'Vredevorst' (Jes. 9:5).

Door Hem ging de Schepper de vrede herstellen, nadat door het bloed des kruises alle dingen weer met Hemzelf waren verzoend, hetzij wat op aarde, hetzij wat in de hemelen is (Kol. 1:20).

Jezus schonk ons constante vrede des harten en wel voor alle omstandigheden in ons leven. Wij zijn immers tot 'vrede geroepen' (1 Kor. 7:15). Teneinde de vrede te herstellen, gebruikt onze Heer medearbeiders, die helpen om de onrust en alles wat het waarachtige leven belemmert, weg te nemen en op te ruimen. De Heer spreekt over vredestichters, dit wil zeggen over bouwers aan de vrede. Dit kunnen alleen mensen zijn, die zelf de vrede liefhebben en kennen. Daarom spreken andere vertalingen over de 'vreedzamen'.

De vrede was en Is op aarde zo ver te zoeken, dat men zich zelfs geen toestand zonder levensstoornis kan indenken. Men neemt de wanorde maar voor lief en zegt: zo is het leven nu eenmaal. Het is evenwel Gods bedoeling om zelfs eenvrede te geven die alle verstand te boven gaat (Filip. 4:7).

De intenties van de boze zijn juist om de vrede in al zijn facetten van de aarde weg te nemen (Openb. 6:4). Ook hij zoekt medearbeiders om zijn destructief werk te doen en te voltooien door de 'zonen' des verderfs (2 Thess. 2:3). Om de intermenselijke verhoudingen aan te tasten gebruikt hij onruststokers, twistgierigen, ontevredenen en verder goddelozen en zondaars. Hij gebruikt mensen die zelf geen vrede bezitten, die negatief en kritisch zijn ingesteld. Dezen jagen niet naar vrede, maar stichten moeite en onrust.

De gemeente moet daarom een centrum zijn van vrede, rust en harmonie. Jezus roept het uit: 'Komt tot Mij, allen die vermoeiden belast zijt, en Ik zal u rust geven' (Matth. 11:28). Hij is het hoofd van de gemeente en onder zijn vleugelen vinden de aangevochtenen, de geïrriteerden, de zieken en gebondenen verlossing, genezing en herstel. Daar zijn bij uitstek de vredestichters die hun Heer navolgen, en gehoorzaamt het geestelijk volwassen lid zijn voorgangers en onderwerpt hij zich aan hen, want zij zijn het die waken over zijn ziel (Hebr. 13:17).

Daar bewaart men de eenheid des geestes door de band des vredes (Ef. 4:3). De Staten-kanttekenaars wijzen erop dat het woord 'vreedzamen' in de oude vertaling de betekenis heeft van 'vredemakers', die niet alleen voor zichzelf vreedzaam zijn, maar ook bij anderen de vrede bevorderen'. Zij jagen naar vrede met allen en naar de heiliging of reinheid, zonder welke niemand de Here zal zien (Hebr. 12:14). De wijsheid die ze hebben om vrede te maken is van boven en zij is zuiver (Jak. 3:17).

De vredestichters zijn gekenmerkt door de vrucht des Geestes die zij bezitten, namelijk van goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. Met een zacht antwoord keren zij de grimmigheid af (Spr. 15:1). Hoe kan dan zo'n christen, die zelf de vrede in het hart heeft en kent, anderen helpen om de harmonie en de rust te verkrijgen? In de eerste plaats door ze de waarheid te doen kennen dat God alleen vrede wil en zoekt, en dat de machten der duisternis de onruststokers en vrederovers zijn.

Ten tweede om hen te leren deze rustverstorende geesten te onderscheiden, te weren en daarbij een helpende hand te bieden. De vredestichters worden zalig gesproken en ontvangen de belofte dat zij zullen uitgroeien tot 'zonen Gods', zoals er in vele vertalingen terecht staat. Zij zijn ook de toekomstige bouwers in het duizendjarige vrederijk. In de antieke wereld was het predikaat 'vredestichter van het aardrijk' een eretitel voor onoverwinnelijke heersers, die zich bovendien sinds de tijd van Alexander de Grote, zonen Gods lieten noemen.

Dit soort vredestichters bracht bijvoorbeeld de Romeinse vrede tot stand, maar ze hadden hem met geweld gevestigd en daarom verkeerde de wereld bij de geboorte van Jezus ten tijde van keizer Augustus in rust. Deze vrede werd in stand gehouden en bevorderd door het beroemde Romeinse recht, dat zich in Rome gedurende een periode van ongeveer 1000 jaar had gevormd en dat op de rechtspraak in vele delen van de wereld een grote invloed heeft uitgeoefend.

Dit recht verzekerde een uiterlijke veiligheid en rust, maar de door onze Heer aangeduide vredestichters verspreiden de genade Gods. Zij leven in volkomen gemeenschap en harmonie met de hemelse Vader, want zij worden door de Geest geleid. Zij zijn daarbij de erfgenamen van God en de mede-erfgenamen van Christus (Rom. 8:14,17).

Niet de vrede-verstoorders worden zalig geheten, maar de vredestichters worden behouden, dat wil zeggen: ontvangen de kroon die de rechtvaardige Rechter geeft aan de volwassen geestelijke mens. Nooit is het de bedoeling van God geweest, dat zijn Koninkrijk te vuur en te zwaard of door onverstandige ijver of door geest drijverij met geweld zou worden verbreid. De zonen Gods zijn de ware vredebrengers in deze wereld vanwege de werkingen van de Heilige Geest, die in hen woont en Zich in hen en door hen openbaart.

 

Vergelding voor het lijden 


10. Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.

De vredelievendheid van de vredestichters die Jezus ons in de bergrede voorhoudt, moet geen valse illusies wekken, want de achtste zaligspreking gaat over de vervolgden. Wie als rechtvaardige leeft, moet erop bedacht zijn dat hij onrecht zal lijden. Men kan ook zeggen dat men vervolging lijdt om de waarheid, want de gerechtigheid is de openbaring in de zichtbare wereld van de waarheid of van de gedachten Gods in de onzichtbare wereld. De waarheid is het fundament van de gerechtigheid. Zo berust de gerechtigheid van de wet op de waarheid.

Onze Heer deelt ons mee dat de liefde Gods die in onze harten is, beantwoord zal worden met haat, barmhartigheid zal worden misbruikt en van eerlijkheid zal men trachten te profiteren. Wie werkelijk als christen leeft, zal niet overal sympathie ontmoeten. De ware christen ondervindt niet altijd waardering, maar dikwijls miskenning. krijgt niet altijd aanhang maar vaak tegenstand. Er zijn immers al te veel mensen die zedelijk en religieus wandelen overeenkomstig de loop dezer wereld, dus die onder invloed staan van de god dezer eeuw of zoals een dichter zei: van de goden van de tijd.

Er is een autoriteit van de 'lucht' of van de boze engelen, een georganiseerde negatieve kracht vanuit de wereld der onheilige geesten, die de rechtvaardigen en waarheidslievenden haat. Er zijn legioenen van gevallen engelen die onderde machtvan Beëlzebul zijn verenigd om de kinderen Gods 'met vuisten te slaan'. Paulus schreef in Efeziërs 2:2 over een 'luchtmacht' van geesten, die werkzaam is in de mensen die aan God ongehoorzaam zijn.

Deze geestenwereld leidt de gedachten en handelingen van de ongehoorzamen in wetteloosheid en ongerechtigheid. Zij houden de waarheid in ongerechtigheid ten onder (Rom. 1:18). Tegenover de zonen Gods staan de zonen der ongehoorzaamheid, wier leven wordt bepaald door de demonen. Daarom zal het de ware christen niet bevreemden, wanneer de vuurgloed der beproeving over hem komt, want hij heeft deel aan het lijden van Christus, en vult zelfs aan wat aan de verdrukkingenvan Christus ten behoeve van zijn lichaam, dat is de gemeente, ontbreekt (Kol. 1:24).

Het gaat hier dus over het resultaat dat de christelijke levenswijze met zich meebrengt. De ware christen wordt in deze wereld, ook in de 'vrome', gediscrimineerd als een andersoortig mens, want hij is 'geheel anders'. De apostel schreef: 'Indien gij door de naam van Christus smaad lijdt, zijt gij zalig, daar de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods op u rust' (1 Petr. 4:14). Vervolging brengt lijden met zich mee en hier is sprake van vervolging ter wille van de gerechtigheid, dus ook ter wille van de waarheid.

Je doet het goed en je komt erdoor in verdrukking. Zo werd de rechtvaardige Job rechtstreeks door de satan In zijn lichaam en in zijn bezit aangevallen, hoewel hij geen kwaad had gedaan. Zijn vrienden werden bovendien gebruikt om zijn lijden te verzwaren. Jezus werd vervolgd en Hij vroeg aan zijn belagers: 'Waartoe tracht gij Mij te doden? Om wat voor goede werken wilt gij Mij stenigen?' Hij werd vervolgd omdat Hij de wet van God ‘in zijn binnenst ingewand' droeg.

Hij leed om der gerechtigheid wil en om de waarheid die Hij predikte. En een dienstknecht is niet meer en beter dan zijn Heer. Paulus constateerde: 'Trouwens, allen, die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden' (2 Tim. 3:12). Jezus sprak evenwel: 'Want hunner is het Koninkrijk der hemelen'. De vervolgden behoren niet tot de aarde maar tot het rijk van God. Hun is mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus zijnde en blijvende (Ef 2:6).

Zij zijn zalig, omdat zij leven in de tijd van het welbehagen des Heren. Onder hen zullen uiteindelijk de zonen Gods worden geopenbaard. Zij leven in de tijd van het heil, van de genezing, van de heling, van de bevrijding en van het herstel. De apostel Paulus kon al schrijven: 'Nu is het de dag des heils' en hoeveel te meer kunnen wij dit na tweeduizend jaar beamen. Tegelijkertijd was hij evenwel als medewerker Gods 'in veel dulden, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, in slagen, in gevangenschappen, in oproeren, in moeiten, in nachten zonder slaap, in dagen zonder eten' (2 Kor. 6:4,5).

Onder de vervolgingen die hij op aarde ondergaat, heeft de christen evenwel een uitwijkmogelijkheid naar boven. Daar wandelt hij, daar strijdt hij, daar overwint hij en bezit hij de rust en de vrede die het natuurlijke verstand te boven gaan. Laat dus niemand denken dat de bergrede een aanhangsel zou zijn van aardse wetten of zelfs van de tien geboden. De Joden hadden evenals vele christenen in onze dagen een natuurlijke voorstelling van het Koninkrijk der hemelen, maar onze Heer vernieuwt door zijn Geest het denken, zodat wij ons kunnen bezighouden met de geestenwereld waar God die geest is, zelf vertoeft. De vervolgden ervaren 'in hun lichaam', dat zij ver van de Here in de vreemde zijn'.

Let erop dat er niet staat: zalig zijn de vervolgden. Er worden zeer vele mensen vervolgd en zelfs hele volken. Zij zitten in gevangenissen en concentratiekampen vanwege hun politieke overtuiging of vanwege hun aktiviteiten op maatschappelijk en cultureel terrein. Maar ondervinden zij verdrukkingen vanwege het recht Gods? Indien wij politiek en religie dooreenmengen, behoeven wij ons niet te verwonderen dat wij vervolgingen zullen meemaken, vooral als we erop letten dat we de eindtijd zijn binnengegaan.

Ook staat er niet: zalig zijn de christenen als zij vervolgd worden wegens hun gebrek aan wijsheid in hun getuigen, of wegens het feit dat hun gebondenheden bij het belijden van hun geloof meevibreren. Het gaat om de gerechtigheid en om de waarheid en niet om vooroordelen, menselijke tradities, kleinburgerlijke opvattingen, vanwege fanatisme of omdat christenen weigeren te gehoorzamen aan normale wetten van het land. In dit opzicht behoren zij voorzichtig te zijn als de slangen en oprecht gelijk de duiven.

De Heer verhoede ook dat wij schade moeten lijden vanwege het onrecht dat wij anderen zouden aandoen, vanwege ons harde optreden en vanwege onze onverdraagzaamheid. In 1 Petrus 4:15 staat: 'Laat dus niemand uwer moetenlijden.... als een bemoeial'. Laat het altijd zijn als ware christen, zodat God onder die naam wordt verheerlijkt.

11. Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil.

De Heer heeft ons in de vorige zaligsprekingen het beeld van de nieuwe mens duidelijk getekend: zachtmoedig, hongerend en dorstend naar de gerechtigheid, barmhartig, rein naar de innerlijke mens, een vredestichter en tenslotte een vervolgde vanwege zijn gerechtigheid in een door demonen geleide en geïnspireerde wereld. Deze nieuwe mens is het zout der aarde en het licht der wereld, de ware mens die zich ontwikkelt naar het beeld van de Zoon van God en die leeft en werkzaam is in het Koninkrijk der hemelen.

De negende zaligspreking is nu wat de inhoud betreft, een vervolg op en een uitbreiding van de achtste zaligspreking. Jezus zegt nu: je bent een bevoorrecht mens als je ter wille van Mij, omdat je mijn denkwereld hebt overgenomen, beschimpt, verdrukt en vals beschuldigd wordt. De oprechte christen zal altijd door de goddeloze en 'vrome' wereld in de beklaagdenbank worden gezet. De overste van deze wereld is immers de aanklager van de broeders. Of dit dan terecht of ten onrechte is, doet bij hem niets terzake. De wezenlijke christen heeft weliswaar een moeilijk te omschrijven identiteitsbewijs, maar de categorie en de kleur waaronder men zijn kaart rangschikt, is bekend.

De volgeling van Jezus van Nazareth is immers niet beter dan zijn Heer van wie de profeet sprak: 'Zonder gestalte of luister, waar we naar opzien. Zonder gratie, die ons behaagt. Veracht, en door mensen verstoten. Man van smarten, met lijden bezocht' (Jes. 53:2,3 Can. vert.).

Niemand geloofde verder zijn prediking. Het persoonsbewijs van de christen zit daarom tussen de verachten, de geboycotten, de gesmaden en de vogelvrij verklaarden. Men mag ze najagen als schadelijk wild en de ure komt, dat men opnieuw meent Gode een dienst te bewijzen door ze te doden. De geschiedenis leert dat ze zijn behandeld als 'het uitvaagsel der wereld, als aller voetveeg' (1 Kor. 4:13).

Vanaf de rechtvaardige Abel tot nu toe zijn ze beboet, gevangen gezet, verbannen, buitengesloten, gegeseld, geradbraakt, gepijnigd en als schapen ter slachting overgeleverd. Ook in het afvallige christendom, het grote Babylon, 'werd gevonden het bloed van profeten en heiligen en van allen, die geslacht zijn op de aarde' (Openb. 18:24).

Het was en is altijd een strijd tussen het zaad van de slang en het heilige zaad. De vervolgden om der gerechtigheidwil zijn de gelijkgestelden met Jezus. Men heeft Hem uitgescholden en van verachtelijke namen voorzien. Hem werden dingen ten laste gelegd die Hij nooit had bedreven, zoals er staat: 'Misdadige getuigen staan op, zij vragen mij naar wat ik niet weet' (Ps. 35:11). Uiteraard kan men de volgelingen van de Heer niet zo wreed behandelen, indien men ze niet eerst al liegende, als zeer slechte mensen voorstelt.

Er is geen kwaad zo schandelijk, dat niet ten opzichte van de discipelen van Jezus wordt aangevoerd. Neen, het lijden der christenen blijft niet beperkt tot de goddeloze wéreld waarin ze leven, maar de ergste vervolgingen, lastertaal en beschuldigingen geschieden door de religieuze mensen. De haat tegen het volk van God komt uit het naam-christendom. Wie waren de voornaamste beschuldigers van onze Heer? Het antwoord luidt: de Farizeeën, de' schrift- en wetgeleerden waren de instrumenten in handen van de vorst der duisternis. Met de oudsten van het volk hebben zij voor het gerecht de elkaar tegensprekende getuigen bijeengezocht.

Lees de kerkgeschiedenis en zie hoe de rooms-katholieke kerk de 'ketters' heeft vervolgd, terwijl ook de protestanten hun tegenstanders veel last bezorgden. Hebben de gereformeerde kerken niet tot 1905 de catechisanten onderwezen, dat de overheid geroepen was te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk van de antichrist te gronde te werpen? (art. 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis).

Dat wij als volle-evangelie gemeenten zeker niet zouden geduld worden is dan wel buiten kijf. Het is nooit de bedoeling van onze Heer geweest om zijn godsdienst door vuur en zwaard te verbreiden en andersdenkenden te vervolgen. Zij die voor Hem het zwaard trekken, zullen door het zwaard vergaan! Daarom zal ook het grote Babylon vallen en met geweld als een grote molensteen in de zee worden geworpen waar het beest uit Openbaring 13 zijn woonplaats had.

De negende zaligspreking is een test voor de christenen. Het wezen van de haat tegen Jezus Christus en zijn volgelingen ligt in het verschil in gezindheid tussen de vleselijke en de geestelijke mens, want 'de gezindheid van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede' (Rom. 8:6). Daarom zei Jezus in dit verband: 'Wee u, wanneer alle mensen wel van u spreken; immers op dezelfde wijze hebben hun vaderen met de valse profeten gehandeld' (Luc. 6:26).

Velen menen dat de volmaakte christen een aardige, populaire figuur is met wie men gemakkelijk als zijn gelijke kan omgaan. Maar de werkelijke christen lijkt op zijn Meester. Goede en edele natuurlijke mensen worden zelden vervolgd, want de boze ziet in hen geen fundamentele tegenstanders, die hem kunnen overwinnen in de geestelijke strijd. Daarom aanvaardt de wereld de humane, natuurlijke mens nog als haars gelijke. De rechtvaardige, geestelijke mens wordt evenwel vervolgd, omdat hij geheel verschillend is.

De wedergeborenen die hun burgerschap bewust in de hemel hebben, bezitten iets waartegen de onwedergeborene door zijn inspirator wordt opgezet. Men bemerkt dan dat de gerechtigheid van de kinderen Gods tot een andere dimensie behoort en daarom zoekt men om iets te vinden dat hen in staat van beschuldiging zou kunnen brengen. Zo deed men dit immers ook bij Jezus bij zijn verhoor aan het einde van zijn aardse leven.

Ofschoon men als religieus mens wel over God spreekt, heeft men een afkeer van zijn beelddragers. Toen de Zoon van God op aarde was, waren de geestelijke leiders met nijdigheid tegen Hem vervuld en zo zal men ook de zonen Gods gaan haten. Om christen te zijn, zal men op Christus moeten gelijken en dit kan niet anders dan door een algehele metamorfose, waardoor men losraakt van de tegenwoordige wereld. De ware christen is altijd bezig met het Jeruzalem dat boven is,' de stad met fundamenten waarvan God de ontwerper en bouwmeester is' (Hebr. 11:10).

Hij zoekt de toekomende wereld en niet de tegenwoordige. Hij leeft daarom uit geloof in de dingen die hij niet ziet. Dit geeft hem de mogelijkheid om al de vervolgingen, schimp en smaad te verdragen, en zijn innerlijke blijdschap en vrede, zijn zaligheid te bewaren!

12. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zijde profeten vóór u vervolgd.

Wanneer onze Heer in de zaligsprekingen Zich nu rechtstreeks tot zijn volgelingen wendt, wijst Hij nog op het principiële verschil tussen de ware christen en degene die dit niet is. De klemtoon ligt op de tegenstelling tussen de geestelijke en natuurlijke mens, tussen hem die door de Heilige Geest geleid wordt en hem die onderworpen is aan de beïnvloeding van de god dezer eeuw. In hoofdstuk 10:34 drukt Jezus dit antagonisme (tegengestelde gezindheid) uit met de woorden: 'Meent niet, dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard'.

Het resultaat van zijn bediening verwekt tweedracht tussen zoon en vader, tussen dochter en moeder en de vijanden van de christen kunnen zijn eigen huisgenoten zijn. De schijnchristen openbaart zichzelf door de ware christen te verdrukken en aan te vallen. De vijandschap tussen het zaad der vrouw en het onheilige zaad der slang kan jaren lang sluimeren, maar ze komt te voorschijn, wanneer de geestelijk gezinde mens de eindfase van zijn ontwikkeling bereikt. Niemand werd om deze reden ooit zo vervolgd als de Zoon des mensen zelf en Hij sprak, dat de dienstknecht niet groter is dan zijn heer.

Hij werd vervolgd door de godsdienstige leiders van zijn volk en zo zal het ook zijn volgelingen vergaan. Het leven van de christen moet worden gecontroleerd en worden beheerst door Jezus Christus als Woord Gods, door loyaliteit aan zijn persoon en door de wil te allen tijde onvoorwaardelijk een trouwe onderdaan te zijn van zijn rijk. Waarom wordt de christen vervolgd? Omdat hij niet voor zichzelf leeft maar voor zijn Meester, omdat hij niet zichzelf toebehoort maar zijn redder, die hem voor een grote prijs kocht.

Het karakteristieke van de christen is dat hij met gedachten in de hemel vertoeft en vanuit dit hoge niveau elke situatie beziet. In Hebreeën 11 wordt het leven van de oudtestamentische gelovigen die niet waren gedoopt met Gods Geest, toch al verbonden met lijden en verdrukkingen. Waarom? Omdat zij beleden vreemdelingen en bijwoners te zijn op aarde. Zij verlangden naar een hemels vaderland en verwachtten de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is. Hoewel ze geestelijk door hun beperkte inzichten afgeremd werden, waren ze dikwijls bezig met het bedenken der dingen die boven waren, dus in de onzienlijke wereld.

Waarom vervolgde Kaïn zijn broeder Abel? Omdat deze geloofde in het bloed der verzoening en in zijn gerechtigheid die hij voor God in de hemelse gewesten had. Door zijn geloof greep hij de dingen uit een wereld die hij niet zag. Waarom werd David door Saul vervolgd? Omdat zijn troon was verbonden met die van God in de hemel, want hij zat' op de troon van het koningschap des Heren over Israël' (1 Kron. 28:5 en 29:23).

De troon van Saul was enkel van de aarde. Daarom werd bij zijn troonsbestijging gezegd, dat het volk niet Samuël maar God had verworpen, dat deze geen koning over hen zou zijn (1 Sam. 8:7). Vandaar de bezetenheid en de redeloze haat van Saul tegen het Davidische koningschap. Deze afkeer kan alleen worden begrepen vanuit de kennis die wij bezitten van de geestenwereld.

Jezus accentueert hier nog de animositeit van de 'vrome' leiders tegen de profeten. Dezen zijn immers mannen die bij uitstek bezig zijn om met een innerlijk oor naar de stem van God te luisteren. Profeten dragen kennis van de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen en hebben een radar die naar boven is gericht. Voor hen is een deur geopend in de hemel. Vandaar dat zij vervolgd en gedood worden door een geslacht wiens godsdienst bestaat uit uitwendigheden, vormen en ceremoniën, een geslacht dat er op uit is om door mensen gezien te worden en die de eer, die van de enige God komt, niet zoekt (Joh. 5:44).

Tot de leidslieden sprak de Heer: 'Het gaat niet aan, dat een profeet buiten Jeruzalem omkomt. Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijk heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u overgelaten' (Luc. 13:34,35). De kerkgeschiedenis eindigt met de ondergang van de verbasterde kerk, want het bloed van de profeten en heiligen wordt in haar gevonden (Openb. 18:24).

De Heerwijst er verder nog op dat de ware christen bij een verdrukking elke negatieve gedachte ver van zich moet houden. Zeg niet bij uzelf. waarom word ik nu zo behandeld? Waarom moet mij dit juist overkomen? Dan komt er immers een depressie in uw leven die u geestelijk neerdrukt en die uw statuur als christen aantast. Jezus zegt evenwel: wees positief, 'zijt vrolijk en blijmoedig' (Lut. vert.). Wanneer men liegende allerlei kwaad van u spreekt vanwege de dienst die u voor de Heer verricht, wanneer over u geroddeld wordt, laat uw blijdschap u niet ontnemen, door geen zorgen of problemen!

U moogt zelfs opspringen van vreugde, een daad die voor de natuurlijke mens in zo'n situatie onmogelijk is. Zie op uw loon in de hemel. Laat uw oog gericht zijn op de leidsman en voleinder des geloofs, Jezus Christus, die om de vreugde, welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtte en die nu is gezeten ter rechterzijde van de troon van God (Hebr. 12:2). Wanneer ze u vervolgen, over u liegen en roddelen, denk dan aan Christus en aan de profeten, die nu in eeuwige heerlijkheid leven. De Heer doet verder alle dingen medewerken ten goede.

De beproevingen en verdrukkingen zijn voor u het bewijs dat u geen bastaard maar een zoon bent. jakobus schreef. 'Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, want gij weet dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet' (Jak. 12-4).

Er is loon in de hemel voor allen die om Christus' wil kwalijk worden behandeld. Deze vergelding heeft te maken met 'allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten in ij Christus' (Ef. 1:3). Paulus schreef over 'de krans der rechtvaardigheid, welke te dien dage de Here, de rechtvaardige rechter, hem zou geven' (2 Tim. 4:8). Zo ontvingen de zielen van hen die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis dat zij hadden, een wit gewaad, dat hun statuur zou schenken in het rijk van God (Openb. 6:9-11).

Aan Petrus gaf de Meester de toezegging, dat zij die alles hadden prijsgegeven om Hem te volgen, in de wedergeboorte of in het herstel aller dingen naast de Zoon des mensen op tronen zouden zitten om de twaalf stammen van het Israël Gods te nichten door middel van het evangelie dat zij hadden verkondigd en waarvoor zij smaad leden (Matth. 19:28). Paulus schreef vanuit zijn gevangenis: 'Verblijdt u in 47 de Here te allen tijde! Wederom zal ik zeggen: Verblijdt u!' (Filip. 4:4). Doe als Mozes, want hij hield de blik gericht op de vergelding (Hebr. 11:26).

Wie een hemelse gezindheid heeft, zal opgewekt leven, want hij zal zich aanpassen aan de sfeer van een rijk, waar alle tranen van de ogen zijn afgewist, de dood niet meer zal zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite. Slechts een positieve geest is in staat om dit loon te verwerven dat aansluit op zijn manier van leven op de aarde. 'Want de lichte last der verdrukking van een ogenblik bewerkt voor u een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid, daar wij niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig' (2 Kor. 4:17,18). Hoeveel malen denken wij aan deze uitbundige vreugde die voor ons is weggelegd?

Tenslotte stellen wij de vraag: wie worden hier zalig verklaard, de levenden of de doden? Toen de christenen hun burgerschap in de hemelen verloren, omdat ze aards gezind gingen denken, werd de zaligheid een toekomstbegrip. Men sprak bijvoorbeeld over zijn vader of moederzaliger' (gedachtenis) niet tijdens hun leven maar na hun heengaan. Het loon in de hemelen was niet langer de verkregen geestelijke statuur met de daaraan verbonden beloften, maar een ondefinieerbaar heil dat bij 'de schatten der kerk' werd gevoegd en waarmee de tekorten van andere 'gelovigen' kunnen worden aangevuld.

De zalig verklaarden kunnen dan voor allerlei hulp in het dagelijkse leven worden aangeroepen. De tekortkomers zoeken dan kontakt te krijgen met hen door ze aan te roepen, alsof deze heiligen met hun geest alomtegenwoordig zijn. Zo zijn deze zaligverklaringen aanleiding geworden tot een okkulte gemeenschap met een geestenwereld uit het dodenrijk. Men wordt niet zalig als men tijdens zijn leven niet zalig is.

 
vorige pagina terug volgende pagina