Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de Bergrede
door J.E. van den Brink

 
vorige pagina inhoud volgende pagina

3. Wetten van het Koninkrijk der hemelen

(Mattheüs 5:21-32)
 

zelfbeheersing 


21. Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het gerecht.

Wanneer Jezus nu enkele voorbeelden gaat noemen in verband met de wetsidee van zijn tijd en deze met de wetten van het Koninkrijk der hemelen, dus met de ingeschapen wet vergelijkt, kan Hij met recht de grondlegger van het volle evangelie worden genoemd. Hij was vervuld met de Heilige Geest en deze wees Hem de weg tot de volle waarheid. Daarom verloor Hij ook nimmer het oorspronkelijke plan van God met de mens uit het oog. Hij formuleerde dit doel in vers 48 met de woorden: ‘Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is'.

Zijn toehoorders misten evenwel de Heilige Geest, hoewel velen van hen waren bevrijd en genezen (4:23-25, Luc. 6:17-19). Daarom was het zo'n moeilijke taak de door God gegeven wet en de profeten zo voor hen te interpreteren, dat zij ernaar zouden streven om mensen Gods te worden. die volkomen zouden zijn, en tot alle goed werk volkomen zouden zijn toegerust (2 Tim. 3:17).

De eerste bergrede zou evenals de tweede, waarvan de hoofdstukken 24 en 25 spreken, dan ook later na de Pinksterdag in werking treden. Dan was de zondeschuld weggenomen, de ceremoniële wet met haar offers en inzettingen overbodig geworden en het volk van God zou dan met de Heilige Geest vervuld zijn. In onze tijd kunnen alle christenen wel uitgaan van de volmaakte vergeving van zonden, maar hoevelen van hen zijn gedoopt met de Heilige Geest en hoevelen hebben kennis genomen van het evangelievan het Koninkrijk der hemelen?

Daarom jagen zij ook niet naar de onberispelijkheid en houden de volmaaktheid en heiligheid voor een onmogelijke doelstelling hier op aarde. Geen wonder dat men door middel van de bedelingenleer de grondwet van het Koninkrijk Gods naar een toekomstig tijdperk schuift, of als rechtzinnig belijder wel erkent dat 'de eis der wet blijft', maar het onmogelijk is haar te houden. Men blijft daarom heel het leven door na de wetsprediking de 'vrome' wens zingen: 'Och, of wij uw gehoon volbrachten! Gena, o hoogste Majesteit!'

Jezus spreekt in dit gedeelte over de morele wet en over enkele wetten uit de tien geboden. Hij toont hierbij aan dat de inwendige mens bij de wetsvervulling betrokken moet zijn, want de wet is geestelijk. De natuurlijke mens is evenwel vleselijk en verkocht onder de zonde, zoals een slaaf die niet vrij is en niets te vertellen heeft. Voor de ware christen is de wet nuttig om zijn innerlijk leven te toetsen. Indien men vernieuwd is in zijn denken, zal men niemand doden, niet stelen en niet de echt breken. Ook kan men de gesteldheid van het hart toetsen aan de persoon van Jezus. Deze werd immers als voorbeeld geschonken en Hij openbaarde de wil van de hemelse Vader.

In het oude verbond zag men weinig of niets van hetgeen in de innerlijke mens plaatsvond. Men werd beoordeeld naar hetgeen men deed in de zichtbare wereld, hoewel er toch in de wet ook nog sprake is, dat men niet zal begeren. Ook toen waren de gedachten dus niet tolvrij, hoewel men er niet door aan het aardse gedicht kon vervallen. Maar hoe kan men de inspirerende geesten buiten zich houden en de onreine opwellingen weren, wanneer het onderscheid tussen gedachten van de satan en die van God onbekend zijn? (2 Kor. 2: 11). Het volk ging verloren - werd een prooi van de onzichtbare demonen - door gebrek aan kennis.

Jezus begon met de woorden: 'Gij hebt gehoord', dit wil zeggen dat de hoorders het gebod: ‘Gij zult niet doden' op een bepaalde wijze hadden horen uitleggen. Bij de Sinaï had God - wiens naam zoveel mogelijk door de wetgeleerden uit eerbied werd weggelaten - aan een geslacht in het verre verleden dit gebod gegeven en het was in de volgende generaties van allerlei commentaar en uitleggingen voorzien, doorgegeven. Daarbij was de goede God allengs overgekomen als iemand die zelf wél zonder enige oorzaak en met willekeur het natuurlijke leven wegnam: 'De Here doodt en doet herleven' (1 Sam. 2:6).

Ja, zelfs onschuldige mensen moesten soms worden terechtgesteld. Denk bijvoorbeeld aan het huisgezin van Achan, die met zijn zonen en dochters werd gestenigd (Joz. 7:24,25). Denk ook aan de zonen van Rispa en Merab, die onschuldig werden opgehangen (2 Sam. 21:8,9). Wie evenwel Kaïn, de moordenaar van Abel, doden wilde, zou zelf zevenmaal ervoor moeten boeten (Gen. 4:15). Abraham zou ook eenmaal de opdracht hebben gekregen om zijn zoon van het leven te beroven.

Het uitdelen van straffen op het doden van een mens werd toevertrouwd aan het gerecht: in oude tijd soms aan het gezinshoofd, aan de bloedwreker, later aan de koning of aan de oudsten in de poort, en weer later aan het kleine sanhedrin, een gerechtshofvan drie en twintig leden, dat in een plaats met meer dan honderdtwintig inwoners de doodslager of de moordenaar oordeelde. Dit gerecht dat door een wetgeleerde bijgestaan werd, bepaalde de strafmaat.

Wij kunnen de vraag stellen, wat eigenlijk in de uitspraak: ‘Gij zult niet doodslaan; en wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het gerecht' gecorrigeerd moest worden met een: 'Maar Ik zeg u'. Belde delen van deze zin zijn op zichzelf waar. De wet gebiedt: 'Gij zult met doden' in Exodus 20:13, terwijl in Numeri 35:30,31 staat, dat de doodslager moest worden gedood. Het verkeerde evenwel was, dat de schriftgeleerden en Farizeeën deze twee delen naast elkaar plaatsten. In de tien geboden herinnerde God het volk aan de ingeschapen wet om de naaste lief te hebben, dus diens leven niet te beschadigen of weg te nemen.

Dit behoorde dus tot de hoofdsom van de wet. De schriftgeleerden en Fanzeeën dreigden evenwel met de op te leggen straf, welke het kwade met een ander kwaad moest beteugelen. Dit was eigenlijk een uitdrijven van boze geesten door middel van Beëlzebul. In Numeri is sprake van een mens, die de daad al gedaan had. Die had zich reeds gesteld onder de machten van de duisternis. De leidslieden ontkrachtten op deze geraffineerde wijze eigenlijk de scheppingswet bij het volk van God door haar te verbinden met de dreiging van straf voor de overtreding.

Zij interpreteerden het goddelijke gebod door alleen op de consequenties van de daad te wijzen. Wie daarom niet daadwerkelijk veroordeeld kon worden, voelde zich ook niet schuldig. De ingeschapen wet van God werd hier beperkt door menselijke instellingen. Wie een moordenaar doodt, heeft het zondeprobleem niet opgelost. Een mens verandert niet door dreigingen en strafmaatregelen. In de tien geboden staan ook geen straffen. Ook in de gemeente van Jezus Christus worden geen boetedoeningen opgelegd of straffen uitgedeeld.

Wie zondigt, verliest zijn gemeenschap met God en dat vindt een waar christen verschrikkelijk. Het ergste wat de apostel kon doen met een verharde zondaar, was, hem overleveren aan de satan, dus hem prijsgeven aan de machten der duisternis, die hij diende en met wie hij gemeenschap had gezocht(1 Kor.5:5). Hij verliest hiermee zijn plaats in het Koninkrijk Gods.

Natuurlijk willen wij hiermee niet zeggen, dat de overheid, die een samenbundeling is van 'zwakke' wereldgeesten of menselijke geesten, niet straffen moet. Zij heeft immers geen geestelijke middelen ter bevrijding tot haar beschikking en bovendien zijn haar onderdanen veelal natuurlijke mensen. Daarom staat er: 'Maar indien gij kwaad doet, wees dan bevreesd, want zij draagt het zwaard niet tevergeefs' (Rom. 13:4). De overheid werkt niet met wetten uit de geestelijke wereld en kan zich vanwege de zonde niet permitteren om geen straffen uit te delen.

Eenmaal ging Paulus als fanatieke Farizeeër op pad naar Damascus, 'dreiging en moord blazende tegen de discipelen des Heren', die niemand enig kwaad hadden gedaan. Hij werd daarbij niet afgeremd door het gerecht, en zijn geweten was door 'vrome' geesten dichtgeschroeid. Hoe menigmaal heeft het gerecht in de geschiedenis het gebod om met te doden met voeten getreden, en dan had de duivel vrij spel. We denken aan het bloed der martelaren, die onschuldig werden gedood door een afvallige kerk, die huichelachtig beleed dat zij geen bloed vergoot.

Het gerecht omringt in de natuurlijke wereld het leven met een soort garantie. Maar heeft tegenwoordig het ongeboren kind ook deze zekerheid? Is abortus niet een aanslag op het prille menselijke leven dat belet wordt zich verder te ontwikkelen? Slechts zij die de wet van God in het hart géschreven hebben, zullen ook het leven van de ongeboren naaste liefhebben en beschermen.

22. Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur.

Met de woorden: 'Maar Ik zeg u' wijst Jezus op de tegenstelling tussen de oude gedachtegangen, gedragsregels en wetsuitleggingen, en zijn leer aangaande het Koninkrijk der hemelen. Jezus is hier dienaar van het nieuwe verbond, niet der letter, maar des geestes, want de letter doodt, maar de geest maakt levend' (2 Kor. 3:6).

Het is duidelijk dat we vooreen goed begrip niet alleen bij de verzen 21,22 kunnen stilstaan. We moeten het grote principe opmerken dat achter alle zes tegenstellingen staat, waarover Jezus in de verzen 21-48 spreekt. Het eerste vers is: 'Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan'. De volgende tegenstelling komt in vers 27: ‘Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken'. Dan lezen we in vers 31: ‘Er is ook gezegd: Al wie zijn vrouw wegzendt, moet haareen scheidbrief geven'. Dan komt vers 33: ‘Wederom hebt gij gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult uw eed niet breken'.

In vers 38 staat: 'Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Oog om oog en tand om tand'. Tenslotte lezen we in vers 43: 'Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten'. Wij zien dus dat de Heer het totaal van deze uitspraken uit de tien geboden, Wit de wet van Mozes en uit de traditionele voorschriften, waartegen Hij Zich richt, omdat zij het wezen en de oorzaak van het kwaad laten rusten, ook geldig stelt voor de innerlijke mens en ze op deze wijze transponeert naar de geestelijke wereld. Zijn zesvoudige uitspraak: 'Maar Ik zeg u' wordt gevolgd door het herstel van de ingeschapen wet.

Jezus toont aan dat achter leder gebod een eeuwige wetmatigheid schuilgaat, die de ouden niet hadden begrepen. Zijn opdracht was om de wet en de profeten te vervolmaken. Let erop dat Jezus telkens zegt: 'Gij hebt gehoord' en niet 'gij hebt gelezen' of 'er staat geschreven'. De Heer sprak voor de scharen die hoofdzakelijk af moest gaan op wat zij hoorden. Later zou Johannes aan de gemeente schrijven: ‘Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen' (Openb. 1:3). In die tijd konden vele mensen niet lezen. Bovendien was de situatie bij de Joden ongeveer als in de kerk vóór de Reformatie.

Toen werd de bijbel in het Latijn voorgelezen en de luisteraars waren geheel afhankelijk van de verklaringen der priesters met hun verschillende inzichten en opvattingen. Na de Babylonische ballingschap kende het volk der Joden geen Hebreeuws meer, maar sprak het Aramees. Het kon dus de wet van Mozes niet lezen en was afhankelijk van de uitleg der Farizeeën en schriftgeleerden. Wat zou in onze tijd het publiek moeten doen met een oude Statenvertaling in Gotische letters gezet?

De Septuaginta of de Griekse vertaling van het Oude Testament was waarschijnlijk ongeveer 150 vC. voltooid. Deze had bij de Joden overal op de wereld hetzelfde resultaat als de vertalingen van de bijbel in de landstalen na de Reformatie. Uiteraard ging de verbreiding van deze nieuwe vertaling die met de hand moest worden overgeschreven, zeer langzaam.

Met de woorden: 'Maar Ik zeg u' aarzelde Jezus niet om Zichzelf als een bevoegd autoriteit voor te stellen, en de wet van Mozes en alle verdere traditionele voorschriften te beoordelen op hun geestelijke waarde 'naar zijn evangelie'. Hij was meer dan Mozes, omdat Hij het herstelplan van de Vader kende en dit in zijn evangelie gerealiseerd zou worden. Hij was dus de profeet van wie Mozes gezegd had, dat men naar Hem moest luisteren.

Jezus was niet slechts een leraar, een uitlegger van de wet en de profeten, of een bekwaam wetgeleerde, maar Hij was het vleesgeworden Woord van God. Hij alleen was in staat de ingeschapen wet nauwkeuriger te formuleren, omdat Hij een volmaakt geestelijk mens was. Jezus begint in zijn bergrede de wet van Mozes te 'vergeestelijken'. Hij sprak: Wie in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht'. Bij een 'ingehouden' toorn is men niet strafbaar voor de aardse rechter, maar wel voor een hemelse. Wie toornig is, verheft zijn geest dusdanig, dat hij zich boven de medemens stelt.

Daardoor wordt de eenheid van de menselijke samenleving geschaad. Uiteraard richt deze toorn zich niet tegen ver weg wonende personen, maar het eerste tegen de naaste of de broeder, die bij de Joden de volksgenoot was. Men ziet deze dan niet meer 'gelijk zichzelf. In de bijbel is sprake van een tweeërlei soort toorn: de ene is verbonden met zonde en de tweede gaat niet gepaard met kwaad. Er is een toorn waarbij de mens verbonden is met boze geesten en er is een toorn, waarbij de mens vrij is van beïnvloeding van demonen en waarbij hij positief blijft staan ten opzichte van zijn naaste. Zijn geest verheft zich met gezag teneinde de medemens weer op de rechte weg te brengen.

Wie in toorn leeft, dus voortdurend toorn koestert, schept daarmee een duistere sfeer om zich. Het begint met negatieve gedachten jegens de naaste, dan komt de geest van ergernis die elk woord en elke handeling van de ander in ongunstige zin verklaart, waarop verbittering, gramschap en driftvervoering volgen. Alles is dan nog in het hart van de mens, dus in de onzienlijke wereld. Zo werd Kaïn zeer toornig en zijn gelaat betrok'. Hij verspreidde dus een negatief klimaat om zich. God waarschuwde hem dat hij door deze levenshouding open stond voor een geweldgeest die hem tot moordenaar zou maken.

Na een verhitte discussie verloor Kaïn zijn zelfbeheersing en overweldigde de demon hem. Toen 'was hij-uit de boze en vermoordde zijn broeder' (1 Joh. 3:12 en Gen. 4:5-8). Wie in toorn leeft, verheft zijn geest en gaat zijn broeder minachten en veroordelen. Dit gaat in tegen de wet dat men de naaste lief moet hebben gelijk zichzelf. De toorn veroorzaakt dus een breuk met de medemens. Doordat de geest zich blijft verheffen, drukt men in de onzichtbare wereld de geest van de naaste neer, en distantieert men zich van hem.

In de 'Zes Nederlandse vertalingen' heeft alleen de Statenvertaling staan: 'Wie ten onrechte" op zijn broeder toornig is'. Deze beperkende bepaling doet ons inziens de betekenis van de tegenstelling teniet. Deze opvatting past zich aan bij het beeld van een toornende en Zich wrekende God, die Zich wel negatieve gedachten ten opzichte van de mens veroorloven kan. De mens kan het zich evenwel niet permitteren - terecht of ten onrechte - toornig te blijven. Paulus waarschuwt: 'Geraakt gij in toorn, zondig dan niet: de zon mag niet over een opwelling van uw toorn ondergaan; en geeft de duivel geen voet' (Ef. 4:26).

Wie negatief blijft denken, wie zelfs met bittere gedachten in het hart slapen gaat, speelt met vuur, want dan vermindert het verweer tegen de boze geesten die op de loer liggen 'als belagers aan de deur van iemands levenshuis'. Gedachten zijn niet tolvrij zoals men vaak meent, want ze zetten de mens aan tot handelingen. Toom en gramschap leiden tot moord in de fantasiewereld, en maken de mens tot een vijand van God, want Deze denkt en Is alleen goed en positief tegenover de mens.

Het is mogelijk dat de broeder helemaal geen reden tot toorn geeft, maar dat de persoon in kwestie een geest van ergernis heeft. Deze stoot zich aan alles wat door de broeder gezegd of gedaan wordt. Achter de geest van ergernis staat altijd de geest van geweld. Schreef de apostel niet: 'Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht, en geen ergernis is in hem'? (1 Joh. 2:10 St. vert.). Wie in toorn leeft, verliest zijn barmhartigheid jegens de naaste en barmhartigheid is een goddelijke eigenschap.

Er bestaat wel een toornig zijn zonder te zondigen. Deze toorn richt zich evenwel niet tegen de mens, maar tegen de boze geesten. Alleen iemand die volkomen vrij is en die inzicht heeft in het Koninkrijk der hemelen kan toornig zijn zonder te zondigen. Hij staat immers niet negatiefmaar positief ten opzichte van de naaste. Zo was bij Jezus sprake van toorn welke buiten het gebied van de satan bleef. Wij zouden hier kunnen spreken van een 'heilige' toorn. In de synagoge lette men erop of Jezus de sabbatsvoorschriften niet ontbond bij zijn genezingen.

Men stelde immers deze dag boven de mens. Vandaar de vraag van Jezus of het geoorloofd was op sabbat goed te doen of kwaad te doen, een leven te redden of te doden? Jezus zette toen de ongelukkige naaste met zijn verschrompelde hand in het midden van de omstanders. In Marcus 3:5 staat dan: 'En nadat Hij hen, zeer bedroefd over de verharding van hun hart dus van de innerlijke mens - rondom Zich met 'toorn' had aangezien, zeide Hij tot de mens: Strek uw hand uit! En hij strekte haar uit en zijn hand werd weder gezond'.

Jezus was wel in gelijkheid van het zondige vlees, doch zonder te zondigen (Rom. 8:3 St. vert.). Ook niet in zijn toorn. Hij verhief alleen zijn geest om de 'vrome' demonen en de ziektemachten te weerstaan en Zich boven hen te stellen. Hij sprak geen vervloeking uit, maar heelde de mens. Dit was zijn overwinning op de boze. Deze vond tijdens de toorn van Jezus in Hem niets dat hij in zijn voordeel kon gebruiken. Denk ook aan de verbolgenheid van Jezus bij het graf van zijn vriend Lazarus. Deze toorn was niet gericht tegen mensen maar tegen de laatste vijand van de mens, de dood (Joh. 11:38).

De geliefde vriend van Jezus was door de vijand in het dodenrijk binnengehaald juist voor het sterven en de opstanding van de Heer, waardoor de mogelijkheid hem was ontnomen, nimmer de dood te zien, want Lazarus geloofde in de Meester (Joh. 8:51). Hij is weliswaar later weer gestorven, maar toen had de dood noch het dodenrijk nog enige macht over hem.

Jezus ergerde Zich nimmer en Hij sprak: ‘Ziet toe, dat gij niet één van deze kleinen veracht'. Hij verloor nooit zijn respect voor de medemens. Wel moest Hij soms scherp spreken om mensen te helpen, teneinde hun inzicht te verschaffen in het Koninkrijk der hemelen. Toornen is een zich verheffen van de geest om te oordelen, maar niet om de mens te veroordelen. Wij mogen ons niet verheffen boven onze naaste, maar God en de overheid die op aarde zijn dienaresse is, mogen dit wel. Ze zijn er immers om recht te spreken.

Zo is de overheid een toornende wreekster aan wie de mens zich moet onderwerpen in verband met haar toorn, dus in verband met haar bevoegdheid om te oordelen. Wanneer de mens toornt zonder te zondigen, maakt hij alleen scheiding tussen de naaste en de macht. Hij staat dan veroordelend tegenover de boze geest maar positief tegenover de naaste. Zo deed Jezus, die ons ten voorbeeld is gesteld. De overheid moet evenwel met geweld het kwade keren, omdat haar geen geestelijke wapenen ter beschikking staan. Zij vertegenwoordigt de zwakke en armelijke wereldgeesten, die de natuurlijke mens door dreiging en straf binnen de vastgestelde perken houden. Denk eens aan een onderwijzer die een rumoerige klas binnengaat.

Hij gaat achter de lessenaar staan, verheft zijn geest en kijkt toornig rond, maar zegt luiets. Zijn geest verheft zich en in de onzienlijke wereld maakt hij met zijn geest scheiding tussen de kinderen en de machten die hen opjutten, en deze worden verdreven. Is hij een christen, dan kan de Heilige Geest zijn geest ondersteunen. Begint hij evenwel te keer te gaan en de kinderen uit te schelden, dan is hij verkeerd bezig en spreekt hij een hard oordeel uit over de kinderen en veroordeelt hen. Zij worden door hem prijsgegeven en het rumoer neemt toe. De onderwijzer verliest immers in de geestelijke wereld zijn gezag. Hem rest dan nog om evenals de overheid dit doet, straffen uit te delen. Hij treedt dan wel op als aanklager en rechter tegelijkertijd.

Toorn kan nog binnen de perken van de zelfbeheersing blijven. De mens is dan als een fluitketel: van binnen kookt hij en van buiten fluit hij. Bij de toorn die zich niet uit, vervalt men - om het beeldvan Jezus tegebruiken -aan het kleine gerecht in de onzienlijke wereld. Het geweten, dat is de ingeschapen wet, en de onderlinge gedachten klagen de mens aan. Op deze wijze kan iemand die bijvoorbeeld nij~ dig is op zijnvrouwofkind, een moeilijke daghebben. Hoewel hij niets gezegd heeft, is zijn geweten onrustig.

De kwade toorn ontaardt vaak in een scheldpartij, wat hoorbaar is in de natuurlijke wereld. Er is dan een dimensie bijgekomen. Als de toorn bevrucht is, baart zij de zonde! Er worden woorden geuit als 'raká', dat is 'leeghoofd' of 'domkop'. Jezus gebruikt dit Aramese woord - zie de Statenvertaling - dat ook de betekenis kan hebben van 'uitspuwbare', een teken van verachting, inzonderheid voor ketters. leder volk heeft zijn eigentijdse equivalente scheldwoorden, zoals bijvoorbeeld 'imbeciel' of 'idioot'.

De Heer sprak: 'Hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat maakt de mens onrein'. De inwerking van de boze geesten brengen dus de mens tot zondige woorden en daden (Mark. 7:20). Daarom zijn wij met geroepen om mensen te oordelen, maar om de geestenwereld te onderscheiden en om mensen van hen te bevrijden. Dan werken we mee aan het herstel en aan de opbouw van de schepping van God. God oordeelt de mens, omdat Hij een kenner van het hart is. Hij weet of een mens overweldigd is, of dat hij het kwade opzettelijk heeft gezocht en binnengelaten.

Naar verhouding is de uitbrekende zonde, het beschimpen van een broeder, een zwaardere wetsovertreding dan alleen de negatieve gedachte over hem en de toorn. 'Het gesproken woord vliegt als een kogel voort, en wee u als het kwetst en moordt!' Het beeld van God wordt dan als een nietswaardige voorgesteld. Men schrijft de mens af en brengt aan zijn innerlijk een dodelijke slag toe. Vandaar het beeld van de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege in de geestelijke wereld, dus de troon van God.

Het woord 'dwaas' was nog zwaarder belast, want het was verbonden met 'goddeloos'. Een dwaas stond buiten de zaligheid. De dwaas zegt immers in zijn hart: er is geen God! Met dit scheldwoord maakte men zijn naaste van God los. Men vermoordde hem er dus geestelijk mee. In de onzienlijke wereld werd Jakobus 5:6 vervuld: 'Gij hebt de rechtvaardige veroordeeld, ja vermoord; er is geen verweer tegen u'. De mens fungeert met dit scheldwoord als aanklagervan de broeder, en dat is duivelswerk. De raad is: ga voorzichtig met je broeder om en maak zijn leven niet stuk door een vloek op hem te leggen.

Je loopt gevaar zelf door de machten gegrepen te worden, die Je al lasterend oproept. Overmeesterd te worden door de vuurhel betekent voor altijd verbonden te zijn met een geestenwereld, die uiteindelijk geconcentreerd is in de poel des vuurs. Voor hen die zich te buiten gaan aan 'uitbarstingen van toorn' geldt, dat wie dergelijke dingen bedrijven. het Koninkrijk Gods niet zullen beërven (Gal. 5:20,21). Hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel: dit is de tweede dood (Openb. 21:8).Jezus waarschuwde met de tegenstelling: 'Maar Ik zeg u: Van eik ijdel woord, dat de mensen zullen spreken, zullen zij rekenschap geven op de dag des oordeels, want naar uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroordeeld worden' (Matt. 12:36,37).

 

Verzoeningsgezindheid 


23,24. Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar, vóór het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave.

De zin: indien gij dán, of dáárom als gij uw gave op het altaar offert, ziet terug op de woordenwisseling die de offeraar kortelings met zijn 'broeder' had gehad. Jezus spreekt hier niet m algemene termen, maar gebruikt het persoonlijk voornaamwoord 'gij'. Jij hebt iemand beledigd en geminacht met woorden als 'leeghoofd' en 'dwaas'. jij bent dus schuldig voor God en voor een mens. Jij wilt met God als een trouw wetsbetrachter in het reine komen door een gave te offeren. je bent onderweg naar het altaar waarop je dadelijk het zoenoffer zult brengen.

Deze gang naar de tempel gaf ruimschoots gelegenheid zich te bezinnen en daarom was hij een belangrijk onderdeel bij de Joden. Bij het altaar aangekomen breng je je alles in herinnering waar voor je volgens de wet van Mozes moet offeren. Jezus zegt nu: dan moet je ook eens denken aan die 'broeder' die door jou zo beledigd werd en die nog geestelijke kwetsuren hiervan heeft overgehouden. De wet van Mozes schrijft voor zulke zonden geen offers voor. Je herinnert je dat je 'broeder' nu een vreemde voor je is geworden. Door jouw schuld ontstond deze verwijdering en daarmee had je de wet van God geschonden, want je had de naaste niet liefgehad als jezelf.

Als vader had je je kind beledigd, als meerdere was je hooghartig geweest tegen je mindere, of je was onbeschoft geweest tegen hem die door God boven je was geplaatst. je naaste had je negatieve houding ervaren, of je ergernis of je toorn. Nu zit hij daar nog mee. Hij komt niet meer bij je en ontwijkt je zoveel mogelijk. Het gaat hier dus niet over het omgekeerde, dat de naaste jou heeft beledigd. Ook niet over het geval dat iemand zonder oorzaak iets tegen je heeft, want zo'n persoon is dan verleugend.

Hoeveel godsdienstige leiders hadden zelfs iets tegen Jezus! In zo'n geval behoef je iemand niet op te zoeken, maar dan geldt: ‘Wanneer gij staat te bidden, vergeeft wat gij tegen iemand mocht hebben, opdat ook uw Vader in de hemelen uw overtreding vergeve' (Mark. 11:25). Sta in zulke gevallen zoals rechtgeaarde ouders tegenover hun moeilijke kind staan. Zij blijven positief en zoeken zijn behoud. Wie met God gemeenschap zoekt, kan zich niet permitteren een geest van ergernis bij zich te hebben.

Jezus zegt hier: voordat je tot God nadert, verzoen je eerst met je broeder, want door jouw woorden werd hij op de geestelijke weg afgeremd. Dit moet dan iemand even goed doen als wanneer hij een offer brengt voor een diefstal, die hij heeft gepleegd. Hij moet dan ook eerst het gestolene teruggeven of vergoeden! Door jouw negatieve houding of kwetsende woorden is het zelfs mogelijk dat jouw kind zijn geloof in de goede God verliest. Het begrip 'hemelse Vader' is immers afgeleid van dat van een aardse vader. Maak het daarom eerst horizontaal in orde en dan vertikaal met je geweten en met God.

Ook hierin geldt de regel: het natuurlijke is eerst. Wanneer je met je vrouw een conflict hebt, stort je dan niet in allerlei christelijke activiteiten, probeer het met goed te maken door een grote gift voor de zending, maar belijd je zonden aan hen met wie Je in toorn leeft. Er zijn koningen geweest die hun onderdanen hardvochtig behandelden en zelfs hun levens niet spaarden uit machtswellust. Zij trachtten destijds als 'christelijke' koningen maar al te vaak hun geweten te sussen door grote kathedralen te bouwen ter ere van God of van een of andere heilige. Zo'n daad had niet de minste waarde, want 'gehoorzamen Is beter dan slachtoffers, luisteren beter dan het vette der rammen' (1 Sam: 15:22).

Waarom ging de Jood eigenlijk nog na beleden zonden naar het altaar om zijn gave te offeren? Het antwoord is: hij had voor de boze gewerkt. Hij was een dienstknecht van de zonde geweest en stond op de loonlijstvan de duivel. Deze betaalde hem uit met een negatief loon: ellende en dood. Een deel van zijn leven lag daarmee onder de claim van de vijand. Hij had een loon-schuld, wat iets in hem stuk maakte. Hoe harder een mens voor de boze werkt, hoe meer schuld hij op zich laadt.

Op een deel van zijn leven ligt dan de duisternis. In het oude verbond was de oplossing: neem een dier dat jou toebehoort, slacht heten compenseer met dit leven jouw schuld, dat is dat gedeelte van je leven dat onder beslag van de duivel ligt. Het leven van dat dier werd uitgestort in de dood. Vergelijk hiermee het offer dat God bracht, het Lam van God, van wie staat dat Hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood (Jes. 53:12).

Het offer werd dus niet aan God gebracht, maar het beeldde uit dat God eenmaal zijn Zoon zou prijsgeven aan de dood om met diens leven velen vrij te kopen en alle schuld te verzoenen. In het nieuwe verbond geldt voor ons: belijd je zonden aan God en identificeer je met het offer van Christus. Hij heeft vrede gemaakt door het bloed des kruises. Hij kocht ons vrij. Als Lam van God werd Jezus overgeleverd vanwege onze zonden.

Het blijft een goede gewoonte om, voordat wij deelnemen aan het avondmaal en het verzoeningsproces tot de gedachtenis van Jezus vieren, wij eerst alles in orde maken met hen, die terecht iets tegen ons zouden kunnen hebben. Het grote herstelplan van God kan in de gemeente slechts goed functioneren, indien niemand iets tegen een 'broeder' heeft. Roei daarom elke negatieve gedachte uit je hart, want zij is een blokkade tussen God en je ziel. Het goddelijk, voorschrift is: eerst verzoening en dan offer of avondmaal. Een zedelijke plicht behoort aan een sacramentele handeling vooraf te gaan. De ethische beginselen staan hoger dan de eredienst en liturgie.

Vrome plichtplegingen zijn gemakkelijker dan rechtvaardig handelen. De woorden van Jezus ontnemen aan de uiterlijke Godsverering het gevaar dat zij het geweten het zwijgen zouden kunnen opleggen.

25,26. Wees vriendelijk jegens uw tegenpartij, tijdig, terwijl gij nog met hem onderweg zijt opdat uw tegenpartij u niet aan de rechter overlevere en de rechter aan zijn dienaar en gij in de gevangenis wordt geworpen. Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult daar voorzeker niet uitkomen, voordat gij de laatste penning hebt betaald.

De wet van het Koninkrijk luidt: verzoen je eerst met je broeder, die door jou beledigd en veroordeeld werd, voordat Je met God gemeenschap zoekt. De Heer neemt li Ier een voorbeeld uit de praktijk van het natuurlijke leven. Veronderstel dat je iets bij je naaste hebt gestolen. Deze laat het er niet bij zitten, maar zal zich tot de rechter wenden. Deze zal je tot gevangenisstraf veroordelen en je zult niet vrijkomen, voordat je het gestolene hebt vergoed. Dit is dan overeenkomstig de wet van Mozes, welke eist dat het gestolene dubbel vergoed wordt.

Gevangenschap kwam uiteraard bij het woestijnvolk Israël niet voor. Hiervan lees je pas, toen Israël in eigen land een vaste woonplaats had. Wat moet nu iemand doen als hij gestolen heeft? Jezus zegt: ga naar uw broeder en biecht hem alles op. De vertaling Brouwer luidt: 'Wees onverwijld bereid, een schikking te treffen met uw tegenpartij, zelfs terwijl gij u met hem op weg bevindt naar het gerecht'. Laat het dus niet op een proces aankomen, want als je het verliest, word je gegijzeld tot je alles dubbel en dwars betaald hebt.

Het Griekse woord 'antidikos' duidt een tegenpartij aan voor de rechtbank, dus een wets- of gerechtigheidswederpartij. Jezus bedoelt met bovenstaand voorbeeld, dat de wetten van het Koninkrijk der hemelen ook doorgaan voor gevallen, waar de aardse rechter niet zoveel vat heeft op de overtreder. Het gaat hier over een kwaad dat algemeen ook onder christenen voorkomt, namelijk dat van oordelen en veroordelen. Jakobus spreekt over de tong als over een vuur. Zij bergt een wereld van ongerechtigheid in zich.

Later zou de Heer in de bergrede zeggen: 'Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt'. Je weet immers niet hoe het hart van de' broeder over wie je je zo minachtend uitliet, eruit ziet. je neemt alleen zijn uiterlijke gedragingen waar, maar je kent niet zijn strijd in de onzienlijke wereld van waaruit hij zich voortdurend bedreigd voelt. Wellicht had je, wanneer je alles wist, wel medelijden met hem en was je 'met innerlijke ontferming' bewogen over je kind, je man, je vrouw, of over je broeder in de gemeente. Paulus schreef later: 'Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is. dan des mensen eigen geest, die in hem is'? (1 Kor. 2:11).

In de paralleltekst in Lucas 12:57-59 staat: 'En waarom oordeelt gij niet uit uzelf wat recht is? Want, als gij met uw tegenpartij naar de overheid gaat, geef u dan onderweg moeite om van hem af te komen; anders zal hij u voor de rechter sleuren en de rechter zal u de gerechtsdienaar overgeven en de gerechtsdienaar zal u in de gevangenis werpen. Ik zeg u: gij zult daar voorzeker niet uitkomen, vóórdat gij ook de laatste duit betaald hebt'. Jezus verweet toen de scharen dat zij alleen maar de natuurlijke dingen konden onderscheiden, het aanzien van aarde en hemel, maar zij onderkenden hun tijd niet.

Zij zagen niet dat Hij met de prediking van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen een nieuw tijdperk had ingeluid. Hij wees op de wetten die daar gelden. Hij vervulde de wet der tien geboden door haar weer naar het begin te brengen, zoals het bij de schepping was geweest. Omdat de mens onvoldoende inzicht heeft in de inwerkingen van de boze geesten, kan hij zich beter van een oordeel onthouden. Hij beschuldigt immers de broeder en houdt daarbij niet de minste rekering met de demonen die zo'n man, vrouw, kind, of lid van de gemeente hebben overweldigd.

Paulus schreef.- 'ja, ook mijzelf beoordeel ik niet. Want ik ben mij van niets bewust, maar dáárdoor ben ik niet gerechtvaardigd; Hij, die mij beoordeelt, is de Here,.... die ook hetgeen m de duisternis verborgen is, aan het licht zal brengen en de raadslagen der harten openbaar maken' (1 Kor. 4:3-5). Paulus was eenmaal zelf zo door 'vrome' geesten overweldigd, dat hij meende God een dienst te bewijzen door de gemeente van Jezus Christus te vervolgen. Je kunt een lamme niet veroordelen, omdat hij niet kan lopen, noch een blinde uitschelden als hij ergens tegenop loopt.

Een imbeciel is niet verantwoordelijk voor zijn daden. Hoe zal men dan een oordeel vellen over mensen, die vanaf hun prille jeugd al door de boze geesten werden geattaqueerd? Wie kent de strijd van de driftkop, de homofiel, de verslaafde, de afgeremde, van de mens die vanaf zijn jeugd een speelbal was van bepaalde geesten? Leef daarom niet in toorn tegen je broeder en diskwalificeer hem niet door denigrerende opmerkingen. God is wél een kenner der harten.

Wanneer de zondvloed voorbij is, spreekt Hij: 'Ik zal de aardbodem niet weer vervloeken om de mens'. Dan volgt het argument: niet omdat deze nu geheel veranderd is en goed geworden is, maar 'omdat het voortbrengsel, de neiging, de fantasie en het gedachteleven van des mensen hart boos is van zijn jeugd aan' (Gen. 8:21). Het is of de Here zeggen wil: ze kunnen er eigenlijk niet veel aan doen. Van klein kind afworden ze al uit de onzienlijke wereld door de vijand benaderd en overweldigd. Wie heiligt hen en wie staat voor hen dan op de bres?

De Here God is evenwel vriendelijk tegenover de mens die onder pressie of door verleiding gezondigd heeft. Hij weet wat van zijn maaksel is te wachten. Hij gaf zelfs zijn eigen Zoon om zondaren te redden en te verlossen van de boze (vergelijk Hand. 10:38).

Wij zullen ten opzichte van onze tegenpartij van vlees en bloed Gods vriendelijkheid moeten overnemen en ons door dezelfde overwegingen laten leiden. Op deze wijze kan men zelfs zijn vijanden leren liefhebben. Misschien leef je wel in toorn tegen iemand die een vrij mens is. Onderzoek dan jezelf of je niet uit een geest van ergernis spreekt en handelt, of uit een geest van jaloersheid, of van minderwaardigheid.

Evenals in de vorige verzen is het geheel hier als een gelijkenis bedoeld om een waarheid uit het Koninkrijk der hemelen duidelijk te maken. Wie geen inzicht in de geestelijke wereld heeft, ziet de eigenlijke tegenstander niet, maar alleen de mens die hij alle schuld op de schouders legt. Maar de apostel Paulus schreef.- 'Wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de boze geesten'. Onder de luisteraars naar de bergrede zat ook Petrus. Deze schreef later aan de gelovigen: 'Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Wederstaat hém' (1 Petr. 5:8,9).

Wees nuchter in de natuurlijke maar bovenal in de geestelijke wereld. Want je verwisselt zo gemakkelijk de onzichtbare dader voor ie broeder. Petrus wist dat de Meester hem er niet op had aangekeken, toen Hij hem verloochende. Vanuit zijn kennis van de onzienlijke wereld had Hij tot de discipel die Hem van harte liefhad, gesproken, dat de satan, zijn tegenpartij, er op uit was hem te ziften als de tarwe. De Heer had evenwel voor zijn aangerande dienstknecht gebeden, dat diens geloof mi zijn Heer niet zou bezwijken.

Wie op weggaat om zijn tegenstander in de natuurlijke wereld alle schuld te geven en hem te veroordelen, wordt vergezeld door de grote, onzichtbare 'antidikos', zijn wezenlijke tegenstander, die aanklager is van alle broeders. Hij is de tegenpartij die je vergezelt naar de hemelse overheid. De Heer raadt nu aan: tracht van hém af te komen, want de duivel gebruikt jouw mond om je broeder te beschuldigen en daarna ook nog jezelf. Je wordt dan zijn medewerker. Wees daarom vriendelijk en vol begrip voor de medemens, zolang je nog niet alle banden met hem hebt verbroken en je nog contact met hem hebt.

Je negatieve houding jegens de mens zal door jouw eigenlijke tegenpartij anders gebruikt worden om je aan te klagen, omdat je de koninklijke wet verbreekt. Dan is het mogelijk dat het hemelse gerechtshof je in het ongelijk stelt. Zo werd de Temaniet Elifaz in het ongelijk gesteld, toen hij Job beschuldigde. Deze 'vriend' wist immers niet, dat een boze geest met fluisterende stem hem had geïnspireerd dat een mens nooit rein tegenover zijn Maker stond, en dat God zelfs bijzijn heilige engelen dwaling vindt (Job 4:16-19; 42:7).

Ook Jezus zelf klaagt degene die gezondigd heeft niet aan. Integendeel is Hij een voorspraak bij de Vader en een verzoener van de zondeschuld (1 Joh. 2:1,2). Denk eveneens aan de gelijkenis van de slechte slaaf aan wie alles was kwijtgescholden, terwijl hij weigerde bij zijn medeslaaf een gering bedrag te laten zitten. Deze onbarmhartige slaaf werd prijsgegeven aan de machten der duisternis, de folteraars (Matth. 18:21-35). Een christen die weigert zich te houden aan de wetten van het Koninkrijk der hemelen, verwerpt het evangelie dat de Here bracht, namelijk dat van loslating van gevangenen. Hij blijft dan in een doodstoestand, zodat hij evenals alle mensen in het oude verbond, die geen kennis hadden van de geestelijke wereld, in de gevangenis of het dodenrijk komt.

Hij heeft immers ook de ingeschapen wet van God geschonden, welke er vanuit gaat dat je vanzelfsprekend de naaste even lief hebt als jezelf en hem ook liefdevol beoordeelt. je verdiende loon wordt, indien je in gebreke blijft, door de dienaar, de koning des doods, uitbetaald.

Wees daarom vriendelijk jegens uw tegenpartij. Een dienstknecht des Heren moet geen negatieve opmerkingen maken, doch vriendelijk zijn. Indien hij fout geweest is, behoort hij zijn excuses aan te bieden. Discriminerende opmerkingen komen voort uit een hart dat zich verheft; en God wederstaat de hovaardigen. Neem de negatieve woorden terug, want anders ga je het rijk van God niet binnen!

 

Reinheid in levensuitingen 


27,28. Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken. Maar Ik zeg u: Een teder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd.

Natuurlijk had de luisterende menigte menigmaal in de synagoge het zevende gebod horen voorlezen en uitleggen. Vanuit hun kennis en inzicht gaven de Farizeeën en de schriftgeleerden allerlei aanwijzingen aangaande het gebod: gij zult niet echtbreken. Hierbij discussieerden zij over allerlei problemen die zich bij het plegen van overspel voordeden. Door hen werd de vrouw gezien als het eigendom van de man en niet als een gelijkwaardig persoon. Zij werd immers voor een bruidsprijs door de man gekocht (Ex. 22:16).

De echtbreuk zag men dus in de eerste plaats als een aantasting van iemands eigendomsrecht. Bij het tiende gebod gaat het om het begeren van het bezit van de naaste: zijn huis, zijn vrouw, zijn knecht, zijn dienstmaagd, zijn rund, zijn ezel, enzovoort. Wanneer David zich vergrijpt aan de huisvrouw van Uria, vergelijkt de profeet Nathan deze daad met een roof van een klein ooilam. David had iets waardevols van zijn naaste ontvreemd, dus meereen sociaal onrecht bedreven dan een zedelijke wet geschonden. Job had meer inzicht, want hij betuigde: 'Ik had met mijn ogen een verbond gesloten, hoe zou ik dan een maagd hebben aangezien?' (Job 31:1). Uit dit alles blijkt dat men de vrouw niet beschouwde als een zelfstandig, zedelijk persoon, die gelijkwaardig is aan de man. Het evangelie van Jezus heeft de vrouw evenwel in een emancipatieproces gebracht. Het verheft de vrouw tot gelijke hoogte als de man. Zo schreef Paulus in dit verband: 'Eerst kreeg Adam zijn gestalte en daarna Eva' (1 Tim. 2:13). Het woord 'geformeerd' ziet daar op een vormingsproces, dat eeuwen en eeuwen werd geblokkeerd, maar in Christus zijn voltooiing vindt, want in Hem is geen verschil meer tussen man en vrouw.

Voor het eerst hoorden de mensen zich nu een levensregel voorhouden, die ontsproot uit de kennis der onzienlijke wereld. Voor de 'leraars der wet' gold de uitspraak van de Prediker: 'Zo zag ik, dat de mens niets kan ontdekken van het werk Gods, dat onder de zon geschiedt, want hoezeer de mens zich ook aftobt met zoeken, hij kan het niet ontdekken' (Pred. 8:17).Jezus ontdekte echter wel de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen die sinds de grondlegging der wereld verborgen waren gebleven (Matth. 13,35). De mens voor wie dit Koninkrijk verborgen is, gaat er vanuit 'dat men de ware wijsheid bezit, wanneer men innerlijk ervan overtuigd is, dat de goddelijke geheimenissen in de omgang met de ziel niet kunnen worden begrepen' (Kanttekeningen Berliner Bibel).

Men spreekt dan wel van 'onnaspeurlijke wegen Gods'en over 'de onderkant van het borduursel waartegen men aankijkt'. De Schrift leert evenwel dat de Geest alle dingen doorzoekt, zelfs de diepste gedachten van God. En die Geest woont in ons en is ons tot een helper geworden. In zijn bergrede bracht Jezus het huwelijksleven op het terrein van het Koninkrijk der hemelen: de man die de vrouw van zijn naaste begeert, dus het tiende gebod overtreedt, heeft reeds zijn vrouw losgelaten en onrechtmatig nieuwe banden aangeknoopt en daarmee het zevende gebod ook geschonden.

Waarom is echtbreuk eigenlijk zondig? Waarom mag de man slechts één vrouw hebben en geldt dit gebod niet voor de dierenwereld? Omdat het menselijke huwelijk de gemeenschap uitbeeldt tussen Christus en zijn gemeente. Zo schreef Paulus in Efeziërs 5:31 over de geestelijke betekenis ervan: 'Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn. Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en de gemeente'.

In dit beeld vertegenwoordigt Christus de vader, totdat onze Heer ook Zichzelf onderwerpt- zoals de vrouw aan de man - en God dan alles in allen zal zijn. Ondanks de zondeval blijft God de mensheid als eeuwige partner zien. Hij neemt geen trouw gebleven engelen aan, maar alleen het Israël Gods, het ware zaad van Abraham. In het huwelijk nu worden in alle omstandigheden deze onveranderlijke liefde en trouw uitgebeeld. De mens die met afgoden gemeenschap heeft, zondigt tegen de eerste tafel der wet, welke eist dat wij God boven alles zullen liefhebben.

Wie ontrouw is tegen zijn huwelijkspartner, zondigt tegen de tweede tafel der wet, want wie zijn eigen vrouw niet liefheeft, zijn allernaaste, heeft zichzelf als beeld Gods niet lief (Ef 5:28). Afgoderij en echtbreuk komen uit dezelfde bron voort. Merkwaardig is daarom dat polytheïsme en atheïsme beide het zuivere huwelijksleven aantasten. De ingeschapen wet is, dat de mens God liefheeft en buiten Hem geen rust en vrede bezit, en dat de man zijn vrouw liefheeft en in deze ene alleen 'een hulp heeft, die bij hem past' (Gen. 2:18).

Paulus was voor zijn bekering de ingeschapen wet van God kwijt. Hij erkende dat hij niet wist dat de begeerlijkheid of beter 'begeerte' eigenlijk zonde was. Hij meende dat zijn gedachten tolvrij waren, want men kon immers voor dit kwaad niet voor de aardse rechter worden gedaagd. De wet van Mozes had hier ook geen straffen voor. Het laatste gebod van de goddelijke wet houdt evenwel rekening met de onzienlijke wereld. Daarom schreef de apostel: 'ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen, tenzij door de wet; immers, ook van de begeerte zou ik niet geweten hebben, indien de wet niet zeide: gij zult niet begeren' (Rom. 7:7).

Paulus miste dus voorzijn bekering een zuiver, innerlijk leven. Hij kon niet zingen: 'Ik draag uw heil'ge wet, die Gij den sterv'ling zet, in't binnenst' ingewand' (Ps. 40:4, berijmd). Ook niet: 'De wet van God is in mijn hart, mijn schreden wankelen niet' (Ps. 37:31).

De tragiek van de wettische Jood en de natuurlijke christen is, dat zij 'vlees zijn, verkocht onder de zonde' (Rom. 7:14). Voor wie het puur geestelijk leven mist, is de wet een dam, die het water van de zondige begeerten alleen maar doet stijgen. De begeerte - in ons verband de seksuele - wordt immers bij zulke mensen geactiveerd door lustgeesten, want 'toen echter het gebod kwam, begon de zonde te leven' (Rom. 7:9).

De geesten die de begeerte in een verkeerde richting stuwen, laten zich niet uitdrijven door het gebod. De fatsoenlijke zondaar, die krampachtig strijdt, begint daarom 'te sterven'. Hij zegt: 'Indien je in mijn hart kon zien, zou je schrikken'. Hij is innerlijk niet rein, heeft geen overwinning en raakt steeds verder van God af. De inwonende machten maken in het hart van de wellustige christen, wiens ogen vol overspel zijn, scheiding tussen God en zijn ziel. Jezus zei dat de zogenaamde bijbel- en wetsgetrouwe mensen op wit gepleisterde graven gelijken, die van buiten wel schoon schijnen, maar die van binnen vol dorre doodsbeenderen en allerlei onreinheid zijn (Matth.23:27).

Soms gaan bij zulke wetsbetrachters de onreine geesten er voor een tijd uit en wordt hun levenshuis met bezemen gekeerd. De onreine geest zegt dan na een bepaalde periode: 'Ik zal terugkeren naar mijn huis, waar ik ben uitgevaren'. De macht blijft dus het huis claimen, want hij noemt het 'mijn huis' (Matth. 12:44).

'Vrome' geesten moeten zich inspannen en het is bekend, dat onreine geesten dikwijls onder de dekmantel der 'vrome' geesten werken. Het onoplosbare probleem voor zulke christenen is, dat zij van geen onreine geesten willen horen of domweg poneren, dat een kind van God niet gebonden of bezet gebied kan zijn. Daarom laten zulken zich ook niet bevrijden door de kracht van de Heilige Geest in de naam van Jezus. Hij sprak evenwel: 'Zalig zijn de reinen van hart'. Dezen zijn nu zalig, want zij zijn bevrijd en hebben de onreine geesten overwonnen.

Bij het zondig begeren van de man trekt diens innerlijke mens de vrouw die hem niet toebehoort naar zich toe. Zijn begeerte is dus een zuigkracht, die de vrouw van haar eigen man tracht los te maken of beslag wil leggen op een ongehuwde vrouw. De apostel spreekt van zo iemand, dat hij 'brandt van begeerte'. Hij wordt dan overheerst door de onreine geesten, die de begeerte bevruchten, dus de begeerte uit de ingeschapen wet van God of uit de gedachten van God losmaken (Jak. 1:15).

Jezus maakt het ons duidelijk dat het onwettig begeren wel niet in de natuurlijke wereld strafbaar is, maar toch aan het goddelijke gericht niet voorbijgaat. In het oude verbond kwam de mens alleen in het natuurlijke gericht door de overspelige daad, maar het evangelie van het Koninkrijk der hemelen dat zich met de totale mens bezighoudt, kent ook een gericht in de onzienlijke wereld.

De bedoeling van de uitspraak van Jezus is: Je bent niet alleen met je vrouw één vlees, maar je moet ook één zijn naar de innerlijke mens. Daarom mag je ook niet met een ongelovige huwen. Je mag wel een ongelovige knecht nemen, maar geen ongelovige vrouw, want je kunt je vrouw in de onzienlijke wereld niet loslaten. Je bent met de hele vrouw gehuwd en de vrouw met de gehele man. Indien de natuurlijke gemeenschap om bepaalde redenen stagneert, ben je nog innerlijk met haar of hem verbonden.

Het is opvallend dat Jezus Zich hier alleen tegen de man richt. Hij zegt immers: wie met begeerte naar een vrouw ziet, heeft reeds overspel met haar gepleegd in zijn hart. Ook in de wet van Mozes, die door een barmhartig mens gegeven werd, wordt eerst de man aangesproken: 'En een man, die echtbreuk pleegt met iemands vrouw, echtbreuk pleegt met de vrouw van zijn naaste - welke man hij moet liefhebben - zal zeker ter dood worden gebracht; zowel de overspeler als de overspeelster' (Lev. 20: 10).

De man wordt terecht voor de 'hoofddader', gehouden, want hij is de actieve deelgenoot in de gemeenschap. Hij kan er niet toe worden gedwongen, maar de vrouw wel. De orthodoxe Farizeeën en schriftgeleerden brachten echter alleen de vrouw, 'die in overspel gegrepen was', tot Jezus. De man hadden ze laten gaan. 'Vrome' geesten spreken altijd over de verleidster en over 'slechte' vrouwen. Zij laten de man veelal buiten schot.

Luther schreef bij deze tekst: 'Het is niet mogelijk te verhinderen dat de duivel met boze gedachten 'in het hart schiet, maar zie toe, dat gij zulke pijlen niet laat steken en ingroeien, maar ze wegwerpt. Doet dan, gelijk in oude tijden iemand geleerd en gezegd heeft: Ik kan niet verhinderen, dat mij een vogel over het hoofd vliegt, maar dit kan ik wel verhinderen, dat hij in mijn haar nestelt, of de neus afbijt. Wanneer het dus bij het invallen der gedachten blijft, wanneer men zich er niet mee inlaat, hoewel zij aankloppen, is dit wel zonde, doch 'in de algemene vergeving opgenomen, omdat wij niet in het vlees kunnen leven, zonder zonde, en een ieder moet zijn duivel hebben, zoals ook Paulus klaagt in Romeinen 7:18'.

Luther ging ervan uit, dat de uitdrukking van onze Heer: de duivel vindt in Mij niets niet voor ons zou kunnen gelden. De christen kan evenwel in de vrijheid staan met welke Christus hem heeft vrijgemaakt. Hij kan door de kracht van de Heilige Geest de onreine geesten met hun inspiraties, die zijn seksuele begeerten willen bevruchten, weren, weerstaan en overwinnen.

Tenslotte moeten wij er natuurlijk wel rekering mee houden, dat de zondige seksuele begeerte even goed van de vrouw kan uitgaan als van de man. Denk maar aan de dochters van Jeruzalem, 'die rondliepen met gerekte hals en lonkende ogen' (Jes. 3:16). Voor het gericht in de geestelijke wereld geldt dan ook voor de vrouw hetzelfde als voor de overspelige man. Ook al gaat het begeren van de vrouw - in haar flirt - niet direkt uit naar de overspelige daad en vindt zij haar voldoering reeds in het feit begeerd te zijn, dan valt zij toch onder het oordeel in de geestelijke wereld.

29. Indien dan uw rechteroog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit en werp het van u, want het is beter voor u, dat één uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde.

Het 'aanzien' naar een vrouw heeft te maken met het oog. Vondel, die zelf een goed huwelijk had, dichtte in 'Joseph in Egypten': 'Sluit voor begeerte uw graag gezicht; zij loert, zij loert om 'in te varen. Sluit d'ogen, vensters van het licht, indien gij wilt uw hart bewaren. Want zo begeerte eens binnensluipt, zal bederf en jammer baren, dat eeuwig smert en eeuwig druipt'. Het is duidelijk dat hier niet wordt bedoeld, dat het rechteroog orgaan zou moeten worden uitgetrokken, want met het linkeroog neemt men immers ook waar.

Het gaat hier om het innerlijke oog dat bij het inwendige geestelijk lichaam behoort. De apostel schreef immers: 'Is er een natuurlijk lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam' (1 Kor. 15:44). Dit wordt gevormd door de ziel en de geest, die beide tot de onzichtbare wereld behoren. Dit oog functioneert dus in het onzienlijke Koninkrijk der hemelen. Het innerlijke oog kan door onzichtbare, onreine geesten worden gedirigeerd. Het 'ergert' de mens, zo luidt de Statenvertaling. Het Griekse werkwoord is 'skandalizoo', dat de betekenis heeft van iemand ten val brengen, dus in dit verband doen struikelen in zijn huwelijk.

In hoofdstuk 6:22 zegt de Heer: 'Indien uw oog slecht of boos is, zal geheel uw (geestelijk) lichaam duister zijn'. Wie één gebod overtreedt, is schuldig aan de gehele wet (Jak. 2:10). Bovendien gaat het kwaad van de onzedelijkheid niet buiten het natuurlijk lichaam om. Wie bijvoorbeeld steelt, verontreinigt nog niet zijn lichaam, maar wie hoereert of overspel bedrijft, onteert zijn eigen lichaam. In1 Korintiërs 6:18 wordt opgemerkt: 'Elke andere zonde, die een mens doet, gaat buiten zijn eigen (natuurlijk) lichaam om. Maar door hoererij bezondigt men zich aan zijn eigen lichaam. Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest?'

Bij echtbreuk geldt, wat Paulus in Romeinen 1:24 zegt over allerlei andere seksuele zonden, dat het lichaam door de onreinheid onteerd wordt. Wie hoererij bedrijft, wie met de daad homo-erotisch is, wie masturbatie toepast, kan het Koninkrijk Gods niet beërven (Gal. 5:19-21). Het oog is boos, wanneer het met onreine machten is verbonden. Zo'n geest beheerst dikwijls van de vroege morgen tot de laat avond het hele bestaan van de zondaar.

Jezus zegt hier nu: ruk dit oog uit en breek radicaal met deze vijand, die je oog misbruikt, want anders dringen er nog meer machten binnen. Denk alleen maar aan de leugengeesten die de echtbreker vergezellen. Uitrukken en wegwerpen doet men boze geesten. Het uittrekken ziet op het 'ontbinden' van de lustgeesten, zodat ze losgemaakt worden van de mens. Het wegwerpen ziet op het verdrijven van de onreine geesten. Jesaja vergelijkt dit met het wegwerpen van een vast in elkaar gerolde kluwen, die als een bal naar een uitgestrekt land wordt geworpen (Jes. 22:18)

De mens die blijft zondigen, wordt onherroepelijk een willoze prooi van de demonen. Paulus schreef dat God zulke verharde zondaars loslaat of 'overgeeft aan een verwerpelijk denken om te doen wat niet betaamt' (Rom. 1:28). Wij denken bijvoorbeeld aan wat onze Heer sprak tot de valse profetes Izébel te Thyatira. Door haar valse leringen verleidde deze vrouw sommige gemeenteleden. Zij werd met haar volgelingen door de Heer losgelaten en overgegeven aan de demonen met wie ze gemeenschap had. Dezen maakten haar ziek, en brachten allen die met haar zondigden in grote ellende.

Met haar verwerpelijk denken was zij doorgedrongen tot 'de diepten van de satan' en toen zij 'aan de satan werd overgegeven' gaf deze haar 'het verdiende loon' (Openb. 2:18-25). Zo vernam Paulus dat in de gemeente te Korinte een man was, die met de vrouw van' zijn vader samenleefde. Hij leverde deze man in de naam van Jezus over aan de satan, tot verderf van zijn vlees, opdat zijn geest nog zou worden behouden 'in de dag des Heren. De machten die hem zondigen deden, zouden nu vrijelijk ook in zijn lichaam kunnen toeslaan, zodat dit een prooi zou worden van ziekte en ellende (1 Kor. 5:1-5).

Wie zijn lichaam door onrechtmatige seksuele handelingen ontwijdt, stelt zich als slaaf in dienst van de wetteloosheid of van het verderf. De apostel schreef. 'Weet gij niet, dat gij hem, in wiens dienst gij u stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven, hetzij dan van de zonde tot de dood, hetzij van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid?' (Rom. 6:16). In 1 Johannes 5:16 is er sprake van een 'zonde tot de dood', dat is dus een zonde waarbij de mens ten volle is overgeleverd aan de machten der duisternis, die hij naar zich toehaalde en met wie hij zich verbond.

Johannes merkt hierbij op dat de gemeente niet meer voor zulke mensen moet bidden, dus op de bres moet gaan staan. Misschien zal dan de geest van de zondaar in het oordeel nog worden gered, omdat hij in de diepte van zijn ellende het kwaad heeft leren haten. Wie zich evenwel niet bekeert - misschien omdat hij geen verderf in zijn natuurlijk lichaam ondervindt wacht een eeuwig verderf. Het natuurlijk lichaam keert dan terug tot het stof waaruit het was opgebouwd, maar de Heer spreekt hier over het 'ten verderve' (verloren) gaan van het gehele lichaam, dus ook van het onzichtbare geestelijk lichaam.

Bij het laatste oordeel wordt dit lichaam met de onreine geesten aan wie het zich beschikbaar stelde, een prooi van de poel des vuurs, die voorde duivel en zijn engelen bereid is, maar waarin de mens terecht komt die de duisternis liever heeft gehad dan het licht.

30. En indien uw rechterhand u tot zonde zou verleiden, houw haar af en werp haar van u; want bet is beter voor u, dat één uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam ter helle vare.

Wie zijn rechteroog uitrukt, is een zeer belangrijk orgaan kwijt. Zonder rechteroog kon men geen krijgsman meer zijn, geen boog meer hanteren en geen pijl meer afschieten. Daarom dreigde koning Nahas de inwoners van Jabes in Gilead allen het rechteroog uit te steken (1 Sam. 11:2). Jezus sprak: ruk dit oog uit in de geestelijke werelden maak dan een scheiding. Hij herhaalde deze belangrijke raad met een ander voorbeeld: als je rechterhand je tot zonde verleidt, houw haar af en werp haar ver van u weg. In de rechterhand zit bij de meeste mensen immers de grootste kracht.

De hand van het geestelijk lichaam grijpt iets door haar begeerte. Jezus zegt: kap met de zondige begeerte. In Mattheüs 18:8 spreekt de Heer nog over de voet, die iemand tot zonde aktiveert. Hij vervolgt dan: 'Het is beter verminkt of kreupel ten leven in te gaan, dan met twee handen of twee voeten in het eeuwige vuur geworpen te worden'. Met een boos oog en een verkeerde hand gaat men het Koninkrijk Gods niet binnen. Daarom ruk het uit en kap haar af. Wie zo verminkt binnengaat, kan herstel ontvangen.

Men is verminkt als men met 'de vreemde vrouw' heeft gebroken, maar eigen vrouw nog niet liefheeft. Men begeert niet meer het huis van de naaste, maar men is toch nog niet tevreden met eigen woning. In Jakobus 3:6 staat letterlijk: 'En de tong, een vuur, de wereld van ongerechtigheid'. De tong is of wordt een vuur, wanneer zij verbonden is met de zondige geestenwereld. De kwade tong neemt dan haar plaats onder de leden in als iets, dat het gehele lichaam bezoedelt. Leg daarom de oude mens af als een vuile mantel.

Op aarde behoef je niet alles uit het leven te halen. Misschien is de andere vrouw knapper en aanlokkelijker: breek dan met het boze oog. Kap ook ter wille van je behoud de boze hand af, die door driftmachten wordt misbruikt, ruk de tong uit die roddelt en lastert en laten uw voeten niet snel zijn om aan je zondige begeerten te voldoen. Het is goed dat de roker zijn tabak inlevert, maar tegelijker tijd moet hij breken met de nicotinegeest die hem tot slaaf maakt. De drinker moet zijn flessen wegwerpen maar ook breken met de drankduivel, want anders brengen zijn voeten hem toch weer naar de slijterij.

De apostel zei dat een afgod niets is, maar de onzienlijke demonen zijn ermee verbonden. Breek daarom met de okkulte geestenwereld. Wie okkult gebonden geweest is, kan zich niet permitteren in de krant nog eens een horoscoop te lezen, of een kaartje met een toekomstvoorspelling op een fancy-fair te trekken. Versier daarom uw huis niet met afgods- of heiligenbeelden, of andere aan de goden gewijde kunstvoorwerpen. Wie geldgierig is, zal zich moeten laten bevrijden en voortaan dubbel moeten uitkijken, opdat de mammon hem niet opnieuw in zijn netten vangt. En wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle door ergens weer kontakten te leggen met de demonen die van hem zijn uitgegaan.

Wie opgegaan of verslaafd was aan kaarten, gokken, loterij, hazardspel, moet zich als christen wel verre houden van zijn vroegere omgeving, want de Heer zegt, dat bij de mens die na zijn bevrijding zich opnieuw inlaat met zijn oude gebondenheid, het laatste erger is dan het eerste. Handen, ogen, voeten en de tong behoren wel bij de mens, maar niet de boze geesten. Bedenk dan de dingen die boven zijn waar Christus is. Lees de wereldse tijdschriften niet op de punten waar je zwak bent. Vermijd het lezen van slechte romans en van pornografie en stel je niet in op allerlei radio- en televisieprogramma's die door mensen worden gemaakt, die geïnspireerd worden door allerlei duistere geesten.

Denk verder ook aan je houding ten opzichte van bioscoopbezoek, het vertoeven aan het strand met zijn verlokkingen. Bedenk dan ter wille van een rein en zuiver geestelijk leven, dat het beter is dat een van je ledematen verloren gaat of zich iets moet ontzeggen, dan geheel een prooi te worden van een duistere macht en met deze in de hel te komen. Voor een volgeling van Jezus geldt: 'Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid'.

 

Heiligheid van het huwelijk 


31,32. Er is ook gezegd.- Al wie zijn vrouw wegzendt, moet haar een scheidbrief geven. Maar Ik zeg u: Een ieder, die zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht, maakt, dat er echtbreuk met haar gepleegd wordt; en al wie een weggezondene trouwt, pleegt echtbreuk.

Wanneer wij nu het probleem van de echtscheiding bezien, is het nodig om de geestelijke achtergrond van de uitspraken van Jezus te verstaan. We zagen al dat God Zich de mens als een eeuwige partner verkiest en Hij dit plan onder geen beding laat varen. Wat de mens ook doet, God blijft trouw aan zijn eeuwig voornemen en Zichzelf verloochenen kan Hij niet. Er is slechts één uitzondering op deze regel: wanneer de mens deze gemeenschap met God niet wil, wanneer hij moedwillig kontakt met de boze geesten opneemt, laat God hem los en geeft hem over aan een verwerpelijk denken, dus aan de inspiraties van de duivel, zodat hij doet wat niet betaamt (Rom. 1:28).

Wie de duisternis liever heeft dan het licht, de leugen liever dan de waarheid, de onzuiverheid liever dan de reinheid, pleegt in de onzienlijke wereld overspel. Uit Efeziërs 5:22,23 weten we dat het huwelijk de relatie moet uitbeelden tussen God en de mens. Het wordt voor God gesloten op het ogenblik dat een man geslachtsgemeenschap heeft met zijn vrouw. Er staat: 'Die twee zullen tot één vlees zijn. Zo zijn ze niet meer twee, maar één vlees. Hetgeen dan God - in deze daad - samengevoegd heeft, scheide de mens niet' (Matt. 19:5,6). Een christen zal daarom geen gemeenschap met een vrouw zoeken, indien hij niet weet dat hij haar liefheeft en zij bij hem past.

De uitspraak, dat huwelijken in de hemel gesloten worden, wordt dikwijls in negatieve zin gebruikt om onder een vrome dekmantel zich van eigen verantwoordelijkheid los te maken. Het monogame huwelijk rust evenwel ook niet op subjectieve gevoelens en wisselende begeerten, maar op vaste wetten van het Koninkrijk der hemelen. Al wat deze normale en duidelijk te onderkennen gang van zaken doorbreekt en verstoort, tast dit geheimenis van het huwelijk aan en komt voort uit de vader der wetteloosheid en verleugening, de duivel. Het is duidelijk dat alleen echtbreuk - afgezien van het sterven van een der partners - het huwelijk ontbindt.

Daarom vermaant en beveelt de goddelijke wet, die de ingeschapen wet in herinnering tracht te brengen: 'Gij zult niet echtbreken'. Dit gebod is uiteraard niet gericht tegen het echtpaar dat nauwgezet met de Heer leeft, 'maar voor wettelozen en tuchtelozen, voor.... hoereerders', die de vanzelfsprekende eis van de ingeschapen wet voor het huwelijksleven niet meer kennen, en terzijde stellen (1 Tim. 1:9). Voor hen zijn menselijke strafwetten en bepalingen nodig om hun zondige begeerten zoveel mogelijk te beperken en te beteugelen.

Paulus liet evenwel duidelijk uitkomen, dat wetten de mens van binnen niet veranderen, want hij schreef over de 'zwakke en armelijke wereldgeesten', dus van ordenende menselijke geesten die mannen en vrouwen trachten te dwingen binnen de voorgeschreven normen te blijven. De door de overheid vervaardigde wetten en verordeningen moeten zich evenwel aanpassen bij de gewoonten, zeden en opvattingen van het volk. Hoe weinig begrip hadden zelfs godvruchtige mannen als bijvoorbeeld Abraham, Jakob en David voor het door God ingestelde monogame huwelijk.

Hun gedragspatroon paste niet in de scherp omlijnde uitspraken van Jezus. Voor Hem was veelwijverij niets minder dan gereglementeerde echtbreuk. Daarom wees de Heer erop dat de Schepper één man met één vrouw had verbonden. Geen wonder dat de discipelen die 'in een onzuivere traditie opgevoed waren, moesten belijden: 'Indien voor een man de zaak met zijn vrouw zó staat, is het niet raadzaam te trouwen!' Bij die gelegenheid hadden de Farizeeën getracht Jezus in een valstrik te lokken doorzijn uitspraken over het huwelijk te toetsen aan de wetgeving van Mozes.

Zij weerlegden de woorden van Jezus door Hem erop te wijzen dat Mozes had bevolen, dat een man aan zijn vrouw een scheidbrief zou geven, wanneer hij haar wegzond. Terecht maakte Jezus hen er toen op attent dat Mozes dit niet had gedaan om de scheiding gemakkelijker te maken of te reglementeren, maar vanwege het feit dat hij met de hardigheid van het hart -veroorzaakt door de onreine geesten - rekering hield. Deze scheidbrief was een teken van barmhartigheid, want de vrouw kon niet zonder meer aan de kant worden gezet. Zij had bovendien recht op schadeloosstelling naar verhouding van de voor haar betaalde bruidsschat.

Dit was dan bedoeld als een rem op willekeur en overijld handelen. In zijn antwoord: 'Maar van den beginne is het zo niet geweest' greep Jezus terug naar de scheppingsordinantie, naar de wetmatigheid waarnaar ieder mens behoort te leven (Matth. 19:3-10).

In Deuteronomium 24:1-4 had Mozes slechts een bestaand scheidingsrecht - dus een mistoestand - door het voorschrift van een scheidbrief geregeld. Als voorwaarde voor een scheiding wordt daaraan gegeven, dat een man iets 'onbehoorlijks', iets 'schandelijks' of iets 'aanstotelijks' in zijn vrouw had moeten ontdekken. Dit kon dus zowel iets fysieks en in lichamelijke zin zijn, als iets in morele zin. Opgemerkt moet hierbij worden, dat het daarbij niet ging om echtbreuk, want hierop stond immers de doodstraf en was er dus van wegzenden geen sprake (Deut. 22:22).

Over de betekenis van de woorden uit Deuteronomium streden in Jezus' tijd de scholen van Sjammai en Hillel met elkaar. De strenge richting van Sjammai verstond onder 'onbehoorlijk' iets schandelijks in morele zin, terwijl de minder strenge Hillel, wiens mening overheerste, er onder verstond: alles wat de man niet zinde, tot het laten aanbranden van het eten toe. Rabbi Akiba oordeelde zelfs dat het vinden van een mooiere vrouw een reden tot echtscheiding kon zijn. Jezus stond echter altijd op de bres voor de verdrukten en dus hiervoor de vrouw.

Hij sprak over: de man die een vrouw aanziet en hier: wie zijn vrouw wegzendt. Alleen bij ontucht was dit toegestaan, waarbij evenwel in deze tekst echtbreuk van de zijde der vrouw was uitgesloten, want het gaat hier overeen vrouw die pas na haarverstoting tot echtbreekster wordt.

De clausule' om een andere reden dan ontucht' vormt een beperking van de absolute uitspraak van Jezus. Zij heeft altijd aan de uitleggers moeilijkheden veroorzaakt, omdat ze geen duidelijke voorstelling hadden wat hier eigenlijk met 'ontucht' wordt bedoeld. Wij denken hierbij aan seksuele kontakten die een vrouw buiten haar huwelijk kan hebben zonder dat er nog sprake is van geslachtelijke gemeenschap. Of ook aan onnatuurlijke zonden en bevrediging van lusten, die in hun wezen het normale huwelijksleven ondergraven. Ook kan Jezus hier wel echtbreuk hebben bedoeld, indien er geen steniging op was gevolgd.

Mozes gaf niet aan de vrouw het recht om haar man een scheidbrief te geven, omdat zulks in die tijd niet mogelijk was. De man had een te overheersende positie en bij een scheiding was de vrouw vrijwel rechteloos. Zij was dus bijna gedwongen na haar verstoting een nieuw huwelijk aan te gaan, om maar niet te denken aan prostitutie. Niet het geven van een scheidbrief verbrak volgens onze Heer het huwelijk, maar het werd de oorzaak van echtbreuk. Wie de weggezondene huwde, pleegde echtbreuk met haar.

In Lukas 16:18 zegt de Heer dat dit alles ook voor de man geldt: 'Een ieder die zijn vrouw wegzendt en een ander trouwt, pleegt echtbreuk; en wie een vrouw, die door haar man weggezonden is, trouwt, pleegt echtbreuk'. Deze 'scheiding tussen tafel en bed' wordt haast vanzelfsprekend de oorzaak van overspel.

Paulus sluit zich in 1 Korintiërs 7:10-16 aan bij de woordenvan onze Heer, als hij schrijft: 'Hun die getrouwd zijn beveel ik niet, maar de Heer, dat een vrouw haar man niet mag verlaten - is dit tóch gebeurd, dan moet zij ongehuwd blijven of zich met haar man verzoenen en een man moet zijn vrouw niet verstoten'. Uiteraard zullen ware christenen zich aan deze woorden houden. Het is evenwel ook mogelijk dat een vrouw een ongelovige man heeft, die geen rekering houdt met dit gebod des Heren.

Wanneer hij zijn vrouw verlaat - en dus innerlijk en lichamelijk geen enkele gemeenschap met haarwil hebben - dan is de gelovige vrouw niet langer aan haar man 'gebonden', maar zij is vrij 'van de wet, die haar aan die man bond' (Rom. 7:2 en 1 Kor. 7:15). Zij mag dan hertrouwen evenals dit bij overspel van haar man het geval zou zijn. De Schrift bedoelt: trekt een van de partners zich totaal niets aan van de wet Gods, dan heeft hij of zij, door zijn of haarpartner te verlaten, de eerste stappen reeds gezet op de weg naar het overspel. Zij of hij wordt dan ook niet langer geheiligd door de gelovige levensgezel(lin).

We zouden kunnen zeggen dat dan de ongelovige huwelijkspartner 'overgegeven wordt aan de satan', of 'aan een verwerpelijk denken'. Het huwelijk is geen beeld meer van Christus en zijn gemeente. De vrouw moet daarom o.a. verder elke gedachte om haarman te redden, loslaten. Er is geen reden meer voor aanwezig, want de apostel vervolgt: 'Hoe kunt gij - na de scheiding weten, vrouw, dat gij uw man zult redden?' De gelovige vrouw of man kan haar of zijn partner niet meer claimen voor het Koninkrijk Gods.

Met zijn uitspraken die de mens terugbrengt naar het begin zoals God het bedoelde, herstelde Jezus het zo zwaar geschonden huwelijksleven. Ook 'in onze tijd is er een voortdurende toename van echtscheidingen en is huwelijkstrouw een zeldzaam verschijnsel geworden. Jezus wil evenwel de bron afsluiten waaruit de ontrouw voortkomt. Hij zegt tot zijn volk: drijf de onreine geesten uit. De ellende van een verbroken huwelijk ontstaat, omdat men het rechteroog niet uitrukt of de rechterhand niet afhouwt. Men stelt zich eerder open voor allerlei verleidingen van de moderne samenleving.

Waarom gaan mensen samenwonen zonder wettige huwelijkssluiting? Omdat zij opzij gaan voor de consequenties die hiermee verbonden zijn. Wanneer men immers van plan is nooit van elkaar te gaan, kan men zijn huwelijk toch ook wel laten legaliseren door de aardse overheid? Waarom overnachten jongens en meisjes bij trektochten samen in één tent? Is dit niet een stap in de richting van de verleider, die maar al te begerig is deze jonge mensen wetteloos en tuchteloos te maken? De ontbrekende heilige eerbied voor het huwelijk kan men niet veranderen door betere wetten te maken of de woningnood op te lossen, maar door zich radicaal te stellen onder Jezus' woorden.

Hij erkent geen scheidbrief, en een huwelijksgemeenschap kan bij Hem niet ontbonden worden, ook niet door misplaatst medelijden of door begrip op te brengen voorde overspeler, want toegeven bevordert alleen maar het kwaad. Vrije liefde en zogenaamde partnerruil is onverenigbaar met de christelijke zede, die het herstel van het scheppingsplan beoogt. Ook hierin zal de christen overvloediger zijn in gerechtigheid dan de schriftgeleerden en Farizeeën.

Voor belangrijke afspraken of transacties eist men schriftelijke verklaringen. Waarom zou men dan het huwelijk geen rechtsgeldigheid schenken? Ook het verbond dat God met Abraham aanging, werd door een rituele handeling bevestigd (Gen. 15). Wie zijn leven aan de Heer wijdt, laat zich dopen, een trouw-belofte in de zichtbare wereld. Wanneer men elkaar vertrouwt, heeft men geen bezwaar dat er huwelijkswetten bestaan, want deze komen slechts in werking als men ze schendt. Voor de kinderen en voor de zwakkere partij is het beter dat zo'n subtiele verhoudinggeregeld wordt.

De christen zal zich daarom niet laten leiden door de maatstaven van een verworden maatschappij, maar hij« zal zijn huwelijk inrichten naar de wet Gods en naar het hoge ideaal dat Deze stelt. Jezus veroordeelt de echtbreuk, maar tot de vrouw die in overspel was gegrepen, sprak Hij: 'Ook Ik veroordeel u niet. Ga heen, zondig van nu af niet meer! 'Wij moeten geen begrip opbrengen voor de dwaling, maar wel voor de dwalenden. Juist het vervagen van de door God gestelde grenzen in onze tijd baant de wegvoorde antichrist, de mens der wetteloosheid, die komt met 'verlokkende ongerechtigheid voor hen, die verloren gaan' (2 Thess. 2: 10).

Uitdrukkelijk wijst de bij bel elke beleving van de seksualiteit buiten het huwelijk af. Hierbij kunnen we nog denken aan homoseksualiteit en masturbatie. Wij geloven in het openbaar worden van de zonen Gods. Zij zullen ook het seksuele kwade overwinnen door een gedisciplineerd leven te leiden naar de ingeschapen wet van God en hierbij worden ondersteund door de Heilige Geest. De profeet Maleachi schreef, dat een mens met voldoende geest - die de drager is van de ingeschapen wet nooit ontrouw zal worden aan zijn wettige vrouw, aan de gezellin zijner jeugd: 'Want Ik haat de echtscheiding, zegt de Here'. 'Daarom, weest op uw hoede voor uw hartstocht en weest niet ontrouw' (Mal. 2:14-16).

 
vorige pagina terug volgende pagina