17. Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.
Men moest reeds bij het begin van de prediking van Jezus in de synagoge erkennen, dat Hij een nieuwe leer bracht met gezag in de hemelse gewesten (Marc. 1:27). De Heer sprak niet zoals de Farizeeën dit deden over allerlei wetten en voorschiften. Deze leidslieden onderwierpen de schare aan een netwerk van inzettingen, die tot in de details en minutieus moesten worden uitgewerkt, en die het leven van de wetsgetrouwe Jood bepaalden en identificeerden. De schriftgeleerden doorworstelden de Thora-rollen en geen jota of tittel ontsnapte hun aandacht. De kleinste letter en ieder streepje waren voor hen een openbaring van Gods wil. De onontwikkelde en arme naaste werd daarbij door de leidslieden afgeschreven, want die kon de vele voorschriften niet houden. Hij werd overgegeven aan de boze geesten onder de slogan: 'De schare die de wet niet kent, zij is vervloekt'.
De wetsbetrachting bestond uit uitwendigheden: het nauwgezet geven van tienden, het brengen van offers, het houden van sabbatsvoorschriften en -gebruiken. Het lange, vormelijke gebed, de ontelbare ceremoniën, de brede gebedsriemen en de grote kwasten hadden een occulte waarde en typeerden het judaïsme. Niettegenstaande hun vormendienst levenloos was, zag de schare op tegen dit religieuze establishment.
Toen Jezus optrad en niet sprak over het onderhouden van allerlei wetsvoorschriften en inzettingen die de ingeschapen wet van God vervingen, zette het volk een vraagteken achter zijn trouw aan de wet. Men meende dat Jezus bezig was de wet en de profeten - die zo menigmaal het volk hadden gewaarschuwd toch de wet te houden - te ontbinden, of af te breken, op te heffen en te niet te doen. In Lucas 21:6 zegt Jezus van de tempel, dat de tijd zou komen dat er geen steen op de andere zou gelaten worden, die niet zou worden weggebroken. Het woord 'weggebroken' of 'verwoest' is een vertaling van het Griekse woord 'kataluo', dat Jezus in onze tekst gebruikt in verband met het 'ontbinden' der wet.
De prediking van Jezus bracht zijn toehoorders na de reiniging van hun zonden in kontakt met God. Zijn onderwijs aangaande het Koninkrijk der hemelen, waarin ook zijn wetsbeschouwing begrepen was, was geheel nieuw. Door Hem werd de genade zo reëel, dat men de wet kon houden vanuit een gereinigd hart (Joh. 1:17). Hij bracht een ander Godsbesef en sprak over de goede God. Hij leerde hoe de wet moest worden gehouden en opende de ogen voor de ingeschapen wet. Met Hem was de tijd van het herstel aangebroken. Wie in Hem geloofde en zijn Geest ontvangen zou, werd verlost uit de hand van al zijn vijanden, de wetteloze geesten. Waren deze uitgebannen, dan kon de ingeschapen wet weer functioneren en werd de wet van de Sinaï overbodig.
Hij schreef in het nieuwe verbond de wet weer in het verstand en in het hart. Toen ging de belofte in vervulling: 'Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zij n', dat Ik m het hemelse Jeruzalem vergader (Hebr. 8:10). De wet werd vervuld of vervolmaakt, omdat ze geschreven werd op de tafelen van het hart in de onzienlijke wereld. Later kon de apostel schrijven: ‘Opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest' (Rom. 8:4).
De wet van de Sinaï was slechts een hulpmiddel, een natuurlijk surrogaat, voor de in de geest ingeschapen wet. Wanneer een accu van een auto leeg is, kan men er een oude wagen voorzetten, die de eerste wagen een ogenblik optrekt. Daarna kan deze weer uit zichzelf lopen. 'De oude wet is de tuchtmeester gewéést tot Christus' (Gal. 3:24).Jezus was niet gekomen om de wet te niet te doen, maar om haar in alle klaarheid en betekenis te doen stralen. Hij was het einde der wet, dat is haar doel of voltooiing (Rom. 10:4). Reeds in zijn jeugd had onze Heer met God en zijn naaste een goed kontakt, want 'Hij nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen' (Luc. 2:52).
Was Jezus nu een religieuze revolutionair? Minachtte Hij de wet? Schijnbaar wel, want Hij verbrak bijvoorbeeld de verordeningen aangaande de sabbat en stond zijn discipelen toe op deze dag aren te plukken. Hij genas een waterzuchtig mens op sabbat en maakte op sabbat slijk om de ogen van een blinde te bestrijken (Luc. 14:2; 13:11 en Joh. 9:14). Hij verklaarde alle spijzen rein, omdat zij de mens van binnen niet verontreinigen (Marc. 7:19).
Hij vergeestelijkte de profetieën en noemde Zichzelf de tempel van God. Hij identificeerde Zich met de koperen slang, met het manna in de woestijn en met de vuurkolom, want het volk dat Hem volgde, zou in de duisternis met wandelen, maar het licht des levens hebben (Joh. 3:14; 6:48,49; 8:12). Hij zaaide in zijn prediking geen tweeërlei zaad op de akker, maar alleen het goede, het evangelie van het Koninkrijk der hemelen (Deut. 22:9). Hij was ook het paaslam.
Door zijn evangelie transponeerde Hij de besnijdenis uit de wet van Mozes naar de geestelijke wereld en maakte deze overbodig door de besnijdenis des harten. Jezus maakte het de mensen in de natuurlijke wereld gemakkelijk, want zijn juk was zacht en zijn last was licht. Ook sprak Jezus niet over het brengen van offers, over tempelbezoek, maar Hij doopte evenals Johannes met een doop tot bekering onder belijdenis van zonde.
De Farizeeën hamerden op het onderhouden vanwetten, inzettingen, geboden en voorschriften. Daarmee legden zij een zwaar juk op de schouders van hun volgelingen, maar de Heer sprak: 'Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt - onder andere van de lasten die de Farizeeën oplegden - en Ik zal u rust geven; neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht' (Matth. 11:28-30).
De religieuze leiders merkten daarom terecht op dat Jezus de oude inzichten verving door geheel nieuwe. Zij zagen dat met Jezus een voortgaande ontbinding van eeuwenoude tradities was gekomen. Denk maar aan een man als Stéfanus, die later voor de Raad getuigde, dat de Allerhoogste niet in een aardse tempel resideert. Hoe tastte deze volgeling van Jezus ook de zekerheid van de zichtbare besnijdenis aan, door op te merken dat de vertegenwoordigers van het Joodse volk in wezen voor God onbesneden mensen waren (Hand. 7:48-51).
De ex-Farizeeër Paulus, de bestrijder van Judaïsme in het christendom, die de leer van Jezus begreep als haast geen ander, schreef. 'Want besneden zijn of niet besneden zijn betekent niets' (Gal. 6:15). Met zulke uitspraken werd het Jood-zijn tot in de wortel aangetast. Wie door de hemelse leer van Jezus gegrepen is, vergeet in korte tijd alles wat achter hem ligt en jaagt naar de volkomenheid, die de wet en de profeten nimmer hadden kunnen geven. Sprak daarom niet de grote wetgevervan het oude verbond aangaande Jezus: 'Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de Here, uw God, u verwekken; naar hem zult gij luisteren'? (Deut. 18:15, vergelijk Hand. 3:22 en 7:37).
Jezus kwam niet om de wet en de profeten te ontbinden, want van Hem hadden de wet en de profeten ruimschoots gesproken. Tot de Emmaüsgangers zei de Heer na zijn opstanding: ‘O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet gelooft alles wat de profeten gesproken hebben! Moest de Christus dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan? En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had' (Luc. 24:25-27).
Daarom klinken nu de woorden: meent niet dat Ik gezonden ben om het Oude Testament dat de openbaring van Gods wil bevat en de norm voor het juiste handelen, van zijn geldigheid te ontdoen, het op te heffen of buiten werking te stellen. De wet en de profeten waren voor de Joden de gebruikelijke namen voor het Oude Testament als geheel, omdat deze delen voor hen het belangrijkste waren en in de synagogen ter lering werden voorgelezen.
Jezus bezat verlichte ogen des harten. Dit bleek wel uit zijn toespraak in de synagoge van Nazareth naar aanleiding van de tekst uit Jesaja 61:1,2. Ook een ongeestelijk mens kan lezen wat er staat, maar dan blijft hij wel op aards niveau. De Heer kon evenwel zeggen: 'De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft'. Het was immers nog maar enkele dagen geleden dat Hij gedoopt was met de Heilige Geest. Dat zijn getuigenis hiervan niet goed bij zijn stadgenoten overkwam, verwondert ons niet. Wie over deze ervaring in een religieuze, conservatieve omgeving spreekt, wordt als extreem gezien, geminacht of geboycot.
Op de 'profeten' rustte de 'Geest van Christus', die hen inspireerde, en al wat tevoren gesproken en geprofeteerd was in de naam des Heren, had te maken met Jezus (1 Petr. 1:10-12). Wie door deze Geest geïnspireerd wordt, kan met een geopend verstand voor zichzelf lezen: 'Indien gij nu van Christus zijt, zijt gij zaad van Abraham' (Gal. 3:29). Daarom dienden de profeten ook ons! Alleen de Heilige Geest geeft kennis van de ware betekenis van de wet en de profeten, want deze zijn geestelijk en gericht op het geestelijk Israël (Rom. 7:14).
Het volk Israël leefde bij de schaduw, bij het zichtbare, bij het letterlijke in de natuurlijke wereld, bij het tijdelijke. Het Koninkrijk der hemelen was voor hen verborgen evenals voor zovele christenen in onze tijd. 'In Christus' zijnde wordt evenwel de bedekking weggenomen, dat wil zeggen door het geloof in zijn evangelie, en door de hulp van de Heilige Geest wordt Gods wet in de mens hersteld en vervuld.
Jezus vervulde de wet. In Romeinen 10:4 schrijft Paulus: 'Want Christus is het einde der wet', dat is haar doel of haar voltooiing. Jezus kon zingen: 'Ik draag uw heil'ge wet, die Gij de sterv'ling zet, in 't binnenst' ingewand' (Ps. 40:4, vergelijk Hebr. 10:7). Als kind werden in zijn leven reeds de profetieën vervuld, want er staat: 'Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen' (vergelijk Matth. 2:15 met Hos. 11:1).
Tijdens zijn bediening op aarde gold voor Hem: ‘Talrijker dan de haren van mijn hoofd zijn zij die mij zonder oorzaak haten (Ps. 69:5). Zo ook de uitspraak van David: ‘Hij die mijn brood eet, heeft zijn hiel tegen Mij opgeheven' (Joh.13:18, Ps. 41:10). Een mens als Judas had jaren lang zijn brood gegeten, dat is zijn prediking gevolgd, en werd daarna zijn vijand. En deze godsspraken zijn ook van toepassing op vele ware dienstknechten van de Heer.
Wanneer de profeet zegt: 'Ik zal niet-mijn-volk noemen: mijn volk, en de niet-geliefde: mijn geliefde' geldt dit voor de christenen zowel uit de Joden als uit de heidenen (Rom. 9:25,26, vergelijk Hos. 1:10). 'Want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons' (2 Kor. 1:20).
Zo staat bijvoorbeeld in Mattheüs 8:17 ook vooróns opgetekend: 'Opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken werd door de profeet Jesaja, toen hij zeide: Hij heeft onze zwakheden op Zich genomen en onze ziekten heeft Hij gedragen'. De gedachte mag niet postvatten, dat wij de wet van God opzij kunnen schuiven, omdat ze niet belangrijk zou zijn. Jezus intensiveerde haar voor de innerlijke mens. Hij bracht haar in een hogere dimensie en opende zo de weg naar de volmaaktheid. Hij sprak in de bergrede: 'Gij dan zult volmaakt zijn' (5:48).
Om tot de vervulling der wet en de profeten te komen en om de volmaaktheid voort te brengen worden wet en profeten vervangen door de wetten van het Koninkrijk Gods. Zij brengen de christen niet onder een zwaar juk en naar de slavernij, maar 'tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods' (Rom. 8:21). Hier hebben wij dan te doen met de volmaakte en koninklijke wetten, die in ons verstand zijn gelegd en in ons hart zijn geschreven. Ze zijn gebaseerd op het principe van de vrije mens, die verlost is van de inwonende zondemachten.
De vervulling der wet die Jezus tot stand bracht in eigen leven en die Hij door de hulp van de Heilige Geest in ons wil uitwerken, wordt uitgedrukt door de belofte: ‘Dat Hij ons zou geven, zondervreze, uit de hand der vijanden verlost, Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen' (Luc. 1:74,75). Dan brengt deze wet koningen voort en zij heet daarom de wet der vrijheid of de koninklijke wet, die naar de volmaaktheid voert (Jak. 1:25, 2:8).
Duizenden jaren hebben de christenen getracht de oude wet te houden, maar de resultaten waren niet opbeurend, want toen het gebod kwam, begon de zonde in hen te leven. Het gebod dat ten leven moest leiden, bleek ook voor hen juist het struikelblok te worden (Rom. 7:9,10). Paulus sprak daarom terecht over een 'bediening des doods, met letters op stenen gegrift' (2 Kor. 3:7). Is er nu meer gerechtigheid onder de kerkleden die wekelijks de wet beluisteren dan bij de ernstige, godvruchtige Joden van weleer? Wat is eigenlijk het verschil tussen menselijke inspanning en 'een ernstig voornemen, niet alleen naar sommige, maar naar alle de geboden Gods beginnen te leven'? (Heidelbergse Catechismus zondag 44).
Ook is het een misleiding om te leren, dat wij de voorgestelde volkomenheid pas na dit leven kunnen bereiken. Er staat: 'Daar wij nu deze beloften bezitten, geliefden, laten wij ons reinigen van alle bezoedeling des vlezes en des geestes, en zo onze heiligheid volmaken in de vreze Gods' (2 Kor. 7:1). Jezus opende de weg naar herstel en gerechtigheid en naar de volkomenheid. De bergrede staat op de grens van het oude en het nieuwe verbond en openbaart ons de levenswijze van de ware christen. Deze methode van leven is alleen mogelijk als de zondeschuld is weggenomen en de mens gedoopt is met de Heilige Geest.
Het natuurlijke leven kan zich dan herstellen en de mens kan wetmatig leven. Het grote beginsel dat de Heer ons openbaart, is, dat wij ons aan Hem mogen hechten en één geest met Hem mogen zijn. Zo gaat ook voor ons het aangename jaar des Heren in. De wet wordt vervuld als de verwoeste steden hersteld worden en de overoude puinhopen herrijzen. Dan wordt ook vervuld dat het volk dat in duisternis zit, een groot licht zal aanschouwen.
18. Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemelen de aarde vergaan, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied.
Hier belooft ons Jezus dat de wetmatigheid eenmaal op aarde zal hersteld worden. De geestelijke mens zal verschijnen die gelijkvormig is aan het beeld van de Zoon van God, en ook door hem worden dan de wet en de profeten vervuld. In Romeinen 7:14 deelt de apostel Paulus mee, dat de wet geestelijk is. De geest is de dragervan de ingeschapen wet van God. Hij is evenwel niet krachtig genoeg om haar te houden, want vanwege de zondeval van het eerste mensenpaar staat hij onder pressie van de boze geesten en wordt hij zelfs in vele gevallen geheel door hen onderdrukt en overweldigd.
Door de doop in de Heilige Geest wordt evenwel een kracht aan de menselijke geest toegevoegd. Dan is de mens in staat de wetteloze geesten te weerstaan en te verdrijven, opdat vervuld wordt: 'Om aan gevangenen loslating te verkondigen' (Luc. 4:19). De geest van de mens komt vrij, wanneer hij van de leugen verlost wordt en de waarheid van het evangelie Gods aangrijpt. Dan heeft hij ook geen geschreven wet meer nodig om de wil van God te doen. 'De wet is immers niet gesteld voor de rechtvaardige, maar voor wettelozen en tuchtelozen, voor goddelozen en zondaars' (1 Tim. 1:9).
Jezus verzekert ons hier met de woorden 'amen' of 'voorwaar' - die als een eedzwering zijn bedoeld - dat de geestelijke mens geopenbaard zál worden. Jezus' woorden zullen een radicale verandering veroorzaken en rijpe vruchten voortbrengen. Zij keren niet ledig tot God terug. Sprak de profeet niet: ‘Doorzijn kennis zal mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken'? (Jes. 53:11). Het doel van de wet is de gerechtigheid op aarde te bewaren. Wie de wet houdt, is een rechtvaardige. Het evangelie van Jezus Christus leert ons nu, hoe wij rechtvaardigen kunnen worden, namelijk door het geloof in de verzoening van onze schuld. De rechtvaardige lééft uit dit geloof. Vanuit het geloof dat iemand een rechtvaardige is, kan hij zich ook in deze wereld als een rechtvaardige openbaren.
Slechts een rechtvaardige kan gedoopt worden met de Heilige Geest, want God kan geen gemeenschap hebben met een zondaar, dat is een dienaar van de duivel. Door de Heilige Geest ontvangt de rechtvaardige ook de geestelijke begaafdheden van deze Geest en die stellen hem in staat de boze geesten te weren en te overwinnen.
Van onwedergeboren mensen kan in bepaalde gevallen gezegd worden, dat zij 'van nature doen wat de (ingeschapen) wet gebiedt' (Rom. 2:14). Zij bezitten evenwel nooit de absolute rechtvaardigheid die vanuit het geloof is. En deze is nodig voor de doop in de Heilige Geest. Gebonden en bezeten mensen kunnen de wet niet houden, want de zonde die in hen woont, belet hun dit (Rom. 7:20).'Eer alles zal zijn geschied', zullen er dankzij de kracht van het evangelie der heerlijkheid Gods, volmaakte mensen op aarde zijn geopenbaard. Dan zullen er volgelingen zijn van Jezus die ook de wet Gods geheel vervullen.
Zolang de tegenwoordige hemel en aarde bestaan, geldt ook nog de geschreven wet van God als hulpmiddel tot gerechtigheid voor hen die de Heilige Geest missen. Jezus spreekt hier over de kleinste letter van het Griekse alfabet, de jota of de Hebreeuwse Jod, en over de tittel, het streepje of haakje, of ook wel de krul aan of bijeen letter als versiering. Hier hebben wij een zinnebeeldige betekenis van 'de kleinste dezer geboden' zoals in het volgende vers te lezen is. Ook deze worden door de geestelijke mens verstaan en uitgewerkt.
De volledige betekenis van de wetende profeten blijft, 'totdat' of 'eer' alles zal zijn geschied of voorbijgegaan. Zo staat in Openbaring 2 1: 1 dat 'de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan', dat wil dus zeggen die eerst onder een demonische beïnvloeding stonden en daarom onderde vloek der wet verkeerden. Wanneer de heerschappij van de overste dezer wereld of der 'lucht' haar einde heeft, zal de schepping weer vernieuwd zijn, dat is functioneren naar de wetten van God, die er bij de schepping zijn ingelegd. Dan zegt Hij die op de troon is gezeten over zijn woorden: ‘Zij zijn geschied' (Openb. 21:6).
Ook de zogenaamde ceremoniële wet werd niet 'ledig' gemaakt, maar zij werd vervuld in Christus. Hij bracht immers de gerechtigheid die de ceremoniën uitbeeldden, tot stand. In het nieuwe verbond kennen wij geen ceremoniën dan alleen doop en avondmaal, die herinneren aan het volbrachte werk van Jezus Christus. Het laatste woord van het vorige vers is 'pleróo', wat eigenlijk betekent het ontbrekende aanvullen, het volledig maken of vervolmaken. Jezus was niet gekomen om het oude vat van de wet om te keren en te laten leeglopen, maar om het tot de rand toe te vullen met het water des levens. Het gaat niet om een herroeping van de wet, maar om een verbetering en een herstel ervan die passen bij de vernieuwde mens. Wanneer de wet in ons hart geschreven is, hebben wij haar altijd bij ons en wordt haar els vanzelfsprekend in ons vervuld (Rom.8:4).
De wet en de profeten waren hulpmiddelen om gerechtigheid onder het volk te bewaren, totdat Christus de gerechtigheid door het geloof zou openbaren. Zijn Geest zou dan de ingeschapen wet Gods weer inwerking gaan stellen. Deze overtuigt de wereld van zonde, van gerechtigheid en van oordeel, dit wil zeggen van de juiste scheiding tussen goed en kwaad (Joh. 16:8).
De Heer wijst er nog op dat door de kracht van zijn evangelie grote dingen zouden gebeuren. In Hebreeën 12:26,27 lezen we, dat God sprak: 'Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven. Dit: nog eenmaal, doelt op een verandering der wankele dingen als van iets, dat slechts geschapen is, opdat blijve wat niet wankel is'. Wat wankelt, valt om en verdwijnt. Wat overeenkomt met de wet van God, blijft. Wie op het woord des Heren vertrouwt, wankelt niet, en heeft deel aan het onwankelbare, eeuwige heil. Zo is bijvoorbeeld het sterfelijke lichaam wankelbaar en veranderlijk. Het verdwijnt, maar het geestelijke lichaam blijft.
De Statenvertaling spreekt over het 'voorbijgaan' van hemel en aarde. De bijbelverklaring van Dächsel merkt hierbij op, dat dit 'voorbijgaan slechts in de mindere, en nooit in de hogere zin des woords zal geschieden'. Zo ziet dit werkwoord bijvoorbeeld op het voorbijvaren van een schip en niet op een vergaan ervan. Zo staat er dat bij de zondvloed 'de toenmalige wereld is vergaan, verzwolgen door het water' (2 Petr. 3:6). Het werkwoord 'vergaan' heeft dus niet altijd de betekenis van algehele vernietiging of verdwijning. Er is sprake van een overgang van de ene toestand in de andere. Ook de hemel maakt zo'n beweging of storm mee.
Denk bijvoorbeeld aan de strijd van Michaël en zijn engelen met de zonen Gods tegen de draak (Openb. 12:7-9). Zo gaat deze wereld voorbij als een voorbijganger en met haar ook haar begeerlijkheid. Alles wordt nieuw, dit wil zeggen vernieuwd. Wij kunnen daarom zeggen dat het oude verbond en het nieuwe verbond hetzelfde doel hebben beoogd en beogen, namelijk het herstel van de schepping en haar volledige ontplooiing. Het oude verbond was evenwel onmachtig het herstel voort te brengen.