1. Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt;
Ook de uitspraken in de nieuwe perikoop moeten wij zich tegen de achtergrond van het Koninkrijk der hemelen. In de bergrede is de Heer bezig een brug te slaan tussen het oude en het nieuwe verbond, tussen de wet van de Sinaï en die des Geestes. Hij had al gewezen op de zonde van de echtbreuk welke met begeerte in de onzienlijke wereld begon. Evenzo ging de haat van de mens tegen zijn naaste aan de doodslag vooraf. Het lange en hoorbare gebed was voor God waardeloos, want Hij ziet of iemand in het verborgen van zijn hart Hem zoekt.
Zo sprak Jezus ook over het uiterlijk, lichamelijke vasten, dat een kenmerk was geworden van de vrome geesten en waardoor met zijn stem toch niet inde hoge liet horen. Het vermaan waarmee Jezus in de voorgaande verzen eindigde, was: Zoekt eerst Gods Koninkrijk en zijn gerechtigheid'.
De Heer spreekt nu: 'Oordeelt niet', dit wil zeggen, maakt geen scheiding bij uw naaste vanuit zijn gedragingen die je hoort en ziet, dus vanuit de zichtbare wereld. Oordeel niet naar wat in het vlees gebeurt, maar wat in de geestelijke wereld aan de hand is. Indien je daar het onderscheidingsvermogen mist, mag je geen oordeel vellen. Jezus sprak eenmaal: 'Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt met een rechtvaardig oordeel' (Joh. 7:24). Men had namelijk Jezus veroordeeld, omdat Hij de traditionele sabbatswet had geschonden door een mens op de sabbat te genezen.
Jezus oordeelde naar de innerlijke gesteldheid des harten. Hij kende de waarheid, zag de aanvechtingen, de verleidingen, de intensiteit van de druk der boze geesten op de mens, die met zijn eigen zwakke geest niet tegen hen was opgewassen. 'Houd op met kritiseren, opdat je zelf niet wordt gekritiseerd' luidt de Weymouth-vertaling. De vertaling Brouwer heeft: 'Werp u niet als rechter op, opdat gij zelf niet onder liet oordeel valt'. Oordelen is scheiding maken en veroordelen is schuldig verklaren. Hier wordt bedoeld: veroordeel niet.
'Oordeel niet'. Een kind wordt telkens wakkeren roept zijn vader. Deze brengt het tot rust. Een kwartier later begint het kind opnieuw. Dan ergert zich de vader, omdat hij uit zijn slaap is gehaald. De derde maal geeft hij de 'lastpost' een pak slaag. Het kind valt huilend in slaap. Om zich te rechtvaardigen zegt de vader: 'Die ouderwetse manier- uit het oude verbond - heeft toch maar geholpen'. De onruststoker en verwekker van de angst bij het kind verdwijnt, maar zegt: 'Die is nu een rechtvaardige die zich christen noemt. Hij slaat zijn kind voor wat ik heb gedaan'.
Zulke 'beoordelingsfouten' worden door God hoog opgenomen. Men drijft immers Beëlzebul uit door middel van een driftgeest. Innerlijk is het kind door de domme en driftige vader beschadigd. Deze oordeelde naar het vlees, alsof het kind opzettelijk wakker werd om hem te prikkelen. Zo werd de vader zelfdoor een leugengeest in verwarring gebracht.
Jezus kon oordelen, want Hij wist wat er in de mens was (Joh. 2:25). Misschien zegt iemand: er is zonde in de gemeente, want er zijn mensen die innerlijk niet goed staan, of: er is onder ons verdeeldheid. Men ziet evenwel niet in, dat men door zijn oordelen juist de spanningen veroorzaakt. God kan niet werken, indien mensen voortdurend kritiseren. Paulus schreef aan de Korintiërs: jullie eet en drinkt bij het avondmaal tot je eigen oordeel, en omdat jullie anderen oordelen, functioneert het Koninkrijk Gods niet bij jezelf.' Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet in het oordeel komen' (1 Kor. 11:29-31).
De regel is dus: je kunt niet een ander beoordelen, als je jezelf niet beoordeeld hebt. Er zijn mensen die met hun negatieve kritiek de sfeer in de gemeente, in de familie en in hun gezin grondig bederven. Zij behoren evenwel met hun kritiek bij zichzelf te beginnen. Een onopgevoed mens moet niet trachten anderen op te voeden. Wie ruw en onbeschaafd is, platvloerse woorden gebruikt, mag niet aan anderen schaven. Een onrein man moet niet over reinheid prediken. Wie iemand een spiegel voorhoudt, moet er eerst zelf in kijken. Hervorming is goed, maar zij begint bij de mens zelf.
Wie zo'n scherp oog heeft, dat hij een splinter ziet, moet eerst de kritiek op zichzelf richten. Hij zal dan een hele balk zich. Het wegslepen, het stuk zagen, en het verbranden ervan geven zoveel werk, dat de andere dan een tijd rust krijgt. 'Oordeel niet, opdat gij niet geoordeeld wordt 'is een les voor ouders, opvoeders, oudsten, die op moeten vallen door zelfbeheersing, plichtsbesef, reinheid, ij ver, beschaafdheid, hoffelijkheid en respect voor anderen. Wanneer men deze eigenschappen bezit, is men in staat te oordelen en te vermanen. Jezus gaf ons een voorbeeld en wij moeten aan onze kinderen, aan onze familieleden en aan de jonge gemeenteleden laten zien, hoe wij het kwade overwinnen.
Petrus schreef dat het oordeel bij liet huis Gods begint (1 Petr. 4:17). Hierin kan men drie punten noemen: het oordeel over zichzelf, het oordelen van hen die in de gemeente zijn, en het oordeel over de wereld en de engelen (1 Kor. 11:31, 5:12, 6:2,3). Leer eerst dus in eigen leven onderscheiden. Niemand weet immers wat in de mens is dan zijn geest en Gods Geest (1 Kor. 2:11). Zie aan welke machten jezelf nog bent onderworpen. Wees daarin oprecht en eerlijk.
Men moet eerst zelf vrij zijn, gedoopt zijn met de Heilige Geesten gemeenschap hebben met God om bekwaam te zijn in twee dimensies te oordelen: in de geestelijke en in de natuurlijke wereld. Dan kun je in de gemeente ook anderen helpen door te oordelen. Daar bevinden zich immers de mensen die van de binding met boze machten af willen. Later een wereld oordelen en engelen oordelen is geen kleinigheid. Wij zullen zelfs meedoen aan het eeuwig oordeel: 'Ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven' (Openb.20:4).
Oordeel daarom nooit over een ander, veroordeel hem niet, indien je nog niet klaar bent met jezelf. Leer de geestelijke wereld kennen en die onderscheiden; dit is nodig om een rechtvaardig oordeel te kunnen vellen.
Paulus had het beheer over de geheimenissen Gods. Hij schreef in 1 Kor. 4:2-5: 'Voor zulke beheerders is dit tenslotte het vereiste: betrouwbaar te blijken. Nu raakt het mij zeer weinig, of ik al door u of door enig menselijk gericht beoordeeld word'. Er werden genoeg aanmerkingen op zijn prediking gemaakt, maar wat wisten deze critici van de verborgenheden Gods? Zij bezaten slechts de maatstaven van de natuurlijke mens. De apostel gaat dan verder: 'ja, ook mijzelf beoordeel ik niet. Want ik ben mij van niets bewust, maar daardoor ben ik niet gerechtvaardigd'. Hij wist dat hij oprecht was.
De Heilige Geest overtuigde hem van geen enkel kwaad. Hij vervolgt dan: 'Hij , die mij beoordeelt, is de Here. Daarom - o, ongeestelijk mens - velt geen oordeel vóór de tijd, dat de Here komt, die ook hetgeen in de duisternis - van het Koninkrijk der hemelen - verborgen is, aan het licht zal brengen en de raadslagen der harten openbaar maken'. De Heer weet wat de duistere machten kunnen verrichten en dat je niet alles iemand kunt toerekenen. Dan zal blijken dat de nieuwe boodschap de juiste is: 'En dan zal aan elk zijn lof geworden van God'. Deze zal dan aan elk de verdiende prijs geven, indien hij wettig tegen de boze geesten in de hemelse gewesten heeft gestreden.
God schenkt het oordeel aan de volmaakte Zoon des mensen, die sprak: 'Tot een oordeel ben ik in deze wereld gekomen' en 'de Vader heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven' (Joh. 9:39 en 5:22). Deze geeft het oordeel weer aan de zonen Gods. Je kunt alleen iemand oordelen als je op de plaats van God staat: 'Ik zag tronen en zij zaten erop'. In de tijd van Jakobus oordeelde men over sabbatten, spijswetten, besnijdenis.
Men had geen inzicht in het Koninkrijk der hemelen. Men leerde: 'Indien gij u niet besnijden laat naar het gebruikvan Mozes, kunt gij niet behouden worden' (Hand. 15:1). Het goede en het kwade hing bij deze wetsbetrachtende Judaïsten af van zichtbare handelingen en gebruiken. Jakobus schreef later aan hen die geen inzicht hadden: laat het oordelen alstublieft maar aan God over (Jak. 4:11,12). Niet de leerlingen geven elkaar cijfers maar dat doet de leraar. Nu willen wel velen onderons zulke leraars zijn. Ze nemen de mensen terzijde om hen op hun fouten of die van hun kinderen te wijzen, maar die leraars zullen er zelfs des te strenger om worden geoordeeld (Jak. 3:1).
Oordelen komt van het werkwoord 'krinein', dat onderscheiden, aanklagen of veroordelen betekent. Het oordelen is een teken van de geest van onze tijd. Men bemoeit zich met het doen en laten van de wereldgeesten die God heeft ingesteld, dus met de overheid, de bestuurders, en heft bedilziek de vinger op. Jan Pieter Heye dichtte de vorige eeuw: 'De beste stuurlui staan aan wal en turen door de vuisten. Ze weten 't nog, ze wisten 't al. Ze zijn van louter wijsheid mal, maar roeren vin noch knuisten. Ik ken er één, ik ken er twee, ze staan op alle kaaien. Ze sturen alle scheepjes mee. 't Is of de winden van de zee op hun commando waaien.
Een bekend gezegde luidt: 'Hoge bomen vangen veel wind'. Voorgangers en oudsten zijn 'in de gemeente zulke hoge bomen. Ze moeten wel een groot incasseringsvermogen hebben om te blijven staan. Dit was al bij Mozes het geval. Denk maar aan de geschiedenis met Mirjam of aan die van Korach, Dathan en Abiram, die Mozes oordeelden. Als iemand door God aangesteld is om leiding te geven, kan hij wel fouten maken, maar hij zal iets tot standbrengen. Zo mogen de profeten alleen beoordeeld worden door hen die geestelijk inzicht hebben. Dan valt er een mild oordeel en kunnen de profeten zich verder rustig ontwikkelen.
Geestelijke mensen zijn barmhartige mensen, want ze zien de aanstichtervan het kwade en de pressie die deze uitoefent. Ongeestelijke mensen beschuldigen en veroordelen naar wat voor ogen is. Zo oordeelt ook de duivel en hij is de aanklager der broeders. In Jakobus lezen wij dat de doodslager en de echtbreker tegen de wet zondigen. Zij worden gedreven door een boze geest. Maar een onbarmhartig mens is ook gebonden door een macht. 'Spreek zó en handel zó als mensen past, die door de wet der vrijheid zullen geoordeeld worden' (Jak 2:12).
Zulke mensen bedoelt Jakobus, zijn vrij. De barmhartigheid behaalt de zege over het oordeel, want ze roemt ertegen. Wie barmhartig is, komt tot ontferming. Harde mensen zijn gebonden mensen. Koppige mensen zijn gebonden mensen. Zij zijn het die oordelen, kritiseren en beschuldigen.
In Romeinen 2:1 schrijft Paulus: 'Gij zijt niet te verontschuldigen, wanneer gij oordeelt. Want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf, want gij, die oordeelt, bedrijft dezelfde dingen'. Waarom maakt de vader zich zo kwaad op de jongen? Waarom gaat hij zo te keer? Omdat hij precies eender is. Zijn vrouw ziet ook wel de moeilijkheden, maar heeft geen enkele behoefte zich zo te laten gaan. Daarom, als je de geesten ten toon stelt en ontmaskert, gebruik je de juiste maat. Jezus sprak, dat de overste dezer wereld geoordeeld is en dit doet Gods volk, omdat dit hem ontmaskert. Het wijst hém als de schuldige aan.
Het nieuwe volk van God oordeelt geen mensen, maar onderscheidt de boze geesten. Het doet wie niet deugt uit zijn midden weg door de machten uit te drijven en bidt daarbij dat de mens behouden en niet meegevoerd wordt door de vijand. Het oordeel scheidt de mens van de macht. Willen echter leden van de gemeente de boze geest die uitgedreven wordt, niet loslaten, dan wordt vervuld: 'Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet' (1 Joh. 2:19).
2. want met het oordeel, waarmede gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden, en met de maat, waarmede gij meet, zal u gemeten worden.
Indien je geestelijk oordeelt, zegt de Heer, zal je ook eenmaal door de grote Rechter op dezelfde wij ze worden geoordeeld. Dit oordeel is rechtvaardig, omdat de mens naar zijn eigen principes wordt geoordeeld. Zo sprak de Heer tot de uiterlijk wetsgetrouwe Joden: 'Denk niet, dat Ik u zal aanklagen bij de Vader; uw aanklager is Mozes, op wie gij uw hoop hebt gevestigd' (Joh. 5:45). Altijd hebben 'vrome' geesten een hard oordeel uitgesproken: 'Die schare, die de wet niet kent, vervloekt zijn zij!' (Joh. 7:49).
De wet gebiedt evenwel de naaste lief te hebben en elkaar niet te verachten. Wees daarom barmhartig in je oordeel, 'want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft' (Jak. 2:13). Een onbarmhartig oordeel raadt wat in de mens is met eigen natuurlijke maatstaven: dát zal hij wel denken en dát zal hij wel doen. Wat dunkt u van hen, die bij voorbeeld een onbarmhartig oordeel uitspreken over ieder die (nog) niet genezen is. Zij zeggen laatdunkend: 'Die man of vrouw heeft geen geloof en in de gemeente is geen kracht'.
In 1 Timothëus 3 schrijft de apostel over de oudsten, dat men geen pas bekeerden mag aanstellen, opdat zij niet opgeblazen worden en in het oordeel van de duivel vallen. Pas bekeerden hebben geen inzicht in de hemelse gewesten, geen onderscheiding en geen kennis van de geestenwereld. Zij oordelen vanuit hun natuurlijk denken en blazen zich daarbij op. Zij moeten immers laten zien dat zij de mensen door hebben. Zij handelen dan vanuit de menselijke psychologie. Ze komen niet verder dan de handige zakenman, die zijn succes-tijdschrift heeft bestudeerd.
Zij vallen in het oordeel des duivels, want deze wordt weggedaan met zijn onbarmhartigheid. Wie veroordelend spreekt over een mens, wordt geïnspireerd door de aanklager der broeders. Zijn hart is verhard. Zo'n mens verzamelt geen schatten in de hemel. Hij kan wel zeggen: ik ben rechtvaardig, maar vanuit het principe van de hoge weg wordt hij eenmaal naakt bevonden, zonder kleed der gerechtigheid. Of je een macht hebt die steelt en moordt, of er een geest in je is die onbarmhartig oordeelt, je komt ermee onder het oordeel des duivels, dus in de poel des vuurs. Zo'n onbarmhartig mens hoort dan eenmaal zeggen: ga weg van Mij naar het eeuwige vuur vanwege je negatieve levenshouding.
In Mattheüs 18:23-35 vergelijkt Jezus het Koninkrijk der hemelen met een koning, die afrekening wilde houden met zijn slaven. Wanneer een van hen tienduizend talenten schuldig is en niet in staat is om te betalen, schenkt de koning hem al zijn schuld kwijt , omdat hij medelijden met de man heeft. Dezelfde slaaf ziet evenwel een medeslaaf die hem slechts honderd schellingen schuldig is. Hij grijpt deze naar de keel en zegt: betaal wat gij mij schuldig zijt. Als de schuldenaar uitstel van betaling verzoekt en geduld van hem vraagt, weigert de onbarmhartige slaaf te luisteren, maar zet de berooide man in de gevangenis, totdat deze het verschuldigde heeft betaald.
Wanneer de koning dit verneemt, wordt hij toornig, omdat de slechte slaaf geen medelijden had gekend. De koning oordeelde nu de slaaf met het oordeel, waarmee deze zelf had geoordeeld. De slaaf werd in de handen van de folteraars gegeven, totdat hij zijn heer al het verschuldigde terugbetaald zou hebben. De lering is:
'Alzo zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet, een ieder zijn broeder, van harte vergeeft'. Een rabbijn zei eens: 'In depot waarin men kookt, wordt men zelf gekookt'. Wij hebben de populaire uitdrukking, dat iemand een koekje krijgt van eigen deeg.
De Samaritaan uit de gelijkenis van Lucas 10:25-37 behoorde ook tot de schare die de wet niet kende. In hem was evenwel de wet in zijn hart geschreven. Hij deed van nature wat de wet gebiedt (Rom. 2:14,15). Tussen de Joden en de Samaritanen was een diepe kloof, maar de Samaritaan in de gelijkenis oordeelde niet, maar bewees alleen barmhartigheid aan zijn naaste. Zo'n barmhartig mens zal in het laatste oordeel met de maat worden gemeten die hij tijdens zijn leven gebruikte.
Door het evangelie van het Koninkrijk der hemelen zijn wij in staat de geestenwereld te onderscheiden. Wij zien dan wie de ware schuldigen zijn. Ons oordeel over de mens is daarom mild. De tegenwoordige rechtspraak houdt ook rekering met geestelijke factoren en met de ontoerekenbaarheid van vele mensen. Dit is niet verkeerd, maar de natuurlijke rechter kan de delinquent niet bevrijden van de boze geest. Daarom blijft deze stelen en onreinheid bedrijven en geweld plegen.
Door de kennis van de onzienlijke wereld vormt de Heer evenwel een nieuw volk, dat niet oordeelt naar wat het natuurlijke oog ziet en het natuurlijke oor hoort, maar dat de geesten onderscheidt. Daarom schreef de apostel aan allen die vernieuwd zijn in hun denken: 'Gij geheel anders'. Zulke barmhartige en zachtmoedige oordelaars zullen in de toekomende eeuw de aarde beërven en erover regeren.
Er is in de loopvan de geschiedenis van de kerk ontzaglijk veel geoordeeld en veroordeeld. Menigmaal werd over de andersdenkenden het anathema uitgesproken, een 'wees vervloekt'. Vele dienaars van Christus en uitdelers van de verborgenheden van het Koninkrijk Gods zijn in kerkelijke vergaderingen en in tuchtprocedures en in de kerkelijke pers veroordeeld. Zij werden wegens afwijkende meningen uit de officiële kerkwereld gebannen.
Wat een ellende hebben leergeschillen ook in huisgezinnen teweeg gebracht. Wij denken ook aan de talrijke martelaars, die wegens hun geloof een gruwzame dood stierven. De portalen der kerken zijn met hun bloed gevuld. Slechts één voorbeeld uit Rusland. In de Grieks-orthodoxe kerk werd in 1654 voorgeschreven, dat het kruisteken voortaan met drie in plaats van met twee vingers zou gemaakt worden. Een aanhanger van het oude geloof, een hofdame, werd in de gevangenis geworpen en op de pijnbank verhoord.
Hoewel de tsaar haar persoonlijk smeekte om althans in schijn het kruisteken met drie vingers te maken, weigerde zij. Zij werd verbannen en stierf in de gevangenis. Een priester werd in 1682 op Goede Vrijdag om dezelfde reden ter dood veroordeeld. Op de brandstapel maakte hij het kruisteken met twee vingers en temidden van de vlammen nep hij: 'Broeders, maakt wanneer gij bidt altijd dit kruisteken en gij zult niet sterven; laat gij het na, dan zult gij verdoemd zijn'. Wat een vooroordelen!
Wanneer wij moeten oordelen over een bepaalde leer die ons als heilbrengend verkondigd wordt, vragen wij ons af. past zij in het evangelie van Jezus Christus over het Koninkrijk der hemelen? Voert zij ons verder naar de volmaaktheid, opdat wij tot elk goed werk volkomen worden toegerust? Er staat immers dat elk van God ingegeven schriftwoord zulks beoogt (2 Tim.3:16,17).
Is deze leer tot opbouw van onze plaatselijke gemeente die het lichaam van Christus wil uitdrukken? Indien wij ons daar tezamen aan zo'n leer vasthouden, groeien wij met elkaar naar Hem toe, die het hoofd is, Christus? (Ef 4:14-16). Vanuit deze gezichtshoek wijzen wij bijvoorbeeld de leer over de erfzonde van de hand en hebben wij grote problemen met de leer aangaande het natuurlijk Israël.
3-5. Wat ziet gij de splinter in het oog van uw broeder maar de balk in uw eigen oog bemerkt gij niet? Hoe zult gij dan tot uw broeder zeggen: Laat mij de splinter uit uw oog wegdoen, terwijl, zie, de balk in uw oog is ? Huichelaar, doe eerst de balk uit uw oog weg, dan zult gij scherp kunnen zien om de splinter uit het oog van uw broeder weg te doen.
De Farizeeërs oordeelden de mens naar het uiterlijk. Zij letten erop of deze wel de handen had gewassen voor zijn eten, of hij op de sabbat niet te ver had gelopen, of hij wel zijn tienden van alles had gegeven, zelfs van de munt, de dille en de komijn. Jezus bedoelde hier: deze uiterlijke tekortkomingen zijn maar splinters, maar veel ergernis het dat deze 'vrome' leidslieden wel de buitenzijde van de bekeren van de schotel reinigden, maar dat zij van binnen vol roof en onmatigheid waren.
Eenmaal brachten de Farizeeën een vrouw tot Jezus, die bij het plegen van overspel op heterdaad was betrapt. Zij zeiden tot de Heer: 'In d e wet heeft Mozes ons bevolen zulken te stenigen; Gij dan, wat zegt Gij? Voor hen golden in dit geval de woorden van Jezus: huichelaars, doe eerst de balk uit uw oog weg, dan zult gij scherp leren zien om de splinter bij de vrouw weg te doen. De wet sprak immers dat allereerst de overspeler ter dood zou worden gebracht en daarna de overspeelster (Lev.20:10).
Zij discrimineerden de vrouw en daarom hadden zij de man, die natuurlijk ook op heterdaad betrapt was, laten lopen. Een splinter is een macht en een balk evenzo. Men wordt door beide verblind. In Lucas 6:39 staat in dit verband: 'Kan een blinde een blinde geleiden? Zullen zijniet beiden in een put vallen?' De balk in eigen oog is de geestelijke blindheid, die veel erger is dan de splinter die in de natuurlijke wereld moeilijkheden geeft. Daarom zouden de tollenaars en hoeren de leidslieden des volks voorgaan in het Koninkrijk Gods (Matth. 21:3 1).
De Farizeeën waren verblind door religieuze geesten. De god van hun eeuw had hen verblind, zodat zij het schijnsel niet ontwaarden van het evangelie der heerlijkheid van Christus (2 Kor. 4:4). Zij oordeelden en veroordeelden vanuit hun traditie, overleveringen en gewoonten die in hun tijd in zwang waren.
Het is merkwaardig dat mensen met balken -die met religieuze gebondenheden- er altijd op uit zijn andere mensen te corrigeren vanuit hun inzichten. Fatsoenlijke zondaars zijn altijd vitters. Grote zondaars hebben hier niet zo'n behoefte aan. In het parallelhoofdstuk in Lucas 6 wijst de Heer nog op God die goed is jegens de ondankbaren en bozen. In de verzen 36 en 37 staat aldaar: 'Weest barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is. En oordeelt niet en gij zult niet geoordeeld worden. En veroordeelt niet en gij zult niet veroordeeld worden; laat los en gij zult losgelaten worden. 'Laat de macht los en je komt vrij. Houd het in alle omstandigheden voor ogen: als ik die en die oordeel, word ik op dezelfde wijze eenmaal geoordeeld. Menig stekelige opmerking zal dan achterwege blijven.
Een huichelaar of hypocriet was in de antieke wereld een dubbel persoon. Hij verwisselde van wezen door van kleren te veranderen. Hij speelde daarom toneel. Een gebonden christen heeft geestelijk zo'n tweeslachtig leven. Een typisch kenmerkvan zo'n persoon is, dat hij altijd bezig is anderen te oordelen. Hij is er evenwel niet voor bekwaam daar er een geest is, die een deel van zijn wezen beheerst. Let erop dat een mens verantwoordelijk is voor zulk een gespleten leven. De Heer zegt immers niet: wacht tot de macht je verlaat, maar doe de balk uit eigen ogen weg. Je kunt het, wanneer je onvoorwaardelijk vertrouwt op het woord van God en op de hulp van zijn Geest.