Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de brieven van Petrus
door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 3


 

2 Petrus 3:1,2 


Dit is reeds de tweede brief, geliefden, die ik u schrijf; in beide tracht ik uw zuiver besef door herinnering wakker te houden, om aan de woorden te denken, die door de heilige profeten tevoren gesproken zijn, en aan bet gebod uwer apostelen van de Here en Heiland.

Petrus spreekt erover dat dit zijn tweede brief is, die geadresseerd werd aan dezelfde gelovigen in Klein-Azië, van wie 1 Petrus 1:1 spreekt. Naar alle waarschijnlijkheid kende hij deze verstrooide gelovigen en had hij hun vroeger al het evangelie verkondigd. Zij moesten zijn vermaningen en aanwijzingen vooral niet vergeten en ook niet laten vervagen in hun denken.

Daarom schreef hij ook nu enkele hoofdgedachten op, zodat de broeders deze nog eens konden lezen en herlezen, teneinde hun gedachten en gezindheid ernaar te richten: zij waren nodig om het geheugen op te frissen, opdat zij de juiste koers zouden blijven volgen, zoals ook Paulus schreef: 'Hetzelfde aan u te schrijven is voor mij niet verdrietig en voor u is het veilig' (Filip. 3: l).

De lezers moesten met de woorden die de heilige profeten tevoren gesproken hadden, maar ook met de geschriften van de apostelen die de geboden van hun Heer op betrouwbare wijze overleverden, voortdurend bezig zijn. De schrijver kent dus aan de evangeliën en brieven der apostelen dezelfde waarde en autoriteit toe als aan de boeken van de oudtestamentische profeten. Hoe meer men zich erin verdiept, hoe gemakkelijker de Heilige Geest nieuwe gedachten uit het plan Gods kan openbaren, want de rechtstreekse inspiratie in de gelovige is onlosmakelijk verbonden aan het voorstellingsmateriaal dat aan de bijbel is ontleend. Het gaat er toch bij ons om, de ware God te dienen, de God en Vader van Jezus Christus.

Wie zijn voorstellingen en begrippen over God niet nauwkeurig toetst aan de heilige Schrift, krijgt met een andere en vreemde god te maken. Paulus schreef: 'Want al zijn er ook zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde - en werkelijk zijn er goden in menigte en heren in menigte - voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en wij door Hem' (1 Cor. 8:5,6). De god der Joden en de god der mohammedanen is een andere dan die wij kennen uit de Schriften van het Oude en Nieuwe Testament. Daarom is de god van het tegenwoordige Israël onze God niet, want hij is niet de Vader van onze Here Jezus Christus.

Dit volk conformeert zich immers niet 'aan het gebod van onze Heer en Heiland, dat door uw apostelen aan u is overgeleverd' (vert. Brouwer). Jezus sprak in Johannes 8:54: 'Mijn Vader is het, die Mij eert, van wie gij zegt: Hij is onze God, en gij kent Hem niet, maar Ik ken Hem'. Zo willen wij ook geen gemeenschap hebben met de goden die dwalingen en valse leringen inspireren, want deze zijn in strijd met het eeuwige voornemen van onze God, zoals Hij dit uitdrukte in Jezus Christus.

In deze laatste dagen mogen wij de woorden van apostelen en profeten als bouwstenen gebruiken om geleid door de Heilige Geest, de zuilen in de tempel Gods te doen verrijzen. Hun gedachten zijn als het zaad dat in een vruchtbare aarde gestrooid, een gewas schenkt van volkomen gerechtigheid.

De lezers moeten niet door de boze of ook door dwaalleraars tot verkeerde leringen en praktijken gebracht worden; daarom herinnert Petrus hen, evenals in zijn vorige brief, aan de heerlijkheid die voor hen weggelegd is, en de zekerheid van een geestelijke overwinning. Hij waarschuwt hen evenwel concreet voor een manier van leven die naar het verderf voert. De geadresseerden moeten de apostolische boodschap zelf realiseren. Iedere zonde blokkeert de weg om het voorgestelde doel van heil en heerlijkheid te bereiken.

Beter dan zich in te laten met de valse leraars, die hij in het vorige hoofdstuk noemde, is het nuttig om de woorden te overwegen van de heilige profeten, die heenwezen naar de tijd en het verbond waarin wij nu leven. De lezers moesten daarbij ook de opdrachten en bevelen, die Jezus gegeven had, nauwkeurig bewaren en opvolgen.

Er is een nieuwe tijd aangebroken-, de oude godsmannen hadden er al over geprofeteerd en Jezus had in woord en daad aangetoond, wat de bedoeling was, en na zijn lijden en sterven de mogelijkheid geschonken dat zijn volgelingen de voet zouden zetten op een verse en levende weg die omhoog voert. Op deze wijze zal een geestelijk volk en een heilig priesterschap gevormd worden. Aan deze gedachten moeten ook wij vasthouden en ernaar handelen.

 

2 Petrus 3:3 


Dit vooral moet gij weten, dat er in de laatste dagen spotters met spotternij zullen komen, die naar hun eigen begeerten wandelen,

Het vasthouden van het plan Gods met de mens en de schepping is niet gemakkelijk, en de kerkgeschiedenis heeft bewezen, dat al spoedig velen de hoge weg verlieten en deze zelfs lasterden In Openbaring 2:5 moest de Heer al waarschuwen: 'Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe weder uw eerste werken'. Hoe verder de tijd zou vorderen, hoe meer spotters er zouden komen. Dezen zouden een evangelie verkondigen dat ingesteld was op het natuurlijke leven en tegemoet kwam aan de lusten van het vlees.

Petrus spreekt over hen die weigeren de wet van God in hun levenswandel te gehoorzamen en die het ook niet kunnen verdragen dat de ware kinderen Gods wél rechtvaardig leven. Hun afkeer van een overwinningsleven is de reden dat zij zich dan, zetten in het gestoelte der spotters. Wij vinden zulke mensen terug onder hen die belijden dat zij onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd zijn tot alle kwaad. Dezen houden vast dat zij in zonde ontvangen en geboren zijn en ook zondaars blijven tot de dood toe.

Zij beweren dat zij iedere dag hun schuld meerder maken, en geloven stellig dat zelfs hun beste werken met zonden bevlekt zijn. Zij missen dus het 'zuivere besef' waarvan de apostel in het eerste vers spreekt. Hoe kunnen ze dan in het hemelse heiligdom toetreden zonder besef van kwaad? (Hebr. 10:22). Hun belijdenis is niet gegrond op de woorden Gods, maar op de situatie in eigen leven, waarin de werking en de kracht van de Heilige Geest worden gemist. Ook van een strijd en een overwinning in de hemelse gewesten hebben zij geen notie. Omdat zij niet geloven, worden zij niet bevestigd.

De uitdrukking 'in de laatste dagen' werd door de apostel ook gebruikt op de Pinksterdag. Hij bedoelt hiermee de laatste periode in de heilsgeschiedenis, waarin God in staat is 'de mens Gods' tevoorschijn te brengen, dus het laatste stadium van zijn scheppingsplan om mensen te maken naar zijn beeld en als zijn gelijkenis. Deze ware geestelijke mens moet immers rechtvaardig zijn en gedoopt met de Heilige Geest om werkelijk het beeld van de Zoon van God gelijkvormig te kunnen worden. De spotters zullen evenwel juist dit groeiproces naar de volmaaktheid loochenen, smaden en als belachelijk voorstellen. Zij die naar het vlees verwekt zijn, zullen hen die in de geestelijke wereld geboren zijn, verachten en vervolgen.

 

2 Petrus 3:4 


en zeggen: Waar blijft de belofte van zijn komst? Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zó, als het van bet begin der schepping afgeweest is.

Smalend vragen deze natuurlijke en vleselijke christenen dan ook: 'Waar blijft nu de belofte van zijn parousie, dat is van zijn toekomst of van zijn tegenwoordigheid?' Zij bedoelen niet de zogenaamde wederkomst des Heren, want ze letten alleen op de tijd waarin zij leven. Ze bedoelen te zeggen: waar zijn nu die geestelijke mensen die in nieuwheid des levens zouden wandelen, waarin Christus gestalte aanneemt? Wanneer komt dan de tijd, dat Jezus 'komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen die tot geloof gekomen zijn?' (2 Thess. 1:10).

Deze lasteraars geloven niet dat het evangelie van Jezus Christus geestelijke mensen zal voortbrengen. Zij zien op zijn best natuurlijke mensen, want de meeste christenen staan ook nog onder beïnvloeding van de boze. Zij zijn nog niet van hun vijanden verlost en zij 'gaan nog in het zwart vanwege 's vijands dwingelandij.

De smaders zeggen dat het maar een ogenblikje goed was, namelijk alleen bij de aanvang in de eerste christengemeenten. Toen leek het erop dat er werkelijk een heilig en overwinnend volk geformeerd zou worden, maar deze 'vaderen' zijn al lang 'ontslapen', een woord dat hier voor het sterven van nieuwtestamentische gelovigen wordt gebruikt, want er wordt immers gesproken over de 'parousia' 'van onze Heer. Na het heengaan van deze eerstelingen van de nieuwe schepping werd het weer zoals het altijd geweest was nadat de boze de aarde tot bezet gebied gemaakt had.

Er mochten dan christelijke kerken en gemeenschappen zijn, maar volgens deze cynische twijfelaars was er in wezen onder de mensen en ook onder de christenen niets veranderd. Het was er met het christendom ook niet beter op geworden. Wanneer beweerd wordt, dat alles blijft zoals het van het begin der schepping was, wordt het woord van God krachteloos gemaakt, want na de schepping rustte God van zijn arbeid, zoals de landman na het zaaien van het zaad de zekerheid heeft dat het groeiproces een aanvang neemt. God sprak: 'Laat Ons mensen maken naar ons beeld en als onze gelijkenis' en ook dit woord zal doen wat Hem behaagt en datgene volbrengen waartoe Hij het uitzond.

Het valt niet krachteloos ter aarde. Uit de eerste Adam kwam de laatste, Jezus, en uit deze zullen vele zonen Gods geboren worden, want er staat: 'Als zijn ziel zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij zaad zien' (Jes. 5 3:10). De schepping van God blijft niet zoals zij was en wordt geen mislukking, maar zij zal ondanks het werk van de boze, bevrijde, heilige en heerlijke zonen Gods voortbrengen.

 

2 Petrus 3:5-7 


Want willens en wetens ontgaat hun, dat door bet woord van God de hemelen er sedert lang geweest zijn en de aarde, die uit en door bet water bestaat, waardoor de toenmalige wereld is vergaan, verzwolgen door bet water. Maar de tegenwoordige hemelen en de aarde zijn door hetzelfde woord als een schat weggelegd, ten vure bewaard tegen de dag van bet oordeel en van de ondergang der goddeloze mensen.

De verachters van het woord van God, dus die van zijn plan en van zijn beloften zeggen, dat er niets van terechtkomt, geven daarmee blijk dat ze zeer beperkt zijn in hun denken en dat zij geen enkel geestelijk inzicht hebben. Wanneer zij de profetieën, de woorden der apostelen en de Schriften nauwkeurig in zich opgenomen hadden, zouden ze beter weten. Willens en wetens en met opzet houden ze met de geopenbaarde woorden des Heren geen rekering.

Uit het Oude Testament konden de dwazen weten dat de onzichtbare wereld er altijd is geweest, omdat God die geest is, van eeuwigheid is. Wanneer er staat: 'In den beginne schiep God de hemel' wil dit zeggen dat Hij geestelijke wezens voortbracht. Het Koninkrijk der hemelen existeert door onzichtbare wezens.

Wanneer gesproken wordt over 'hemelen' in het meervoud, betekent dit dat er nu drie koninkrijken zijn: het Koninkrijk Gods, het koninkrijk van de satan en het dodenrijk. Door het evangelie van het Koninkrijk der hemelen dat Jezus bracht, te onderzoeken, zouden ook de spotters inzicht van deze dingen kunnen krijgen. Al zijn de hemelen onzichtbaar, door het geloof zou die kennis hun niet behoeven te ontgaan.

Petrus die drie jaar lang het onderwijs van de Heer nauwlettend gevolgd had, wist er heel wat van en had ook door middel van zijn brieven deze wetenschap op betrouwbare wijze doorgegeven. Ook Paulus en Johannes en de andere apostelen hadden dit in woord en geschrift gedaan. Dezen hadden de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen die Jezus had geopenbaard, doorgegeven. Wat de aarde betreft, ook hiervan konden de lichtzinnigen weten dat deze door het woord van God op wonderbare wijze gevormd was en overdekt werd met levend organisme.

Alle scheppingen en vormingen getuigen van Gods wijsheid en macht. Daarom geldt de uitspraak van Paulus ook voor deze verwatenen: 'Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldigingen hebben' (Rom. 1:20). God heeft ieder ding tot aanzijn geroepen en het ontstond en ontwikkelde, en wel ieder voorwerp en ieder levend wezen gebonden aan zijn eigen wetten en structuur.

Inzonderheid met de mens heeft God een plan dat hoger stijgt dan het niveau van de aarde. Dit konden zij weten, want Hij heeft dit door Jezus en diens apostelen in het bijzonder duidelijk gemaakt. Dit plan om de geestelijke mens uit de natuurlijke te doen voortkomen, heeft zijn tijd nodig, evenals de ontwikkeling van de ganse schepping tijd vereist. Het goddelijk voornemen zal in dit Opzicht even zeker gerealiseerd worden als al de woorden Gods, die bij de schepping van hemel en aarde uitgesproken werden.

Petrus bepaalt de schimpers nu bij het ontwikkelingsproces der aarde. Toen liet God uit de wateren de bewoonbare oppervlakte tevoorschijn komen. Hij scheidde ze in wateren boven en beneden het uitspansel, en de wateren onder de hemel deed Hij op één plaats samenvloeien, zodat het droge tevoorschijn kwam. Bij de zondvloed werd deze toestand ingrijpend veranderd.

De wateren die God eertijds verdeelde, werden toen weer bijeenvergaderd. 'Op die dag braken alle kolken der grote waterdiepte open en werden de sluizen des hemels geopend' (Gen. 7:1 l). Maar het plan van God met de mens ging door, want de rechtvaardige Noach met zijn gezin bleef bewaard. Gods woord moest immers eerst alles volbrengen waartoe Hij het gezonden had: mensen Gods zouden er komen tot alle goed werk volkomen toebereid. De onverstandigen van de voortijd hebben de uitvoering van dit eeuwige voornemen niet kunnen tegenhouden, en dit kunnen de verachters ook nu niet door hun wetteloosheid.

Nu zal naar Gods belofte aan Noach zulk een watervloed de aarde niet meer bedekken, maar de goddelozen moeten hieruit niet de conclusie trekken dat zij ongestraft kunnen doorgaan met zondigen. Er zal nog één keer een vloed over de aarde komen, nu niet van water, maar van vuur. Dit betekent dat de aarde overstroomd zal worden door de machten der duisternis. Zoals ten tijde van de zondvloed de kolken van de waterdiepte geopend werden en de stortregens uit de hemel neervielen, zo zal in de eindtijd de put van de afgrond geopend worden, zodat de doodsmachten zullen 'opstijgen' en de 'hagel' van de hemel zal neervallen op de aarde, wanneer de duivel en zijn legerscharen 'nedergeworpen' worden.

Dit houdt in dat er op aarde een invasie van boze geesten zal komen, die begeren zullen woning te maken in de mens. Dan zal allereerst het Koninkrijk der hemelen gezuiverd zijn van de demonische machten. Dan zal de 'eerste hemel' voorbijgegaan zijn en zullen alleen Gods heilige engelen met de rechtvaardigen van oud en nieuw verbond daar met de Vader en met de Zoon een eeuwige verblijfplaats hebben.

In de gedemoniseerde wereld, zullen volgens de toespraak van deze apostel op de Pinksterdag, 'bloed, vuur en rookzuilen' de bewerkers zijn van de algehele ondergang der goddelozen. Het bloed typeert het geestloze leven van die tijd: eten, drinken, huwen en ten huwelijk gevende als in de dagen die de zondvloed voorafgingen. -Het vuur wijst op de demonisering van de mensen en de rookwalm op de verstikkende uitwerking van de leringen der boze geesten met hun occulte beïnvloeding en onderdrukking.

Bij de ondergang van de goddeloze mensen zal echter opnieuw een ark van behoud zijn, namelijk de gemeente van Jezus Christus. In haar zullen de werkers der gerechtigheid en de zoekers van de waarheid een veilige schuilplaats vinden. Als ware geestelijke mensen zullen dan allen die het beeld van Jezus Christus gelijkvormig zijn en daarmee het beeld van de Schepper dragen, met hun Meester ook de heerschappij delen in onzienlijke en zienlijke wereld.

 

2 Petrus 3:8 


Doch dit ene mag u niet ontgaan, geliefden, dat één dag bij de Here is als duizend jaar en duizend jaar als één dag.

Petrus schrijft aan lezers die hij bemint, omdat zij een zuivere visie op de Schriften hebben ontvangen en hij wil, dat zij die ook vasthouden. Hij heeft hun aangetoond dat het woord van God wijsheid en kracht bezit, dat het doet wat Hem behaagt en dat het niet ledig tot Hem wederkeert. Eén ding moeten zij evenwel in het oog houden, of zoals er letterlijk staat: 'Laat deze ene zaak niet voor uw ogen verborgen zijn', namelijk dat God anders is dan de mens die vanwege zijn korte levensduur op aarde slechts met dagen en luttele jaren rekering moet houden.

Wat een verschil is er bij ons niet tussen een dag en een jaar, terwijl één dag en duizend jaar voor ons onvergelijkbare grootheden zijn. God is evenwel tijdloos en een millennium is voor Hem slechts een afgeknipt stukje van de eeuwigheid. Omdat de Geest van de Vader en de Zoon in ons woont, jaagt ook de tijd(nood) ons geen schrik meer aan, want bij het klimmen der jaren wordt de christen zich steeds meer bewust dat zijn onsterfelijke geest verbonden is met de eeuwige Geest van God.

Gods 'dagen' zijn tijdperken die de eeuwen overspannen. in deze perioden of bedélingen krijgen zijn gedachten al ontwikkelende en groeiende, gestalte. Zo ook ontplooit zich de belofte van de komst des Heren of van zijn tegenwoordigheid in de mens. Jezus beeldde dit uit in een gelijkenis: 'De grond brengt vanzelf vrucht voort- eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar' (Marc. 4:28). Volgens dit principe werkt God met de bedoeling het gewas der aarde rijp te maken voor haar oogst. De volle vrucht wordt gevormd door de zonen Gods, zoals er staat: 'Want de oogst der aarde is geheel rijp geworden' (Openb. 14:15).

 

2 Petrus 3:9 


De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen.

Het wachten van de Heer met de zondvloed doet ons zien dat Hij lankmoedig is. Hij heeft immers van eeuwigheid het voornemen om een volmaakt geestelijk mens tevoorschijn te brengen. Dit ontwikkelingsproces kan alleen plaatsvinden in een rechtvaardig volk dat openstaat voor de goddelijke inspiratie en dat Gods gedachten kan opvangen.

Vóór de zondvloed was evenwel 'de boosheid des mensen groot op aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos' (Gen. 6:5). God was echter zo lankmoedig dat Hij wachtte totdat er nog maar één rechtvaardig en onberispelijk man overgebleven was. Zou deze ondergaan, dan was er ook geen mens meer in wie het woord Gods bewaard zou kunnen blijven. De stem van God zou dan niet meer worden verstaan en de aarde zou nimmer haar volle vrucht voort kunnen brengen.

Het is niet zo dat de Heer telkens maar uitstelt en draalt met de vervulling van zijn beloften. Hij is als de landman die geduld heeft, totdat de vroege en laat regen op de akker gevallen is (Jac. 5:7). Wij mogen ons verheugen dat wij leven in de tijd dat de spade regen is beginnen te vallen. Daarom kunnen wij ter harte nemen: 'Vraagt van de Here regen ten tijde van de laat regen' (Zach. 10:1).

Nu is er de mogelijkheid dat Jezus zijn tegenwoordigheid in en door zijn volk kan manifesteren. De Heilige Geest stimuleert dit geestelijk groeiproces, zodat ná de vrucht der aarde kan rijpen. God heeft lang gewacht en in die tijd is de naam van Jezus Christus bekend geworden over de ganse aarde. Thans moet evenwel het evangelie van Jezus Christus verkondigd worden, de leer van het Koninkrijk der hemelen, aan ieder volk, iedere stam, natie en taal, opdat allen de gelegenheid krijgen zich niet alleen te bekeren, maar ook zonen des Allerhoogsten te worden.

God heeft veel geduld gehad en er was veel wijsheid nodig om uit het menselijk geslacht dat onder de heerschappij van de overste dezer wereld leeft, een schare te redden die niemand tellen kan, opdat Christus in de hemelse gewesten uit levende stenen een machtige tempel kan bouwen.

Jezus profeteerde dat dit evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zou worden. Wanneer dit volle evangelie zijn loop heeft beëindigd, zal het einde gekomen zijn (Matth. 24:14). Dit 'einde' is de volle vrucht en de rijpe oogst, dit wil zeggen mensen Gods tot alle goed werk volkomen toegerust.

Wij moeten evenwel niet vergeten dat de openbaring van de zonen Gods gepaard zal gaan met een zware verdrukking over allen die op de aarde wonen. Het volk van God zal klaar gemaakt moeten worden om in deze zee van vuur stand te houden.

Wij wijzen er nog op, dat volgens de apostel God niet wil dat sommigen verloren gaan. Het is zijn wil niet dat de massa ondergaat, maar ook niet dat de enkeling in de duisternis terechtkomt. Hij wil altijd voor de mens het goede, welgevallige en volkomene (Rom. 12:2). Indien mensen verloren gaan, is dit tegen het eeuwige raadsplan van God. Dan gaan zij naar het eeuwige verderf door gebrek aan kennis, of omdat zij de duisternis liever gehad hebben dan het licht. God respecteert altijd de keuze van de mens, dus ook van degenen die besluiten Hem niet te dienen; dezen geeft Hij over aan hun verwerpelijk denken (Rom. 1:28).

Vanuit de eeuwige, liefdevolle gezindheid Gods ten opzichte van de mens is het onmogelijk een uitverkiezingsleer te aanvaarden, waarin gesteld wordt dat de Schepper van eeuwigheid mensen tot het verderf zou hebben voorbeschikt. Wie zulke dingen geloven, kennen de God en Vader van onze Heer Jezus Christus niet, maar verdraaien de Schrift tot hun eigen verderf.

 

2 Petrus 3:10 


Maar de dag des Heren zal komen als een dief Op die dag zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen gevonden worden.

Voor hen die niet waakzaam zijn geweest en zich niet hebben laten toebereiden, komt de dag des Heren als een dief. Deze dag is inzonderheid het tijdperk van de laat regen. Joël profeteerde dat het volk van God zich dan in de hemelse gewesten zou bewegen. Er zouden wonderen zijn in de hemel: profeteren, gezichten zien en dromen dromen. Aan de andere kant zouden de machten der duisternis de verbasterde kerk die haar domicilie op aarde heeft en niet in de hemel, doen ineenstorten: op de aarde bloed, vuur en rookzuilen.

In Zacharia 10:1,2 vinden wij naast de belofte van de laat regen ook een beschrijving van bliksemschichten en van een kudde, de valse kerk, die in nood is, omdat zij geen herder heeft. Ook in Jesaja 60:1,2 zien wij deze beide zijden van de dag des Heren beschreven: 'Want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op. Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden'.

Voor het volk van God komt deze dag niet onverwacht of ontijdig, dus als een dief. Slechts voor de spotters en de afvallige kerk geldt, dat zij menen een tijd van vrede en rust te zijn ingegaan en dat een plotseling verderf hen overkomt. (1 Thess. 5:1-6). Het weinige dat een verbasterd christendom nog bezit, zal geroofd worden. Aan hen die afvallen wordt vervuld: 'Maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden' (Matth. 13:12).

Er zal een geweldige beweging komen in de hemelse gewesten en er zal een grote strijd losbarsten. Er staat: 'Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven' (Hebr. 12:26). Tijdens de zondvloed werd alleen de aarde gereinigd van goddeloosheid, maar nu zal ook de onzichtbare wereld bevrijd worden van de boze geesten. Er is sprake van een voorbijgaan, letterlijk van een overgang van de ene toestand in de andere. Het 'gedruis' wijst op het donderende geweld als van een voorbijgierend geluid. Het ziet op een beweging of storm in de geestelijke wereld. Denk bijvoorbeeld aan de strijd van Michaël en zijn engelen met de zonen Gods tegen de draak (Openb. 12:7-9).

De 'eerste hemel' waarin wij de strijd hebben, wordt dan gereinigd of gaat voorbij. De wetteloosheid in het geestelijke Koninkrijk der hemelen moet wijken voor de gerechtigheid. Voor degenen die op de aarde wonen, dus voor hen die tot de afgevallen kerk behoren, wordt de hemel opgerold als een boek. Haar leden hebben dan geen enkel contact met God, met Jezus Christus, met de Heilige Geest, noch bescherming van de heilige engelen. De boze machten worden op aarde geworpen en in het duizendjarige rijk kunnen zij zich dan alleen nog schuilhouden in de mens, maar in de hemelse gewesten kunnen de goddelozen zich niet meer openbaren. Het voorrecht om in de hemel te zijn, boven te leven en zich daar te bewegen, is dan alleen voor de kinderen Gods.

Er zijn over het tekstgedeelte 'de elementen zullen door vuur vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen gevonden worden' talloze verklaringen. Over het algemeen ziet men dan in de elementen de grondbestanddelen der aarde en het vuur wordt letterlijk in de natuurlijke wereld genomen. Men stelt zich een eindtijd voor waarin de aarde in laaiende vlammen ten ondergaat en alle leven erop dus wordt vernietigd.

Men schildert een catastrofale toestand, waarin atoombommen en natuurrampen de aarde tot een pokdalig geschonden dode woestijn maken. Men schrijft zelfs over 'de planeet die aarde heette'. Het gaat dan niet alleen om verbrande paleizen en tuinen van wereldgezinde mensen, maar over 'de elementen' der aarde, dus over de stoffen waaruit deze opgebouwd is. Die zullen dan brandende ontbonden worden. Hoe het dan moet met de zuchtende schepping die reikhalzend uitziet naar haar verlossing en herstel waarvan Paulus in Romeinen 8:19 spreekt, is natuurlijk niet duidelijk.

Sommigen komen dan met hetzelfde verhaal als bij de opstanding uit de doden, dat in deze as het wezen der dingen blijft en de Here God daar een nieuwe schepping uit formeert. Anderen laten de gehele aarde exploderen en in het heelal verdwijnen. Er ligt een duivelse visie aan ten grondslag om te spreken over 'wijlen onze planeet de aarde'. Het hoogste van Gods werken is de levende schepping, dus materie verbonden met het leven. In deze voorstelling van zaken zou het de boze dus gelukken alle leven te vernietigen. Bij de zondvloed heeft God evenwel het leven bewaard en hier wordt gezegd, dat wanneer de demonische zondvloed aarde en hemel zal bewegen, de aarde en de werken erop, de levende schepping, gevonden zal worden, dus bewaard zal zijn.

De God van hemel en aarde laat zijn schepping niet ondergaan. Hij stond dit niet toe in de dagen van Noach en Hij zal dit ook in de eindtijd niet gedogen. De schepping die nu onder de vloek ligt, die nu bezet gebied is, zal bevrijd worden en herstellen volgens Gods plan en zij zal geheel voltooid worden. Op de nieuwe aarde zal het levende schepsel dat God in den beginne geschapen heeft, zijn uiteindelijke bestemming bereiken. God maakt geen nieuwe dingen, maar Hij maakt alle dingen nieuw! (Openb. 21:5).

Het is hier van belang om de betekenis van het Griekse woord 'stoicheion', dat hier door 'element' is weergegeven, te verstaan. Het woordenboek geeft onder andere de volgende vertalingen: 'Element, het meest oorspronkelijke niet samengestelde bestanddeel'. Zo is het dus hier vertaald. Dan volgt: 'De eerste oorzaken, grondbeginselen'. Zo is het woord 'stoicheion' in Hebreeën 5:12 overgezet: 'Dat men u de eerste beginselen van de uitspraken Gods leert'. Verder 'elementaire machten in het heelal, wereldgeesten' (zie Gal. 4:3,9 en Col. 2:8,20). In onze tekst zouden wij in plaats van 'elementen', 'wereldgeesten' willen gebruiken.

Allereerst willen wij de betekenis van het woord 'wereldgeesten' duidelijk maken:

Tot de grondbeginselen van de levende schepping behoort ook het bestuursapparaat ervan. Het geordende hemelse en aardse leven zijn slechts mogelijk, indien er overheden en machten zijn, dus geesten die niet allen gelijk zijn. Zo weten wij dat de heilige hemelingen worden aangevoerd door aartsengelen. Er zijn troonengelen, cherubs, overheden, engelen der gemeente, boden, en er is een engel des Heren of een engel van Jezus. Ook zijn er tienduizenden engelen die onder hun vorsten staan.

De duivelen kennen deze hiërarchie ook. Zij hebben overheden, machten, wereldbeheersers en legioenen boze geesten, die aan hun aanvoerders zijn onderworpen. Jezus sprak in dit verband van het koninkrijk van de satan (Matth. 12:26).

Parallel met de elementaire bestuursprincipes uit de onzienlijke wereld, zijn ook de menselijke geesten naar de wil van God hiërarchisch geordend. Dezen zijn zo ingesteld, dat er rangen en standen zijn: ouder-kind, koning-volk, overheid-onderdaan, heer-knecht. Zij vormen tezamen het maatschappelijk en staatkundig bestel. Deze geordende 'wereldgeesten - in tegenstelling met 'hemelgeesten - maken het leven op aarde mogelijk. Deze gezagsverhoudingen zijn volgens Romeinen 13:1 door God verordineerd, want 'ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden die boven hem staan.

Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld'. Dit betekent niet dat de gezagsdragers rechtstreeks door Hem zouden zijn aangesteld, maar de Schepper heeft in de menselijke geest dit autoriteitsbegrip gelegd, opdat de 'wereldgeesten' in onderlinge verbondenheid en ordering zouden kunnen leven. Wij hebben hier dus te maken met de elementaire scheppingswetten, die wij zelfs ook in de dierenwereld aantreffen. Daar zijn ook leiders en gezagsverhoudingen tussen ouderpaar en hun jongen, die gehoorzaamheid verschuldigd zijn.

De wet van de Sinaï hield ook rekering met dit scheppingsprincipe en daarom wordt zij in verband gebracht met de wereldgeesten (Gal. 4:3,9 en Col. 2:8,20). De bijbel noemt ze zwak en armelijk, omdat ze menselijke geesten zijn, die zonder de kracht van de Heilige Geest het moeten afleggen tegen de ontbindende, wetteloze machten uit het rijk der duisternis. De wet van de Sinaï doet immers een beroep op de kracht van de menselijke geest: doe dit en gij zult leven.

De wereldgeesten kunnen aan de boze geesten wel enige weerstand bieden en hun gezag handhaven door natuurlijke middelen en straffen, maar het kwaad overwinnen en uitroeien vermogen ze niet. Uiteindelijk zijn ze er ook niet op berekend om de rechtstreekse explosies van het rijk der duisternis te weerstaan. Dit was bij de schepping ook niet noodzakelijk. Daarom heeft de mens thans de Heilige Geest nodig om in het bijzonder in de eindtijd te kunnen heersen over de demonen.

Wij lezen nu in onze tekst dat in plaats van de 'elementen', de 'wereldgeesten' door 'vuur' zullen vergaan, of 'brandende zullen ontbonden worden'. Wij verwierpen reeds de gedachte dat de aarde door een natuurlijk vuur vernietigd zal worden. In vers 7 toonden wij aan dat Petrus, evenals in zijn toespraak op de Pinksterdag, het vuur gebruikt als beeld van de machten der duisternis. In de eindtijd zullen de boze geesten met geweld op aarde vallen en dus in de mens dringen. Zij zullen dan de ordenende wereldgeesten uitschakelen, dit wil zeggen dat de machthebbers en regeerders geen enkel gezag meer kunnen uitoefenen.

In Jesaja 3:1-7 wordt voorspeld dat de Here zal wegnemen de steun en de stut, dus allen die het maatschappelijke, religieuze en politieke leven in stand houden: 'Held en krijgsman, rechter en profeet, waarzegger en oudste, hoofdman over vijftig en aanzienlijke, raadsheer en kundig handwerksman en schrander bezweerder. En knapen zal ik hun tot vorsten geven en de moedwil zal over hen heersen. Dan zal het volk dringen, man tegen man, de een tegen de ander; de knaap zal op de oude de verachte op de geëerde losstormen'.

Hier is dus sprake van een ineenstorting van het maatschappelijke, politieke en religieuze bestel. In 2 Thessalonicenzen 2:7 staat, dat het geheimenis der wetteloosheid reeds in werking is en dat de totale ontbinding slechts wacht op het ogenblik dat 'de macht die haar thans tegenhoudt, uit de weg is geruimd' (vert. Brouwer). De weerhoudende macht wordt gevormd door de ordenende wereldgeesten.

De wetteloosheid openbaart zich het eerst onder de jeugd. Het respect voor de 'oude' en de 'geëerde' verdwijnt. Dit verschijnsel doet zich niet alleen in het maatschappelijke leven voor, maar ook in de kerken. ja, ook de volle-evangeliekringen zullen te maken krijgen met de ontwrichtende werkingen der machten in overmoedige en jeugdige leiders, die van geen gezag willen weten en onder de slogan van 'heeft ieder iets' de weg banen voor de geestelijke chaos. Nu heeft in een gezin ieder kind wel zijn eigen inbreng, maar onder de besturende supervisie der ouders.

Ook dit gezag zien wij tegenwoordig omkeren. Het principe van de inspraak ontaardt daarin, dat de kinderen toezicht houden op de opvoeders. Wee ons, indien deze gedragsregels in onze volle-evangeliegemeenten worden overgenomen. Want de bijbel geeft in de gemeente een leidende functie aan de oudsten en de geëerden, terwijl de geest van de tijd dit natuurlijke gezagsprincipe aantast. Johannes drukte in Openbaring 8:7 dit ontbindende proces in gelijkenis uit: 'Het derde deel van de bomen verbrandde en al het groene gras verbrandde'.

Maar uiteindelijk zal de aarde gezuiverd worden. Er komt een vernieuwde aarde zoals er eerst een vernieuwde hemel aan voorafgaat. De zonen Gods zullen de zuchtende schepping herstellen. Dan zullen 'de werken' Gods erop 'gevonden' worden, dit wil zeggen: mensen Gods naar zijn beeld en als zijn gelijkenis. Dan zal bewaarheid worden, dat 'ook de schepping zelf van de dienstbaarheid zal bevrijd worden, tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods' (Rom. 8:21).

 

2 Petrus 3:11 


Daar al deze dingen aldus vergaan, hoedanig behoort gij dan te zijn in heilige wandel en godsvrucht,

Petrus grijpt hier terug naar hetgeen hij in de vorige verzen heeft geschreven, namelijk hoe de dag des Heren zal komen. In die tijd zullen de ordenende wereldgeesten wankelen en hun instituten ineenstorten. Het gehele maatschappelijke, economische en staatkundige leven verliest ieder gezag vanwege de overal penetrerende ontwrichtende machten. De vertaling Brouwer luidt: 'Wanneer al deze dingen op deze wijze ontbonden worden'. De samenwerking tussen de menselijke geesten valt dan uiteen. De wettelozen zullen, net als de zonen Gods door de Heilige Geest, tot rijpheid komen onder leiding van de mens der zonde, de zoon des verderfs.

Slechts zij die vervuld zijn met de Heilige Geest, zijn bestand tegen de demonische vloed 'die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen' (Openb. 3:10). De gemeente in de eindtijd levert de schare van overwinnaars in deze laatste geestelijke worsteling tegen de wereldbeheersers dezer duisternis en tegen de boze geesten in de hemelse gewesten, die nog versterkt worden door de doodsmachten die uit de afgrond komen (Openb. 9:2).

In de gelovigen wordt de volle vrucht van de aarde gezien. Zij heeft wel tijd nodig gehad om tot ontwikkeling te komen, maar uiteindelijk zal Gods volk geopenbaard worden in al zijn heerlijkheid. Als christenen hebben wij de zekerheid dat de goddelozen zullen ondergaan, maar dat de verstandigen, dat zijn degenen die Gods woord hebben verstaan en ernaar gehandeld hebben, zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht, dus de leraars der gerechtigheid, als de sterren, voor eeuwig en altoos (Dan. 12:3).

Wanneer wij dit alles weten en geloven en deel hebben aan de tempel Gods die geopenbaard zal worden, moet dit in onze handel en wandel naar buiten treden en gezien worden. Heel ons wezen zal de heerlijkheid Gods moeten uitstralen, zodat het beeld van Jezus met verbazing kan worden aanschouwd in zijn heiligen (2 Thess. 1:10).

De woorden 'wandel' en 'godsvrucht' staan in het oorspronkelijke in het meervoud, want ieder van onze werken moet getuigenis afleggen van ons geloof, en de vrucht des Geestes zijn vele.

 

2 Petrus 3:12 


vol verwachting u spoedende naar de komst van de dag Gods, ter wille waarvan de hemelen brandende zullen vergaan en de elementen in vuur zullen wegsmelten.

In dit vers staat letterlijk: 'Verwachtende en haastende de parousia van de dag Gods'. Degenen die deze parousia menen te moeten verstaan als de wederkomst des Heren met de wolken naar de aarde, komen hier in moeilijkheden, want deze dag kunnen zij wel verwachten, maar niet verhaasten. Dit tijdstip behoort tot: de tijden en gelegenheden, waarover de Vader de beschikking aan Zich heeft gehouden (Hand. 1:7). Om evenwel aan deze uitleg toch een schijn van waarheid te geven, voegde men het woordje 'u' ertussen, en vertaalde in plaats van 'bespoedigende' of 'verhaastende': 'U spoedende naar'.

De bedoeling is evenwel dat wij moeten uitzien en ons beijveren om de parousia of de tegenwoordigheid van Christus in ons, te openbaren. Daarom behoren wij ons ook uit te strekken naar het verwerven van de begaafdheden van de Heilige Geest die in ons woont, en te jagen naar de volkomenheid.

Wanneer dit proces in het volk van God tot zijn doel gekomen is, zullen in die tijd ook de machten der duisternis uit de hemel op de aarde zijn geworpen. Michaël en zijn heilige engelen kunnen de strijd niet aanvangen voordat de zonen Gods geopenbaard zijn. Wanneer de invasie van de boze geesten eerder zou plaatsvinden, zou immers 'geen vlees behouden worden'. Slechts de zonen Gods die op weg zijn vaders in Christus te worden, kunnen in die tijd standhouden.

Wanneer de gemeente zich geheel toebereid heeft, kan de oorlog in de hemel, waarvan Openbaring 12:7 spreekt, tot een goed einde gebracht worden. Zij houdt stand en van haar leden wordt gezegd: 'Zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood' (Openb. 12:11).

De elementen of de wereldgeesten zullen evenwel niet bekwaam blijken de invasie van wetteloze machten te stuiten. Zij kunnen als menselijke geesten het leven op de wereld dan niet meer in goede banen leiden. De wereldgeesten zullen versmelten en verbranden, dus ondergaan in deze strijd en de chaos op aarde zal compleet zijn.

Petrus gebruikt hier het woord 'hemelen', dus de meervoudsvorm. Wij denken hierbij aan het feit dat bij de laatste slag in het Koninkrijk der hemelen, de slag bij Harmágedon, het koninkrijk van de satan met zijn leugenmachten, het koninkrijk des doods met de geesten uit de afgrond en de menselijke geesten uit het leger van de antichrist, nauw verbonden zijn.

Er zijn dus behalve het Koninkrijk Gods verschillende onzienlijke werelden: de wereld van de inwendige mens, die van de satan en die van de dood. De antichrist en de in hem wonende geest, het beest uit de afgrond, worden dan 'levend geworpen in de poel des vuurs, die van zwavel brandt', terwijl de lichamen van de overigen van zijn leger tot ontbinding overgaan en hun geest en ziel in de afgrond worden geworpen.

 

2 Petrus 3:13 


Wij verwachten echter naar zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont.

Dit alles behoeft evenwel het leven van Gods volk dat gedoopt is met de Heilige Geest, dus verzegeld is aan het voorhoofd, niet te beangstigen. De belofte is dat God zijn gemeente zal weten te bewaren tijdens de ure der verzoeking die over de gehele aarde komt (Openb. 7:3 en 3:10). Wij houden vast aan zijn belofte en deze is, dat er nieuwe hemelen en een nieuwe aarde zullen komen, waarin geen wetteloosheid of zonde meer zal worden gevonden. Alles zal dan functioneren in gerechtigheid, dit wil zeggen naar de wetten van God.

De geest van Petrus houdt zich nu verder bezig met de heerlijkheid die komen zal na het duizendjarige rijk. Ook de duivel zal na dit tijdperk aan het vuur worden prijsgegeven. Ook hij wordt dan geworpen in dezelfde poel, waar ook het beest en de valse profeet zijn. Daarna volgt het oordeel over hen die uit het dodenrijk komen en over wie vonnis geveld wordt naar hun werken. De maatstaf zal zijn, of zij barmhartig zijn geweest ten opzichte van de minste en meest hulpbehoevende medemens.

Van een belofte aangaande een nieuwe hemel en een nieuwe aarde lezen wij in Jesaja 65:17: 'Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; aan wat vroeger was, zal niet gedacht worden, het zal niemand in de zin komen'. De vervulling ervan vinden we in Openbaring 21:1 waar staat: 'En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de

eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer'.

Zoals er gesproken wordt van een nieuwe mens, maar een vernieuwde mens bedoeld wordt, zo denken wij aan een vernieuwde hemel en aan een vernieuwde aarde. God maakt immers alle dingen nieuw, maar geen nieuwe dingen. Hij voltooit zijn schepping naar zijn oorspronkelijke bedoeling. Wie meent dat deze aarde door natuurlijk vuur vergaan zal, gelooft daarmee dat het leven dat God in den beginne geschapen heeft, door de boze uiteindelijk zal worden vernietigd. Dit zou een overwinning betekenen voor het rijk des doods.

Deze theorie houdt in feite in, dat God wat de aarde betreft, in de eindtijd 'dood' is. De laatste dagen zijn evenwel het begin van het herstel of de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher (Hand. 3:21). Zowel Jesaja als Johannes in de Openbaring, spreken van een nieuwe hemel in het enkelvoud. Petrus spreekt hier evenwel over - hemelen in het meervoud.

Onzes inziens betekent dit dat de invloedssferen en machtsterreinen van het rijk der duisternis gezuiverd worden, doordat de geesten die er de dragers van waren, geworpen zijn in de poel des vuurs. De alleenheerschappij is gekomen aan de geesten die aan het rijk Gods behoren. De boze geesten worden eerst uit de hemel geworpen naar de aarde, de mens, en uiteindelijk tezamen gedreven in de poel des vuurs.

 

2 Petrus 3:14-16 


Daarom, geliefden, beijvert u in deze verwachting, onbevlekt en onberispelijk te blijken voor Hem in vrede, en houdt de lankmoedigheid van onze Here voor zaligheid, zoals ook onze geliefde broeder Paulus naar de hern gegeven wijsheid u geschreven heeft, evenals in alle brieven, wanneer bij over deze dingen spreekt. Daarin is een en ander moeilijk te verstaan, wat de onkundige en onstandvastige lieden tot hun eigen verderf verdraaien, evenals trouwens de overige schriften.

Wanneer wij toekomstverwachtingen koesteren waarin God voor eeuwig in en door zijn volk regeren zal, zullen wij ons tezamen moeten inspannen om toegerust te zijn voor dit doel. Wij zullen dus verlost moeten worden van iedere macht der duisternis en alles afleggen wat ons bevlekt en waarover wij berispt zouden kunnen worden, opdat de gerechtigheid volkomen in ons kan worden geopenbaard. Deze zuiverheid kan zich evenwel alleen ontwikkelen, wanneer er vrede is in ons hart.

Gerechtigheid is immers een vrucht, die in het vredige hart van de met God verzoende mens een vruchtbare grond vindt. Zij ontkiemt daar, ontwikkelt zich en brengt een rijk gewas voort ten behoeve van hen aan wie de akker, dat is het hart, toebehoort (Jac. 3:18). De ware christen heeft vrede met God, vrede met de broeders en zusters en zoveel als in zijn vermogen is, vrede met alle mensen.

Ook moeten wij niet meepraten met de spotters en de twijfelaars die beweren dat van al dat jagen naar de volkomenheid toch niets terecht komt. Paulus opperde zelfs de mogelijkheid dat onze geest, ziel en lichaam ongerept en onberispelijk kunnen zijn bij de komst van Jezus (1 Thess. 5:23). Hij voegde eraan toe dat Hij die ons roept, ook getrouw is en het ten uitvoer zal brengen.

Wanneer de Heer nog lankmoedig is en afwacht, hebben wij nog enige tijd, die wij met vreugde mogen gebruiken om zelf verder te komen en ook het geloof van onze broeders en zusters op te bouwen. Wij hebben dan bovendien nog gelegenheid om hen die buiten staan, uit te nodigen om dit heil met ons te delen. Het is een voorrecht om de tijd die nog rest, te besteden in de dienst van God en tot opbouw van de gemeente van Jezus Christus.

Petrus memoreert hier dat ook Paulus de geadresseerden over dit onderwerp, dus over de verwachting van de komst des Heren en over een onberispelijke en smetteloze levenswandel, geschreven had. De lezers van zijn brief woonden immers in Asia, een gebied waar ook Paulus gearbeid had. Denk bijvoorbeeld aan diens brief aan de Galaten en aan de Eféziërs.

Uit de opmerking van de schrijver van onze brief over Paulus kunnen we opmaken, dat er bij hem geen enkele rancune of wrok aanwezig was, hoewel Paulus hem vroeger wel eens openlijk had moeten berispen. Petrus noemt Paulus hier zijn 'geliefde broeder'. Ze zijn immers beiden tot hetzelfde ambt geroepen in de dienst van dezelfde Heer. Daarom verheugen zij zich in het goede resultaat van elkanders werk. Er is ook principieel geen verschil tussen de prediking van Petrus en die van Paulus, zoals sommigen ten onrechte menen.

Petrus erkent dat aan Paulus veel wijsheid was geschonken. Hier is dus sprake van een charismatische begaafdheid door de Heilige Geest. Paulus had natuurlijk naar deze gave geijverd en hij getuigde in Efeziërs 3:4 over dit inzicht in het geheimenis van Christus. Verder blijkt uit deze opmerking van Petrus, dat hij niet alleen Paulus had gesproken, maar zich ook de moeite had getroost kennis te nemen van diens brieven.

Hij voegt eraan toe dat de inhoud van de geschriften van deze vroegere wetgeleerde niet altijd even gemakkelijk te begrijpen was voor geestelijk onontwikkelde, en ongeletterde lezers. Zij gaven zelfs aanleiding tot misverstand en verdraaiingen. De kerkgeschiedenis toont ons trouwens hiervan ook vele voorbeelden. We denken alleen maar eens aan de verdraaide opvattingen aangaande de leer over de uitverkiezing, over de erfzonde, over de toekomstverwachting en over de opstanding der doden.

De oorzaak der verwarring geldt overigens niet alleen de brieven van Paulus, maar ook de overige schriften, zoals die van Jacobus, die van Johannes, die van Petrus zelf, de evangeliën en het Oude Testament. Men leest ze ook nu nog al te vaak met een bedekking op het hart, want men heeft geen inzicht in de geestelijke wereld en mist de sleutels van het Koninkrijk der hemelen. Men komt dan niet verder dan een natuurlijke, aards gerichte uitleg, zoals men deze ook vond bij de Farizeeën en schriftgeleerden.

Het is de tragiek van het orthodoxisme, dat het meent de bijbel te geloven van kaft tot kaft, terwijl het geen begrip heeft van de wezenlijke bedoeling van de woorden Gods. Daarom worden ook dikwijls de kenmerkende eigenschappen van het Koninkrijk Gods: de gerechtigheid, de vrede en de blijdschap, bij de rechtzinnigen gemist. Men komt maar al te vaak tot leringen die niet 'omhoog' voeren, maar die het klimaat van de duisternis meebrengen, zoals: angst, vrees, twijfel, verontrusting.

 

2 Petrus 3:17,18 


Geliefden, daar gij het nu van tevoren weet, weest op uw hoede, dat gij niet, door de dwaling der zedelozen medegesleept, afvalt van uw eigen standvastigheid; maar wast op in de genade en in de kennis van onze Here en Heiland, Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, zowel nu als tot de dag der eeuwigheid.

Nogmaals waarschuwt de apostel tegen de valse leraars, die de gemeenteleden door tuchteloosheid op de weg van het verderf brengen. Het persoonlijke voornaamwoord 'gij wijst erop dat zijn lezers 'geheel anders' zijn dan de domme misleiders uit het vorige vers, want ze zijn 'geliefden', dit wil zeggen bemind door God en Christus en daarom ook door Petrus.

Petrus vermaant zijn lezers standvastig te blijven bij wat ze geleerd hadden en hun plaats te gaan innemen in de hemelse gewesten. Daar moeten zij opwassen in de genade. De genadegaven die zij ontvangen hebben, zijn in de eerste plaats de schuldvergeving op grond van het verzoenend bloed, waardoor zij tot rechtvaardigen werden, en in de tweede plaats de Heilige Geest door wie de Vader en de Zoon woning in hun harten maakten. Dit is dan de grond waarin de christen geworteld is; daarin moet hij vaststaan en opgroeien tot volle wasdom.

Er is een tegenstelling in: afvallen van eigen standvastigheid of zijn vastigheid verliezen, en opwassen in de genade. Het eerste zouden we kunnen vergelijken met een plant die verwelkt en het laatste met een die opbloeit en vrucht gaat voortbrengen.

Petrus accentueert ook de belangrijkheid van het verzamelen van kennis als grond voor de ontplooiing van het geestelijke leven. Zijn lezers moeten immers dezelfde gedachten bezitten als onze Heer Jezus. Zij moeten dus zijn woorden die de waarheid bevatten, in zich opnemen en daarin blijven om er groeikracht uit te putten. Eenmaal had de Heer aan Petrus gevraagd of deze Hem liefhad. Het antwoord luidde: 'ja Here, Gij weet, dat ik U liefheb' (Joh. 21:15). Hoe wist de Meester dit dan? De struikelingen van deze discipel in de hof van Kajafas hadden deze indruk beslist niet gewekt of bevestigd.

De Heer wist echter dat Petrus de gedachten van Hem liefhad. Deze discipel wilde niet van Hem heengaan, omdat de Meester 'woorden van eeuwig leven' doorgaf (Joh. 6:68). Jezus liefhebben betekent: zijn woorden horen en zijn gedachten overnemen en bewaren, dit wil zeggen: ernaar handelen. Zo krijgt de christen kennis van zijn Heer en Heiland. Dit geestelijk bezit zal hem behoeden, bedrogen en meegevoerd te worden door allerlei valse leringen.

Let op hoe duidelijk Petrus zijn Meester hier identificeert. Jezus is voor hem niet de naam van een vage persoonlijkheid, maar Hij is de aanduiding van zijn Heer en Heiland: de redder die voor zijn zonden gestorven is, die van zijn heler die hem geneest naar zielgeest en lichaam, en ook die van zijn Heer die hij volgen wil waarheen Hij ook gaat. Jezus is voor hem de naam van de Zoon van God en de Zoon des mensen, de geliefde in wie de Vader zijn welbehagen heeft. Petrus identificeert Hem ook met liet predikaat Christus, dat betekent: de gezalfde met de Heilige Geest en met kracht, die bovendien doopt met de Heilige Geest. in de hemelse gewesten is vergissing verder uitgesloten.

Met een doxologie of lofprijzing voor deze verwerver en uitdeler van de menigerlei genade Gods beëindigt nu de apostel zijn brief. Hij geeft Jezus zoals het volle evangelie Hem predikt, alle eer en spreekt zijn geloof uit dat Hij deze glorie zal behouden tot in de nimmer eindigende eeuwigheid. Geen wonder dat sommige handschriften besluiten met het woordje 'amen', dit wil zeggen dat dit vast en zeker is!

 
vorige pagina terug volgende pagina