Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de brieven van Petrus
door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 4


 

1 Petrus 4:1 


Daar Christus dan naar het vlees geleden heeft, moet ook gij u wapenen met dezelfde gedachte, dat, wie naar het vlees geleden beeft, onttrokken is aan de zonde,

Met deze tekst sluit Petrus weer aan bij de woorden van hoofdstuk 2:21-23, waar onze Heer tot voorbeeld gesteld wordt, opdat wij in zijn voetstappen zouden treden: 'Die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde', en bij hoofdstuk 3:18: 'Want ook Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen'.

Wanneer heeft Christus naar het vlees geleden? Toen Hij op aarde rondwandelde en ook toen Hij door de Vader overgegeven werd aan de machten der duisternis. Toen Hij rondging, heeft Hij geleden onder vele verleidingen, die rechtstreeks of door mensen heen, tot Hem kwamen. De schrijver van de brief wist dat ook hij aan dit lijden naar het vlees onbewust meegewerkt had.

Toen de Meester zijn discipelen het verlossingsplan van de Vader openbaarde en over zijn lijden en sterven sprak, werd Petrus door satan gebruikt om dit voornemen te weerstaan. Hij misbruikte hierbij zelfs de naam van God, door te zeggen: 'Dat verhoede God, Here, dat zal U geenszins overkomen!' Jezus herkende evenwel de geest die Petrus inspireerde en sprak: 'Ga weg, achter Mij, satan; gij zijt Mij een aanstoot, want gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen' (Matth. 16:21-23).

In alle verzoekingen is Jezus evenwel overwinnaar gebleven, omdat Hij Zich had gewapend met de gedachten of het plan van God. De zondemachten vonden hierdoor in Hem geen enkel aanknopingspunt. Daarom kwam Hij niet onder hun heerschappij en werd Hij ook niet door hen aangetast. Zelfs toen de zondeschuld van de gehele wereld op Hem rustte en zijn lichaam afgebroken werd, bleef zijn innerlijke mens staande, want Hij bleef God zijn Vader noemen en Hij had zijn naaste lief: Hij bad immers voor zijn vijanden, en triomfeerde zelfs over de dood. In elke omstandigheid wanneer de overste dezer wereld tot Hem kwam, vond deze in Hem niets dan de gedachte Gods en zijn eenswillendheid hiermee. Hij was ermee gewapend en hierdoor was Hij onaantastbaar.

De apostel wijst nu zijn lezers de weg om het zondeprobleem in hun leven op. te lossen. Hij spreekt over de mogelijkheid om onttrokken te zijn aan de zonde. Wanneer een kind onttrokken is aan de ouderlijke macht, hebben zijn vader en moeder geen enkel gezag meer over hem. Wie zich onttrekt aan zijn kerk, betuigt dat hij geen gemeenschap meer met haar heeft en geen tucht van haar aanvaardt. Wie naar het vlees geleden heeft, stelt zich buiten het rijk der duisternis, is 'los van de zonde' (vert. Canisius) of 'heeft opgehouden te zondigen' (vert. Brouwer). Ongelooflijke woorden voor een vleselijke christen, want deze belijdt immers dat hij tot de dood toe een zondaar blijft en dat zijn beste werken met zonden bevlekt zijn.

De vraag rijst: wat betekent 'naar het vlees lijden'? Zijn hier zware inspanningen voor nodig, een ernstig ziekbed, een kloosterleven zoals men dat ook soms in de protestantse wereld als oplossing zoekt? Moet de christen de weg gaan van onthouding, van boete, van vasten, van zichzelf naar lichaam of naar ziel pijnigen? Het bijbelse antwoord vinden we in vers 21 van het vorige hoofdstuk: 'Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten'.

In zijn waterdoop betuigt de christen dat hij met Jezus gekruisigd was, dat zijn zonden door zijn Heer geboet zijn. Hij belijdt in zijn doop dat hij het oude leven afgelegd heeft, dat is zijn vertrouwen op het natuurlijke denken. Hij heeft door zijn doop 'geleden naar het vlees', want hij verwacht immers niets meer van natuurlijke inspanningen. Hij heeft daar ook geleden naar het 'vrome' vlees, want hij belijdt dat hetgeen van de uitwendig godsdienstige wereld komt in geboden, inzettingen van mensen, in het houden van sabbatten, in ernst, in tale Kanaäns, in onthouding van spijzen, van nul en generlei waarde is in zijn strijd tegen de boze geesten.

Ook wijst hij alle dwalingen en leugens van de hand die zijn gedachteleven aan de natuurlijke wereld ketenen, bijvoorbeeld de verwachting aangaande een herstel van het vleselijke Israël. Hij sluit zich niet aan bij organisaties en groeperingen die het zwaartepunt leggen op activiteiten in de zichtbare wereld, zoals Jehova's getuigen, Zevendedagsadventisten, Leger des Heils, of kerken die zich nog slechts richten op maatschappelijke, politieke en sociale inspanningen.

De ware gelovige getuigt dat de duivel geen enkele claim meer op hem heeft, omdat Jezus voor zijn zonden gestorven is. In eerste instantie heeft hij 'overwonnen door het bloed van het Lam' (Openb. 12:11). Hij steunt niet op iets uit de zichtbare wereld, niet op vlees en bloed, of op een lijn der geslachten, of op een vaderlijk erfdeel, maar hij wapent zich met een gedachte. Wanneer de tegenstander nadert en vat op hem tracht te krijgen, is zijn wapen altijd het overwinnende woord van God.

Wanneer de boze hem schuldbesef wil suggereren, is zijn reactie: 'ik ben een rechtvaardige door het geloof!' Wanneer onreine machten hem willen infiltreren, is zijn verweer: 'ik ben rein door het woord dat de Heer gesproken heeft'. Vallen driftmachten op hem, dan verzet hij zich, door te bedenken dat hij de vrede van het Koninkrijk Gods deelachtig is en dat Jezus hem rust schenkt. Komt een jaloerse geest hem prikkelen, dan roemt hij: 'ik ben een erfgenaam van God en mede-erfgenaam van Christus, ik ben schatrijk en behoef op geen mens jaloers te zijn'.

Paulus schreef: 'Met de mond belijdt men tot behoudenis' (Rom. 10:10). Wij behalen de overwinning door een vernieuwing van denken, die resulteert in een positief spreken en niet door vleselijke inspanningen. De natuurlijke mens begrijpt deze dingen niet en ze zijn hem dwaasheid, maar de geestelijke mens weet dat hij op deze wijze onttrokken wordt aan de invloed van de boze. Hij bewaart dan Gods woord en dit is de waarheid die alleen vrijmaakt.

Wanneer de christen na zijn doop een opstandingsleven gaat leiden, zal de boze hem opnieuw benaderen en opnieuw trachten vat op hem te krijgen, maar de wetenschap dat hij naar het woord van God gerechtvaardigd is door het geloof en gereinigd is naar de inwendige mens, geeft hem een wapen in de hand om de vijand te weerstaan en te overwinnen.

Wanneer wij als kinderen van God blootgesteld zijn aan het lijden dat van buitenaf komt, behoeft dit ons niet te verontrusten, te beangstigen of te beschadigen. We moeten geloven dat in de strijd die wij hebben te voeren tegen de boze geesten, wij zullen overwinnen zoals Jezus overwonnen heeft, namelijk door het woord Gods. Wie dit woord bewaart, ontvangt kracht, wijsheid en onderscheiding der geesten door de Heilige Geest. Het geloof in het woord kunnen we als een schild opheffen om de vurige pijlen van de boze te weerstaan. Daardoor zijn wij onttrokken aan de beïnvloedingen en aan de kracht van de vijand. Wij behoeven ons niet meer te laten verleiden. We behoeven geen verkeerde begeerten in ons te laten opwekken zoals de boze dit ook bij ons in het oude-leven deed.

De christen voert strijd op dezelfde wijze als Jezus, die de boze geesten uitdreef door het woord, de drager van de gedachten Gods. De vleselijke mens wil echter steeds iets ervaren in de zichtbare wereld. Hij zoekt de oplossing alleen maar in het emotionele leven en wil dat dit in beweging gebracht wordt. Hij wil juichen, lofzingen, schreien, maar zich ook op de grond werpen of zelfs zich door machten terneer laten werpen, desnoods dansen of met de voet stampen, en hij zoekt het massale schuld belijden en verootmoedigen.

Vele van deze dingen zijn op zichzelf genomen natuurlijk niet verkeerd, maar het onjuiste zit hem in het verabsoluteren ervan. Een samenkomst zonder deze emotionele uitingen is dan niet attractief. De ware christen evenwel houdt zich bezig met de eeuwige gedachten van God aangaande de mens en de schepping. Hij is wedergeboren door het eeuwige, blijvende woord van God dat hem vernieuwt in zijn denken. Zo gaat hij over de hoge weg die hem voert tot gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon.

Toen velen Jezus verlieten, was de vraag van de Meester aan zijn discipelen: 'Gij wilt toch ook niet weggaan?' De schrijver van onze brief reageerde: 'Here, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven' (Joh. 6:67,68). Jezus had visie op de hemelse gewesten, het Koninkrijk der hemelen. Zijn woorden wapenden zijn volgelingen. Dezen zochten niet meer het tijdelijke en het zichtbare, maar het eeuwige en onzichtbare. Zij leden naar het vlees, maar werden levend naar de geest. Langs deze weg ontvingen zij eeuwig en onvergankelijk leven.

 

1 Petrus 4:2,3 


om niet meer naar de begeerten van mensen, maar naar de wil van God de tijd, die nog rest in het vlees, te leven. Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van de wil der heidenen, toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij.

De lusten der mensen liggen in de zichtbare wereld: de begeerten des vlezes, de begeerten der ogen en een hovaardig leven (1 Joh. 2:6). Een vleselijk ingesteld christendom verlangt een mooi huis, weinig kinderen, rijkdom in geld en goed, een gemakkelijk leven en bevrediging van zinnelijke lusten. Deze begeerten geven aanleiding tot vele verzoekingen, want de zonde 'komt voort uit de zuiging en verlokking zijner eigen begeerte' (Jac. 1:14). Op godsdienstig terrein gaat het dan dikwijls om macht en eer, aantallen mensen, mooie gebouwen, schone liturgie of gecultiveerde muziek. Wie niet geheel wederomgeboren is door het levende, blijvende en vernieuwende woord van God, zal telkens zijn leven zoeken in de natuurlijke dingen, in plaats van in de gedachten Gods, geopenbaard in zijn Woord en uitgewerkt door zijn Geest.

Wij mogen ons evenwel als geestelijke mensen die vrijgekocht, verlost en gedoopt zijn met de Heilige Geest, richten op de wil van God: het goede, welgevallige en volkomene (Rom. 12:2). Wanneer zijn wil in ons denken en handelen functioneert, wordt de wet van God in ons vervuld. Wij hebben dan de oude mens afgelegd en wandelen niet meer naar het vlees, maar naar de Geest (Rom. 8:4).

De overige tijd van ons aardse leven mogen wij dus, beschermd door ons geloof in het woord van God en bekrachtigd door de Heilige Geest, leven in de blijdschap, de vrede en de gerechtigheid van het Koninkrijk Gods. Wij mogen overwinnen zoals Jezus overwonnen heeft. We moeten er natuurlijk wel ernst mee maken, want er is bij velen toch al zo'n groot deel van hun leven voorbijgegaan, waarin zij leefden en wandelden in de voetsporen van de kinderen dezer wereld, van mensen die op hun beurt weer geleid werden door de machten der duisternis.

Onder 'heidenen' verstaat de Schrift altijd mensen die geregeerd worden door boze geesten en die geen kennis hebben van en geen rekering houden met de ware God. Van Jezus staat dat Hij de heidenen zal hoeden met een ijzeren staf (Openb. 12:5). Daar worden de machten mee bedoeld die deze heidenen inspireren en voor hun doeleinden gebruiken. Niet alle christenen hebben in de grove zonden geleefd, zoals Petrus hier opsomt. Onze oudere generatie evenwel heeft geleefd onder mensen en is opgevoed door ouders die weinig of geen inzicht hadden in het Koninkrijk der hemelen.

Onze vaderen werden zelf misleid en waren dikwijls gebonden, dus een prooi van bepaalde geesten wier wil zij tegen hun zin moesten doen. Wij hebben ons vanaf onze jeugd bij hun manier van leven en bij hun tradities aangepast en hebben hierdoor in hetzelfde geestelijke klimaat geleefd en dit was niet de sfeer van het Koninkrijk Gods. Velen van ons kwamen zelfs door gebrek aan inzicht in handen van occultisten, zoals magnetiseurs, waarzeggers en hypnotiseurs, of zij werden misleid en gebonden door astrologie. Anderen werden zwaar beschadigd door zogenaamde 'vrome' geesten, die hun klimaat van droefgeestigheid, depressie, fanatisme en agressiviteit op hun slachtoffers legden.

Petrus somt nog zes openbare zonden op, die met elkander in verband staan en die door onreine geesten worden bewerkt. Losbandigheid is een algemeen begrip voor iedere vorm van wetteloosheid, waarbij de wetten van God voor lichaam en ziel worden overtreden en de harmonische verhouding ten opzichte van de medemens wordt verstoord. Onze Heer sprak over een smalle weg, dat is die van matigheid en zelfbeheersing. Zo is de smalle weg bijvoorbeeld dat de man slechts één vrouw bezit. Onreine geesten doen hem andere vrouwen begeren en 'vrome' geesten spiegelen hem voor dat de ongehuwde staat meerdere heiligheid verschaft. Onreine geesten inspireren tot overmatig gebruik van voedsel en drank en 'vrome' geesten prediken onthouding van spijzen. Beide categorieën zijn er evenwel opuit de wet van God te minachten.

Verder noemt de apostel onheilige en zondige begeerten, waarin onzedelijke daden als overspel en hoererij begrepen zijn, zonden die vele christenen ten val hebben gebracht, zelfs van hen die meenden geroepen te zijn om Gods woord te verkondigen. Ook de begeerte naar geld heeft menig christen tot een dief of vervalser of bedrieger gemaakt. Dit kwaad heeft ook sommige dienstknechten des Heren in zijn strikken gevangen.

Dan volgen dronkenschap, brassen en drinken. Het onmatige gebruik van sterke drank en verslavende middelen misleidt de geest en benevelt het verstand. Het wordt hier, voor een christen onwaardig zijnde, veroordeeld. Deze moet dan ook met grote wijsheid en voorzichtigheid neen durven te zeggen tegen het gebruik van drank, rookartikelen en dergelijke op feesten, begrafenissen, personeelsavonden, diners en partijen, waar hij aanwezig moet zijn. Hij immers is ambassadeur van een heilige God die hij met zijn gehele hart en met al zijn krachten wil dienen, terwijl dit dingen zijn uit het oude, voorbije leven, die hij vroeger misschien ook gewoon vond.

Tenslotte noemt Petrus nog de zondige afgoderij, waarbij het geestelijke overspel gepaard gaat met zedeloosheid en ontucht. De 'vreemdelingen in de verstrooiing' hebben na hun bekering met al deze gruwelen gebroken. Waar zij vroeger ook aan meegedaan mogen hebben, ze hebben nu iedere vorm van vuilheid afgelegd, omdat zij alleen voor God vruchten willen dragen.

 

1 Petrus 4:4,5 


Daarom bevreemdt het hen, dat gij u niet met hen stort in diezelfde poel van liederlijkheid, en zij belasteren u; maar zij zullen daarvan rekenschap moeten geven aan Hem, die gereed staat om levenden en doden te oordelen.

De christenen uit de volken hadden met de heidense levenswandel radicaal gebroken en hun oude mens afgelegd. Ook van hun vroegere denkwereld hadden zij zich losgemaakt. Zij waren in nieuwheid des levens gaan wandelen in de voetsporen van Christus. Zij vergaten hetgeen achter hen lag en strekten zich uit naar hetgeen voor hen was en jaagden naar de prijs, naar het doel, waartoe God hen geroepen had, namelijk de mens Gods in mannelijke rijpheid.

Is het wonder dat zij die nog aan het oude leven vasthielden en daarin hun levensvulling zochten, dit nieuwe gedrag niet konden begrijpen. Zij verwonderden zich erover dat hun oude vrienden- zo veranderden. Zij meenden dat het slechts uiterlijk vertoon was, maar dat de christenen in het verborgen toch nog hetzelfde dachten en deden, dus dat dezen in wezen nog leefden zoals zijzelf. Daarom lasterden zij de volgelingen van de Heer en noemden hen veinzaards of huichelaars. Maar dezen behoefden zich tegen al die aantijgingen niet te verdedigen, want Kun Meester kende hun hart en Hij zou deze lasteraars rekenschap vragen van hun spreken en handelen.

De Heer staat gereed om te oordelen, dit wil zeggen om scheiding te maken tussen bozen en goeden. Wie rein is, zal nog reiner worden, maar wie vuil is, nog vuiler. Zo wordt het onderscheid voor ieder openbaar. Dit gebeurt ook onder hen die zich christenen noemen, in kerken, opwekkingsbewegingen of volle-evangeliekringen waar naast de gerechtigheid ook telkens weer ongerechtigheid en dwaling uitgroeien en tot openbaring komen.

Levenden zijn zij die gemeenschap met God hebben en doden zijn degenen die dood zijn in zonden en misdaden, die gemeenschap hebben met boze geesten en door dezen geïnspireerd en geleid worden. Jezus maakte deze scheiding tussen beide categorieën openbaar. Hij sprak: 'Tot een oordeel ben Ik in deze wereld gekomen' en van Hem staat ook geschreven dat Hij dit oordeel of deze scheiding zal brengen tot overwinning (Joh. 9:39 en Matth. 12:20).

Wij moeten goed onderscheid maken tussen oordelen en veroordelen. Het oordeel van Jezus is rechtvaardig en waarachtig (Joh. 5:30 en 8:16). Oordelen is scheiding maken en dit begint bij het huis Gods, de gemeente (vers 17). Veroordelen is in staat van beschuldiging stelten, dus naar het rijk der duisternis verwijzen aan de kant van de boze.

 

1 Petrus 4:6 


Want daartoe is ook aan doden het evangelie gebracht, opdat zij wél, naar de mens, wat het vlees aangaat, zouden geoordeeld worden, doch, naar God, wat de geest betreft, zouden leven.

In dit vers grijpt Petrus weer terug naar hoofdstuk 3 vers 19 en 20. Daar sprak hij over Christus die gepredikt heeft aan de geesten in het dodenrijk. Hij behandelde daar het lot van de ongehoorzame mensen die zich ten tijde van Noach niet bekeerd hadden en die bij de opstanding van Jezus Christus vanuit hun ?gevangenis' niet overgeplaatst werden naar het hemelse Jeruzalem. Maar in dat dodenrijk was nog een andere categorie gestor-venen.

Aan hen werd 'ook' het evangelie gebracht, opdat er een oordeel of scheiding teweeg gebracht zou worden tussen de doden in de hades. De vertaling Brouwer luidt: 'Want met dit doel (dus om 'levenden en doden te oordelen') is ook aan doden het evangelie verkondigd'. Het gaat dus nu bij Petrus over de 'gehoorzamen' die zich in de schoot van Abraham bevonden, dus over hen die naar oudtestamentische begrippen, rechtvaardig waren, wier geloof tot gerechtigheid gerekend werd.

Na zijn sterven ging Jezus naar het dodenrijk en bracht ook onder de gestorvenen het oordeel tot overwinning. De rechtvaardigen verlieten immers de hades ten einde deel te krijgen aan de heilige stad of het paradijs Gods. In hun leven als mensen op aarde, dus in het vlees, hadden de gelovigen van het oude verbond al een getuigenis ontvangen dat zij rechtvaardig waren (Hebr. 11:4).

Zij waren dus al tijdens hun leven geoordeeld en bevonden zich daarom als kinderen Gods aan de goede zijde van de onzichtbare kloof die door het dodenrijk gaat, zoals ons het verhaal van de 'arme' man en de 'rijke' Lazarus leert. De kloof is daar in het dodenrijk onoverbrugbaar in tegenstelling met hier op aarde, waar in de geestelijke wereld nog steeds de mogelijkheid bestaat om van de duisternis over te gaan naar de behouden zijde.

In Romeinen 5:14 lezen we dat de dood als koning heeft geheerst van Adam tot Mozes. Tot aan de opstanding van Jezus waren dus ook alle rechtvaardigen van het oude verbond in het dodenrijk. Hun geest of innerlijke mens werd uit de heerschappij van de dood verlost, toen Jezus zijn intrede deed in de hades en daar de blijde boodschap doorgaf, dat de schuld was betaald en de weg naar de Vader was vrijgemaakt. De volmaakte rechtvaardigheid die toen hun toegerekende gedeeltelijke gerechtigheid verving, schonk ook aan hen het eeuwige en onvergankelijke leven.

 

1 Petrus 4:7 


Het einde aller dingen is nabij gekomen. Komt dus tot bezinning en wordt nuchter, opdat gij kunt bidden.

Petrus schreef over het leven en het lijden der christenen en over het oordeel, de scheiding tussen goed en kwaad dat de Heer gereed staat te voltrekken. Hij concludeert nu: het einde van alle dingen nadert. Dit einde (télos) betekent hier: doel, verwezenlijking of vervulling. Het einde wil zeggen: de tijd waarin het oordeel tot overwinning gebracht wordt (Matth. 12:20). Zowel het goede als het kwade zullen hun volle vrucht opleveren. De oogst van het goede is dan een gemeente zonder vlek of rimpel. De mogelijkheid van zulk een bijeenvergaderen van zonen Gods heeft Jezus geschapen door zijn offer op Golgotha en door de doop in de Heilige Geest. Door de ontplooiing van de geestelijke begaafdheden zal de mens Gods geopenbaard worden.

'Het einde aller dingen' was in het oude verbond niet nabij gekomen, maar in de nieuwe bedéling is sprake van een 'wederoprichting' of 'herstel aller dingen'. Dit woord in Handelingen 3:21 gebruikt, houdt in het opruimen van het oude en het brengen in een nieuwe toestand. God zegt: 'Zie, Ik maak alle dingen nieuw'. Wanneer een zieke zich weer opricht of herstelt, verdwijnt de wetteloosheid van zijn lichaam en ontvangt hij nieuwe krachten. Herstel vraagt tijd evenals een groeiproces. Daarom verwerpen wij de dwaling, welke leert dat Jezus nu terug zou kunnen komen, voordat de gemeente haar doel bereikt heeft en waarvoor een geforceerde vernieuwing nodig zou zijn.

God zal met de gemeente van zijn Zoon zijn doel bereiken, maar ook met de ganse schepping en wel door middel van deze herstelde gemeente. Voor ons, die deel hebben aan deze ontwikkeling, is het zaak 'tot bezinning te komen' en 'nuchter' te zijn. Het eerste betekent: een helder besef hebben van de bestaande toestand en verhoudingen. In Marcus 5:15 wordt van de bezetene van Gadara hetzelfde Griekse woord gebruikt dat daar vertaald is door: 'goed bij zijn verstand'. Wij moeten dus trachten het woord van God met zijn beloften en zijn raad voor onze tijd, goed te begrijpen.

Wij moeten ook 'nuchter' zijn. Bij* iemand die dit in de natuurlijke wereld niet is, zijn de gedachten beneveld, verduisterd; en verward. Wat de sterke drank in de natuurlijke wereld veroorzaakt, doen de boze geesten rechtstreeks in de geestelijke regionen. De apostel Paulus schrijft over 'ongelovigen, wier overleggingen de god dezer eeuw met blindheid heeft geslagen, zodat zij het schijnsel niet ontwaren van het evangelie der heerlijkheid van Christus' (2 Cor. 4:4).

Deze sluiers over het denken en deze verblinding moeten wij wegdoen en ons verstand stellen onder de verlichting van de Heilige Geest, zodat wij ermee bezig kunnen zijn in deze wereld, maar ook in de geestelijke. Wij moeten helder en klaar kunnen denken en ons een duidelijke voorstelling kunnen maken, zowel van de natuurlijke dingen als van alles wat leeft en zich beweegt in de hemelse gewesten. Pas dan zijn we in staat te bidden, dit wil zeggen bezig te zijn in de hemelse gewesten en de positie die ons van Godswege geschonken is, daar in te nemen.

Slechts op de hoge, geestelijke weg kunnen wij met God die geest is, wandelen in de voetsporen van Jezus. Daar voeren wij ook de strijd tegen de tegenstanders van God en van de mens en daar behalen wij de overwinning op de boze geesten. Langs deze weg worden wij vuistvechters die niet in de lucht slaan. Dan kunnen wij het zwaard des Geestes, Gods Woord, als een geoefend krijger hanteren.

Wij wijzen erop dat domheid in het natuurlijke leven reeds een handicap is om vooruit te komen, maar gebrek aan verstand in de geestelijke wereld heeft desastreuze of rampzalige gevolgen. Indien iemand het aardse niet kan begrijpen dat zo menigmaal gebruikt wordt als beeld van het bovennatuurlijke, hoe zal hij dan het geestelijke kunnen bevatten?

Wie zich door waandenkbeelden en dwalingen laat leiden, verliest het contact met God en kan dus niet meer in waarheid bidden, dat is met Hem bezig zijn in de onzienlijke wereld. God wil geen domheid, maar Hij wil het verstand verlichten, dat betekent de bedekking die erop ligt wegnemen. ook een dom mens kan zich in de naam van Jezus laten bevrijden van zijn gebondenheid, die hem zowel in de natuurlijke als in de geestelijke wereld belemmert.

Onder domheid verstaan wij natuurlijk niet: het niet hebben gestudeerd of ongeleerdheid, maar het hebben van een afgeremd verstand en een zwakke geest. Er is evenwel een weg tot ontkoming voor de arme van geest. Voor hem is ook het Koninkrijk Gods, zodat hij ziende kan worden en met een onbeneveld verstand zich verblijden mag in de geestelijke begaafdheden van kennis en wijsheid.

 

1 Petrus 4:8 


Hebt bovenal bestendige liefde jegens elkander, want de liefde bedekt tal van zonden.

Geen christen moet evenwel menen alléén het doel te kunnen bereiken. Hij kan dit slechts in gemeenschap met zijn medegelovigen en dat is dan ook de bedoeling van God. Vandaar dat Petrus in dit verband schrijft. blijft voor alles elkaar liefhebben. Hij spreekt hier niet: hebt liefde tot de heidenen, tot hen die buiten staan, maar onder elkaar. Blijft dus voortdurend positief ingesteld tegenover de broeders en zusters in de gemeente. Het is gemakkelijk vriendelijke woorden uit te spreken tegenover medegelovigen van andere plaatsen die men op massameetings ontmoet, maar in een plaatselijke gemeente met elkaar zonder spanningen om te gaan, vraagt zelfver-loochening.

Daar heeft men gelegenheid elkaar 'bestendig' lief te hebben. Het Griekse woordje 'ektenes' wordt in Handelingen 12:5 door de vertalers weergegeven met: gedurig, zonder ophouden, aanhoudend. Liefde verbindt. leder wedergeboren christen die gedoopt is met Gods Geest, behoort tot het lichaam van Christus. Maar deze nieuwe mens heeft hier op aarde een plaats nodig om in gemeenschap met andere broeders en zusters, te groeien en tot ontwikkeling en volwassenheid te komen.

Men kan wel kennis hebben van de begaafdheden van de Heilige Geest, maar deze functioneren slechts in gemeentelijk verband en in onderling dienstbetoon: 'Maar aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen' (1 Cor. 12:7). Gaven van profetie, onderscheiding der geesten, om te onderwijzen, van behulpsels, van wijsheid, van barmhartigheid, om te vermanen en dergelijke, ontwikkelen zich alleen door oefening in de gemeente.

In de gemeente bemerkt men bijvoorbeeld dat iemand tot zonde komt, dat hij ziek wordt of in de leugen verstrikt raakt. Daar tracht men zo'n zwakke' broeder of zuster te redden en te helpen. Men praktiseert daar de ware liefde Gods die met de Heilige Geest uitgestort is in onze harten. Wie iemand van een dwaalweg terugbrengt, behoudt de ziel van zulk een persoon van de dood, dit wil zeggen van een totale vervreemding van God. Zijn zonden zullen dan 'bedekt' of liever verzoend worden door het reinigende bloed van Jezus (Jac. 5:20 en 1 Joh. 1:7).

Ook de apostel Paulus brengt dezelfde waarheid naar voren, wanneer hij in 1 Corinthiërs 13:7 schrijft, dat de liefde alles bedekt. Wij krijgen dus geen afkeer van de dolende broeder, maar hebben hem bestendig lief en trachten hem te behouden door in hem op te wekken de liefde tot God uit een rein hart (1 Tim. 1:5). Natuurlijk is het niet de bedoeling van de apostel te beweren dat de liefde der gelovigen de zondeschuld van de medechristen kan wegnemen.

Dit doet alleen het bloed van Jezus Christus. De ware liefde bedekt tal van zonden, wanneer aangedane beledigingen vergeven en vergeten worden en niet verzwaard worden door ze overal rond te vertellen. De Heer sprak: 'Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden' (Joh. 20:23). Wanneer wij het aangedane kwaad van harte vergeven, komt God er bij de overtreder ook niet meer op terug. De aanklager der broeders heeft dan geen enkele claim meer op hen wier zonden wij vergeven hebben.

 

1 Petrus 4:9,10 


Weest gastvrij jegens elkander, zonder morren. Dient elkander, een ieder naar de genadegave, die bij ontvangen beeft, als goede rentmeesters over de velerlei genade Gods.

Ook in het natuurlijke leven zal de ontfermende liefde van God zich in zijn kinderen openbaren. Zij zullen gastvrij zijn ten opzichte van de broeders en zusters en wel met een blij hart. Zij moeten ook zichzelf niet beklagen met de opmerking: 'Waarom moet ik dit nu altijd doen?'

De herbergzaamheid was in het bijzonder nodig in tijden van vervolging en verdrukking. Meermalen werden de christenen beroofd van al hun bezittingen en vluchtten zijnaar veiliger oorden. In dit geval moesten zij gebrek lijden, indien hun medechristenen hen niet wilden ontvangen. Zo zullen in de plaatselijke gemeenten in onze tijd de broeders en zusters elkander helpen, door met een blij hart de kinderen van zieke gemeenteleden op te nemen of van ouders van een groot gezin, om vader en moeder gelegenheid te geven eens enkele dagen op reis te gaan.

Ook betrouwbare reizende evangelisten met wie wij 'mogen samenwerken voor de waarheid' kunnen gebruik maken van de gastvrijheid in de gemeenten (3 Joh. 5-8). Petrus spreekt over gastvrijheid jegens elkander en niet ten opzichte van allerlei buitenstaanders, van wie we dus niet weten of zij wel broeders zijn. Er zijn soms goed bedoelende gemeenteleden die onwetend geen engelen, maar boze machten herbergen. Zij missen het nodige onderscheid der geesten en kennen zichzelf niet. Zij halen uit misplaatst medelijden personen in huis, die hun gezin in verwarring brengen en allerlei spanningen veroorzaken. De Heer vraagt evenwel zulke offers niet en zet zijn kinderen niet onder pressie.

Er zijn evenwel ook vele andere manieren om aan de broeders en zusters te bewijzen dat men ze liefheeft, dat men zorg voor elkander draagt en elkaar wil dienen. De Heer geeft daartoe de ontplooiing van de geestelijke begaafdheden die vele en verscheiden zijn. Een ieder is geroepen om het 'charisma' dat hij van God ontvangen heeft, in het belang van de gemeente te gebruiken: 'Aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen' (1 Cor. 12:7).

Ook de dragers van bijzondere bedieningen heeft de Heer geschonken aan de gemeente tot dienstbetoon (Ef. 4:12). Wanneer wij weten dat wij deze ons verleende gaven moeten gebruiken ten dienste van de leden van het lichaam van Christus, dan is er sprake van een rentmeesterschap. Deze gaven moeten dus rente opbrengen. Er zijn 'velerlei' genadegaven. Paulus somt in 1 Corinthiërs 12:8,9 er een negental op, maar in Romeinen 12:6-8 worden weer andere genoemd.

Zoals de menselijke geest een rijkdom aan talenten bezit, zo heeft de Heilige Geest ook talrijke begaafdheden, die Hij aan de gelovigen wil meedelen. Om te spreken over 'negen' geestesgaven is veel te beperkt en hiermee doet men aan de majesteit van de Heilige Geest tekort. Ook wat iemand in de natuurlijke wereld aan capaciteiten en stoffelijke goederen bezit is een genade van God ontvangen en ook hierover zal hij een goede rentmeester behoren te zijn.

 

1 Petrus 4:11 


Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid! Amen.

Spreekt iemand, hetzij om te leren, hetzij om te vertroosten of om te vermanen, laat het altijd voortkomen uit een hart dat afgestemd is op het woord van God en dat geïnspireerd wordt door de Heilige Geest. Een christen moet een mens zijn die woorden Gods spreekt. Men kan dit alleen als men doordrenkt is met de gedachten van God, dus vernieuwd is in zijn denken.

Met het woord 'logion' dat de apostel gebruikt, wordt een godsspraak bedoeld, een hemels orakel, een openbaring van de gedachten Gods. Dit Griekse woord wordt ook gebezigd in Handelingen 7:38, waar staat dat Mozes de levende 'woorden' ontving. Verder in Romeinen 3:2 waar gezegd wordt dat aan de Joden de 'woorden' Gods waren toevertrouwd en in Hebreeën 5:12, waar de lezers de eerste beginselen van de 'uitspraken' Gods moeten leren.

Van de ware christen wordt dus verlangd dat hij in zijn omgang met anderen in zijn profeteren en in zijn prediking een hemels niveau bewaart. Zijn wijze van spreken zal daarom nooit platvloers of vulgair zijn, maar zij zal zich aanpassen bij de goede, verheven en goddelijke inhoud. Het is ook van groot belang nooit negatief te spreken ten opzichte van God, de naaste of zichzelf, want Gods gedachten zijn altijd positief ten opzichte van de mens.

Wanneer men een ander dient, dit wil zeggen hulp verleent, moet men dit niet doen in eigen kracht, maar men zal zich laten leiden door de Heilige Geest. Men moet zijn kracht van boven verwachten om alles tot een goed einde te brengen. Petrus maakt de geadresseerden er nog opmerkzaam op, dat God de kracht schenkt die nodig is om een roeping te vervullen. Niemand behoeft boven zijn vermogen te arbeiden. De kaars behoeft niet aan twee zijden en zelfs niet aan één zijde op te branden.

Wie God dient, heeft een goede Meester die hem toerust voor zijn taak en die ook voor zijn lichamelijk welzijn zorgt. Men behoeft zich ook niet te meten aan de bekwaamheden die andere geroepenen bezitten. Wie een andere dienstknecht van God wil imiteren, wordt gefrustreerd, dit wil zeggen: bereikt het voor hem gestelde doel niet. Paulus schrijft over zulke werkers in Gods Koninkrijk: 'Want we wagen het niet, ons te rekenen tot, of ons te vergelijken met zekere lieden, die zichzelf aanprijzen, maar door zich onderling aan elkander te meten en zich onderling te vergelijken, tonen zij hun onverstand' (2 Cor. 10:12, vert. Brouwer).

In een samenleving van de gemeente die goddelijke inspiraties ontvangt en waar de bediening vervuld wordt naar de kracht en de wijsheid van de Heilige Geest, zal de heerlijkheid van God geopenbaard worden. Daar zal de gemeente een gezonde groei vertonen en zich kunnen richten op de gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus. Niet de boze geesten zullen, door het verwekken van zonden, ziekten of dwalingen, de overwinning behalen, maar de heerlijkheid of de volkomen zege zal voor God zijn, gerealiseerd door de kracht van Jezus Christus.

Dit zal niet slechts tijdelijk zijn, maar zoals er letterlijk staat: tot in 'de eeuwen der eeuwen' voortduren. De apostel eindigt daarom met een hartgrondig 'amen' en wij herhalen met blijdschap dit slot, want het is waar en zeker.

 

1 Petrus 4:12,13 


Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame. Integendeel, verblijdt u naarmate gij deel hebt aan het lijden van Christus, opdat gij u ook met vreugde zult mogen verblijden bij de openbaring zijner heerlijkheid.

Het is voor de tweede maal dat Petrus in deze brief schrijft over het lijden dat als een vuurgloed over de christen komt, ten einde deze te louteren en sterk te maken. In hoofdstuk 1:6,7 wekte de apostel de christen op, dat deze zich zal verheugen in de heerlijkheid die hem ten deel zal vallen, ook al moet hij een korte tijd lijden. Hier roept de apostel zelfs op om zich in beproevingen te verheugen.

Het is voor Petrus altijd moeilijk geweest de verdrukking te aanvaarden. Zo kon hij eenmaal niet verwerken dat Jezus naar Jeruzalem opging om te lijden en te sterven. De boze maakte hiervan gebruik door hem gedachten te laten uitspreken, die tegen Gods plan ingingen, want deze discipel riep uit: 'Dat verhoede God, Here, dat zal U geenszins overkomen!' (Matth. 16:22). Toen in de hof van Kajafas het lijden op hemzelf aankwam, onttrok hij zich eraan door zijn Meester te verloochenen. Toch sprak hij, toen de Heer later aan hem vroeg of hij Hem liefhad, dat hij Jezus van harte beminde. De Heer wees hem er op, dat lijden en verdrukking hem niet gespaard zouden blijven. Er was zelfs sprake van een marteldood (Joh. 21:19). in de jaren die voorbijgingen, leerde de apostel niet vreemd tegenover het lijden te staan.

Zoals in hoofdstuk 2:11 drukt de apostel ook hier zijn verbondenheid met zijn lezers uit. Hij noemt ze 'geliefden', die hij raad en vertroosting wil schenken te midden van de verdrukkingen en vervolgingen waaraan zij blootgesteld waren. Ofschoon het lijden hard en ingrijpend kan zijn, is het toch niet onverklaarbaar of onnatuurlijk. Zo is bijvoorbeeld het maken van proefwerken en het doen van tentamens en examens, nodig om het voorgestelde doel te bereiken.

De geadresseerden moeten zich evenmin verbazen, want de wereld ligt in het boze en de Heer had gezegd, dat zijn volgelingen in de wereld verdrukking zouden hebben. Hun Meester werd ook niet geaccepteerd, maar die had 'om de vreugde welke voor Hem lag, het kruis op Zich genomen en de schande veracht'-(Hebr. 12:2). Ook nu zijn er vele christenen die hun lijden en verdrukkingen niet kunnen rijmen. Zij gaan dan naar oorzaken zoeken in hun leven en zij begrijpen niet dat door streven naar hun gelijkvormigheid aan Christus, de tegenstanders van God ook hun gezworen vijanden zijn.

De vuurgloed is immers een duidelijk beeld van de werking der demonen, die een mens trachten te beschadigen en te verderven. Doch ook hier geldt dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor degenen die Hem liefhebben. De beproeving zal hen die volharden in het geloof en in de liefde tot God, niet beschadigen, maar juist louteren, dit wil zeggen dat zoals bij metaal door verhitting de onreinheden en onzuiverheden worden afgescheiden, zo zullen ook zij gereinigd worden en de zuivere en edele bestanddelen zullen overblijven.

De verdrukking is een middel om in de zonen Gods het oordeel tot overwinning te brengen. De profeet sprak: 'Hij zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers. Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi reinigen, Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid offer brengen' (Mal. 3:2,3). Edele metalen zijn bestand tegen de hitte van het vuur. Zij worden er alleen zuiverder, dus beter van. Daarom zegt de Heer: 'Ik raad u aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt worden' (Openb. 3:18).

Het behoeft ons niet te verbijsteren en ook niet te beangstigen als de brand der beproeving over ons uitslaat. Wanneer de machten op ons afkomen, mogen wij ons er zelfs in verblijden dat wij hen zullen overwinnen door Christus die ons kracht geeft. Aan deze overwinningen verbindt de Heer steeds weer de belofte van het deel krijgen aan zijn heerlijkheid. Dan zegt Hij vele malen: 'Ik zal u geven!' Jezus heeft overwonnen en Hij wil dat wij overwinnen, gelijk Hij overwonnen heeft (Openb. 3:21). Onze heerlijkheid is: 'Christus in ons' (Col. 1:27) zoals de Engelse vertalingen meestal luiden, want dit geeft ons het uitzicht op de volmaakte heerlijkheid die wij met Christus zullen delen.

'De openbaring zijner heerlijkheid' valt samen met het openbaar worden van de zonen Gods, zoals er staat: 'Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden. Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods' (Rom. 9:18,19).

 

1 Petrus 4:14,15 


Indien gij door de naam van Christus smaad lijdt, zijt gij zalig, daar de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods op u rust. Laat dus niemand uwer moeten lijden als moordenaar, of dief, of boosdoener, of als een bemoeial.

Indien iemand gesmaad, beschimpt of mishandeld wordt ter wille van de naam van Christus, dus om zijn christen-zijn, moet hij zich niet terneer laten drukken, maar zich verblijden en zich gelukkig prijzen. Jezus sprak in de bergrede: 'Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen' (Matth. 5:11,12).

Petrus heeft het in onze tekst duidelijk over twee soorten lijden: er is een verdrukking die over ons komt, omdat wij Christus toebehoren. Zij vindt haar oorsprong in de haat van de machten der duisternis, die ons willen doen vallen of op andere wijze uit de gemeenschap met God trachten te brengen. Deze geesten moeten wij weerstaan en overwinnen door de kracht van de Geest die in ons woont. De ontplooiing van de geestelijke begaafdheden is ons hierbij van het grootste nut.

Wanneer wij deze machten buiten ons kunnen houden, dat is buiten ons denken, spreken en handelen, zijn wij zalig. Wij blijven dan immers leven in vrede, blijdschap en in de gemeenschap met de Geest van God. De Geest der heerlijkheid is de geest die heerlijkheid schenkt, die ons leidt naar de gelijkvormigheid aan het beeld van Christus. Deze geest is de Heilige Geest of de Geest van God.

Men kan ook lijden, doordat men overheerst wordt door zonde- en ziektemachten. Dit behoeven nog geen eigen wetteloosheden te zijn, want men kan ook lijden door de overtredingen van derden. Dit laatste behandelt Petrus evenwel niet. Hij spreekt alleen over het lijden dat een gevolg is van de zonde. Wanneer iemand in zonde leeft of ook wel in leugen, is zijn beloning: ellende, lijden, schuld en dood. Dat is niet het lijden om Christus' wil, maar zo'n persoon ontvangt als bezoldiging van de satan die hij diende, de sfeer en de schatten van het rijk der duisternis. De moordenaar, de dief, de boosdoener en de bemoeial hebben geen deel aan de vrede en aan de blijdschap van het Koninkrijk Gods.

Onder de kinderen Gods mogen geen personen gevonden worden die van overheidswege strafwaardig zijn, dus wetsovertreders en misdadigers. Ook wijst de apostel op het kwaad van de 'bemoeizucht', indien ten minste het Griekse woord door deze omschrijving juist weergegeven is. Wij zijn niet geroepen tot inspectie van onze geloofsgenoten en om ons bezig te houden met de privé-aangelegenheden van anderen, zelfs niet onder de schijn van gemeenschap of fellowship.

De Heer wil niet dat wij ons ongevraagd met een andermans doen bemoeien, want onze verbondenheid met broeders en zusters ligt niet in de eerste plaats op het natuurlijke vlak, maar op het geestelijke. Laat men zich wel in met andermans zaken, dan geeft dit aanleiding tot wrijving en kritiek. De goede sfeer in een gemeente bewaren is belangrijker dan overal op- en aanmerkingen op maken. We zullen elkander de vrijheid gunnen om naar eigen geweten te leven en de boodschap van het Koninkrijk Gods op eigen wijze te realiseren.

Wie ziek is, kan wel gemeenschap met God hebben naar de inwendige mens, maar hij zal zijn krankheid toch als een belemmering ervaren voor zijn innerlijk leven. Hij mag niet berusten in zijn lichamelijke nood, want zijn ziekte kan doorwerken in zijn zielenleven en in zijn geest. Dan wordt het Koninkrijk Gods geroofd en de vrede, de blijdschap en misschien ook de gerechtigheid verdwijnen, om plaats te maken voor het deprimerende klimaat van het rijk der duisternis. Sommige zieken worden depressief, anderen worden opstandig. Alleen het geloof in de overwinning houdt de christen positief, ook in tijden van ziekte.

 

1 Petrus 4:16 


Indien bij echter als christen lijdt, dan schame bij zich niet, maar verheerlijke God onder die naam.

Allereerst moet de christen het als een eer beschouwen dat hij deze naam draagt, ook al wordt hij hierom beschimpt of belasterd. Ook Paulus schreef: 'ik schaam mij het evangelie niet, want het is een kracht Gods tot behoud' (Rom. 1:16). Dit evangelie kan ons zelfs een volmaakt mens doen worden. Het brengt verlossing, genezing, vrede, blijdschap en gerechtigheid, dus geen zaken waarvoor men zich behoeft te generen.

Vervolgens moet de christen zich niet minderwaardig gevoelen als hij door het rijk der duisternis direct of indirect aangevallen wordt. Hij behoeft dit niet angstvallig voor zijn broeders en zusters te verbergen. De boze geesten zijn wetteloos en zij zetten vaak serieuze en lieve kinderen van God onder pressie, zonder dat er bij dezen van schuld sprake is. De gedachte dat een christen niets kan overkomen, is, onjuist.

Maar hij gelooft wel dat de Heer hem met de beproeving ook de uitkomst schenkt, dat is de kracht om bestand te zijn tegen de verdrukking, deze te overwinnen en de boze te doen afdeinzen. Zijn overwinning is die van de Heilige Geest, dus van Christus in hem en deze zal hij ook de eer en de heerlijkheid toebrengen door lof- en dankzegging. En wie Christus eert, verheerlijkt God.

 

1 Petrus 4:17 


Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods?

Wanneer een edel metaal door vuur verhit wordt, zullen de onedele delen zich afscheiden en slakken vormen die weggenomen kunnen worden; het edele metaal wordt er zuiver door. Bij beproevingen blijkt de echtheid van het geloof dat zich op God richt. Alles wat die toets niet kan doorstaan, moet afgelegd worden. Zo is het zelfs mogelijk dat er in een gemeente scheuringen komen, doordat er mensen zijn die de proef niet kunnen doorstaan (1 Cor. 11:17). Wie vuil is, wordt dan vuiler en wie heilig is, wordt nog meer geheiligd.

juist in de beproevingen blijkt of het woord Gods wortel geschoten heeft. Wanneer in iemand regelmatig boze geesten werkzaam zijn, wordt zijn hart vergeleken met een akker die vol zit met stenen; deze beletten dat het goede woord wortel schiet. Jezus sprak dat bij verdrukking of vervolging zo'n persoon terstond ten val komt (Matth. 13:21).

Jezus is tot een oordeel in deze wereld gekomen, dit wil zeggen dat Hij scheiding zou maken tussen het goede en het kwade. Nu Hij op de troon van zijn Vader is gezeten, heeft Hij de Heilige Geest uitgezonden om van oordeel te getuigen (Joh. 16:8), dit wil zeggen dat het werk van de heiligmaking in de met Gods Geest gedoopte christen wordt volbracht. Zo'n gelovige zal het kwade afleggen en het goede zal in hem groeien. In het huisgezin van God, de gemeente, wordt het oordeel het eerst voltrokken, want de Heer wil zijn Vader een gemeente voorstellen zonder vlek of rimpel.

Jezus wordt in de Openbaring voorgesteld als degene die reinigend tussen de kandelaren wandelt. Alleen het gereinigde licht kan helder branden. Het goede ontplooit zich door alleen te gehoorzamen aan het woord van God. Wanneer iemand ongehoorzaam is aan het evangelie, zullen de gerechtigheid en de waarheid bij hem niet tot ontwikkeling kunnen komen, maar de ongerechtigheid en de leugen zullen zijn leven overwoekeren. Wanneer in zo'n ongehoorzame scheiding gemaakt wordt tussen het goede en het kwade, wat zal er dan overblijven dat goed is?

 

1 Petrus 4:18 


En indien de rechtvaardige ternauwernood behouden wordt, waar zal dan de goddeloze en zondaar verschijnen?

Zelfs van degenen die het fundament aanvaard hebben, maar niet goed verder hebben gebouwd, zegt de apostel Paulus dat ze beschadigd zullen ingaan. Dit zijn die mensen die wel de rechtvaardigheid door het geloof in het verzoenend bloed hebben aanvaard, maar die geen wandel en strijd hebben gekend in de hemelse gewesten, die dus geen overwinningen konden boeken en meer of minder verbonden bleven met de machten der duisternis.

Zulke rechtvaardigen worden nauwelijks zalig, 'want de dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken' (1 Cor. 3:13). Zulk soort christenen zakken bij de geestelijke examens die zij moeten afleggen. Wanneer de machten van wie ze niet vrij* gekomen zijn en die ze misschien niet of nauwelijks onderkennen, juist in de tijd van de beproeving des te feller aanvallen, zien zij het niet meer zitten en geven de strijd op, of zij trachten in de natuurlijke wereld nog een oplossing te vinden. Zij gaan niet verloren, maar worden gered 'als door vuur heen', want al hun werken zijn verbrand (1 Cor. 3:15).

Een overwinnaar, dus iemand in wiens leven het oordeel tot overwinning is gebracht, die getriomfeerd heeft over de boze geesten en naar het beeld van de Zoon is toegegroeid, wordt niet ternauwernood zalig, maar hij is nu reeds zalig naar de innerlijke mens. Petrus sprak toch even tevoren: 'Dan zijt gij zalig'. Duidelijk is dat degenen die zelfs de eerste beginselen van het geloof niet hebben aanvaard, die zonder God zijn en dienstbaar aan de zondemachten, geen standhouden wanneer het oordeel over hen komt. Dan blijft er niets van hun leven over. Zij hebben geen schatten in het Koninkrijk der hemelen vergaderd, maar slechts schatten des toorns verzameld (Matth. 6:33 en Rom.2:5 St. Vert.).

 

1 Petrus 4:19 


Laten derhalve ook zij, die naar de wil van God lijden, hun zielen aan de getrouwe Schepper overgeven, steeds het goede doende.

Wanneer iemand moet lijden, omdat hij de wil van God volbrengt en zich in zijn dienst stelt, laat hij dan naar het voorbeeld van Jezus zijn ziel stellen onder de hoede van zijn Schepper en Herschepper. Laat hij in zijn spreken en handelen evenals zijn Meester steeds het goede doen. Laat bij het lijden geen ongerustheid, angst, wrevel, jaloezie of twijfel toe, maar beveel de inwendige mens aan God, zodat het klimaat van het Koninkrijk Gods niet verdwijnt onder de druk van de vijand.

Laat hij het goede blijven doen, dus de werken die Jezus deed: helpen, verlossen, bevrijden en liefde bewijzen. Van Jezus die ons een voorbeeld naliet, schreef de apostel: 'Die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt'.

'Naar de wil van God' betekent: overeenkomstig het plan Gods. In het reddingsplan voor de mens was ook het lijden dat de machten der duisternis de gelovigen zouden aandoen, begrepen. Niet om hen te beschadigen, maar juist om hen sterker en meer ontwikkeld tevoorschijn te doen komen!

 
vorige pagina terug volgende pagina