Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Het Koninkrijk der Hemelen
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

10- Discipel van het koninkrijk


 

"Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden tot Hem: Ja" (Matth. 13 vers 51).

 

Geestelijk inzicht vereist 


Wij zagen reeds hoeveel waarde de Schrift aan het verstand hecht, inzonderheid wanneer het zich op de geestelijke wereld richt. De psalmist merkte reeds op, dat God uit de hemelen neerblikt op de kinderen der mensen om te zien, of er niet één verstandig is.

Verstandig is de mens, indien hij Gods wetten kent en Gods plan begrijpt. Daarom schreef de apostel: "Tracht te verstaan, wat de wil des Heren is" (Ef. 5:17). Wij hebben niet alleen verstand nodig om de dingen van deze aarde te kunnen begrijpen, maar ook om de dingen van God te verstaan, ten einde te kunnen bedenken de dingen die boven zijn (Col. 3:2).

Het is nodig dat men de dingen van de aarde begrijpt, want het natuurlijke is eerst. Maar God heeft onze hersenen zo geschapen dat ons denken zich ook kan richten op de geestelijke wereld. Dit vindt plaats door de prediking van het Koninkrijk der hemelen, waardoor de geest van de mens zich in de onzienlijke wereld leert bewegen. Door ons verstand verzamelen wij allereerst kennis van de natuurlijke dingen.

Het is mogelijk dat iemand een goed verstand heeft, maar niet in de gelegenheid geweest is zijn kennis te verrijken. Dan ervaart hij dit als een gemis, omdat hij door studie zich had kunnen ontplooien en het in de natuurlijke wereld verder had kunnen brengen. Maar er zijn ook mensen die begeren in te dringen in de lichtzijde van de geestelijke wereld en daar wijsheid en kennis willen opdoen.

Zij hongeren en dorsten naar de gerechtigheid van het Koninkrijk Gods. De menselijke geest schiet echter tekort om het verstand in deze richting te inspireren en te stimuleren. Jezus sprak immers dat het voor de wijzen en de verstandigen verborgen is (Matth. 11:25). Slechts degenen die in kinderlijke gehoorzaamheid en in geloof om de Heilige Geest bidden, ontvangen door deze Geest "verlichte ogen des verstands", zodat zij de onzienlijke wereld kunnen "zien" en begrijpen (Ef. 1:18 St. Vert.).

Slechts onder leiding van de Heilige Geest kan de christen een geestelijk mens worden, dit wil zeggen een mens wiens wandel en handel gericht is op en bepaald wordt vanuit de geestelijke wereld. "Deze Geest onderzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods", dat zijn de verborgenste gedachten van God (1 Cor. 2:10). Tot de begaafdheden van deze Geest behoren ook wijsheid en kennis aangaande de onzienlijke wereld. Wie deze charismata ontvangen heeft, kan zich daar dus oefenen in het onderscheiden van goed en kwaad.

De bijbel spreekt nimmer minachtend over het menselijke verstand, want het is een kostbare gave van God, die ons ver verheft boven alle andere levende schepselen. Daarom behoeven wij, om God te behagen, ons verstand niet in te leveren, zoals "vrome" geesten vaak eisen, want dan wordt de mens een speelbal van het emotionele leven, dat aan de boze machten slechts weinig weerstand kan bieden.

Ons verstand moet geoefend worden om te kunnen functioneren in de hemelse gewesten. Wij moeten dus leren denken zoals Jezus dacht en wij behoren de problemen op te lossen op de wijze zoals Hij dit deed. Jezus is voor ons het grote voorbeeld van een geestelijk mens. Er staat in 1 Corinthiërs 15:45: "De eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest". Adam was een natuurlijk mens die natuurlijke kinderen voortbracht" maar Jezus is een geestelijk mens die geestelijke mensen voortbrengt.

Laten wij goed beseffen dat de bijbel een geestelijk boek is. Gods Woord is niet gegeven aan honden en katten, noch aan mensen die alleen aards georiënteerd zijn, maar aan hen die zich boven de aarde kunnen en willen verheffen en die verlangen zich te ontplooien in de geestelijke wereld.

Wanneer de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag in verband gebracht wordt met "de laatste dagen", betekent dit dat er een tijdperk ingeluid werd, waarin de laatste fase in de ontwikkeling van de mens een aanvang begon te nemen. De doop in de Heilige Geest zou het mogelijk maken dat er geestelijke mensen kwamen" die het beeld van de Zoon gelijkvormig zouden worden. In Adam was het beeld van God nog niet tot volle ontwikkeling gekomen" maar wel in Jezus Christus" en allen die door zijn Geest geleid worden" groeien daarheen.

Het evangelie van Jezus Christus stuitte en stuit nog altijd op groot verzet bij de aardse of ongeestelijke leidslieden van het volk. Dit kan ook niet anders, want "een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is" want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is" (1 Cor. 2:14). De gelijkenissen en de woorden die Jezus sprak, waren "geest en leven". Zij vielen in het hart van de mens als een zaad, en daar, in die onzienlijke wereld moesten ze omgezet worden in de dimensie van de geest. Daar hadden zij kracht om het leven te geven en te onderhouden, want "de in goede aarde gezaaide is hij die het woord hoort en verstaat, die dan ook vrucht draagt"(vers 23).

 

Letterlijk of geestelijk? 


Dit alles verstonden de geestelijke leidslieden in de dagen van Jezus, en ook nu nog vele christenen, niet. Zij hadden en hebben tot slogan: men moet lezen wat er staat. Een bekende Engelse reference bijbel drukt deze gedachte zo uit: "Het algemene principe van bijbeluitleg moet zijn, dat men de schriftwoorden letterlijk moet nemen en ze niet vergeestelijken".

Men stelt dan tegenover de letterlijke betekenis, de geestelijke. Dit is evenwel onjuist. Tegenover letterlijk staat figuurlijk of beeldsprakig. "Letterlijk" kan zowel op het natuurlijke als op het geestelijke zien. Wij kunnen bijvoorbeeld zeggen, dat de gemeente het lichaam des Heren is. Het woord lichaam wordt als beeld gebruikt om de onderlinge samenhang der leden uit te drukken. De aangeduide zaak is letterlijk in de zienlijke wereld, maar evenzo letterlijk en reëel in de geestelijke wereld.

Het nieuwe Jeruzalem is beeldspraak, wordt dus figuurlijk gebruikt, maar het doelt op een geestelijk volk van God dat zeer concreet bestaat. De schriftgeleerden waren mannen die doorkneed waren in de wet en de profeten. Zij waren evenwel ongeestelijke mensen en daarom verstonden zij de woorden van Jezus niet. Zij namen zijn woorden alleen letterlijk in de natuurlijke wereld, maar niet letterlijk in de geestelijke wereld. Zij konden de uitspraken van Jezus niet in de onzienlijke wereld transponeren, omdat zij geestelijk blind en doof waren. Zij hadden "een bedekking over hun hart", dat is over hun inwendige mens (2 Cor 3:15). Wij geven hiervan enkele voorbeelden:

In Johannes 2:18 en 19 spreekt de Heer tot de Joden die een teken van Hem begeerden: "Breekt deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem doen herrijzen". De Joden waren niet in staat deze woorden in hun hart om te zetten, dus te verstaan in hun geestelijke realiteit. Voor hen was een tempel een gebouw van stenen en hout. Daarom reageerden zij in grote verbazing en met ergernis: "Zes en veertig jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem binnen drie dagen doen herrijzen?" Zij konden zich niet voorstellen dat een mens de eigenlijke tempel van God is en dat de aardse tempel slechts een schaduw was van de geestelijke werkelijkheid.

Wanneer Stéfanus hen later wees op dit verschil tussen schaduw (het letterlijke in de natuurlijke wereld) en werkelijkheid (het letterlijke in de geestelijke wereld), zegt hij: "De Allerhoogste echter woont niet in wat men met handen maakt", en de apostel Paulus die deze gedachtegang van de eerste martelaar kende, voegde eraan toe: "Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt, en dat de Geest Gods in u woont?" (Hand. 7:48 en 1 Cor 3:16).

Toch zijn er ook nu nog velen die bij de uitleg van 2 Thessalonicenzen 2:4, waar gemeld wordt dat de mens der wetteloosheid in de tempel Gods zal zitten, menen dat hier van een aardse tempel sprake is. Ook in Openbaring 11:1, waar Johannes bevolen wordt om de tempel Gods te meten, staan deze schriftverklaarders op het niveau van de Joden in Jezus' dagen. In verband met een spoedige komst des Heren en de ontwikkelingen daarna, zijn zij dan evenwel verplicht de zes en veertig jaren die de Joden voor een herbouw meenden nodig te hebben, te reduceren tot een tijdsbestek van drie en een half jaar!

In Johannes 6:30 vragen de Joden: "Wat voor teken doet Gij dan, opdat wij mogen zien en U geloven?" Zij verwachtten van Hem een "teken uit de hemel", zoals onder andere blijkt uit de vraag in Mattheüs 16:1. Nu had Jezus menigmaal vele wonderen en tekenen gedaan, op grond van de kracht die Hij in de onzienlijke wereld of hemel bezat. Hij had duivelen uitgeworpen, gebondenen bevrijd en zieken hersteld. Hij verkondigde iedere dag en overal in de steden en dorpen het evangelie van het Koninkrijk der hemelen.

Maar deze geestelijke wereld was voor de rechtzinnige leidslieden toegesloten. Zij gingen hier niet in en beletten ook anderen binnen te gaan. "De hemel" uit Genesis 1:1 kenden zij niet, maar alleen het uitspansel dat "hemel genoemd" werd en waar zon, maan en sterren zich in bewegen. Daarom vervolgden zij hun vraag met de opmerking: "Onze vaderen hebben het manna in de woestijn gegeten, zoals geschreven is: Brood uit de hemel gaf Hij hun te eten". Zij accepteerden dus alleen het wonder uit de aardse sfeer van het luchtruim. Maar Jezus antwoordde: "Uw vaderen hebben in de woestijn het manna gegeten en zij zijn gestorven: dit is het brood, dat uit de hemel nederdaalt, opdat wie ervan eet, niet sterve. Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is" (Joh. 6:49-51).

Wij kunnen ons voorstellen dat Jezus bij zulk een verhardheid des harten en verblindheid der religieuze leiders op de vraag om een teken uit de hemel, diep zuchtte in zijn geest (Marc 8:11,12). Zij stonden met hun letterlijke opvatting van de woorden van onze Heer in de natuurlijke wereld, op hetzelfde niveau als de Samaritaanse vrouw, die bij het aanbod van Jezus, haar levend water te geven opmerkte "Gij hebt geen emmer en de put is diep!" (Joh. 4:10,11).

Ook Nicodémus reageerde op deze wijze, toen hij bij het gesprek over de wedergeboorte de vraag stelde: "Hoe kan een mens geboren worden als hij oud is? Kan hij dan voor de tweede maal in de moederschoot ingaan en geboren worden? (Joh. 3:4).

Op dit ongeestelijke peil staan ook de fundamentalistische uitleggers, die in verband met de tekenen van de eindtijd spreken over: aardbevingen, aardbreuken, vloedgolven, vulkanische uitbarstingen, sterrenregen, zons- en maansverduisteringen, oorlogen en hongersnoden, alle in de natuurlijke wereld. Ook voor hen gelden de snijdende woorden van de Heer: "Huichelaars, het aanzien van aarde en hemel weet gij te onderkennen, waarom onderkent gij deze tijd niet?" (Luc. 12:56).

Zij geven zich uit voor bijbelgetrouwe christenen, maar houden de woorden van God op het aardse vlak, terwijl Jezus slechts beelden gebruikte die in de geestelijke werkelijkheid, letterlijk zullen worden vervuld. Maar in deze onzienlijke wereld gaan zij zelf niet binnen en door hun huichelachtige houding misleiden zij ook vele anderen en beletten zo ook hen daar in te gaan. Zij zien niet dat in deze eindtijd er een beweging in de geestelijke wereld komt en dat na twintig eeuwen christendom opnieuw de strijd ontbrand is in de hemelse gewesten.

De tekenen van de eindtijd, die van de laatste dagen, zijn alleen te onderkennen door hen die wandelen in de hemelse gewesten, die visie hebben in de onzienlijke wereld en die door het profetische woord weten dat er dan opnieuw oorlog uitbreekt in de hemel (Openb. 12:7).

Wanneer het evangelie van Jezus Christus gepredikt en de strijd aangebonden wordt met de machten der duisternis, zullen dezen vanzelfsprekend in het geweer komen. Zij zullen als vuur of als de bliksem uit de hemel vallen ten einde zich te concentreren op de meest bedreigde punten. Zo sprak Jezus dat Hij kwam om vuur op de aarde te werpen. Dit zal opnieuw geschieden, wanneer de zonen Gods geopenbaard worden en dezen de vijand openlijk zullen aanvallen. Dan wordt evenals in Jezus" dagen de satan met zijn engelen op de aarde geworpen (Luc. 12:49,10:18 en Openb. 12:9).

 

Het antwoord der discipelen 


Op de vraag of zij de gelijkenissen begrepen hadden, volgde een volmondig "ja" der discipelen. Het zal ook wel zo zijn dat de evangelisten niet alle woorden opgeschreven hebben die Jezus tot zijn discipelen bij zijn uitleggingen sprak. In Marcus 4:34 staat: "Afzonderlijk aan zijn discipelen verklaarde Hij alles".

Johannes vreesde, indien alles beschreven en opgetekend was, de wereld zelf de boeken niet zou kunnen bevatten. Ongetwijfeld heeft de Heer zijn discipelen menigmaal zijn methode van onderricht aangaande de geestelijke wereld moeten duidelijk maken. Ook de apostelen hadden moeite om in dit opzicht met de traditionele opvattingen te breken. Wij kunnen ons dit levendig voorstellen, daar ook wij krachtens onze opvoeding geneigd waren de woorden van de Meester alleen letterlijk in de natuurlijke wereld te interpreteren.

Wat de discipelen betreft, denken wij bijvoorbeeld aan wat wij reeds vermeldden bij de gelijkenis van het zuurdeeg. Wij wezen erop, dat Jezus hen waarschuwde voor de zuurdesem der Farizeeën en Sadduceeën en hoe de discipelen meenden dat Hij hun verbood brood van hen te eten. Wij denken ook aan het misverstand bij de discipelen tijdens de gesprekken aan het laatste avondmaal.

Jezus adviseerde daar zijn jongeren zich te wapenen met een zwaard. Ogenblikkelijk toonden zij Hem twee zwaarden als blijk, dat zij deze in tijd van nood wel zouden weten te hanteren. Wij kunnen begrijpen dat Jezus na drie en een half jaar onderricht gegeven te hebben, tot zijn discipelen half ironisch moest zeggen: "Het is voldoende!" (Luc. 22:38).

Alsof de Meester hun ooit zou toestaan een andere strijd te voeren dan die in de hemelse gewesten met het zwaard des Geestes, dat is Gods Woord. Maar het komt ook nu nog dikwijls voor, dat men heel goed weet, dat de wapenen geestelijk zijn en dat men ondanks deze kennis, vanwege de pressie der machten, toch weer naar natuurlijke verdedigingsmiddelen grijpt.

De gelijkenissen aangaande het Koninkrijk der hemelen werden door de jongeren begrepen. Ongetwijfeld hebben Petrus en Johannes bij het schrijven van hun brieven zich de uitleggingen van de Meester herinnerd. Denkende aan het goede zaad van het woord van God, kon Petrus schrijven: "Als wedergeboren, en niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God".

Bij zijn uitspraak: "Dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht...... maar met het kostbare bloed van Christus", herinneren wij ons de gelijkenis van de schat in de akker. De scheiding tussen de tarwe en het onkruid, waarbij het laatste in de vurige oven terechtkomt, stemt overeen met de woorden van deze apostel: "Dan weet de Here de godvruchtigen uit de verzoeking te verlossen en de onrechtvaardigen te bewaren om hen op de dag des oordeels te straffen. Wanneer de Heer vertelt dat "een mens" de akker koopt, schrijft Johannes later: "Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld" (1 Petr. 1:23,18,19; 2 Petr. 2:9 en 1 Joh. 2:2).

De discipelen hadden de gedachtewereld van Jezus, die Hij in zijn gelijkenissen overdroeg, aanvaard en zij gaven deze met eigen woorden door aan allen wie zij het evangelie van het Koninkrijk der hemelen verkondigden. Zij deden dit op betrouwbare wijze en ook wij verlangen de gelijkenissen van Jezus op dezelfde wijze te verstaan.

 

Het evangelie "over" Jezus 


De evangelieverkondiging die men over het algemeen kan beluisteren, heeft veelal een of meer punten over de persoon en het werk van Jezus tot onderwerp. Het is het evangelie "over" Jezus, zoals men Hem in de belijdenisgeschriften heeft geïdentificeerd als de Christus der Schriften, die Zich door vele wonderen bekend maakte en die tenslotte op het kruis van Golgotha onze schuld verzoende om daarna naar de hemel op te varen.

Deze kennis is absoluut noodzakelijk, want in het geval dat deze heilsfeiten niet worden gepredikt, dreigt het gevaar dat men zijn vertrouwen gaat stellen op een andere Jezus van wie de apostelen niet hebben gesproken. Bij de evangelieverkondiging "over" Jezus Christus staat dus de persoon van de Heer in het middelpunt. In het bijzonder bij het vieren van het avondmaal wordt herdacht wat Hij voor ons heeft gedaan. Geen wonder dat er samenkomsten zijn, die tijdens het gebed culmineren in de aanbidding van Jezus. Men kan zelfs zover gaan dat men vele malen de woorden der herders herhaalt: "Komt laat ons Hem aanbidden".

Met de vier dieren en de vierentwintig oudsten wil men zich in vervoering neer werpen en het gezang overnemen: "Want Gij hebt voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie". De rest van dit gezang: "Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde" neemt men meestal niet over, omdat deze inhoud te "hoogmoedig" zou klinken voor "zondaren tot de dood" (Openb. 5:9,10).

Het evangelie "over" Jezus Christus is dan ook het fundament van ons geloof. Paulus schreef daarom in 1 Corinthiërs 2:2: "Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd". Onze schuldvergiffenis en onze rechtvaardigmaking zijn door de gekruisigde Christus tot stand gekomen en er is geen verlossing, bevrijding, genezing, herstel, vervulling met de Heilige Geest of opwassen tot de mannelijke rijpheid dan alleen op grond van de genade en de waarheid die door Jezus Christus geworden zijn (Joh. 1:17).

Daarom kan bij de overwinning van de zonen Gods in de eerste plaats dankbaar geconstateerd worden: "Zij hebben hem (de duivel) overwonnen door het bloed van het Lam" (Openb. 12:11).

Het evangelie "over" Jezus Christus, dat van de vergeving der zonden, is over de gehele wereld gegaan en tallozen hebben dit aanvaard. Toch bedoelde de Heer nog wat anders, toen Hij de profetische woorden uitsprak: "En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken" (Matth. 24:14).

 

Het evangelie "van" Jezus 


"Hij zeide tot hen: Daarom is iedere schriftgeleerde, die een discipel geworden is van het Koninkrijk der hemelen, gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn voorraad nieuwe en oud dingen te voorschijn brengt" (vers 52).

Het evangelie "over" Jezus is de onmisbare melkspijs, maar het is niet voldoende om kinderen Gods tot de volmaaktheid en tot de volwassenheid te doen opgroeien. Daarvoor is nodig de verkondiging van het evangelie "van" Jezus Christus, van de boodschap die Hijzelf op aarde rondgaande, gepredikt heeft.

Het evangelie van Marcus vangt aan met de woorden: "Begin van het evangelie "van" Jezus Christus". De Heer bracht van stad tot stad en van dorp tot dorp een speciale tijding, namelijk die van het Koninkrijk der hemelen en deze prediking werd vergezeld door tekenen en wonderen van herstel.

In Mattheüs 4:23 staat: "En Hij trok rond in geheel Galiléa en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk". Dit was het evangelie "van" Jezus! Onze Heer bracht niet in de eerste plaats een evangelie over Zichzelf, maar Hij openbaarde de geheimenissen van het onzichtbare Koninkrijk der hemelen. Hijzelf wandelde in het Koninkrijk Gods en zijn gehele leven was hiervan een openbaring. Hij predikte niet alleen, maar liet ook zien wat het leven in het Koninkrijk Gods inhield. Hij bracht in woord en daad "het evangelie der heerlijkheid".

Zijn boodschap was volkomen nieuw. Hij verklaarde het wezen van de Vader, want niemand had ooit God gezien, maar Jezus deed ons de Vader die in de hemelen is, kennen. Hij was de eersteling van de nieuwe schepping, dus de eerste nieuwe of geestelijke mens die de gedachten Gods bekend maakte.

Hij toonde ons, dat de onzichtbare engelenwereld geschapen was om de mensheid die op God gericht was, te dienen en te beschermen.

Hij ontmaskerde ook de boze machten, omdat zij tegen het plan Gods met de mens, ingaan. Hij stelde hen openlijk ten toon als vijanden van God en van de mens en als verwekkers van iedere wetteloosheid in geest, ziel of lichaam.

Hij opende een geheel nieuwe wereld voor allen die zijn prediking verstonden. Hij gaf degenen die Hem volgden, de macht om te heersen in de hemelse gewesten. Hij toonde ook aan, dat niet de mens de oorzaak van het kwade is, maar de duivel met zijn demonen.

Hij leerde ons zijn methode kennen om van de boze verlost te worden, opdat "Hij ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost, Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen" (Luc. 1:74,75).

Het oude verbond, dat in de zichtbare wereld functioneerde en slechts een schaduw was der toekomende dingen, was nimmer in staat geweest hen die God dienden, te volmaken. Maar Jezus maakte zijn volgelingen deelgenoten van een hemelse roeping, zodat zij wel naar de volmaaktheid kunnen jagen. Daarom hebben zij het oog gericht op Jezus, de leidsman en de voleinder des geloofs.

Jezus openbaarde de geheimenissen van God met de mens, namelijk dat deze overgezet mag worden uit het rijk der duisternis en uit de macht van satan, in het licht van het rijk Gods, dat hij mag wandelen over de hoge weg in de onzienlijke wereld en door het aanvaarden en het realiseren van de prediking van het Koninkrijk der hemelen volkomen kan worden en tot alle goed werk volkomen mag worden toegerust (2 Tim 3:16).

 

Discipel van het Koninkrijk 


Het evangelie "van" Jezus Christus is niet opgehouden verkondigd te worden bij zijn heengaan en het is ook niet verouderd, want het handelt over onvergankelijke en eeuwige werkelijkheden. "Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde tot in eeuwigheid" en daarmee ook zijn evangelie, want Hij is het Woord Gods. Zijn methode om te redden, te genezen, te herstellen en te vervullen met zijn Geest, is ook onveranderlijk. Daarom moeten zijn volgelingen dezelfde boodschap brengen die Hij verkondigd heeft en het doel najagen, waartoe Hij geroepen heeft, zoals er staat: "Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is" (Matth. 5:48).

Jezus sprak over hen die zijn evangelie begrepen hadden, als over schriftgeleerden die discipelen geworden waren van het Koninkrijk der hemelen. Voor hen die het evangelie "over" Jezus aanvaard hebben, moet die boodschap dus verder centraal staan. Om de leer van Jezus Christus te verstaan, moet men de Schriften nauwkeurig bestuderen en in staat zijn de geestelijke betekenis ervan te zien.

Men kan evenals de schriftgeleerden en Farizeeën wel een enorme kennis van de woorden Gods bezitten en toch blind zijn voor het Koninkrijk der hemelen en daarmee dus voor de boodschap van de Meester zelf. Deze droevige feiten kan men in kerken en kringen ruimschoots constateren. De vraag moet voortdurend gesteld worden: zijn de voorgaande broeders, de predikanten, de evangelisten, de herders, de leraars en de oudsten in de gemeente ook discipelen geworden van het Koninkrijk der hemelen? Of, zoals men ook vertalen kan: scholieren in het hemelrijk? Of tracht men van dit Koninkrijk in de onzienlijke wereld toch weer een zichtbare zaak te maken? Of beperkt men zich tot een evangelie "over" Jezus Christus om zich dan verder te werpen op allerlei activiteiten in de natuurlijke wereld?

Dit zijn vragen van de eerste orde, want zij staan in direct verband met de openbaring van de zonen Gods. Zij die de bijbel letterlijk lezen, hunkeren misschien naar de zichtbare verschijning van de Zoon des mensen hier op aarde, maar zij die discipel geworden zijn van het Koninkrijk der hemelen, begeren eerst nog zonen Gods te worden, dus gelijkvormig aan het beeld van de Zoon en daarom volgen zij Hem daar waar Hij nu is.

Lezer, wilt u het voorbeeld van Jezus navolgen en geloven wat Hij leerde? Dan bezit u ook de belofte dat u de werken moogt gaan doen, die Hij gedaan heeft en zelfs nog grotere (Joh. 14:12). Draai nu niet om de waarheid heen, omdat u met de leer van Jezus alleen komt te staan en uit de gemeenschappen geworpen zult worden. Gelooft u het evangelie dat Hij gebracht heeft of stoot u zich eraan, indien het ook nu nog gepredikt wordt?

Is het niet een bittere aanklacht dat juist zij die zich bijbelgetrouwe christenen of fundamentalisten noemen, afwijzend staan tegenover het evangelie "van" Jezus Christus, tegenover het volle evangelie dat zich intensief beweegt in de dimensie van de onzienlijke wereld?

In het begin van de Handelingen der apostelen wordt door Lucas opgemerkt, dat hij opgetekend had "al wat Jezus begonnen was te doen en te leren, tot de dag dat Hij werd opgenomen". Hieruit volgt dat de discipelen het evangelie "van" Jezus overnamen en verder verkondigden. Zij bleven in zijn woorden (Joh. 15:7).

In Romeinen 1:9 schrijft Paulus: "Want God, die ik met mijn geest dien in het evangelie "van" zijn Zoon". Bij zijn afscheid van de oudsten der gemeente te Efeze, zegt dezelfde apostel, dat hij als een koopman "rondgereisd had met de prediking van het Koninkrijk" (Hand. 20:25). Hij zag niet op "het zichtbare maar op het onzichtbare" (2 Cor. 4:18).

Zijn bedoeling is om heidenen tot gehoorzaamheid te brengen door woord en daad, door kracht van tekenen en wonderen, door de kracht des Geestes" en zo had hij "van Jeruzalem uit rondreizend tot Illyrië toe, de prediking van het evangelie "van" Christus volbracht" (Rom. 15:19). Hij getuigde van "de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen": "Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn inzicht in het geheimenis (dus het evangelie) "van" Christus, dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen" (Ef. 3:4,5).

Paulus was met recht een discipel geworden van het Koninkrijk der hemelen. Hij eindigde de brief aan de Romeinen met de woorden: "Hem nu, die bij machte is u te versterken naar mijn evangelie en de prediking "van" (niet "over") Jezus Christus, naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen, maar thans geopenbaard en door profetische geschriften volgens bevel van de eeuwige God tot bewerking van gehoorzaamheid des geloofs, bekend gemaakt onder alle volken".

Ook in de kerk is dit evangelie eeuwenlang verzwegen. Wij zijn opgevoed met geschiedenissen "over" Jezus, maar zijn gedachten werden ons niet overgebracht. Nogmaals, wij hoorden wel over de vergeving van zonden en wat Hij voor ons gedaan had, maar wij kregen geen inzicht in het plan Gods met de mens, het geheimenis dat deze bestemd is om in de onzienlijke wereld met Hem op de troon te zitten om mee te regeren over al de werken zijner handen, zowel in de zienlijke als in de onzienlijke wereld.

Paulus roemt over het evangelie "van" Jezus Christus en voegt er tevens de waarschuwing aan toe: "Er zijn echter sommigen, die u in verwarring brengen en het evangelie "van" Christus willen verdraaien. Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!" (Gal. 1:7,8).

Daarom kunnen en mogen ook wij niet anders verkondigen dan het evangelie van de onzienlijke wereld, waarover de Heer in gelijkenissen sprak. Ook nu stuit dit evangelie op een enorm verzet van de "vrome" geesten, want deze weten dat wanneer de christen deze boodschap aanvaardt en deze weg bewandelt, hun nederlaag zeker is. Daarom ook trachten "vrome" geesten de christen ook altijd door allerlei leringen, inzettingen en wetten te binden aan deze aarde.

Wij zijn evenwel vol goede moed, daar de tijd aanstaande is, dat "het geheimenis van God voleindigd is, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd" (Openb. 10:7). Dan is het evangelie van het Koninkrijk in zijn volle heerlijkheid geopenbaard, omdat de zonen Gods geestelijke mensen geworden zijn.

 

Nieuwe en oude dingen 


Zo’n schriftgeleerde die door Woord en Geest onderwezen is in de situaties van de onzienlijke wereld, wordt door Jezus met een huisvader vergeleken, die voor zijn huisgenoten uit zijn welvoorziene voorraadkamer de opbrengst van zijn land en van zijn tuin van datzelfde jaar en van vorige jaren te voorschijn brengt, ten einde zo in alle behoeften te kunnen voorzien. Hij komt hier in overeen met de bruid in het Hooglied, die voor haar beminde, jonge en oude vruchten gespaard had (Hoogl. 7:13).

Merkwaardig is dat zovele rechtzinnige uitleggers in hun commentaren spreken over leraars die toegerust zijn met een schat van oude en nieuwe dingen. Zij zetten steeds het bijvoeglijk naamwoord "oude" voorop en leggen daarmee het accent op de oude waarheden, op het geloof der vaderen dat bij het belijden en verkondigen telkens weer nieuw zou worden. Jezus sprak evenwel het eerst over "nieuwe" dingen.

Dit was wel in scherpe tegenstelling met de schriftgeleerden van zijn tijd want dezen leefden alleen van het overjarige koren der vaderen. Sprak de Heer niet tot deze leidslieden: Daarom, zie Ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden. Van hen zult gij sommigen doden en kruisigen en van hen zult gij anderen geselen in uw synagogen en vervolgen van stad tot stad" (Matth. 23:34).

De schriftgeleerden die ingegaan zijn in het Koninkrijk der hemelen, zullen nooit door de aards gerichte leraars geaccepteerd worden. Zij zullen de verwerping van hun Meester delen, want zij volgen Hem na in zijn denkwereld. Paulus sprak: "Zijt mijne navolgers, gelijk ook ik Christus navolg" (1 Cor 11:1).

De nieuwe dingen zien op de leer van het Koninkrijk der hemelen, zoals Jezus deze verkondigde. Door het evangelie "over" Jezus te aanvaarden, gaat de mens erbinnen en door de leer "van" Jezus worden de wandel, de strijd en de overwinning in de hemelse gewesten tot een geestelijke realiteit.

De discipel van het Koninkrijk begint niet met de oude dingen uit te delen, maar met de nieuwe. Hij verkondigt dus "een heil dat allereerst verkondigd is door de Heer" (Hebr. 2:3). Daarom gaat het onderwijs uit het Nieuwe Testament voorop. Het nieuwe verbond is namelijk geen voortzetting van het oude, maar het verhoudt zich ertoe als de werkelijkheid tot de schaduw en als het eeuwige tot het tijdelijke. Wie het Oude Testament leest zonder kennis van het Koninkrijk der hemelen, heeft evenals de Joden een bedekking op het gezicht. Hij verstaat het gelezene alleen maar letterlijk in de natuurlijke wereld.

De apostel Paulus schreef dat de gebeurtenissen in het oude verbond ons ten voorbeeld geschied zijn: "Dit is hun overkomen tot voorbeeld voor ons en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is". (1 Cor. 10:6,11). Daarom zullen wij het Oude Testament lezen bij het licht van het Nieuwe.

Wij zullen de geschiedenissen die erin vermeld zijn gebruiken als illustratie en ze interpreteren in de onzienlijke wereld, dus ze vergeestelijken! Daarom mogen wij ons ook, als het Israëls Gods, de beloften toeëigenen, die in het Oude Testament voor Gods volk gegeven zijn. Want in Christus en in zijn zaad, dat is in de gemeente, zijn alle beloften Gods en al zijn toezeggingen "ja" en door Hem is het "amen". De apostel Petrus schreef ook dat de profeten van de voor ons bestemde genade profeteerden (1 Petr. 1:10).

Lezer, laat u niet blinddoeken door hen die de toezeggingen van het oude verbond toepassen op een zichtbaar en natuurlijk volk. Wij zijn immers Abrahams zaad. Wij zijn het geestelijke Israël, omdat wij inwoners zijn van het hemelse Jeruzalem. De apostel sprak: "Het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen". Dit nieuwe is "het evangelie der heerlijkheid "van" Christus, die het beeld Gods is" (2 Cor 4:4).

De heerlijkheid wil zeggen het klimaat of de sfeer van het Koninkrijk Gods en resulteert in vrede, gerechtigheid en blijdschap. Wie de voet op de weg gezet heeft, bemerkt dat in deze onafzienbare ruimten van het eeuwige rijk Gods steeds nieuwe ontdekkingen gedaan worden. De nieuwe dingen worden rijkelijk geïnspireerd door de Heilige Geest. Het heerlijke van het evangelie van het Koninkrijk is, dat de mens in staat gesteld wordt, zelfstandig ontdekkingen te doen, en het gordijn dat de onzienlijke wereld verbergt, steeds verder wordt weggeschoven.

Op de berg Sion in de hemelse gewesten zal God "de sluier vernietigen, die alle natiën omsluiert, en de bedekking, waarmee alle volken bedekt zijn" (Jes. 25:7). Men leert de gedachten van de vijand kennen, zoals de apostel Paulus schreef, maar ook steeds meer de methode van de Heer toepassen, die tot overwinning leidt.

Het evangelie van het Koninkrijk opent een nieuw levensperspectief voor de zonen Gods, voor wie voorspeld is: "Toch weten wij, dat wanneer de openbaring gekomen is, wij Hem gelijk zullen zijn, want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is" (1 Joh. 3:2 vert. Canisius).

 
vorige pagina terug volgende pagina