Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Het Koninkrijk der Hemelen
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

3- De gelijkenis van de zaaier


 

Zaaier en zaad 



"Op die dag ging Jezus het huis uit en Hij zat bij de zee. En vele scharen vergaderden zich bij Hem, zodat Hij in een schip ging en daar nederzat, en de gehele schare stond op de oever"
(Matth. 13 vers 1, 2).

Er is die morgen ongetwijfeld reeds een grote toeloop van mensen geweest, toen Jezus Zich te Kapernaüm in een huis bevond. Hij was daar als eenmaal de profeet Ezechiël te midden van de oudsten van het volk die voor hem zaten om zijn woord te horen. Er waren vermoeiende disputen met de schriftgeleerden en Farizeeën geweest en er waren veel toehoorders. Er was zelfs geen gelegenheid geweest om brood te eten (Marc 3:20).

Daarna volgden nog enkele interrupties door zijn vrienden en de stoornis, toen zijn moeder en broeders tevergeefs trachtten binnen te komen om Hem te spreken en zo mogelijk mee te nemen. Allemaal incidenten om onrust te zaaien en verwarring te stichten. Wanneer dan intussen "veel volk samenstroomde", niet alleen uit Kapernaüm en Bethsaïda, maar ook uit andere plaatsen, gaat Jezus in de middag naar de oever van het meer van Tiberias. Daar kon men toen nog schaduwrijke wouden tegen de beschermende berghellingen vinden, en waar nu nog slechts een plaats ligt, bevonden zich toen negen of tien steden, die voor de duizenden toehoorders zorgden. Op het meer voeren de talrijke vloten, die deze dichtbevolkte streek bezat.

Een schip werd op de oever getrokken en zijn voorplecht diende als kansel of preekstoel, zodat Jezus naar zijn gewoonte zittend tot de schare die op de oever stond, kon spreken, en door iedereen gezien en gehoord kon worden.

De Heer verliet het huis niet, om met zijn familieleden mee te gaan, maar om de geestelijke honger te stillen van de schare, die door middel van een mond tot mondreclame in groten getale naar Hem toekwam.

"En Hij sprak tot hen vele dingen in gelijkenissen"
(vers 3), maar deze betroffen alle het Koninkrijk der hemelen, de onzienlijke wereld. Bij iedere nieuwe parabel wees Hij hierop en ving dan vrijwel altijd aan met de woorden: "Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan..." of "komt overeen met...". Het was Hem erom te doen allen duidelijk te maken hoe het in de geestelijke wereld toegaat en hoe het daar reilt en zeilt. Jezus alleen kende de geesten die aan het leven in deze onzichtbare wereld deelnemen. Hij kende hun gedachten, hun overleggingen en plannen, en de wetten waaraan zij gebonden waren. Hij wist wie daar de vrienden, maar ook de vijanden zijn van de mens en wat de wezenlijke oorzaken zijn van goed en kwaad. Hij wist evenwel ook hoe de bevrijding, verlossing en het herstel vanuit de onzienlijke wereld tot stand gebracht zouden worden. Over deze "dingen" of onderwerpen sprak Hij.

"En (Hij) zeide: Zie, een zaaier ging uit om te zaaien"
(vers 3). Wanneer in de samenkomst van onze gemeente, waartoe veel buitenmensen en ambachtslieden behoren, visioenen gezien worden, valt het op hoe dikwijls de diepste waarheden van God op een juiste manier duidelijk gemaakt kunnen worden met beelden die ontleend zijn aan het leven van de boer, van de visser of van de bouwvakker. Wij verwonderen ons altijd weer over de rijke variatie van geestelijke lessen, waardoor op deze wijze broeders en zusters vermaand, vertroost en opgebouwd worden.

Aan het meer van Gennesareth was de gestalte van de zaaier op de akkers tegen de glooiingen van de heuvels een bekende verschijning. Men kon hem met grote stappen zien voortschrijden over het land, terwijl hij met brede armzwaai telkens de hand opende om het zaad op de akker uit te strooien.

Het zaad in deze gelijkenis is de blijde boodschap van verlossing en herstel, het is "het woord van het Koninkrijk" (vers 19), het centrale begrip van Jezus’ prediking. Daarom is de zaaier in de eerste plaats Christus zelf. Men kan zich geen groter, krachtiger en boeiender prediker voorstellen dan onze Heer. Het heil is allereerst door Hem verkondigd en vervolgens door hen die het gehoord hebben en het ons op betrouwbare wijze hebben overgeleverd (Hebr. 2:3).

De akker is wel een buitengewoon ongunstig terrein. Hij is niet de wereld, zoals in vers 37 bij de gelijkenis van "het onkruid tussen de tarwe", maar de innerlijke mens des harten (vers 19). Het zaad is van hoge kwaliteit en zorgvuldig geselecteerd, maar de akker is zo slecht dat het meeste zaad niet tot zijn doel komt, namelijk vrucht opleveren. Deze gelijkenis toont aan dat een mislukte opbrengst niet aan de deugdelijkheid van het zaad te wijten is, noch aan de bekwaamheid van de zaaier, maar aan de mate van gebrek aan ontvankelijkheid van de grond.

Jezus bracht immers een goede boodschap en Hij strooide uit met milde hand. Dit legt de verplichting op degenen die in onze dagen in zijn naam uitgaan om het woord te prediken. Is dit ook "het woord van het Koninkrijk", of is her ander zaad dat geen evangelie is? Of heeft men het ware zaad vermengd met dwalingen en valse leringen, dus met zaad van onkruid? Wanneer het goede zaad gebracht wordt, dat is wanneer de leer van het Koninkrijk der hemelen verkondigd wordt zoals Jezus dit deed, is de opbrengst geheel afhankelijk van de gesteldheid van de bodem waarin het valt. God laat immers zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Zijn doel is dat niet een verloren gaat, maar dat allen behouden worden, dus tot vruchtdragen komen (1 Tim. 2:4).

Het zaad dat in de natuurlijke wereld op de akker uitgestrooid wordt, is een beeld van het woord van God, dat door de inwendige mens in geloof aanvaard of verworpen wordt. Ook het woord zelf behoort tot de geestelijke wereld: het is de drager van de eeuwige gedachten Gods en van zijn plan met de mens. Daarom kon Jezus zeggen: "De woorden die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven en zij hebben ze aangenomen" (Joh. 17:18). Zijn woorden zijn "geest en leven". (Joh. 6:63).

Zij brengen de mens in het Koninkrijk Gods, aangezien zij zijn gedachten vernieuwen. Zij zijn geest, daar zij wijsheid, kennis en inzicht schenken in de onzienlijke wereld en doordat zij in de mens wetmatigheid, harmonie en liefde teweegbrengen. Deze woorden zullen door allen aanvaard worden die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, zoals de open geploegde akker wacht op het zaad. De boodschap van het Koninkrijk der hemelen is uitgegaan "overwinnende en om te overwinnen" (Openb. 6:2) Het zal over de gehele wereld gepredikt (uitgezaaid) worden, en dan zal het einde, dit is het resultaat, gezien worden (Matth. 24:14).

Het woord van God heeft met een natuurlijke zaadkorrel gemeen, dat er kracht en leven in zijn. De mens ervaart dit leven als licht, doordat het de wetten Gods in hem doet functioneren. Er staat: "Het leven was het licht der mensen" (Joh. 1:4). Waar zich leven bevindt, is ook geest, want het leven wordt door de geest in stand gehouden. Waar de geest wijkt, volgt de dood; deze is antigoddelijk en werkt ontbindend en veroorzaakt wetteloosheid en duisternis.

God leeft en Hij deelt het leven mee door zijn woord. Dit woord, dat uit God komt, leidt een zelfstandig bestaan en zoekt verbinding met de geest van de mens, zoals het zaad zijn wortels in de grond uitslaat. In degene die het hoort en gelooft, werkt het door en het doet wat God behaagt, en volbrengt waartoe Hij het zond (Jes. 55:11).

 

Langs de weg 



"En bij het zaaien viel een deel langs de weg en de vogels kwamen en aten het op" (vers 4). "Gij nu hoort de gelijkenis van de zaaier. Bij een ieder, die het woord van het Koninkrijk hoort en het niet verstaat, komt de boze en rooft wat in zijn hart gezaaid is: dat is de langs de weg gezaaide"
(vers 18, 19).

Wanneer, zoals in Palestina het geval is, de paden van mensen en muildieren dwars door de akkers lopen, is het niet te vermijden dat er van het met de hand gezaaide ook op de verharde en platgetreden weg komt. Het zaad valt daardoor niet in de open geploegde voor en wordt dus ook niet bedekt voor de ogen van de vogels. Het graan dat in dit land gezaaid wordt, is uit de aard van de zaak winterkoren, aangezien de winter die hier zacht en vorstvrij is, geen beletsel vormt. De trekvogels uit het noorden op weg naar zuidelijker, warme streken en de wintergasten zoals de spreeuwen, vinden op de pas gezaaide akkers overvloedig voedsel; zij zijn dan ook in hoge mate schadelijk.

Zie hier het beeld, dat Jezus schildert om ons te doen verstaan, wat er gebeurt met de mens, die de prediking aangaande het Koninkrijk der hemelen wel beluistert, maar niet begrijpt. Hij leest wel de woorden van Jezus, maar hij kan ze niet transponeren in de geestelijke wereld. Paulus schreef over zulke "onverstandigen en tragen van hart": "Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is". (1 Cor. 2:14).

De ongeestelijke mens redeneert vanuit het zichtbare, vanuit de situatie waarin hij zich bevindt en die hij door zijn natuurlijk verstand kan begrijpen. De geestelijke mens denkt vanuit zijn geloof in Gods Woord en vanuit wat de Geest hem openbaart. De zekerheden van de natuurlijke mens liggen daarom in zijn aards bezit en in het nemen van maatregelen in de zienlijke wereld. De geestelijke mens evenwel leeft bij de beloften Gods. De natuurlijke mens ziet zonde, ziekte en gebondenheid vanuit natuurlijke oorzaken en hij strijdt ertegen met natuurlijke middelen, maar de geestelijke mens ziet de ware verwekkers van de wetteloosheid in de onzienlijke wereld en bestrijdt deze vanuit de geestelijke wereld met geestelijke wapenen.

De natuurlijke mens ontdekt menigmaal dat zijn bijbeluitleg niet sluitend, niet logisch is en onderling tegenstrijdige gedachten oplevert. Daarom is zijn zinspreuk met een predikant-dichter van de vorige eeuw: "Met begrijpen zal het niet gaan, neem het onbegrepen aan". Vol kinderlijke naïviteit gelooft hij dat God ons slechts de warrige onderkant van zijn borduurwerk toont. De zaak is evenwel dat hij niet in staat is zich naar "boven" te verplaatsen, zodat hij het ware patroon kan zien. Geen wonder dat de woorden van de Heer vanwege deze verwarring en onbegrip, dwaasheid voor hem zijn, wat hij dan weer aannemelijk tracht te maken met de vrome opmerking "Er moet immers nog wat overblijven om te geloven", of "je moet het maar aannemen zoals het er staat", of "zalig zijn de armen van geest". De bijbel zegt evenwel: "De verstandigen (die het dus verstaan) zullen stralen als de glans van het uitspansel" (Dan. 12:3).

Een kind zal men het gemakkelijk maken om te gehoorzamen door hem het hoe en het waarom uit te leggen, zou dan de hemelse Vader zijn best niet doen om ons op alle mogelijke manieren duidelijk inzicht te verschaffen? Schonk Hij ons hiertoe niet naast zijn Woord ook "de Leraar der gerechtigheid", de Heilige Geest, die ons in alle waarheid leiden zal? Neen, de armen van geest zijn niet gezegend, doordat zij het woord Gods niet begrijpen, maar doordat Jezus kwam om hen te herstellen en om hun tekort weg te nemen.

In Jezus' dagen begreep het volk van God niets van de geestelijke betekenis van de offerdienst, van de ceremoniën, van de hogepriester en het priesterschap, en van de stad Gods. Het denken bleef bij de zichtbare dingen bepaald. Zo horen ook nu vele christenen beelden als: tempel, stad Gods, volk Gods, Israël, het paradijs Gods, straten van goud, wateren des levens, geboomte des levens, en zij kunnen die niet overzetten of vergeestelijken. Zij klemmen zich vast aan het beeld, zoals het oude bondsvolk dit deed aan de schaduw der hemelse dingen.

Het Koninkrijk der hemelen is voor hen niet de onzichtbare wereld, maar in wezen een aardse en stoffelijke zaak, opgebouwd uit het materiaal van de aarde. Zij spreken over de troon van God als iets tastbaars en van de hemelstad alsof deze een afgebakende ruimte in de (stoffelijke) kosmos zou zijn. Daar zij onvoldoende geest bezitten, kan de boodschap van het Koninkrijk der hemelen niet in hen doordringen en daardoor zijn zij afgesloten voor de doop in de Heilige Geest, het ontplooien van de geestelijke begaafdheden, en zij nemen daardoor ook geen deel aan de strijd in de hemelse gewesten.

Jezus sprak in deze gelijkenis ook over vogels die het goede zaad wegroofden. De Heer transponeerde dit beeld naar de onzienlijke wereld, dus naar het Koninkrijk der hemelen, toen Hij uitlegde: "De boze komt en rooft wat in zijn hart gezaaid is". De Heer wees dus de vijand aan, want Hij sprak over de boze, of zoals wij in andere evangeliën lezen, over de duivel of over de satan. De vogels zijn hier beeld van de demonen, met wie ieder mens te doen krijgt, of hij dit nu geloven wil of niet. Zij zijn "het verfoeid gevogelte", waarvan Openbaring 18:2 spreekt. Deze onreine geesten kunnen niet anders doe dan stelen en roven. Zij nemen de woorden Gods die aan de mensen geest en leven schenken, weg en de "vergeetachtige hoorder" blijft dor en arm van geest.

Het evangelie van Jezus Christus, de leer van het Koninkrijk der hemelen, is een heerlijke boodschap met rijk perspectieven voor het geestelijke leven. Wie deze prediking niet wil of kan aanvaarden, doordat zijn hart verhard is en hij geen oren heeft om te horen of ogen om te zien, behovot tot degenen die bij de weg gezaaid zijn, en dus ten dode opgeschreven zijn.

 

Op steenachtige grond 



"Een ander deel viel op de steenachtige plaatsen, waar het niet veel aarde had, en terstond schoot het op, om dat het geen diepe aarde had, maar toen de zon opkwam, verschroeide het en omdat het geen wortel had verdorde het"
(vers 5,6). "De op steenachtige plaatse gezaaide is hij, die het woord hoort en het terstond met blijdschap aanneemt; maar hij heeft geen wortel in zich doch is iemand van het ogenblik; wanneer echter verdrukking of vervolging komt om der wille van het woord, komt hij terstond ten val" (vers 20,21).

Het gebied om de zee van Tiberias is rijk aan oud vulkanisch gesteente. De zwarte basaltlava is meestal verweerd en vormt een vruchtbare teelaarde, die een rijke oogst kan opleveren. Op bepaalde gedeelten is deze verweringslaag evenwel dun en vindt men er harde basaltkeien onder. Bij regenval is de grond spoedig doorweekt, doordat het water niet zo snel kan wegzakken, maar wanneer de regenloze periode aanbreekt, is deze grond al spoedig kurkdroog.

Vanwege de stenen kunnen de wortels van de plant niet diep in de grond dringen. De verzengende stralen van de zon doen hun invloed niet alleen gelden in de middaghitte, maar reeds in de vroege morgen; als "de zon opkomt" verdroogt de plant door gebrek aan water en verbrandt.

De steengrond is beeld van een gebonden mens. In zijn hart liggen de donkere keien die uitdrukking geven aan de hardheid en de druk van de vijand, die in hem huist. Hij is onmachtig om te doen wat hij wil en wordt gedwongen dingen te doen, die hij niet wil. In bepaalde sectoren van zijn leven is hij een gevangene die door demonen overweldigd is. Deze dwingen hem tot onreinheid, jaloezie, geweld, drift of zij pressen hem de leugen te geloven. Zo'n mens is wel ontvankelijk voor het goede en zoekt het, maar hij doet voortdurend slechte dingen, waarover hij zich schaamt. Wanneer hij het evangelie hoort, vindt hij dit prachtig, want het belooft hem zaligheid en behoud. Het spreekt tot hem van gerechtigheid, vrede en blijdschap, maar telkens grijpen de boze machten hem en wordt hij aangezet tot zondigen.

In opwekkingssamenkomsten vindt men talrijke van zulke zoekende mensen. Tijdens zo'n bijeenkomst ervaren zij de tegenwoordigheid des Heren en zij aanvaarden het evangelie met blijdschap. Zij bekeren zich, laten zich dopen en worden vaak zelfs gedoopt met Gods Geest.

Met de vermeerdering van de kennis groeit het geloof en het woord van God begint het leven te vernieuwen. Maar telkens blijkt dat de bezette segmenten van hun leven voor deze vernieuwing niet openstaan. Het woord dat wast, stuit op de harde stukken van het gedeelde hart. Op bepaalde terreinen van hun innerlijke leven blijft de boze beslag leggen. Op bepaalde tijden grijpen de machten deze gebondenen en zetten hen aan tot zondigen. Zij hebben geen overwinning over hun geïrriteerdheid, maken zich om het minste of geringste driftig, gebruiken geweld, of er komt een sluier over hun denken zodat zij zich voor de zoveelste maal misgaan, of er overvalt hun een depressie.

Zoals de vogelen des hemels beeld waren van de boze machten, zo zijn dit hier de stenen. In het eerste geval was er sprake van het wegroven van het goede zaad voor het ontkiemde. In het tweede geval kan het evangeliegraan de wortels niet uitslaan, zich dus niet ontplooien, doordat het op verzet van deze inwonende geesten stuit. De oorzaak van dit innerlijke conflict is, dat de stenen nooit weggeruimd werden, dit wil zeggen dat deze mensen nooit in de naam van Jezus bevrijd werden van de boze geesten die hen knechtten.

Onze Heer geeft hier een tekening van een groot deel van het christendom, dat eeuwen lang wel het evangelie hoorde verkondigen en gedeeltelijk aannam, maar dat nimmer verlost werd. Talrijke mensen bezochten de kerkdiensten, aanvaardden het evangelie van schuldvergiffenis, maar de boze geesten bleven een deel van hun leven opeisen. Naar hun inwendige mens verlustigden zij zich in de wet Gods, maar zij waren tegelijkertijd krijgsgevangenen van de wet der zonde, doordat zij geen baas in eigen levenshuis waren (Rom. 7:21-23).

Openlijk werd daarom beleden dat men zondaar bleef tot de dood en dus tot het einde toe een geknechte en een overwonnene bleef. Ook in de revivalsamenkomsten stroomden de honderden naar voren om 'hun hart aan de Heer te geven' of 'om een beslissing voor Jezus te nemen'. Er was enthousiasme, blijdschap en bewogenheid. Vaak stonden er duizenden met de handen ten hemel geheven in 'volle overgave'. Maar waardoor werden van die talrijken zo weinigen toegevoegd aan de gemeenten? Waardoor hielden slechts enkelen stand? Het werd hun niet bekend gemaakt dat er een weg tot ontkoming was, dat er een plan Gods was "om ons te redden van onze vijanden en uit de hand van allen die ons haten" en dat God "ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost, Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen" (Luc. 1:71-75).

Wanneer een gebonden mens het woord van God aanvaardt, kan het zijn dat er voor een ogenblik wel een nieuw leven in hem ontluikt, dat er wat gerechtigheid, vrede en blijdschap in hem komen. Maar het is maar voor een korte tijd. Zolang alles meeloopt en hij tussen gelijkgestemde broeders en zusters in het zegenrijke klimaat van de opwekking verkeert, gaat het goed. Wanneer hij evenwel uit deze beschermende omgeving terugkeert in zijn milieu, waar de boze heerschappij uitoefent, raakt hij alles weer kwijt. Jezus sprak dat de zon opkwam en met haar verzengende stralen begon te schijnen. Dit is een verdrukking die van buitenaf op de mens aankomt.

Er kunnen dan met de zich ontwikkelende plant van Gods woord twee dingen gebeuren: of deze slaat zijn wortels dieper in de aarde, wordt sterker en blijft leven, of hij verdort door gebrek aan water. Jezus leerde dat de verdrukkingen de kinderen Gods niet bespaard zullen blijven. De Heilige Geest is evenwel de bron van levend water, waardoor de plant van Gods woord blijft groeien en vrucht draagt. De verdrukkers en de vervolgers maken zich op om het woord Gods te vernietigen, maar de Heer gebruikt verdrukking en vervolging om zijn volk te testen en sterk te maken.

De verdrukking van buitenaf brengt een innerlijke groei teweeg. Ook de innerlijke verdeelde mens staat bloot aan de aanvallen van zonde, ziekte en leugenmachten. Ook hij maakt kennis met verdrukking, vervolging en smaad om de wille van het woord van God. Ook zulk een mens heeft immers met blijdschap de schuldvergeving door het bloed van Jezus, aanvaard en ook hij richt zich op de beloften aangaande genezing, herstel, vrede en gerechtigheid. Maar ook bij hem laat de Heer toe dat hij beproefd wordt in zijn geloof aan de beloften en ook in zijn geduld en in zijn volharding. In dit verband schreef de apostel: "Indien hij echter als christen lijdt, dan schame hij zich niet, maar verheerlijke God onder die naam. Want het is nu de tijd dat het oordeel begint bij het huis Gods" (1 Petr. 4:16,17).

Ook de Heer Zelf kende deze verdrukkingen en vervolgingen, maar Hij sprak: "De overste dezer wereld komt en heeft aan Mij niets" (Joh. 14:30). Wanneer een mens evenwel bezet gebied is, blijkt bij de beproeving dat de duivel komt en wel iets in hem vindt: de boze geesten vinden aansluiting bij de machten die in de mens huizen en brengen deze tot activiteit. Dan wordt bij verdrukking en vervolging eruit gehaald wat erin zit: drift, jaloezie, onreinheid, geweld, angst, oneerlijkheid, enzo voort. De boosheid voert weer heerschappij en de plant van Gods woord die zich een ogenblik ontwikkeld had, verdort.

In een gebonden mens kan het zaad van het evangelie geen wortel schieten, dus niet doorwerken; de machten beletten het. Zij spelen op en de gebondene ziet het niet meer, gelooft het niet meer en laat het woord los. Hij kan de geestelijke strijd niet volhouden en tot overwinning brengen, omdat zijn leven niet klopt.

Wie de hoge weg met Jezus gaan wil, kan zich niet permitteren om voortdurend in zonde te vallen. Indien hij merkt dat zijn wapenrusting nog onvolledig is, zal hij daarom tot zijn broeders gaan en hun verzoeken bij hem de boze geesten in de naam van Jezus te verdrijven: hij zal de stenen eruit laten halen! Jezus beschreef deze nieuwtestamentische methode met de woorden: "Indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen" (Matth. 12:28).

Hij gaf ook de opdracht aan allen die Hem volgden: "Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven" (Marc. 16:17). Daarom prediken wij ook nu nog: loslating voor gevangenen en bevrijding voor gebondenen, dat is het opruimen van stenen. Wij geloven dat de belofte Gods nog altijd van kracht is, dat Hij na de afwassing van onze onreinheden ook het hart van steen uit ons lichaam wil verwijderen en ons een hart van vlees, dit wil zeggen een natuurlijk of ontvankelijk hart, wil geven (Ez. 36:26).

Wij merken op dat de Heer in deze gelijkenis nergens de oplossing van enig probleem geeft, zoals wij dit hierboven wel deden. Hij constateert en beschrijft slechts hoe het in het Koninkrijk der hemelen toegaat en hetgeen wij onder bepaalde omstandigheden kunnen verwachten in verband met de ontwikkeling van het rijk Gods.

Er is een vuurgloed die tot beproeving dient. Deze neemt toe naarmate het einde nadert. Er komt een grote verdrukking over de gehele aarde, zoals er nimmer geweest is. Dit betreft niet alleen de intensiteit van de aanvallen der demonen, maar bovenal de manier waarop deze attaqueren. Er komt een direct aangrijpen van de mensen door boze geesten, die demonisering ten gevolge heeft. Alleen degenen die waarlijk vrij zijn, in wie de boze niets kan vinden, kunnen overwinnen. Dan zullen zij het ogenblik beleven dat gezegd wordt: "Ook zal de zon niet op hen vallen" (Openb. 7:16). Zij kunnen dan "droogvoets" wandelen door "een zee van glas met vuur vermengd" (Openb. 15:2).

Wanneer gezegd wordt dat iemand het woord met blijdschap aanneemt, betekent dit dat hij het evangelie gelooft. Indien hij evenwel "iemand van het ogenblik" is, laat hij het in hem geplante woord van God weer los. Velen spreken in dit verband van een "tijdgeloof" en onderscheiden dit van het zogenaamde "zaligmakende geloof".

Het werkwoord "aannemen" in vers 20 zou dan een andere betekenis krijgen dan in Johannes 1:12 waar staat: "Doch allen, die Hem (het Woord) aangenomen hebben hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden. Men leert met een onbijbels uitverkiezingsdogma op de voorgrond, dat een "waar geloof" nimmer verloren kan worden.

Wanneer wij ons bepalen bij het beeld dat Jezus gebruikte, zien wij dat bij de plant enkele groene blaadjes boven de grond komen. Deze kunnen zich niet verder ontwikkelen en verdorren; de plant gaat dood. De vraag zou dan gesteld kunnen worden: "Had nu deze plant andersoortig leven dan die welke tot volle wasdom komt?" Heeft de laatste plant dan alleen het ware en eigenlijke leven? Het antwoord luidt: "De plant sterft niet, doordat zijn leven niet goed is, maar de omstandigheden zien kans het leven te doden". Het tijdelijke geloof staat niet tegenover waar geloof, maar tegenover volhardend geloof. Slechts degene die volhardt in het geloof, wordt behouden, bereikt het doel Gods en draagt vrucht. Wie niet volhardt, valt af.

De apostel schrijft: "Gij hebt volharding nodig om de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is" (Hebr. 10: 36). De wil van God doen betekent: als een rechtvaardige leven, door de kracht van de Heilige Geest. Wanneer iemand gebonden is, kan hij de wil van God niet doen en zijn geloof lijdt dan schipbreuk.

Verdrukking en vervolging kunnen rechtstreeks van de boze komen en de christen in geest, ziel of lichaam aangrijpen, maar zij werken ook dikwijls via mensen. In de kerkgeschiedenis zien wij dit verschijnsel veelal in de vorm van geweld dat door de valse kerk werd gehanteerd. Haar leidslieden werden in dat geval door "vrome" geesten geïnspireerd. De afval voltrekt zich dan in een cirkelgang: de gebonden leider komt in geestelijke verdrukking en verliest het geloof dat de ziel behoudt (Hebr. 10:39); het ware leven wijkt. Religieuze geesten vervangen dit dan door het surrogaatleven van de dwaling die hem nooit tot de volkomenheid voert. Ter wille van deze valse leer gaat hij nu zelf allen vervolgen die het woord der waarheid liefhebben. Hij wordt dan van een verdrukte een vervolger. Natuurlijk ontkent hij dat hij gebonden is, want hij heeft de leugen lief gekregen.

Welk een duivels raffinement wordt ons hiermee in de verbasterde kerk, het grote Babylon, geopenbaard! Zij was en is de oorzaak dat velen hun geloof loslaten en verloochenen.

 

Tussen de dorens 


"Een ander deel viel op de dorens en de dorens kwamen op en verstikten het" (vers 7). "De in de dorens gezaaide is hij, die het woord hoort, en de zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom verstikken het woord en hij wordt onvruchtbaar" (vers 22). In Palestina houdt de groei van het zaad meestal gelijke tred met die van het onkruid, dat zich dikwijls in de breedte sterk ontwikkelt en het graan dreigt te verstikken. Het aantal soorten onkruid is groot en voor een belangrijk deel behoren ze tot de "dorens en distels" die de aarde vanwege de vloek opbrengt. Vooral de jodendoren met zijn onuitroeibare wortelstokken bedreigt het zaad.

Nog steeds is de Heer bezig om voor het luisterende oor en het ziende oog de geheimenissen van het onzichtbare Koninkrijk der hemelen te ontsluieren. In deze onzienlijke sfeer hebben zowel het goede als het kwade hun oorsprong. Het is daarom noodzakelijk hier alle aandacht aan te besteden en er ruime kennis over te vergaren.

Jezus waarschuwt de mens die het woord van het Koninkrijk met instemming hoort, dat hij niet door de beslommeringen of zorgen van het leven zijn doel zal missen. Het is eenvoudig onmogelijk de volmaaktheid in twee werelden na te jagen. Wil men in het Koninkrijk Gods vooruitkomen, "dit eerst zoeken", dan zal men wat de aardse dingen betreft, wel eens iets door de vingers moeten zien.

Uitdrukkelijk waarschuwt de Heer ons hier voor een perfectionisme dat zich op de zienlijke wereld richt. Wie zijn auto iedere dag wil laten glanzen, zal bemerken dat deze bij het gebruik toch direct weer vuil wordt. Ook de Farizeeën waren zulke perfectionisten in het uitwendige. Jezus noemde ze immers witgepleisterde graven. Zij leken naar buiten wel rechtvaardig doch van binnen waren zij vol huichelarij" (Matth 23:27,28).

De Heer wil juist de onberispelijkheid in de onzienlijke wereld. Daar moet het streven van zijn volk in de eerste plaats op gericht zijn. Paulus beleed: Ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht" (Filip. 3:12). Tot een discipelin sprak de Meester dat zij zich over vele dingen bezorgd maakte en zich bekommerde. Hij maakte haar duidelijk dat er slechts een ding noodzakelijk is (Luc. 10:41,42).

In de bergrede werd deze voor vele christenen zo irritante levensstijl als volgt uiteengezet: "Maakt u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw hemelse Vader weet dat gij dit alles behoeft. Maar zoekt eerst zijn Koninkrijk en zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden" (Matth. 6:31-33)

Vele christenen leven aardsgezind in weerwil van hun belangstelling voor de dingen van het Koninkrijk Gods. Daarom gaan zij een compromis aan. Door het jagen naar de schatten van deze eeuw en naar de eer van mensen, komen er dorens en distels in vele variëteiten op, zodat het goede zaad verstikt. De gerichtheid op de toekomende eeuw zou het goede zaad evenwel doen ontspruiten en opwassen.

Al is een akker bewerkt en besproeid, wanneer hij uiteindelijk geen goede vrucht voortbrengt, maar wel dorens en distels, die wetteloos en nutteloos zijn, dan voldoet de opbrengst niet aan de verwachting: deze werken worden prijsgegeven aan de machten der duisternis, of verbrand (Hebr. 6:8).

Paulus schreef over zulke christenen dat hun werk zou verbranden en zij zelf schade zouden lijden; zij zullen het doel Gods niet bereiken. Het Koninkrijk Gods kent geen tobbers, zwoegers of bezorgde figuren, maar alleen koningen en priesters. Het is daarom niet nodig, dat zij die in de dienst des Heren staan, bidstonden moeten houden of geloofsworstelingen moeten hebben voor de zichtbare dingen: de nieuwe mantel voor hun vrouw, of de schoentjes voor hun kinderen. Het zal hun worden toegeworpen, indien zij zich allereerst bezighouden met het Koninkrijk Gods.

Ook zijn de arbeiders in Gods Koninkrijk niet afhankelijk van de rijken der aarde of van de welwillendheid van ongelovige, medelijdende familieleden, die hun wat toestoppen. De apostel schreef: "Wie doet ooit dienst in het leger en betaalt zijn eigen soldij?" en "Tijdens de veldtocht wordt geen soldaat gemoeid in de zorg voor zijn onderhoud: hij heeft slechts hem te voldoen, door wie hij aangeworven is" (1 Cor. 9:7 en 2 Tim. 2:4).

Het is evenzo verwerpelijk dat een geroepene een geestelijk werk opbouwt, waardoor hij tegelijkertijd verplicht wordt zich intensief met allerlei natuurlijke zaken bezig te houden. De beslommeringen van deze wereld zullen dan het goede zaad verstikken. De gemeenschap met zijn Heer en de geestelijke arbeid komen dan onherroepelijk in de knel. Zo zijn er voorgangers die zelfs geen tijd meer hebben voor bijbelstudie of gelegenheid om hun preek voor te bereiden.

Men moet zich in dit opzicht niet laten bedriegen door schijnredeneringen, maar zichzelf onderzoeken of men wel in het geloof staat, of het aardse dan wel het hemelse prevaleert. Onder de vele dorens noemt Jezus nog het bedrieglijke van de rijkdom. Een rijke kan moeilijk het Koninkrijk Gods binnengaan. Men kan geen twee heren dienen, "want men zal of de ene haten en de andere liefhebben, of zich aan de ene hechten en de andere minachten; men kan God niet dienen en Mammon" (Matth. 6:24).

Behoren wij tot het establishment dat zijn aards bezit zo hoog stelt dat het er niet van gescheiden kan worden, of "zoeken wij de dingen die boven zijn, waar Christus is" (Col. 3:1)?

De dorens overwoekeren het goede zaad. Men zij dus gewaarschuwd, want verstikking van het graan kan de dood ten gevolge hebben. In ieder geval betekent het: onvruchtbaarheid of het "nooit tot rijpheid komen", zoals de Canisiusvertaling in Lucas 8:14 luidt. De zonen Gods kunnen dan niet geopenbaard worden. Dezen immers kunnen hun blijmoedigheid bewaren, ook al wordt hun bezit ontnomen (Hebr. 10:34).

Er gaat in de religieuze wereld een waarschuwing uit tegen een grote misleiding waardoor miljoenen belijders verstrikt raakten, en die omschreven wordt met de woorden: "Want al wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven is niet uit de Vader, maar uit de wereld" (1 Joh. 2:16). Ook in Lucas 8:14 is in verband met de dorens sprake van de "lusten des levens" die het goede zaad kunnen verstikken.

Het laatste bijbelboek tekent ons het grote Babylon, de stad van de afval. Deze is geheel ingesteld op uiterlijk vertoon, wereldzin, schatten van de aarde, geld, kunst, statie, wetenschap en kennis van natuurlijke zaken. Maar in deze stad wordt ook gevonden het bloed van de profeten en van de heiligen die zich geheel instelden op de onzienlijke wereld. Zalig zijn evenwel zij die met Mozes "de smaad van Christus groter rijkdom achten dan de schatten van Egypte" (Hebr. 11:26).

 

In goede aarde 


"Een ander deel viel in goede aarde en gaf vrucht, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoud. Wie oren heeft, die hore!" (vers 8). "De in goede aarde gezaaide is hij, die het woord hoort en verstaat, die dan ook vrucht draagt en oplevert, deels honderd-, deels zestig, deels dertigvoud (vers 23).

Op een deel van de bezaaide akker zijn geen voetpaden, bevinden zich geen stenen in het land en is de grond zuiver, open en vrij. Hier komt de landman gedurig naar zien en zullen de maaiers te gelegener tijd vrolijk de sikkels in het koren slaan. Wel is in die ene hoek de grond niet overal van dezelfde vruchtbaarheid, wel hebben wind en zon op de ene plaats vrijer spel dan op de andere, maar er is een rijke oogst. Met dertigvoud is de boer tevreden, maar het kan zelfs verdubbeld worden. De bijbel verhaalt ons hoe Izak zelfs een jaar had dat hij een honderdvoudige oogst bijeenhaalde (Gen. 26:12).

Jezus spreekt hier over de doorwerking van het evangeliewoord in het hart van de mens, de akker waarop het zaad valt. Er komt geen hocus pocus aan te pas. Bij wie het woord niet verstaat, komt de boze en rooft het zaad weg. Er is geen uitverkiezende genade die de snavels van het verfoeilijke gevogelte dichtsnoert. De hoorder zal allereerst het woord van God moeten begrijpen, anders werkt het niet. Wanneer het zaad op de steenachtige bodem komt, is er geen geheimzinnige kracht die de plant toch voldoende vocht verschaft, zodat hij vrucht kan dragen. De stenen moeten er eerst uit: de mens moet bevrijd worden en verlost worden. De wonderbare korrel is niet sterker dan de dorens en de distels die mede opwassen, want: wie de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem (1 Joh. 2:15).

Wat op de goede aarde gezaaid wordt, is het beeld van het evangelie van het Koninkrijk dat in het hart valt van een mens die het begrijpt en die ook veel vrucht draagt. Hij moet het woord dus allereerst horen, want "het geloof is uit het horen" (Rom. 10:17).

Het geloof richt zich door de rechte prediking op Christus. Het wil iets vastgrijpen en daarom is het noodzakelijk dat zo'n persoon het woord verstaat. Wie dagelijks een of meer hoofdstukken in zijn bijbel leest zonder dat hij de bedoeling en de gedachte ervan opneemt, heeft er geen profijt van. Het is hem van even weinig nut als de rooms-katholiek die zijn "vaderonsjes" bidt, of de boeddhist die zijn gebedsmolen draait. Het heeft ook weinig nut teksten af te drukken en uit het hoofd te leren zonder dat men weet door wie, tot wie en in welk verband zij uitgesproken zijn. Kennis van deze dingen is nodig om de juiste bedoeling van de Schrift te verstaan. Wij denken bijvoorbeeld aan het gebruik van teksten door Jezus en Satan bij de verzoeking in de woestijn. Het is onmogelijk iets "onbegrepen" aan te nemen en toch de strijd tegen de boze vol te houden, want deze komt en rooft "wat in zijn hart gezaaid is" (vers 19).

Men kan het zwaard van de Geest, Gods Woord, alleen hanteren indien men een geoefende in de strijd is. In het begrijpen van het woord ligt de eenwording met de gedachten van God. Het gevolg hiervan is dat men er ook naar gaat handelen. Van het allergrootste belang is daarbij dat men de Heilige Geest ontvangen heeft.

De Heer sprak: "Hij zal u de weg wijzen tot de volle waarheid dus inzicht geven in het gehele plan van God, en "Hij zal Mij verheerlijken", dus veel vrucht in u tot aanzijn brengen, "want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen", dat is, het indachtig maken (Joh. 16:13,14). Gods woord moet gehoord, begrepen, verwerkt en gerealiseerd worden. Men moet de weg niet alleen kennen, maar deze ook begaan. Men moet in vreze of in diepe eerbied voor de wil van God leven en ontzag hebben voor zijn geboden. Daarom zal de gelovige bang zijn om de zonde te doen en steeds waakzaam zijn, want de boze ligt op de loer.

Zo wordt vervuld: "Blijft uw behoudenis bewerken met vreze en beven, want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken (door zijn Geest die in u woont) in u uitwerkt (Filip. 2:12,13).

Tegenwoordig menen velen dat met vruchtdragen evangelisatiearbeid of zending bedoeld wordt, waardoor dan grote organisaties en kapitale gebouwen vereist zijn. Deze uitdrukking zou dan een synoniem worden van het bedrijven van allerlei activiteiten in de dienst van de Heer. Naarmate men uitgebreider werk verricht, meer doet aan ontwikkelingshulp, aan charitatieve doeleinden, aan het stichten van scholen of aan medische zending, zou men meer vrucht dragen.

Het ligt evenwel niet in de bedoeling van de landman, in de oogsttijd een kolossaal veld met kleine plantjes te hebben, maar wel om rijp graan binnen te halen. Dit neemt niet weg dat ieder waar kind van God, volwassen of onvolwassen, te allen tijde graag een getuige van de Heer wil zijn en erop uit is om zielen te winnen. In het natuurlijke leven zal hij ook niet achteraan komen bij het helpen van zijn naaste en bij het bewijzen van barmhartigheid; daarover wordt in deze gelijkenis niet gesproken, maar dit is vanzelfsprekend.Het gaat hier over een geestelijk rijpingsproces en "wanneer de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel inslaan, omdat de oogsttijd aangebroken is" (Marc 4:29).

Wanneer iemand geopende oren en ziende ogen heeft, ontvangt hij het evangelie als een zaad dat de wortels diep in zijn levenakker inslaat. Dit is de voorwaarde om altijd vocht te kunnen opnemen en niet te verdorren. Op deze wijze komt het koren tot rijpheid. In Lucas 8:15 staat: "En vrucht dragen in volharding". De mens volhardt als het zaad diep geworteld is en dus contact heeft met de heilige Geest, het water des levens. Laten wij toch niet het doel van het evangelie van het Koninkrijk uit het oog verliezen. Paulus definieerde dit zo: "Opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust" (2 Tim. 3:16).

Het gaat om een gemeente, "stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zo dat zij heilig is en onbesmet" (Ef. 5:27). Wij hebben immers de belofte dat het woord van God niet ledig tot Hem zal wederkeren, maar dat het zal doen wat Hem behaagt en volbrengen alles, waartoe Hij het uitgezonden heeft (Jes. 55:11).

De rijpe vrucht komt overeen met de gezaaide korrel, het woord Gods, dat is Jezus Christus. Wij zullen zijn beeld gelijkvormig zijn, dit wil zeggen denken en handelen zoals Hij, en de werken doen, die Hij gedaan heef ja, zelfs grotere (Joh. 14:12).

De volgorde: honderd-, zestig-, dertigvoud, ziet niet op een geestelijke achteruitgang, zoals soms geleerd wordt. Men gaat dan van de gedachte uit, dat de gemeente van Jezus Christus steeds verder terug zal gaan in aantal en in kracht naarmate de komst van de Heer genaakt. In Marcus 4:20 staat de volgorde daarentegen in een opklimmende reeks: dertig-, zestig- en honderdvoud. Wij merken op dat in alle drie gevallen sprake is van geheel rijp koren. De betekenis loopt parallel met de gelijkenis van de talenten in Matth. 25:14-30. Om de volmaaktheid te kunnen bereiken en om goede werken te kunnen te doen, heeft men de begaafdheden van de Heilige Geest nodig. Deze talenten worden evenwel toebedeeld "een ieder naar zijn bekwaamheid" of naar zij vermogen (zie "De tweede bergrede").

De gelijkenis sluit met een ernstig beroep op onze aandacht: "Wie ore heeft, die hore!" Velen zullen immers het woord horen en het niet begrijpen (vers 13). Maar de mens met het geestelijke oor wordt door dit woord wedergeboren of vernieuwd in zijn denken (1 Petr 1:23). Door het geloof aan dit woord ontstaat dan de geestelijke mens die "van boven is", dus die iedere situatie beziet vanuit zijn positie in de hemelse gewesten. Deze jaagt naar de mannelijke rijpheid en houdt zich daarbij vast aan het woord der waarheid. (Ef. 4:13-15).

De schone, rijpe gave korrel is de openbaring van de vrucht van de Heilige Geest die in de christen is. Hij is het voortbrengsel van de volmaakte liefde Gods, die zich richt op: het herstel, de verlossing, de genezing, de onberispelijkheid en de groei van het lichaam van Christus.

Wanneer de Heer deze gelijkenis beëindigt met op het rijke, vruchtdragende leven te wijzen als resultaat van het woord Gods bewijst dit dat het gave rijpe graan niet alleen het verlangen van de hemelse Landman is, maar ook zijn doel dat Hij gerealiseerd wil zien. Velen menen, zoals zondag 44 van de Heidelbergse Catechismus het uitdrukt, dat "de allerheiligsten zolang zij in dit leven zijn, maar een klein beginsel der gehoorzaamheid" kunnen verwerkelijken en dat zij zondaars blijven tot de dood toe.

Wanneer de christen evenwel innerlijk met de zonde verbonden blijft, betekent dit dat hij een dubbelhartig mens is, en zo iemand "moet niet menen, dat hij iets van de Here zal ontvangen, innerlijk verdeeld als hij is" (Jac 1.7).

Hij moet ook niet denken dat hij tot een volkomen en rijpe vrucht zal uitgroeien. Zijn hart is geen goede aarde en deze is nodig om goede vrucht voort te brengen.

Deze eerste gelijkenis eindigt met te wijzen op christenen die na hun rechtvaardiging door het geloof, het heil ervaren hebben en daarom een goede bodem vormen "van het evangelie der heerlijkheid van Christus" (2 Cor. 4:4), dat zonen Gods voortbrengt en garant staat voor een algehele overwinning op het rijk der duisternis en dat wel aan deze zijde van het graf, want hun werken bepalen voor eeuwig hun geestelijke statuur in het Koninkrijk van God.

 
vorige pagina terug volgende pagina