Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Het Koninkrijk der Hemelen
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

1- Geheimenissen


 

De leer van Jezus 


Er zijn bij vele christenen twee opvallend foutieve gedachten te constateren aangaande het doel van het optreden van Jezus. Ten eerste meent men dat de wonderen die Hij deed, nodig waren om Zich als de Christus aan zijn tijdgenoten te kunnen presenteren en ten tweede dat Hij alleen op aarde gekomen is om onze zondeschuld weg te nemen. Men beschouwt de wonderen en tekenen van onze Heer dus als iets bijkomstigs, als iets dat nu niet meer van belang zou zijn. De betekenis van zijn komst wordt dus beperkt tot de verzoening van de zonde. Voor de meeste christenen is het leven van Jezus zo ver van hen verwijderd dat het als exempel voor hen inderdaad geen betekenis meer heeft. Toch schrijft Petrus dat Jezus ons een voorbeeld nagelaten heeft, opdat wij in zijn voetsporen zouden treden, en Paulus vermaant: "Wordt mijne navolgers, gelijk ook ik Christus navolg" (1 Petr. 2:21 en 1 Cor. 11:1). Zijn optreden, zijn spreken, zijn handelen en wandelen hier op aarde zijn voor ons van het allergrootste belang als aanwijzing om het juiste spoor te houden.

Jezus kwam niet alleen om onze schuld te verzoenen, maar ook om de ganse schepping te herstellen. Daarom gaf Hij ons de Heilige Geest, opdat wij als verlosten naar zijn beeld zouden kunnen leven.

Wij moeten leren zien, dat de wonderen en tekenen die onze Heer deed, in direct verband stonden met zijn taak en met zijn leer. Deze zijn daarom ook nu nog van belang. Zijn prediking richtte zich erop de mens te brengen binnen de grenzen van het Koninkrijk Gods, dat resulteert in vrede, gerechtigheid en blijdschap.

Zijn evangelie beoogt in de eerste plaats het gehele herstel van de mens. Daarom waren genezingen en bevrijdingen onafscheidelijk met zijn woorden verbonden: zij waren de realisatie van zijn leer. Zijn woorden en werken scheppen ook nu nog de mogelijkheid voor de mens om God te dienen met zijn ganse hart, met geheel zijn ziel en met al zijn kracht. Maar dan moet de gelovige niet meer afgeremd of innerlijk verdeeld zijn en een gedeelte van zijn levenskracht willens of onwillens ten dienste stellen van de boze. De ziekte rooft de levenskracht, zodat de christen geen volwaardige arbeider van God kan zijn; de zonde steelt zijn gerechtigheid, zijn geluk en zijn gemeenschap met God; de leugen brengt zijn geest op dwaalwegen, zodat hij niet naar het gestelde doel gevoerd wordt, maar in verwarring en onvrede terechtkomt. Het is dus noodzakelijk dat na de prediking van de leer van Jezus dezelfde manifestaties zich voordoen: duivelen zullen uitgeworpen worden, zieken genezen en gebondenen bevrijd. Door de leer van het Koninkrijk der hemelen ontvangt de mens inzicht tot herstel, zodat hij zich in dienst kan stellen van Jezus Christus en als mede-arbeider ook diens werken kan verrichten.

 

De tekenen zullen volgen 


In Mattheüs 12:15 wordt verhaald dat allen die Jezus volgden door Hem genezen werden en dat Hij ten strengste verbood Hem bekend te maken. Hij wilde dus niet dat men reclame met Hem maakte als genezer. Waarom niet? Omdat zijn optreden principieel verschilde met dat van de geestelijke leiders in zijn tijd. Deze dekten hun leer door hun imponerende verschijning. Ieder moest opmerken dat zij mannen Gods waren. Hun houding, hun kleding, hun manier van gaan, hun ernst en hun eerbiedwaardig voorkomen moesten de gedachte opwekken, dat zij vrome lieden waren, die gemeenschap hadden met God. Jezus trok evenwel geen aandacht en Hijzelf zocht geen statie. Alleen zijn boodschap achtte Hij groot. Voor Hem golden de woorden: "Wie gelooft mijn prediking?" Wie van allen die Hem hoorden, aanvaardde zijn leer over het Koninkrijk der hemelen? Wie volgde Hem in zijn denkwereld? Zijn verschijning als leraar was zonder gestalte en zonder luister.

Om zijn eerbiedwaardig uiterlijk zou men Hem niet begeerd hebben, maar zijn leer ging gepaard met een enorm gezag in de onzienlijke wereld. Tot zijn volgelingen zegt Hij ook nu: "Ik heb u macht gegeven!" (Luc. 10:19).

Wanneer men Hem in de zichtbare wereld als mens omhoog wilde stuwen en hem koning maken, onttrok Hij Zich daarvan en ontweek de enthousiaste menigte. Hij duldde het niet dat men de aandacht op zijn persoon vestigde. Hij was nederig; Hij was gekomen om te dienen en niet om gediend te worden. Hij liet zijn stem niet horen op de pleinen en liet Zich daar niet aanprijzen. Hij liet zelfs geen enkele persoonsbeschrijving voor ons na, maar zijn volgelingen waren gegrepen door de grootheid van zijn innerlijke mens en zij bleven bij Hem, omdat Hij de woorden had van het eeuwige leven. Zij hadden zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid' (Joh. 1:14). Hij bracht geen leer van de aarde, maar van de hemel, een prediking over het Koninkrijk der hemelen. Hij gaf inzichten in het Koninkrijk des Vaders, maar ook in het koninkrijk van satan. Hij gebood zijn discipelen eraan te denken tijdens zijn leven niets over zijn wonderen te vertellen; die waren niet primair. Dit was alleen zijn prediking. Zijn wonderen volgden evenwel noodzakelijkerwijze op zijn evangelie. De scharen die tot geloof in Hem kwamen, zeiden daarom: 'Zal de Christus, wanneer Hij komt, soms meer tekenen doen dan deze gedaan heeft?' (Joh. 7:31)

Bij het begin van diens optreden trachtte de duivel Jezus te verleiden om Zich door een stunt bij het volk te introduceren. Er zou een opzienbarend wonder gebeuren, indien Hij Zich van de tinnen van de tempel stortte. Deze gedachtegang neemt men over, indien men gelooft dat de Heer zulke manifestaties nodig had om Zich als de Christus te openbaren. Op deze wijze zal zich evenwel de antichrist aandienen door allerlei krachten en tekenen. Jezus vermeed echter alles wat de aandacht trok. Hij was alleen een prediker van de nieuwe tijding, het evangelie van de onzienlijke wereld. Hij hield Zich ook niet bezig met openbare discussies, want 'Hij zou niet twisten of schreeuwen'. Hij ontsluierde door zijn leer het wezen der dingen en toonde de achtergronden van goed en van kwaad. Hij brak de onzienlijke wereld voor de mens open en bracht 'het oordeel uit tot overwinning', dit wil zeggen dat Hij een scheiding tussen goed en kwaad in de innerlijke mens teweegbracht, want Hij verdreef de boze geesten. Op deze wijze genas Hij ook de zieken, want Hij bande de ziektemachten uit die het organisme van de mens onder druk zetten en beschadigden. Hij doofde de walmende vlaspit niet uit, maar blies het sprankje leven dat de mens nog gebleven was, weer aan. Hij verbrijzelde het 'verbroken riet' niet, maar richtte het op, want God heeft immers geen welbehagen in hetgeen verbroken is, maar herstelt juist alles.

Toch ging de boodschap van onze Heer vergezeld van wonderen. Deze gingen evenwel niet vooraf, maar volgden op zijn prediking. Zij toonden aan dat zijn leer aangaande het herstel van de mens ook werkte. Jezus leerde de mens niet alleen zijn vijand in de onzienlijke wereld kennen, maar Hij openbaarde ook de kracht van de Heilige Geest die in zijn Koninkrijk werkzaam is en die tot overwinning voert. Het volk dat Hem hoorde en bezig zag, begreep deze volgorde wel, want toen het de wonderen aanschouwde, vroeg het: 'Wat is dit? Een nieuwe leer met gezag!' (Marc. 1:27).

Eerst bezat Jezus alleen deze onzichtbare, inwonende Geest, maar thans zijn er duizenden met deze Heilige Geest gedoopt. Ook nu geloven weer velen in de leer die Jezus bracht, die van het Koninkrijk der hemelen. Ook nu wordt bewaarheid dat de tekenen die Hem volgden, zijn volgelingen vergezellen (Marc. 16:17). De Heer stelt geen speciale duiveluitdrijvers aan, zoals Hij dit wel doet met apostelen, profeten, herders, leraars en evangelisten. Waar zijn evangelie recht gepredikt en aanvaard wordt, zal het resultaat bij ieder zijn, dat de machten der duisternis wegvlieden, aangezien de kracht van Gods Geest in allen aanwezig is en omdat de gelovigen hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad. Ieder christen zal daarbij moeten meewerken aan het herstel van hen, wier leven de Heer aan hem toevertrouwt. Zelf bezit hij weliswaar geen paranormale kracht, maar in hem woont de Heilige Geest. Daarom kon bijvoorbeeld Petrus zeggen: 'En op het geloof in zijn naam heeft zijn naam deze, die gij ziet en kent, sterk gemaakt, en het geloof door Hem heeft hem dit volkomen herstel gegeven' (Hand. 3:16).

Laat ons oog, wanneer wij prediken, daarom alleen gericht zijn op Jezus, op zijn naam en op zijn Geest in ons, die het uit het zijne neemt. Indien onze inzichten aangaande de geestelijke wereld toenemen, zal er ook een groei zijn van tekenen die het herstel van de mens beogen.

 

Geheimenissen van het Koninkrijk 


Het was een zeer moeilijke opgave voor onze Meester om de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te openbaren en om de gedachten van God aangaande de mens, bekend te maken. Jezus toonde ons de onzienlijke wereld en hoe het daar toegaat, wie daar onze vrienden zijn en wie onze tegenstanders. Hij sprak dat God niet wil dat er een mens verloren gaat, dus door de boze geesten overweldigd wordt, en ook dat wij volmaakt zouden zijn gelijk de Vader in de hemel volmaakt is. Hij leerde ons bidden, dat is bezig zijn in de hemelse gewesten, en daar te wandelen, te strijden en te overwinnen. Hij vertelde over de wedergeboorte of de vernieuwing van het denken, door het eeuwige woord van God. Hij toonde ons dat godsdienstige leiders ondanks hun orthodoxie de duivel tot vader kunnen hebben, maar Hij liet ook de weg zien, waarlangs degenen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, kinderen van de hemelse Vader kunnen worden. Hij leerde hoe zieken en gebondenen verlost kunnen worden van de machten der duisternis en hoe zij die in de leugen verstrikt zijn, door de waarheid vrijgemaakt kunnen worden.

Jezus heeft voor de eerste maal in de geschiedenis de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen ontsluierd. Hij deed dit door het vertellen van gelijkenissen. Dit was zijn opdracht. Hij bracht een nieuwe leer, "opdat vervuld zou worden het woord, gesproken door de profeet, toen hij zeide: ik zal mijn mond open doen met gelijkenissen, Ik zal verkondigen wat sinds de grondlegging der wereld verborgen gebleven is" (vers 35). In het oude verbond wist men niet dat God nog een hoger doel met de mens had dan alleen zijn ontwikkeling op het aardse niveau. Toen zong men: 'De hemel is de hemel van de Here, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven' (Ps. 115:16). God had een welbehagen in allen die op aarde rechtvaardig en onberispelijk leefden en in hen die zijn geboden en eisen nakwamen. Maar Jezus Christus bracht de volle waarheid, het volle evangelie, waarin geleerd werd dat de mens ook voor een wandel in de geestelijke wereld bestemd was. Hij stelde ook de mens schuldig die wel uiterlijk rechtvaardig was, maar onrechtvaardig dacht (Matth. 5:22,28). Hij openbaarde het geheim van de zonen Gods, want Hij sprak: 'Opdat gij zonen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is' (Matth. 5:45). Hij beloofde dat de Heilige Geest in zijn volk zou zijn. God zou woning in de mens maken en Zich verbinden met diens geest, omdat deze bij Hem paste. Voortaan zou zulk een mens ook zijn waar God is en zijn plaats innemen in het Koninkrijk Gods, de lichtzijde van het Koninkrijk der hemelen.

In Johannes 3:12-14 zei de Heer: 'Indien ik ulieden van het aardse gesproken heb, zonder dat gij gelooft, hoe zult gij geloven, wanneer Ik u van het hemelse spreek? En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen. En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder, die gelooft, in Hem eeuwig leven heeft'. Jezus sprak hier van zijn lijden en sterven, zaken van de zienlijke wereld. Zijn discipelen begrepen die woorden niet en geloofden er niet in. Toen zij realiteit werden, gaven zijn volgelingen alle hoop op. Zij geloofden wel in God, maar niet in alles wat hun Meester sprak (Joh. 14:1). Wat begrepen zij van de uitdrukking, dat Jezus, en Hij alleen, opgevaren was naar de onzienlijke wereld? De Heer sprak hier over een gebeurtenis die plaatsgegrepen had, toen Hij gedoopt werd in de Heilige Geest. Voor die tijd had Hij als kind en jongeman rechtvaardig op deze aarde geleefd, maar toen werd Hij overgezet in het Koninkrijk van God. Voortaan had Hij daar zijn burgerschap, zijn wandel en zijn strijd. Wanneer ook wij gedoopt zijn met deze Geest, mogen wij eveneens dezelfde plaats innemen, waar Hij is. Dan worden ook wij burgers van een onzienlijk rijk in de hemel. Dan worden wij ook geestelijke mensen.

Wij merken op, hoe voor vele christenen deze onzienlijke wereld nog ongrijpbaar is. Zij missen het geloof om in dit geestelijke klimaat te leven en hun plaats in te nemen en hun roeping te vervullen. Ook van hen kan gezegd worden, ondanks alle inspanningen die zij zich getroosten, dat 'een ongeestelijk mens niet aanvaardt hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is' (1 Cor. 2:14).

 
vorige pagina terug volgende pagina