Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Het Koninkrijk der Hemelen
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

9- Het sleepnet


 

"Evenzo is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een sleepnet, neergelaten in de zee, dat allerlei bijeenbrengt. Wanneer het vol is, haalt men het op de oever, en zet zich neer en verzamelt het goede in vaten, doch het ondeugdelijke werpt men weg. Zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars" (Matth. 13 vers 47-50).

 

De gelijkenis 


Bij de zevende gelijkenis aangaande het Koninkrijk der hemelen sluit Jezus wel heel nauw aan bij de kennis van zijn discipelen. Enigen van zijn jongeren waren immers vissers geweest en werden hierdoor aan hun oude leven herinnerd. Petrus, Andréas, Jacobus en Johannes werden tijdens het uitoefenen van hun beroep bij de zee van Galiléa door de Meester geroepen om Hem te volgen en vissers van mensen te worden. Zij zouden daarmee moeten doorgaan, en later zou blijken of zij goede of kwade vissen gevangen hadden.

Vis is altijd een goedkoop volksvoedsel geweest, tenminste waar gelegenheid is ze te vangen. In Palestina viste men in de Jordaan en ook de zee van Tiberias was een goed viswater. Dit meer is iets groter dan vroeger de Haarlemmermeer, zeer diep en zelfs in droge tijden, wanneer de Jordaan maar traag vloeit, kunnen de vissen laag zwemmend een veilige toevlucht vinden. Ongetwijfeld kende men vroeger ook het inzouten van de vis. Zelfs heette te Jeruzalem een der poorten de Vispoort, waarschijnlijk omdat in haar nabijheid een vismarkt gehouden werd. Uit Nehemia 13:16 blijkt dat ook Syrische kooplieden hun vis te Jeruzalem aan de markt brachten.

De twee manieren waarop de vis gevangen werd en die men reeds op oude afbeeldingen in Egypte kan zien, zijn die door middel van de angel en van het net. Zo zal men zich bij het woord "angel" herinneren, hoe Jezus Petrus gelastte naar zee te gaan om daar het aas uit te werpen en een vis op te halen die de tempelbelasting voor Hem en zijn discipel zou meebrengen.

Om de vorm der netten aan te duiden, komen er in het Nieuwe Testament drie Griekse woorden voor, waarvan het eerste een algemene naam is, het tweede een werpnet en het derde een treknet betekent. Wanneer Jezus langs de zee wandelt, ziet Hij Petrus en Andréas "een (werp)net in de zee werpen". Wanneer Hij hen tot vissers der mensen verkiest, verlaten zij terstond hun net (algemeen woord voor vistuig) en volgen Hem (Matth. 4:18-22).

In deze gelijkenis is evenwel sprake van de "sagènè", waaruit ons woord voor een groot visnet, namelijk "zegen" is ontstaan. Hiermee kan men een grote ruimte afvissen. Zodra dit net uitgezet is, zinkt de onderste rand door stenen of kogels verzwaard naar de bodem, terwijl het boveneinde door kurken boven of even onder de oppervlakte drijft. Zo uitgespannen wordt het in smalle wateren door vissers voortgetrokken, en op de zee van Tiberias door twee vissersschepen.

Op dit meer wordt dikwijls 's nachts gevist, omdat het water diep is, het net de bodem niet bereikt en de vissen dichter bij de oppervlakte zwemmen. Het breed uitgespannen net jaagt alles voor zich uit en terwijl de beide kanten voortgetrokken worden, krijgt het net meer de vorm van een zak, waarin de vis zich verzamelt.

Met dit net vangt men over een grote oppervlakte "allerlei" vissen, goede en kwade. Het wordt niet in het schip getrokken, maar langs de glooiende zeebodem op het land gesleept. Dit kunnen de vissers zelf doen, zoals wij bijvoorbeeld lezen bij de verschijning van Jezus aan de zee van Tiberias, maar ook met hulp van makkers op de oever of in andere scheepjes. Jezus geeft dit in de gelijkenis niet aan, maar gebruikt een algemeen woord dat in onze vertaling door "men" weergegeven wordt.

Men trekt het net op de oever en gaat dan rustig op het strand zitten, omdat er toch niets meer van de vangst verloren kan gaan. Het goede leest men bijeen in vaten, tonnen of manden, maar het kwade werpt men weg.

Het woord dat voor "kwade" of "ondeugdelijke" gebruikt wordt, betekent eigenlijk het "vuile" of "onreine". Men behoeft daarbij niet te denken aan dode of bedorven vis, maar aan vis die niet gegeten mocht worden.

Wij kunnen ons voorstellen hoe Joodse vissers van Galiléa bij het uitzoeken van hun rijke vangst met zekere walging alles wegwierpen wat schubben en vinnen miste en dus naar de Levitische wet onrein was. Zulk een afkeer, van geslacht op geslacht overgeplant, schijnt ons vreemd, ofschoon wij bij het vlees van honden en katten hetzelfde gevoel zouden hebben, hoewel deze afschuw niet eens zijn grond heeft in een godsdienstige overtuiging.

Men wierp het kwade weg op het strand, waar de roof- vogels erop aasden, zoals in Ezechiël 32:3 en 4 staat in een gelijkenis over de farao van Egypte: "'Mijn vangnet spreid Ik over u uit door een menigte van volken" - zij halen u op in mijn net! Ter aarde werp Ik u neer, slinger u weg op het open veld. Al het gevogelte des hemels doe Ik op u neerstrijken, de dieren van heel de aarde zich aan u verzadigen".

 

Betekenis van het net 


Wanneer in de Nieuwe Vertaling de gelijkenis van de koopman die schone parels zocht en de gelijkenis van het sleepnet beide beginnen met het verbindingswoordje "evenzo" dan zien wij verband tussen deze twee gelijkenissen en die van de schat in de akker. Zij vormen een samenhangende trits, die het plan Gods met de mens van drie zijden belicht.

Bij de parabel van de schat in de akker gaat het over de "mens Jezus Christus" die zijn leven gaf om de zondeschuld der wereld weg te nemen. Bij die van de koopman die schone parels zocht' zien wij hetzelfde gebeuren, maar dan van de zijde van de boze gezien. Deze verkoopt al zijn parels om de grote en kostbare parel tot zijn eigendom te maken. Bij de gelijkenis van het sleepnet valt het accent op de mens die als een vis in het grote treknet van de evangelieverkondiging gevangen wordt.

Ook deze gelijkenis speelt zich af in de onzienlijke wereld van het Koninkrijk der hemelen. De zee stelt de geestelijke en godsdienstige wereld voor, waarin de mens zich bevindt en die onder beslag ligt van de machten der duisternis, speciaal van die van de dood (de afgrond). De zee behoort nog tot deze aarde; zij vormt het gebied van de onzichtbare wereld waarin de inwendige mens leeft en waarin ook vele demonische machten opereren. Deze zee krioelt van wezens, waarvan de wateren wemelen, ieder naar zijn aard (Gen. 1:21). In deze zee bevinden zich dus de vissen, die hier het beeld zijn van de inwendige mens.

Door het sleepnet komt er scheiding tussen de vissen in de grote zee. Wij merken op dat het visnet hier dus niet in een kwade zin gebruikt wordt, terwijl dit elders in de bijbel wel zo is. In het net worden dan de goddelozen verstrikt, zij worden gevangen in hun eigen kwaad of zij worden erin verward.

Op andere plaatsen is het net het beeld van de verleidster, of ook wel het beeld van de wegvoering naar Babel, of ook zoals wij reeds zagen het middel tot vernietiging van de macht van de koning van Egypte. Wij wijzen hierop, omdat wij hier dus evenals bij de gelijkenis van het zuurdeeg, van een neutrale betekenis van het beeld uitgaan, terwijl toch het zuurdeeg ook meestal een ongunstige betekenis heeft.

Door het sleepnet komt er scheiding tussen de vissen in de zee. Een aantal zwemt het net binnen en wordt daar verenigd. Het net wordt niet uitgeworpen' maar is reeds neergelaten in de zee. Dit net ziet dus op het geloof in de schuldvergeving door het bloed van Jezus Christus. Dit geloof brengt de mensen bij elkaar en het scheidt ze van andere mensen. Men komt in het net door het aanvaarden van de vergeving van zonden.

Natuurlijk zijn er vissers nodig die met het net manoeuvreren. Jezus sprak tot zijn discipelen dat Hij ze tot "mensenvissers" zou maken, een woord dat weer een gelijkenis op zichzelf is en in verband staat met deze parabel. Door de prediking van de vergeving der zonde wordt de mens ertoe gebracht zich door het geloof een rechtvaardige en een kind van God te noemen.

Op de "vissers van mensen", een zaak van de zienlijke wereld, valt hier evenwel geen accent; zij worden in deze gelijkenis zelfs niet genoemd. Wij merkten op dat deze gelijkenis de geestelijke realiteit tekent gezien vanuit het menselijk leven. Ook de heilige engelen zijn in dit verhaal werkzaam in de onzichtbare wereld.

Hier wordt beschreven de situatie onder de christenen die allen de vergeving der zonde accepteren, maar onder wie toch weer een onzichtbare scheiding tot stand komt. Er zijn allerlei soorten onder hen, reine en onreine. De Joden beweren dat reine en onreine vissen elkaars nabijheid schuwen.

De geschubde soorten, de reine, zwemmen meer boven en de ongeschubde en vinloze zoeken liever de bodem en de modder. Opnieuw een merkwaardig beeld van de scheiding die er is tussen vleselijke en geestelijke christenen, tussen hen die aards gericht blijven en hen die hun wandel in de hemelse gewesten hebben en leven in het Koninkrijk Gods.

Op de veelvoorkomende vraag hoe het met de kindertjes gelegen is, moet het antwoord zijn: dezen zijn ondermaats. Zij kunnen nog niet door het net ingesloten worden; de mazen ervan zijn te groot, dat wil zeggen: deze gelijkenis geldt hun niet. Jezus zegt evenwel van alle kinderen, die door de ouders geheiligd zijn en die door hen tot Hem gebracht worden: "Voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen" (Matth. 19:14).

 

De scheiding 


Ook van hen die zich in het visnet bevinden, die zich naar Christus noemen, geldt, dat niet allen Israël zijn, die Israël heten. Ook hiervan wordt slechts een overblijfsel behouden, dit wil zeggen bereikt de mannelijke rijpheid, het doel van God met de mens. Het valt immers niet te loochenen dat vele christenen als een onrijpe vrucht bij hun dood weggenomen worden, indien zij al tot vruchtdragen toegekomen zijn. De oorzaak is vaak te zoeken in het feit dat zij wel het evangelie hoorden van de vergeving der zonden, maar niet van bevrijding, verlossing en genezing.

Wij zeggen niet dat deze mensen allen verloren zijn, maar God kon er zijn doel niet mee bereiken. Zij geloofden immers dat zij tot hun dood toe zondaars bleven en dus tot het einde verbonden waren met het rijk der duisternis. Het is ook mogelijk dat christenen afvallen.

In Hebreeën 6:4-6 wordt gesproken over degenen die eens verlicht waren, die de hemelse gaven genoten hadden, die deel gekregen hadden aan de Heilige Geest alsook aan het goede woord van God, die zelfs de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hadden en toch afgevallen waren. Dezen zijn als een plant waarvan enkele groene blaadjes boven de grond komen, maar die zich dan niet verder ontwikkelt. Wanneer zo"n plantje lang zo blijft staan, gaat het dood. Er is geen leven meer in te krijgen en er komt zeker geen vrucht aan.

Er zijn mensen die tot bekering komen, die vergeving van zonden ontvangen hebben, die gedoopt werden met de Heilige Geest en bevrijd werden van de machten der duisternis, dus die deel hadden aan de hemelse gave, het goddelijke geschenk. In bevrijding of genezing maakten zij kennis met de krachten van de toekomende eeuw.

Wanneer deze mensen alles loslaten en afvallen van de levende God, zoals in Hebreeën 3:12 staat, zijn zij verwerpelijk. Zij zoeken dan vaak, evenals de onreine vissen, de modder op en kunnen en willen hun hart niet meer verheffen tot God, die hen altijd langs de weg der schuldvergiffenis nog tot zijn kinderen wil aannemen. In een latere gelijkenis sprak de Heer over de wijze en de dwaze maagden, die allen de bruidegom tegemoet gingen, maar van wie een deel geestelijk schipbreuk leed, doordat zij de goede strijd dés geloofs niet tot het einde toe streden.

Ook waarschuwt de Schrift voor de valse broeders, die dwalingen leren. Zij spreken onheilige en holle klanken en zij gaan voort met goddeloosheid te bedrijven (2 Tim. 2:16). Vele christenen zijn verwerpelijk omdat zij hun lichaam niet in toom houden en tot zonde komen. Zij leven niet in de gerechtigheid en in de waarheid en zijn dus ondeugdelijk voor het Koninkrijk Gods. Daarom beproeft God zijn volk of het Hem vasthoudt, wanneer het in verzoeking komt en in verdrukking. De scheiding of het oordeel begint immers bij het huis Gods (1 Petr. 4:17).

Velen leren dat er geen afval der heiligen is, maar Jezus spreekt zelf in deze gelijkenissen over gelovigen die ten val komen (vers 21) en in 2 Thessalonicenzen 2:3 wordt een tijdperk voorspeld, waarin velen zullen afvallen van het ware geloof en met het oog op deze gelijkenis dus ondeugdelijk en verwerpelijk zijn.

Er is een overeenkomst tussen de gelijkenis van het sleepnet en die van het onkruid tussen de tarwe. Een tijd lang zijn goeden en kwaden bij elkaar. Zij zijn in de zichtbare wereld niet te scheiden dan alleen, wanneer hun zonden openbaar worden.

Beide gelijkenissen wijzen erop dat de scheiding tussen bozen en goeden wel komt. Zij spreken beide over "de voleinding der wereld" of de "voleinding der eeuwen". Zo kwam er ook in het oude verbond een volheid des tijds. Aan het einde van vele eeuwen werd toen de mens geboren, die beantwoordde aan de gedachte van de Vader: laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis. Jezus was de ware geestelijke mens. Nu zien wij uit naar de openbaring van de zonen Gods, naar de gemeente in de eindtijd die ook ware, geestelijke mensen zal voortbrengen.

Nu is het volgens Efeziërs 1:10 de "voorbereiding van de volheid der tijden", waarmee met "tijden" bedoeld kan worden het juiste moment voor God om in te grijpen, want Deze beschikt immers over "tijden en gelegenheden". Dan wordt het net op de oever gehaald en worden "de zonen van de boze" en "de zonen van het Koninkrijk" openbaar.

 

De engelen 


"De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen". De laatste verzen zijn vrijwel gelijkluidend met hetgeen de Heer zegt over de taak der engelen bij het verbranden van het onkruid in de verzen 40 en 41. Wij bespraken daar reeds op welke wijze de engelen in de tijd van de oogst deze opdracht zullen volvoeren.

Ook in deze gelijkenis voltrekken de heilige engelen het oordeel over de christenheid, over allen die in het sleepnet gevangen zijn. Zij kennen de inwendige mens, die des harten, en zien duidelijk wie zij dienen mogen. Zij zijn immers uitgezonden ten dienste van hen die de zaligheid zullen beërven. Gaat een gelovige weer op paden wandelen van ongerechtigheid en leugen, en verbreekt hij op deze wijze de gemeenschap met God, dan zullen ook de heilige engelen hem los moeten laten en prijs moeten geven aan de machten der duisternis. Dezen zullen hem dan beroven van alles wat hij nog aan leven bezit.

Hier is evenals in Romeinen 1, sprake van een proces waaraan allen overgegeven worden die God en zijn wet der waarheid losgelaten hebben. Zij wijken steeds verder af en ontaarden, zodat niemand van hen meer goed doet. Zij ontvangen het welverdiende loon van hun afdwalingen in zichzelf, dat is de geestelijke dood (Rom. 1:27).

Zoals in de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe, in de eindstrijd de maaiers de opdracht kregen het goede koren te verzamelen in de schuur, beeld van de ware gemeente, zo verlenen de engelen nu hun dienst bij het verzamelen van de goede vissen in de vaten, waar zij bewaard en gereed gehouden worden voor het gebruik.

 
vorige pagina terug volgende pagina