Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Erfzonde
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

HOOFDSTUK 9

GEESTEN UIT DE VOORGESLACHTEN
 

Sebna en Eljakim 


Tussen de profetieën over Babel, Assyrië, Filistea, Damascus, Efraïm, Ethiopië, Egypte, Edom, Arabië, Tyrus en Sidon en ook die van je gerichten over de ganse aarde, staat in Jesaja 22:15-25 onverwacht de merkwaardige opdracht van de Heer aan de profeet aangaande Sebna en Eljakim. Sebna was na de koning de machtigste man in Judea. Hij was de majordomus van het Davidische huis, opzichter van de schatkamer en invloedrijk politicus.

Het was zelfs niet beneden de waardigheid van een troonopvolger om deze hoge positie te bekleden, zoals wij bijvoorbeeld ten tijde van Uzzia zien in 2 Kronieken 26:21. Alle hulp voor het volk ging over deze adviseur van koning Hizkia. De profeet ontving bevel om het oordeel over deze huismeester uit te spreken vanwege diens onbetrouwbaarheid. In plaats van voor het volk zorg te dragen had hij zichzelf verrijkt en omgeven met praal. Hij reed in een indrukwekkende statiewagen en ten tijde dat de profeet hem opzocht, was Sebna juist bezig zich een graf uit te houwen op de berg Sion.

Deze hofmaarschalk was evenwel zo'n schandvlek voor het huis van zijn heer, dat zijn vonnis vaststond. Hij zou als balling in een ver verwijderd land sterven. Op de plaats van Sebna komt dan Eljakim. Deze zal het gewaad en de waardigheid van zijn voorganger ontvangen. Voor het volk van Juda en van Jeruzalem zou hij tot een vader zijn. De grote sleutel van de schatkamer van David zou als teken van waardigheid op zijn schouder worden gelegd. God zou hem als een pin stevig in de muur slaan.

Zijn naam Eljakim, dat is 'die God bevestigt', zou een teken zijn, totdat de droeve wending in deze heilsbelofte komt. Heel zijn familie zou schuiling bij hem zoeken en al haar lasten en moeilijkheden op hem leggen. Men zou aan hem hangen 'het gehele gewicht van zijn familie, de spruiten en de (wilde) loten, alle klein vaatwerk, van de bekkens af tot alle kruiken toe'. Dit wordt dan zijn ondergang. Deze aanhang zou zoveel van hem eisen, dat ook hij zou vallen. De pin, die ineen vaste plaats geslagen was, zou losraken, afbreken en vallen, tezamen met het ganse gewicht, dat eraan hing.

Deze last zou smadelijk ondergaan. In verband met de belangrijke profetieën waartussen dit verhaal staat, ligt het voor de hand dat de Heilige Geest hier minder bezig is met de historische figuurvan Sebna dan met de duivel, die door hem werd getypeerd. Zo is ook de historische Eljakim niet het werkelijke onderwerp, maar Jezus Christus. Let nu op de drievoudige herhaling van het woordje 'hier': waarom ben je hier, wat doe je hier dat je hier een graf in de hoogte uithouwt en dan nog wel op de rots Sion?

Met 'hier' wordt het werk van de satan 'in de hoogte' aangeduid. De vader der leugen heeft in de hemelse gewesten het dodenrijk als een gevangenis voor zijn verslagenen geformeerd. Hij stelde de hades onder zijn vazal, de koning des doods. God die leven is en leven schenkt, zag hoe de mens die bezig was door een ontwikkelingsproces het rijk Gods binnen te gaan, nu door verleiding was gevallen en in de greep van de dood was gekomen. Het is daarom met heilige verontwaardiging dat de profeet dit 'hier' uitspreekt.

Het oordeel over de duivel staat evenwel vast. In Jesaja 14:15 werd reeds de ondergang van Lucifer beschreven. Hij die zich aan de Allerhoogste gelijk stellen wilde, wordt eenmaal neergeworpen in het dodenrijk en vastgehouden in zijn eigen bedenksel. De profeet schildert ons op welke wijze de machten der duisternis en tenslotte ook 'de oude slang' in de afgrond worden geworpen: 'De Here zal u stevig ineen wikkelen, u vast in elkaar rollen als een kluwen, u wegwerpen als een bal naar een zeer uitgestrekt land'.

De Septuagint luidt dan verder: 'Hij zal je praalwagen tot schande maken en het huis van je vorst zal tot een ruïne worden'. De praalwagen waaraan de overwonnenen vastgeklonken zijn, wordt ook zijn eigen 'lijkkoets', terwijl hij tenslotte met zijn vorst, de koning des doods, in de poel des vuurs zal worden geworpen.

 

Het gehele gewicht van zijn familie 


Het beeld van Eljakim komt tegen dat van Sebna duidelijk uit. Jezus is de gezondene des Vaders, 'die God bevestigt'. Aan Hem wordt de profetie over Eljakim vervuld, dat Hij de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten, en Hij sluit en niemand opent' (Openb. 3:7). Jezus is de beheerder der schatten van het Koninkrijk Gods en de uitdeler ervan geworden, namelijk van de Heilige Geest met al diens krachten en gaven.

Hij zit op de troon van zijn Vader, de troon van het huis Davids, want er staat: 'En Salomo zette zich op de troon des Heren als koning in de plaats van zijn vader David' (1 Kron.29:23). Jezus is een vader voor zijn volk, de goede Herder, want Hij trok het land doorweldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren' (Hand. 10: 3 8).

God stelde Hem aan en gaf Hem de naam boven alle naam in hemel en op aarde en bevestigde Hem in een vaste plaats. Alle bijbeluitleggers zijn het erwel over eens, dat Eljakim een type is van Jezus, die voor zijn familie, de mensheid, een 'erezetel' of eerste plaats verwierf in de hemelse gewesten. Maar zij krijgen moeilijkheden met de uitleg van vers 25, want dat Jezus losraken, afbreken en vallen zou, komt hun ongerijmd voor. De fout in hun verklaring begint reeds in vers 24, waar staat dat men aan Hem 'het gehele gewicht van zijn familie zou hangen, de spruiten en de loten, alle kleine vaatwerk, van de bekkens af tot alle kruiken toe'.

Men ziet in deze last de volgelingen van Jezus, zijn knechten, de groten en de kleinen, de belangrijken en de onbetekenenden. Deze last zou dan een gunstige betekenis hebben, terwijl de context op een ongunstige wijst. In deze zin moeten wij dit gewicht zien als de levenslast der mensheid. Wij denken aan de boze machten van verschillende schakeringen die het leven omlaag trekken. Zijn op Jezus, die als een pin in een hechte plaats geslagen was, niet alle machten der duisternis aangelopen?

De psalmist sprak: 'Vele stieren hebben mij omringd, buffels van Basan hebben mij omsingeld; zij sperren hun muil tegen mij open, een verscheurende, brullende leeuw.... Want honden hebben mij omringd'. Is op het kruis niet op deze wijze de zonde van het gehele menselijke geslacht op Hem gelegd? Hij heeft de gehele last gedragen en Hij werd weggerukt uit zijn vaste plaats, toen Hij stierf. Hij werd in een graf gelegd, beeld van het dodenrijk Jezus is in alle opzichten zijn broeders gelijk geworden. Hij was familie van de mens, een zoon van Adam.

De verzoekers die ons trachten te doen vallen, hebben ook Hem verzocht. De machten die ons bedreigen en kwellen, hebben ook Hem belaagd. Godsspraken uit Jesaja 53 werden vervuld: 'De Heer heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen' en 'om de overtreding van mijn volk is de plaag op Hem geweest'. Toen de pin op de grond lag, 'stelde men zijn graf bij de goddelozen'.

Paulus schreef in Romeinen 6:9, dat de dood over Hem heerschappij had gehad. Wat in het beeld van Eljakim niet tot uiting kon komen en wij wel weten, is, dat deze pin uit het dodenrijk opgehaald en opnieuw bevestigd werd in een hechte plaats in het Koninkrijk der hemelen. Jezus kon zeggen: 'Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk'. Niet de pin zou verloren gaan, maar 'de last die daaraan hing, zal te niet gaan, want de Here heeft het gesproken'.

Paulus schrijft zelfs in 2 Timotheüs 1:10 (St. Vert.), dat Christus Jezus 'de dood heeft tenietgedaan'. Door de overwinning van Jezus op de dood en diens rijk is Hij in staat om vele zonen tot heerlijkheid te leiden. Hij wil hen tot Eljakims maken, tot uitdelers van de menigerlei genade Gods. Daarom sprak Hij tot zijn volgelingen: 'Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen', dus die van het huis Davids. Hij gaf hun de opdracht de boze geesten te verdrijven en genezingen te verrichten.

Hij bekleedde hen met gerechtigheid, gaf hun zijn naam en zij ontvingen kracht in de geestelijke wereld. Ook zij waren in een vaste plaats bevestigd, en 'niemand zou hen uit zijn hand rukken'. Zij zouden de vruchten van de Heilige Geest voortbrengen. Een tijd lang hebben de eerste christenen dit ook gedaan, maar al spoedig deden de machten der duisternis hun intrede in de kerk. Nimmer heeft deze zich kunnen losmaken van de beïnvloeding der geesten uit liet heidendom, van de Romeinse en Griekse cultuur en van de wettische geesten van het judaïsme waaruit ze voortgekomen was.

De machten die in de voorgeslachten gewerkt hadden, deden vele christenen weer terugvallen naar de aarde. De laatste tijd zien wij evenwel door het uitstorten van de spade regen nieuwe Eljakims opstaan. Zij worden bepaald bij het evangelie van het Koninkrijk der hemelen en bij de rijkdommen die in de hemelse schatkamer liggen. Zijstrekken zich uit om de sleutels van dit Koninkrijk in ontvangst te nemen en uit deze volheid de ene genade na de andere te nemen. Aangegord met kracht van omhoog en zich uitstrekkende naar de geestelijke begaafdheden worden zij opnieuw uitdelers van de menigerlei genade Gods.

Steeds zullen zij evenwel waakzaam moeten zijn voor hetgevaar, dat de pin niet losraakt, doordat de geesten uit het voorgeslacht met hun gewicht eraan gaan hangen.

 

Enkele voorbeelden 


Ook in Gods Woord vinden wij voorbeelden van machten, die in het leven van mannen Gods overwonnen leken, maar die later opnieuw zich met kracht manifesteerden en hen geheel of gedeeltelijk ten val brachten. Mozes had van nature waarschijnlijk een driftig karakter. Daar hij erover klaagde dat hij niet rap genoeg met de tong was, zal dit wel tot gevolg hebben gehad, dat hij door driftgeesten opgejaagd, zijn handen gebruikte. Toen een Egyptenaar een van zijn broeders sloeg, ging Mozes onmiddellijk op de vuist en werd hij een doodslager.

God riep hem evenwel tot een machtig werk. Hij moest Israël verlossen uit de hand van de Farao en naar Kanaän leiden. Hij stelde zich met hart en ziel in dienstvan God en werd' een zeer zachtmoedig man, meer dan enig mens op de aardbodem'. Wat heeft hij moeten verdragen en veel genade moeten hebben om in deze rust te blijven. Maar juist toen Mozes eraan dacht om aan het hoofd van een geestelijk vernieuwd volk Kanaän binnen te trekken, sloeg de macht toe. Bij Meriba ziet hij nog steeds dat onbeschaamde en muitzieke volk voor zich, waarin nog altijd de weerspannige geesten van de vaderen werkzaam waren.

Op dat kritieke ogenblik kan Mozes de woorden Gods niet spreken, maar zijn staf beukt in drift de steenrots en gramstorig roept hij het uit: 'Hoort rebellen, zullen wij water voor ulieden uit de steenrots voortbrengen?' Het volk haalde het er bij Mozes uit, omdat het er nog inzat! Mozes werd overweldigd door een macht, die ogenschijnlijk was overwonnen. Het droevige gevolg was, dat hij zijn doel miste en Kanaän niet binnenging. Hoe dikwijls spreken wij mensen, die moeten belijden dat zo'n drift of geïrriteerdheid hen telkens op de meest onverwachte en vaak kritieke ogenblikken overvalt.

Zij dienen oprecht de Heer en menen de overwinning behaald te hebben, maar plotseling overkomt hun dat weer. Gideon groeide op in een centrum van occultisme. Hij brak met de afgoderij van zijn vader en hieuw de gewijde paal om. Men gaf hem de naam Jerubbaäl, omdat hij met Baäl twistte. Deze richter staat in de rij van geloofshelden. Met driehonderd man versloeg hij de Mideanieten, die als sprinkhanen het land bedekten. Hij diende de Heer totdat de macht toesloeg met wie hij meende radicaal gebroken te hebben: 'Gideon maakte een efod en plaatste die in zijn stad Ofra.

Daar bedreef geheel Israël er overspelig afgoderij mee; hij werd voor Gideon en zijn huis tot een valstrik' (Richt. 8:27). De duivel liet Gideon een tijd met rust. De richter werd door de stroom van de opwekking meegevoerd en deze behoedde hem voor het kwaad. Maar het is de boze er alles aan gelegen om de Eljakims te doen vallen. Al de occulte geesten die in zijn voorgeslacht gewerkt hadden, concentreerden zich nu op deze geloofsheld. Wie had ooit gedacht dat Jerubbaäl door afgoderij ten val zou komen?

Slechts inzicht in de onzienlijke wereld toont ons de ware oorzaken. Het ligt duidelijk in de bedoeling van de hemelse Vader dat zijn kinderen geestelijke mensen zullen worden. Hij is immers geest en zij kunnen slechts tot Hem naderen in geest en in waarheid. Daarom moeten zij overgeplaatst worden naar zijn terrein in de hemelse gewesten, waar zij als een vaste pin worden ingeslagen. Zij naderen dan tot God en zij zijn waar Hij is. Dit 'omhoog' stijgen wordt door de boze geesten tegengestaan. Dezen gaan met hun gehele 'zwaarte' aan de mens hangen om hem 'beneden' te houden.

David was een man naar Gods hart, een profeet en een geroepene des Heren. In zijn geslacht was evenwel veel onreinheid. Wij zagen dit reeds bij de bespreking van Psalm 51:7. Ook denken wij daarbij aan zijn voorgeslacht. Wie had ooit Rachab de hoer bevrijd? Zij was immers de moeder van Boaz, de grootvader van Isaï. Wij weten op welke wijze deze zijn jongste zoon had verwekt. Op het hoogtepunt van zijn koningschap greep deze onreine geest David. Wie had kunnen denken dat de zanger van zoveel lofliederen, die steeds tegenover de vijanden des Heren zich erop beroemde, dat zijn schuilplaats bij de Allerhoogste was, zo diep kon vallen?

Ook bracht deze onreine geest nog enkele andere boze machten mee, zoals die van leugen, wreedheid en moord. Wij zagen ook hoe deze onreine geest toesloeg bij Davids kinderen: Ammon, Absalom en Salomo. Hier was geen sprake van een erfelijke zonde, maarvan een familiemacht die een claim meende te hebben op het geslacht van David. Zacharias was een rechtvaardig man en hij leefde naar al de geboden van God onberispelijk. Hij had evenwel een geestvan twijfel en ongeloof.

Toen de aartsengel Gabriël hem de belofte des Heren meedeelde, was zijn eerste reactie: 'Waaraan zal ik dit weten?' Zijn zoon Johannes stond vanaf zijn geboorte onder de beïnvloeding van de Geest der heiligmaking. Deze getuigde van Jezus: 'Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt'. Dan komt de crisis in het levenvan deze grote godsman. Wanneer hij in de gevangenis zit, komen de twijfels bij hem op. Hij stelt Jezus de vraag: 'Zijt Gij het, die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten?'

Alles wat hijzelf geprofeteerd had, werd als het ware weggeslagen door deze macht, die zijn gedachteleven infiltreerde. Was Johannes dan een riet door de wind bewogen? Het antwoord van de Heer luidde, dat hij de grootste uit het oude verbond was. Maar, voegde de Meester hieraan toe: 'De kleinste in het Koninkrijk der hemelen is groter dan hij' (Matth. 11:1-11). Johannes kon nog geen inzicht hebben in de hemelse gewesten. Hij was er niet in overgeplaatst, maar voor de gemeente van het nieuwe verbond geldt, dat zij de boze macht binden, uitdrijven of weerstaan zal in de naam van Jezus.

Johannes had de boze geest uit zijn voorgeslacht niet onderkend en daarom kon deze hem grijpen en aan hem gaan hangen. Paulus werd vóór zijn bekering door 'vrome' geesten opgejut. Er staat: 'En Saulus, nog dreiging en moord blazende tegen de discipelen des Heren' (Hand. 9:1). Het woord 'blazen' duidt de stemming aan van iemand, wiens ademhaling door een geweldige inspanning versneld wordt. De 'vrome' geesten deden deze Farizeeër snuiven en briesen van woede.

Maar op de vraag: wie zal mij verlossen van deze opjagende demonen? kon de apostel later schrijven: 'Ik dank God, door Jezus Christus' en 'worden wij gescholden, wij zegenen; worden wij vervolgd, wij verdragen; worden wij gelasterd, wij blijven vriendelijk!' Paulus werd een kampvechter, die niet door menselijke inspanning en met geweld streed, maar volgens de regels van de kamp die zijn Meester hem had gegeven. Hij vocht niet meer tegen vlees en bloed, ook niet tegen zichzelf, maar tegen de boze geesten in de hemelse gewesten, en hij overwon ze.

De waarheid van het nieuwe verbond, de kennis van het Koninkrijk der hemelen zal de mens waarlijk vrij maken, indien zij in de praktijk wordt toegepast. Onderken daarom de oude familiegeesten, die ook aan u trachten te gaan hangen. Zij willen u loswrikken uit de gemeenschap met uw Heer. Wedersta dan zo'n boze geest, vast in het geloof en hij zal van u vlieden.

 

Kinderen moeten worden geheiligd 


In de natuurlijke wereld is er een band met het voorgeslacht die wil' niet behoeven en ook niet kunnen verbreken. Wij ontvingen immers de levensgeest van onze ouders en geven hem ook weer door aan onze kinderen. Maar in de voorgeslachten hebben ook machten gewerkt. Dezen hebben onze voorouders misbruikt en in hun leven beschadigingen en verwoestingen aangericht. Deze demonen leggen een claim op het nageslacht teneinde hun wetteloos werk te kunnen continueren.

Zo spreken wij met de profeet Jesaja over hun aanwijsbare slachtoffers als 'over oude puinhopen, die verwoest hebben gelegen van geslacht op geslacht' (Jes. 61:4). Wanneer wijzelf verlosten des Heren zijn, is het nodig onze kinderen vanaf hun geboorte veilig te stellen tegen de boze geesten. Inzonderheid doen wij dit dan ten opzichte van de demonen die in de voorgeslachten werkzaam zijn geweest en die kenmerkende stempels op onze families hebben achtergelaten.

Op grond van het verlossende werk van Jezus Christus die de zondeschuld van het gehele menselijke geslacht weggenomen heeft, ontzeggen wij deze boze geesten leder recht om een claim op onze kinderen te leggen. Wij spreken niet van erfzonde, aan wier fatale inwerking niet is te ontkomen, maar wij staan in de geestelijke wereld voor onze kinderen op de bres in de naam van Jezus en door de kracht van de Heilige Geest. Wij beschermen hen, opdat zij zich binnen het klimaat van het Koninkrijk Gods kunnen ontwikkelen. De Heer heeft immers gezegd dat voor zulke kinderen die tot Hem worden gebracht, het Koninkrijk Gods is.

Dit betekent dat deze kleinen dus recht hebben op vrede of ongestoord leven, op gerechtigheid of het ontbreken van wetteloosheid in lichaam, ziel en geest, en op blijdschap (Rom. 14:17). Onze kinderen kennen bij hun geboorte geen verschil tussenhun rechter- en linkerhand, dit wil zeggen tussen goed en kwaad. De bijbel spreekt daarom over hen als 'het groene gras'(Openb. 8:7 en 9:4).

Zij zijn nog niet in staat de demonen te weerstaan en daarom is het de taak der ouders hun kinderen te heiligen, dit is hen af te zonderen van de boze geesten, zodat het groene gras niet verbrandt. Wie een kind in de modder laat spelen, moet zich niet verwonderen dat het vuil wordt. Wanneer een kind in een verdorven omgeving geboren wordt, ondergaat het onmiddellijk de invloed ervan. Zelfs een ongeboren kind wordt beïnvloed door de machten die op de moeder inwerken.

Daarom is het zaak zelf een overwinnend leven te leiden. Jezus werd als kind door zijn Vader volmaakt geheiligd (Joh. 10:36). Dit duurde tot het ogenblik dat Hij gedoopt werd met de Heilige Geest en in staat was zelf over de boze geesten te zegevieren. Dikwijls wordt tijdens een bediening gezegd: wij breken de band met het voorgeslacht, maar men zou beter kunnen zeggen: wij verbreken de band met de machten die in het voorgeslacht hebben gewerkt. Deze geesten belemmeren menigmaal de jonge, maar ook oudere mens zich te ontwikkelen als natuurlijk en geestelijk wezen.

Wanneer de ouders zelf niet vrijgemaakt zijn, kunnen zij hun kinderen in geen enkel opzicht heiligen. Wanneer zij zelf nog behept zijn met machten, ook die uit het voorgeslacht, zullen deze geesten in hun hele leven, dus ook bij de opvoeding van hun kinderen, hun invloed doen gelden. Het moeilijke ervan is, dat een mens die zelf niet vrij is van de machten uit zijn voorgeslacht, hetzij die van ziekte, zonde, verleugening of gebondenheden, dikwijls geen weet heeft van hun aanwezigheid.

Zo iemand denkt dat zijn 'zwakheden' bij het mens zijn horen. Hij zet daarmee de traditie uit het leven van zijn vaderen voort. Daarom is het voor leder noodzakelijk om Gods Woord te horen, te verstaan en toe te passen, want daardoor ontvangt men een beeldvan de mens met zijn ontwikkeling zoals de Schepper Zich die heeft voorgesteld. Zo'n persoon zal dan de waarheid verstaan en deze zal hem de mogelijkheden openen om vrij te komen.

Door deze visie kan hij de banden, die de machten uit het voorgeslacht hebben gelegd, onderscheiden en verbreken. Ook kan hij de boze geesten weren, wanneer die opnieuw hun claim willen laten gelden. De zonde, ziekte, verleugening en gebondenheid zijn geen erfgoed, maar een werk van de duivel!

 

De band met de 'vaderen' 


De dwalingen die de duivel in de harten en in het verstand van de voorvaderen neergelegd had, vormden eeuwen lang een rem in de openbaring van het Koninkrijk Gods. De banden met de familie zijn bijzonder moeilijk los te maken, vooral als ze 'vroom' of godsdienstig zijn. De christenen konden zich hierdoor niet vrij ontplooien en de ervaring van het volle heil werd voortdurend geblokkeerd. De verkeerde inzichten bleven door dit respect voor de vroegere generaties van geslacht op geslacht gehandhaafd, en gehele landstreken waren zo geestelijk ten dode opgeschreven.

Waar in de techniek, de wetenschap, de kunst, het onderwijs, de model het maatschappelijke leven, alles in onze eeuw snel evolueerde, bleven de rechtzinnige christenen zich vastklemmen aan dubieuze belijdenisgeschriften uit vorige eeuwen. Die gaan bij hen door voor canoniek of gezaghebbend, terwijl slechts weinigen de moeite doen om ze te lezen, laat staan ze te bestuderen. Men zweert bij het vroeger opgestelde, omdat het oud is.

De vaderen hebben evenwel hun nageslacht weinig constructiefs kunnen bieden, omdat zij geen inzicht hadden in de onzienlijke, hemelse zaken, en ook niet in het doen van God met de mens, namelijk de volkomenheid. Zij strekten zich niet uit om de werken van Jezus te doen, en aan zijn leer ontnamen zij* iedere kracht tot heil en verlossing. De zieken bleven ziek en de gebondenen bleven gebonden. De vaderen waren niet gedoopt in de Heilige Geest, spraken niet in tongen, wierpen geen duivelen uit, legden de handen niet op zieken en zalfden dezen ook niet in de naamvan Jezus, hoewel al deze zaken de christen dichter brengen bij het volle heil.

Zij werden niet alleen door Jezus en zijn discipelen in praktijk gebracht, maar zijn ook uitdrukkelijk aan alle gelovigen voorgeschreven. Aan de persoonvan Jezus als de eerste van vele broeders gingen de vaderen bewust of onbewust voorbij. Omdat zij geen kennis van de geestelijke begaafdheden, van goddelijke bevrijding en van genezing bezaten, was de weg tot heiligmaking voor hen een moeilijk te betreden pad. Volgens hun leer moest leder mens, ondanks het werk van de Heilige Geest in hem, zondaar blijven tot de dood.

Waarom waren wij vroeger gereformeerd? Omdat vaderde vorige eeuw onder invloed van Kuyper met de doleantie was meegegaan. Vanaf onze jeugd werden wij met de leer der vaderen geconfronteerd. Wij hoorden spreken over 'de kerk der vaderen', 'de leer der vaderen' en van 'het vrome voorgeslacht'. Wij meenden op de juiste weg te zijn, door over te nemen wat een van onze ouders had gedacht. Een andere vader in onze familie kon zich met de dolerenden niet verenigen en deze tak bleef hervormd.

Het waren slechts enkelen die aanvoelden dat de leer der vaderen van de ene zowel als van de andere tak praktisch nergens klopte en dat hun werken niet werden gevolgd door heil en goedertierenheid. Soms ontmoetten wij christenen wier goede natuur sterker was dan hun kwade leer. Op het terrein van de uitverkiezing bijvoorbeeld waren bijhen meer toegangsbewijzen naar de hemel dan normaal gebruikelijk was. Een sacrament als dat van de kinderdoop is nergens in de bijbel te vinden, maar toch wordt dit onhoudbare inzicht gehandhaafd vanwege de mystieke band met het voorgeslacht.

Een van de recensenten van het boek dat wij schreven: 'De betekenis van de doop', wist ons geen beter advies te geven dan Calvijn en Luther maar eens te bestuderen. Alsof wij niet in de voorzeide leer zijn opgevoed! Zo geeft bijvoorbeeld de bijbel nergens aanleiding om de moeder des Heren te aanbidden of te verheerlijken. Toch is, de Mariologie een van de opvallendste kenmerken van de rooms-katholieke kerk en is zij een beletsel voor miljoenen om ware gemeenschap met Jezus Christus te vinden.

Deze Maria-cultus is occult, omdat zij berust op het aanroepen van een gestorvene en op het gemeenschap zoeken met een dode. In Jeremia 44 worden wij bepaald bij een conflict tussen de profeet des Heren en een deel van het volk Israël. Wanneer Jeremia de Israëlieten op zonde en afval wijst, wordt door allen eendrachtig de waarschuwing van de hand gewezen met een beroep op het voorgeslacht: 'Wij zullen offers ontsteken voor de koningin des hemels en haar plengoffers brengen, zoals wij gedaan hebben, wij en onze vaderen, onze koningen en onze vorsten, in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem, toen hadden wij goed ons brood en waren gelukkig en zagen geen rampspoed' (vers 17).

Het levend profetisme stuit steeds af op de continuïteit met de voorgeslachten. De profeet heeft immers geen binding met de vaderen, maar hij spreekt krachtens directe gemeenschap met God. Hij verkondigt de waarheid in de tijd waarin hij leeft en kent geen beroep op de 'vrome' vaderen. De profeet zei daarentegen: 'Zijt gij vergeten de boosheid van uw vaderen en van de koningen van Juda en van zijn vorsten en de boosheden van uzelf en van uw vrouwen, die zij bedreven hebben in het land van Juda en op de straten van Jeruzalem?' (vers 9).

Het profetisme kent geen 'vroom' voorgeslacht, maar een volk dat reeds in de woestijn zich van God afkeerde, dat de tent van Moloch droeg en de stervan de god Romfa., en dat neergeslagen werd vanwege zijn ongeloof. Het volk heeft nooit willen luisteren naar de mannen die God gaf. Stéfanus sprak tot de leidslieden van zijn tijd: 'Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij verzet u altijd tegen de Heilige Geest; gelijk uw vaderen, zo ook gij (Hand. 7:51).

Jezus sprak niet van een godvruchtig voorgeslacht, maar toornde: 'Gij getuigt dus van uzelf, dat gij zonen zijt van de moordenaars der profeten'. Johannes was geroepen 'om de harten der vaderen te keren tot de kinderen', en niet andersom. Het nieuwe geslacht van jongelingen en dochters zou profeteren en gezichten zien. Zo zitten ook nu de traditionele christenen bij de puinhopen van de verwoeste stad Gods. Neen, wij zijn niet jaloers op onze voorvaderen, want zij hebben ons de weg naar de volkomen verlossing niet kunnen voorhouden.

Onze vaderen kenden weinig vreugde en hadden weinig overwinning. Zij worden geromantiseerd zoals sommige nationale figuren in verouderde geschiedenisboekjes. Men vergeet hun zonden en dwalingen en maakt er geloofsheiden van. Ook zij waren evenwel menigmaal een prooi van de machten die hun voorgeslachten hadden beheerst en waarvan zij nimmer werden bevrijd. Wanneer wij in een bediening de banden met het voorgeslacht verbreken, maken wij iemand ook los van de gedachten van zijn voorouders, van hun werken, van hun gebondenheden en van hun tradities, teneinde zo'n broeder of zuster vrij te stellen voor de Heer.

Wij ontzeggen daarmee de boze geesten, die in zijn of haarvoorgeslacht opereerden, de toegang tot het leven van een nakomeling. Wij verachten onze voorouders niet, want hoe zouden zij hebben kunnen geloven, waar het hun niet werd gepredikt. Wij verachten hen toch óók niet, omdat zij bi) kaarslicht moesten leven, terwijl wij door een schakelaar in te drukken, reeds een zee van licht kunnen ontsteken. Wij hebben ons evenwel geestelijk van hen gedistantieerd en bezoeken hun kathedralen niet, waar de grafzerken wijzen op de occulte banden met de doden. Hoevelen worden er evenwel in onze tijd niet van weerhouden het volle evangelie te aanvaarden, of zich in het geloof te laten dopen, door de gedachte: wat zou mijn vader er wel van gezegd hebben, of mijn lieve moeder zaliger?

De profeten riepen niet op om de vaderen na te volgen, maar zij wezen naar het model dat God zelf in het begin had gegeven: 'Tot de wet en tot het getuigenis'. Zo ligt onze blauwdruk niet bij ons voorgeslacht, maar bij het begin, bij Jezus Christus en zijn apostelen. Paulus schreef: 'Wordt mijn navolgers, gelijk ik Christus navolg!' De kinderen worden opgeroepen om 'den beelde des Zoons' gelijkvormig te worden en in zoverre de vaderen op Hem geleken, waren zij ook zijn navolgers.

Jezus kende geen band met de voorgeslachten en Hij prees geen voorouders. Hij sprak: 'Laat de doden hun doden begraven; maar ga gij heen en verkondig het Koninkrijk Gods'. Laat de ongeestelijke, religieuze mensen bezig zijn met de erfzonde, dus met hetgeen hun vaderen hun hebben nagelaten, laten zij tegelijkertijd monumenten bouwen en dikke biografieën schrijven over deze erflaters, maar laten wij ons bezighouden met de onzienlijke wereld van het Koninkrijk Gods, want 'niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achterhem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods' (Luc. 9:60-62).

Ook in de pinksterbeweging heeft men reeds bindingen met de vaderen. Hun regels en inzichten blijven dan geaccepteerd en men ziet niet meer wat in onze tijd tot onze vrede dient. Ook de pinkstergemeenten zijn overweldigd door de leergeesten, die de dwalingen van het voorgeslacht inzake de uitverkiezing, de erfzonde, de doop in de Heilige Geest, de toekomstverwachting, handhaven. Uit vrees om uitgestoten te worden durft men de geijkte inzichten niet meer loslaten.

Maar de Heer geeft In deze eschatologische tijd nieuw licht op zijn Woord en roept mannen op om spijze uit te delen te rechter tijd. Daarom weigeren wij ons te laten leiden door de doden, maar stellen ons hart wijd open voorde inspiratievan Hem, die leeft. Want de Geest der profetie is niet wat het voorgeslacht sprak, maar het getuigenis van de levende Heer! Ook de dwalingen zijn geen erfgoed waarmee de mens van zichzelf behept is, maar het zijn leringen van boze geesten, die de eeuwen door zorgvuldig bewaard zijn gebleven. Zij zijn gedachten van de boze waarmee hij de komst van het Koninkrijk wil weerstaan.

 
vorige pagina terug volgende pagina