Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Erfzonde
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

HOOFDSTUK 6

LEERT ROMEINEN 5 DE ERFZONDE?
 

Een onhoudbare leer 


Het leerstuk van de erfzonde onderscheidt erfschuld en erfsmet, belde uitdrukkingen die niet in de bijbel voorkomen. Erfschuld is de zonde van Adam die ons toegerekend zou worden, terwijl erf--smet Wijst op de totale geestelijke verdorvenheid van het menselijke geslacht. Wij geloven dat wij ook aangaande deze leer vernieuwd moeten worden in ons denken. Wij zijn trouwens niet de enigen, die hun mening ten opzichte van dit dogma hebben gewijzigd. Ook in kerkelijke kringen is men bezigvan inzicht te veranderen.

Gebruikt de Statenvertaling bij Romeinen 5 in haar kanttekeningen nog het woord erfzonde, in die van de Nieuwe Vertaling van Kok komt dit woord niet meer voor. Dr. G.C. Berkouwer (gereformeerd) schrijft in zijn dogmatische studiën over 'De Zonde' aangaande het woord erfzonde: 'Op grond van het bovenstaande kan men de vraag niet ontgaan of er genoegzame reden is om van de belijdenis der 'erfzonde' te blijven spreken. Drukt deze term, die in de Schrift niet voorkomt, genoegzaam uit, wat het bijbelsgetuigenis - aanklagend - bedoelt te zeggen?'

Hij wijst teksten als Job 14:4 en Psalm 51:7 als bewijsmateriaal voor deze leer, van de hand. Hij merkt op: 'Voor het Oude Testament wordt vrijwel uitsluitend op Psalm 51:7 gewezen, waar David zijn eigen leven en zonde verweven ziet met zijn gehele bestaan, zijn geboorte uit zijn moeder, zonder dat boven dat besef van grensloze zondigheid wordt uitgegrepen naar een verklaring van deze samenhang'.

De bijbel leert dat de wereld in het boze ligt en onder beslag van het rijk der duisternis. Iedere geboorte voert een kind in bezet gebied, waar de overste dezer wereld heerschappij uitoefent door zonde, ziekte en dood. Het opgroeiende kind is als een mijnwerker, die in een smetteloos pak naar beneden daalt en in korte tijd zijn kleding bezoedelt. Een kind is een natuurlijk mensje dat door zijn ouders geheiligd of beschermd moet worden tegen de omringende machten.

De Openbaring vergelijkt de jeugd met het groene gras, dat in de demonische eindtijd gevaar loopt te verbranden, dus verbonden te worden met de boze, wetteloze geesten, die dan meer dan ooit de aarde zullen overstromen (Openb. 8:7 en 9:4). Alleen zij die gedoopt zijn met de Heilige Geest en kennisvan het Koninkrijk der hemelen bezitten, zullen in staat zijn hun kinderen af te zonderen van de boosaardige geestenwereld. De psalmist beleed niet dat hij vanaf zijn geboorte verdoemelijk was voor God, maar dichtte: 'Want Gij zijt mijn verwachting, Here Here, mijn vertrouwen van mijn jeugd aan; op U heb ik gesteund van de moederschoot aan, van het ingewand mijner moeder zijt Gij mijn helper' (Ps. 71:6).

De leer der erfzonde brengt de mens in verwarring. Hij wordt hierdoor niet alleen verantwoordelijk gesteld voor eigen daden en sterft niet alleen om eigen zonden, maar onontkoombaar rust op hem de schuld van Adam en zal hij om diens zonde moeten sterven. Bovendien maakt de totale verdorvenheid van de mens, die geacht wordt onbekwaam tot enig goed te zijn en geneigd tot alle kwaad, het hem onmogelijk zich te bekeren. Hij moet dan maar wachten tot God dit doet en stelt deze daad van God zelfs na de wedergeboorte.

De erfzondeleer weerhoudt dus de mens God te zoeken, Jezus aan te nemen en het heil en de heerlijkheid te ontvangen. De erfzonde leert dat alle zuigelingen deel hebben aan de verdoemenis, dat zij dus niet verloren gaan om begane zonden, maar dat zij verdoemelingen zijn, dus verloren krachtens hun afstamming van Adam. 'Zij zijn zonder hun weten der verdoemenis in Adam deelachtig' (doopformulier der gereformeerde kerken). Zij worden dus niet geoordeeld naar hun werken, zoals in Openbaring 20:12 staat, maar naar de hun toegerekende zonde.

Daar het voor hen onmogelijk is om de verzoening in Jezus te leren kennen en in geloof te aanvaarden, zou dus iedere kleine die sterft, voor eeuwig verloren zij n! Dr. Berkouwer schrijft: 'Dat het woord erfzonde meermalen tot allerlei misverstand leidde en ook gemakkelijk leiden kon, is wel moeilijk voor bestrijding vatbaar. Meermalen heeft men er allerlei conclusies uitgetrokken in deze zin, dat men - mede op grond van het woord érfzonde - het begrip ging verstaan als heenwijzend naar een biologisch 'overerven' van de zonde als een parallel van het overerven van allerlei eigenschappen der ouders door de kinderen'.

Het woord 'erven' wordt door dr. Berkouwer weggewerkt in de zin: 'Wanneer de kerk van 'erfzonde' sprak, bedoelde zij daarmee wel het overmachtige en totale der zonde aan te duiden, de menselijke onmacht, waarin het niet mogelijk was te vluchten naar een door de zonde niet aangetast en beheerst terrein'. Wij merken op dat zonde niet een statische situatie is, die leder levensterrein heeft aangetast, zodat het onmogelijk is buiten de zonde te leven, maar zonde is een proces in het leven, waarbij de mens contact krijgt met de wetteloze geesten door wie zijn leven wordt aangetast.

Zulk een contact moet in leder nieuw leven ook opnieuw gelegd en werkzaam worden. Het is evenmin erfelijk als een huwelijksgemeenschap. Levenscontacten zijn niet erfelijk! De mens die tot bewustzijn gekomen is, heeft ook de mogelijkheid de contacten met de boze weer te verbreken en zich te bekeren. Het is dan nodig dat hij door zijn wedergeboorte of vernieuwingvan denken overgezet wordt uit de macht der duisternis in het onzienlijke Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde (Col. 1:13).

Dit is dan geen vlucht, maar een migratie uit de macht van de satan tot God (Hand. 26:18). Dan hebben wij een plaats gekregen in de hemelse gewesten in Christus Jezus (Ef 2:6). Tenslotte wordt door dr. Berkouwer opgemerkt: 'Men kan zonder overdrijving zeggen, dat de geschiedenis van de erfzonde op beslissende wijze bepaald is door de vraag, wat men te verstaan heeft onder de woorden uit Romeinen 12b: 'omdat allen gezondigd hebben', dit wil dus zeggen dat hun leven in contact is gekomen met de boze of wetteloze geesten! Wij menen goed te doen om voor onze lezers als eerste tekst Romeinen 5:12 toe te lichten.

 

Allen hebben gezondigd 


'Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben' (Rom. 5:12).

Het voegwoordelijke bijwoord 'daarom' legt verband tussen de voorgaande perikoop en de volgende verzen. Er is een organische samenhang met de verzen 1-11 en de daarin aangewezen zekerheid van heil en leven voor allen, die aan Christus toebehoren. Onze tekst is tevens in de uitspraak: omdat allen gezondigd hebben, een herhaling van de vaststelling, dat de heiden zónder wet en de Jood met zijn wet gezondigd hebben: 'Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus' (Rom. 3:23).

In onze perikoop stelt Paulus nu de zonde tegenover de genade en de dood tegenover het leven, waarna dit gedeelte eindigt met de hoofdgedachte: 'Gelijk de zonde als koning heerste inde dood, zo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid ten eeuwigen leven door Jezus Christus, onze Here'. Hieruit blijkt wel dat onze tekst zeker geen geïsoleerd stukje dogmatische verhandeling is met betrekking tot de oorsprong van de erfzonde. Het is dan ook onbegrijpelijk hoe men een leer aangaande een totale verdorvenheid van de mens en waar deze nooit van afkomt, (erfsmet), kan halen uit dit gedeelte van Paulus' brief.

Hij spreekt daarin toch over 'rechtvaardigen en goeden' vóór Jezus' lijden en sterven (vers 7). Hij maakt melding van een tijd dat wij nog 'Vijanden' wáren en van een thans gerechtvaardigd zijn door het bloed van Christus (vers 8 en 9). Rechtvaardigen zijn mensen die geheel volgens Gods wetten kunnen functioneren, dus denken, spreken en handelen. Zij zijn niet met wetteloosheid 'besmet'.

Er wordt in onze tekst een parallel getrokken tussen de manier waarop de mens een rechtvaardige wordt en die waarop hij een zondaar wordt: daarom, zoals de rechtvaardiging en de heerlijkheid die erop volgt, zijn door één mens, Jezus Christus, die voor ons allen stierf toen wij nog zondaars waren, zo is eigenlijk door één mens op gelijke wijze de zonde in de wereld gekomen en de dood die erop volgt. Zoals de rechtvaardiging doorgaat tot allen, die het offer van Jezus aannemen tot behoud, zo is ook het zondaar-zijn doorgegaan tot allen, die gezondigd hebben tot verderf.

Het gaat in deze tekst om de boze werken, die allen, zowel Joden als heidenen, hebben bedreven, en niet over het dogma van de erfzonde. Door Adam is de zonde in de kosmos gekomen. Omdat hij de boze gehoorzaamde, werd hij dienstknecht en gaf hij Zijn koningschap over aan de duivel. Toen de satan langs deze weg overste van deze wereld werd, kwam hij met zijn gevolg van wetteloze machten, die van leugen, zonde en ziekte, de aarde bezetten. Bovendien kwam deze indringer met zijn wet van zonde en van dood (Rom. 8:2).

De mens ging in zijn dienst arbeiden en het loon was ellende, ziekte en dood, dat als straf overkwam. De kosmos kwam dus binnen de invloedssfeervan de duivel te liggen. De bezetter trachtte van een schoon samenhangend geheel of kosmos, een deel van het rijk der duisternis te maken en daardoor een chaos te veroorzaken. De wet van de geest des levens werd vervangen door die van wetteloosheid en ontbinding. Het woord 'kosmos', vertaald door wereld, betekent een goed geordend en volgens goede wetten functionerend geheel.

In deze kunstige schepping kwam de boze met zijn ontwrichtende krachten en wetten. Het gevolg van deze bezetting was, dat de mens omringd wordt door onzienlijke, onreine machten. Maar alleen zij die zondigen, die dus door de duistere geesten worden verleid, geïnfiltreerd en tot gehoorzaamheid gebracht, hebben deel aan de dood. In theologische zin is de dood een toestand, zoals ook het leven, waarvan hij de tegenpool is. Tegelijkertijd is de dood een macht die tiranniseert. De aarde ligt vanuit de onzienlijke wereld onder het ressort van de dood.

De vertaling Brouwer luidt: 'Zo heeft de dood zijn weg tot alle mensen gevonden, aangezien allen gezondigd hebben'. Zo heeft Jezus Christus de weg ten leven gevonden voor allen die Hém gehoorzamen. Helaas, niet alle mensen nemen Jezus aan, maar zij hebben wel allen, bewust of onbewust, contact met de duivel gehad. De mens is niet vanaf zijn geboorte automatisch een zondaar, evenmin als hij vanzelfsprekend een zieke is. Hij heeft geen erfschuld. Hij is van nature ook niet onbekwaam tot enig goed en ook niet geneigd tot álle kwaad.

Hij heeft geen erfsmet. Maar de menselijke geest, vooral als kind, is niet opgewassen tegen de verleiding en de pressie van de boze. Hij kan de duivel niet weerstaan noch verdrijven, en heeft van nature ook geen onderscheiding tussen goed en kwaad. Tot een ongehoorzaam volk sprak de Heer: 'En uw kleine kinderen, ... en uw zonen, die op dit ogenblik nog geen kennis hebben van goed en kwaad, ...' (Deut. 1:39).

Vandaar dat een kind voorheiliging op zijn ouders is aangewezen, want dezen moeten hem beschermen tegen de boze machten. Zolang iemand met het kwade geen gemeenschap gehad heeft, bezit hij ook geen onderscheiding. Eerst toen Adam en Eva zondigden, werd van hen gezegd: 'Zie, de mens is geworden als Onzer een door de kennis van goed en kwaad' (Gen. 3:22).

God bedoelde: de mens heeft zelf contact opgenomen in de geestelijke wereld en is dus geestelijk geworden. Wij schreven over de wereld als een bezet gebied. Dit houdt evenwel niet in, dat de mens de natuur en het wezen van de bezetter heeft overgenomen. Van nature zal hij gehoorzamen aan de ingeschapen levenswetten, en weerstand bieden aan de inwerking van de boze. In de kosmos is nog een grote verzetsbeweging. Let alleen op de ingeschapen afweer tegen de ziektemachten.

De tegenstand kan evenwel alleen effectief worden door de schuldvergeving en de toerusting met de wapenen van de Heilige Geest. De weg naar dood en verderf veronderstelt een proces en een ontwikkelingsgang, evenals de weg naar de heerlijkheid. Langzaamaan wordt ieder verzet gebroken. Daarom citeerde Paulus in Romeinen 3:12 de woorden van de psalmist: 'Allen zijn afgeweken, tezamen zijn ze onnut geworden'.

Hun begin was dus goed! Wij merken op dat David zich zeker niet rekende bij hen, die van God waren 'afgeweken' en 'ontaard' waren (Ps. 14:3). Ook had God tot Adam gezegd: 'Stervende zult gij sterven', zoals er letterlijk volgens de kanttekenaars in Genesis 2:17 staat. Wanneer sprake is van een geestelijke dood, is dit een gevolg van zonden en misdaden, waardoor men gescheiden wordt van God die het leven is.

Zo staat er: 'Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden' (Ef. 2:1). De mens is bij zijn val geen duivel geworden, want zowel in de boze als door de boze functioneert geen enkele vorm van leven, hetgeen bij de mens wèl het geval is. Zelfs van heidenen wordt gemeld, dat zij van nature dingen doen, die de wet gebiedt (Rom. 2:14).

Zij zijn dus niet geheel wetteloos. Iedere zonde voert de mens verder op de weg naar het verderf, zoals iedere ziekte hem dichter naar de tijdelijke dood brengt. Het verderf is het einde van de zondaar (Filip. 3:19). Dan is deze in het oordeel wezensgelijk met de duivel gewórden, zoals Jezus sprak tot de onbarmhartigen: 'Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is' (Matth. 25:41).

 

In welke allen gezondigd hebben 


In de loop der geschiedenis van de erfzondetheologie ging de strijd hoofdzakelijk om de laatste zinsnede van Romeinen 5:12, die in de Statenvertaling luidt: 'In welke allen gezondigd hebben', in plaats van 'omdat allen gezondigd hebben'. Men zocht een parallel te vinden met 1 Corinthiërs 15:22: 'Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen in Christus allen levend gemaakt worden'.

Wie 'Het Nieuwe Testament in zes vertalingen' erop naslaat, kan constateren dat alleen de Statenvertaling de afwijkende versie van Augustinus heeft: 'In welke allen gezondigd hebben'. 'The New Testament from 26 translations' volgt geen enkele maal deze overzetting. 'The Interlinear New Testament' heeft in plaats van 'omdat': 'In zoverre allen zondigden'. De bijbelverklaring van Dächsel merkt op, dat de vertaling 'in wie' of 'in welke' van taalkundige grond ontbloot is: 'Zij steunt alleen op het gezag der gewone Latijnse overzetting, en misschien nog op een verkeerde opvatting ervan'.

De gereformeerde theoloog dr Herman Ridderbos vertaalt: 'Daarom dat allen zondigden'. Ook de afstand tussen 'in welke' en het antecedent 'één mens' pleit tegen de opvatting van de Statenvertaling. Algemeen gaat men evenwel van de gedachte uit, dat men ook bij de verwerping van 'in wie' en aanvaarding van 'omdat' er toch zakelijk van een zondigen in Adam wordt gesproken, omdat heel het betoog van Paulus in die richting zou wijzen. De heerschappij van zonde en dood was over allen, hetgeen samen zou hangen met het zondigen van allen in de zonde van Adam als geslachtshoofd. Wij hebben er evenwel al eerder op gewezen, dat God nooit de zonde der vaderen toerekent aan de kinderen. Dit zou immers onrechtvaardig zijn.

Wij noemen hiervoor de volgende bewijsplaatsen: Deuteronomium 7:10: 'Maar aan ieder persoonlijk van hen die Hem haten, oefent Hij vergelding door hem te gronde te richten; Hij stelt het niet uit voor wie Hem haat, aan hem persoonlijk vergeldt Hij het'. Deuteronomium 24:16: 'De vaders zullen niet om hun kinderen ter dood gebracht worden; ook zullen de kinderen niet om hun vaders ter dood gebracht worden; ieder zal om zijn eigen zonde ter dood gebracht worden'.

Zou God nu voor Zichzelf een andere maatstaf en moraal erop nahouden dan Hij van zijn volk in de wet eiste?, In 2 Koningen 14:5,6 staat van Amazia: 'Zodra hij het koningschap vast in handen had, doodde hij de dienaren die zijn vader, de koning, hadden gedood. Maar de kinderen van de moordenaars bracht hij niet ter dood, overeenkomstig hetgeen geschreven staat in het wetboek van Mozes, waar de Heer geboden heeft: De vaders zullen niet om de kinderen ter dood gebracht worden' (vergelijk ook 2 Kron. 25:4).

Hoe durft men dan aan God toeschrijven dat Hij miljarden mensen verdoemelijk verklaart, enkel en alleen ter wille van één mens, van één vader! Ook noemden wij al eerder de uitspraak in Ezechiël 18:19,20 waar God spreekt: 'Maar gij zegt: Waarom draagt de zoon niet mede de ongerechtigheid van de vader? Die zoon heeft immers naar recht en gerechtigheid gehandeld; hij heeft al mijn inzettingen naarstig onderhouden; hl) zal voorzeker leven. De ziel die zondigt, die zal sterven. Een zoon (ook van Adam) zal niet mede de ongerechtigheid van de vader dragen, en een vader zal niet mede de ongerechtigheid van de zoon dragen'.

Met deze uitspraken kan men toch wel de erfzondeleer als onbijbels van de hand wijzen! Paulus spreekt in Romeinen 5:12 vanuit Christus over Adam. Christus is het onderwerp en Adam is slechts de illustratie. Boven de perikoop staat 'Adam en Christus'. Nog beter zou zijn: 'Christus en Adam'. Christus is niet alleen de persoon van Jezus, maar Hij vertegenwoordigt de nieuwe mensheid, degenen die 'in Christus' zijn, die deel hebben aan zijn leven en die gezalfd of gedoopt zijn met de Heilige Geest. Christus en Adam zijn personen, maar ze hebben ook collectieve namen, zoals bijvoorbeeld de persoonsnaam Israël een collectief is voor een heel volk. In dit verband is Adam beeld van de natuurlijke mens, die de ontwikkeling tot geestelijk mens niet heeft bereikt.

Adam is bij Paulus een 'tupos', een tegengesteld beeld van de komende, laatste Adam (5:14). Voor hem was de toegang tot de boom des levens en daar- 74 mee die tot het hemelse paradijs geblokkeerd. 'De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede (nieuwe) mens is uit de hemel. Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijken, en zoals de hemelse is, zi'n ook de hemelsen. En gelijk wij het beeld van de stoffelijk gedragen hebben, zo zullen wij (door een groeiproces) het beeld van de hemelse dragen' (1 Cor. 15:47-49).

Wie 'in Adam' is, wordt stoffelijk of vleselijk genoemd en is niet overgeplaatst in de hemelse gewesten 'in Christus Jezus' en kan daar ook niet komen, want hij is nog niet veranderd in zijn denken (Ef. 2:6). In hem openbaart zich nog de zonde, zoals nijd en twist en hij leeft als het merendeel der mensen, die door de overste dezer wereld geïnfiltreerd en geïnspireerd worden (1 Cor. 3:1-3).

Voor wie evenwel 'in Christus' is, geldt: 'Een leder die in Hem blijft, zondigt niet' (1 Joh. 3:6). Het denken van de wedergeboren mens is vernieuwd en daarom is hij in Christus'. Hij kan dan ook hemels denken. In 1 Corinthiërs 15:50 vervolgt de apostel zijn uitspraak aangaande de stoffelijke en de hemelse mensen, met de mededeling, dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet kunnen beërven. De mens moet wedergeboren of vernieuwd worden in zijn denken, want Gods gedachten zijn 'hoger' dan die van de natuurlijke mens. Men moet geestelijk leren denken om tot de hemelsen te behoren.

Waar dit vernieuwingsproces geheel doorgewerkt is, kan gesproken worden van de geopenbaarde 'zonen Gods' (Rom. 8:19). Dezen zien de dood dan ook niet, sterven niet, maar hun vernederd en sterfelijk lichaam wordt in een punt des tijds veranderd in een verheerlijkt en onsterfelijk lichaam. Ook in Romeinen 6 ontmoeten wij dezelfde denkwijze van de apostel. Onze oude mens is medegekruisigd en wij zijn niet langer slaven van de zonde vanwege deze vernieuwing van denken. Het moet immers voor ons 'vaststaan', wij moeten het zo 'beschouwen' (Can. vert. en Brouwer), het daarvoor 'houden' (St. Vert.), dat wij wel dood zijn voor de zonde, maar levend voor God 'in Christus' (Rom. 6:11,17,18).

De kanttekenaren van de Statenvertaling erkennen dat de lezing ,omdat allen gezondigd hebben 'goed is, maar voegen er bij: 'Dat brengt noodzakelijk dezelfde zin mee, want alle mensen die sterven, hebben in zichzelven geen duidelijke zonden begaan, gelijk blijkt in de onmondige kinderen, van welke vele sterven in hun onmondigheid en derhalve moeten gezondigd hebben in deze ene mens, in wier lendenen zij waren'.

Paulus laat zich echter niet over zuigelingen uit. Wanneer hij over hen spreekt, gaat het over het feit dat zij in de gelovige ouders zijn geheiligd en niet in Christus, zoals het doopformulier leert om dan te concluderen, dat zij daarom als lidmaten van de gemeente van Christus behoren gedoopt te zijn (1 Cor. 7:14). Wanneer zuigelingen sterven, is dit omdat zij deel uitmaken van de schepping, die onder de vloek zucht: 'Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om hem (Adam), die haar daaraan onderworpen heeft' (Rom. 8:20).

Wat hun lichamen betreft, leven deze kleinen ver van de Heer in het vreemde domein van de overste dezer wereld. God sprak tot Adam dat de aarde ter wille van hem vervloekt was. Het zuchten en kreunen van het zichtbare leven staat dus in verband met de pressie en de infiltratie van de ziektemachten, van die van pijn en verwording. De scheppingwil ook de volmaaktheid evenals de geest die in de gelovigen zucht (Rom. 8:23). In een zuigeling is de geest nog niet tot ontwikkeling gekomen. Het kindje heeft noch goed noch kwaad gedaan en heeft ook nog geen keuze kunnen maken (Deut. 1:39).

Van een geestelijke dood kan men dus niet spreken en wanneer het de lichamelijke dood sterft, is dit een gevolg van ziektemachten. Zo sterft ook het vee niet rechtstreeks om de zonde van Adam of vanwege een zondige natuur. In het vrederijk waar de macht en de beïnvloeding van de satan, ook door ziektemachten, gebonden zijn, en de schepping niet meerzucht, geldt: 'Daar zal niet langer een zuigeling zijn, die slechts weinige dagen leeft' (Jes. 65:20).

Dit laatste is tevens een belofte voor het verloste, bevrijde en met de Heilige Geest vervulde volk van God in onze tijd, ten opzichte van hun kinderen die in hen geheiligd zijn, dit wil zeggen apart gezet zijn van de boze geesten. Adam vertegenwoordigde de oude schepping en bracht haar onder het regiem van de zonde en de dood. Christus vertegenwoordigt de nieuwe schepping en brengt deze tot gerechtigheid en leven.

 

Romeinen 5:18 en 19 


Aansluitend met vers 12 lezen wij nu de verzen 18 en 19, die ook aangevoerd worden om de erfzondeleer te bewijzen. 'Derhalve, gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven'

De Conybeare-vertaling luidt: 'Daarom, zoals de vrucht van de overtreding alle mensen bereikte en onder veroordeling bracht (betrekking hebbende op de dood); zo zal de vrucht van de vrijspraak allen bereiken, en rechtvaardiging brengen, betrekking hebbende op het leven'. Het loon van de zonde van Adam is tot alle mensen doorgedrongen en de schepping zucht eronder, omdat dit loon haar onvrijwillig uitbetaald wordt. Als een voorbeeld van dit doordringen tot alle mensen denken wij aan de tweede grote zonde van de mens, in Babel, waar de spraak werd verward. In zijn moedwillig contact met de boze geesten in de hemelse gewesten werd het vermogen van de mens ontwikkeld om in verschillende talen te spreken.

De talen die hij van de geestenwereld overnam, bouwden hem evenwel niet op, maar zij brachten hem in verwarring. God was niet de oorzaak van de talenchaos, want Hij is geen God vanwanorde (1 Cor. 14:33). Hij gaf de mens echter over aan een verwerpelijk denken, zodat het contact met de demonen deze verdeeldheid bewerkte. Door het spreken in verscheidene talen kwam er verwijdering tussen de groepen bouwers. In Babel werd door het' talen wonder' de mensheid geestelijk verdeeld.

Deze opsplitsing is doorgegaan tot alle mensen, maar ieder kind dat geboren wordt, moet eerst de taal van zijn moeder leren en hierdoor blijft de verwarring gecontinueerd. Zo zijn ook de zonde en de dood doorgedrongen tot alle mensen. leder krijgt er contact mee. Samenvattend wijst de apostel hier nog eens op de evenwijdige loop van de parallel, namelijk zoals door één zondige daad alle mensen die zondigen, veroordeeld zijn tot de dood, zo komt het door één daad van schulddelging tot vrijspraak en rechtvaardiging voor alle mensen.

Wij wijzen erop, dat om de rechtvaardiging te ontvangen er een daad van de mens nodig is, namelijk het aannemen. Men moet contact met God zoeken en het offer van Jezus Christus in geloof aanvaarden. Zo gaat het ook met het zondaar worden. Ook daarvoor is een daad van de mens nodig. Deze moet contact krijgen met de machten der duisternis die hun heerschappij in hem vestigen. De oude schepping 'in Adam' is niet in staat weerstand te bieden aan de verleidingen, aanvallen en penetraties van de haar omringende machten.

Daarom kan in de praktijk van het leven niemand zonder zonde blijven. Johannes schreef: 'Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem (die voor allen gestorven is, (2 Cor. 5:15) tot een leugenaar en zijn woord is in ons niet' (1 Joh. 1:10). Slechts de nieuwe schepping, waarvan Jezus Christus de eerste is, kan de duisternis overwinnen door de Geest van God die in haar woont. 'Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden'.

Ook in dit vers wordt weer op de parallel gewezen. Hier is evenwel geen sprake van 'allen' zoals in het vorige vers, maar voor beide categorieën gaat het om 'de velen'. Wij lezen dus niet met hen die de Schrift tot hun eigen verderf en dat van hun kinderen verdraaien: 'Gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens 'allen' automatisch zondaar zijn geworden, dus ook zuigelingen, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één mens slechts een aantal uitverkorenen gerechtvaardigd worden'.

Adam nam contact op met de boze en deze daad van ongehoorzaamheid had tot gevolg dat de aarde bezet gebied werd. Velen werden verleid of bezweken door de overweldiging van de demonen. Hierdoor 'kwam het geheel der mensheid als zondaar te staan' (vert. Brouwer).

Jezus stierf voor de zondeschuld der gehele wereld en door deze daad van gehoorzaamheid tot de dood (Filip. 2:8) maakte Hij het mogelijk, dat de innerlijke mens vanuit de macht van de satan en uit zijn domein, overgezet wordt in het hemelse Koninkrijk. De Nieuwe Vertaling heeft: zondaren geworden zijn. De Canisiusvertaling heeft: tot zondaars zijn geworden. De Lutherse vertaling: velen zondaars geworden zijn. Dit 'geworden' wijst erop dat de mens niet vanaf zijn geboorte zondaar is, maar dat hij dit door zijn zondige daden wordt.

 
vorige pagina terug volgende pagina