Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Erfzonde
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

WOORD VOORAF


 

Dikwijls heb ik gesprekken gevoerd met mensen, die geloofden in God en in het verzoenend bloed van Jezus, van wie velen openlijk durfden belijden dat zij een kind van God waren. Wanneer ik dan verder sprak over een leven in gerechtigheid en in waarheid, merkte ik al spoedig dat ik op een grote weerstand stuitte, die zijn oorsprong vond in de leer van de erfzonde. Men aanvaardde hoogstens de rechtvaardigheid door het geloof, maar de mogelijkheid om als rechtvaardige te leven, teneinde zo naar het beeld van de Zoon des mensen toe te groeien, werd te enen male verworpen.

In dit boekje heb ik getracht de in kerken en kringen algemeen aanvaarde leer van de erfzonde te weerleggen. Door vele christenen wordt deze opvatting als vanzelfsprekend geloofd. Desondanks wil ik de lezer vragen met mij deze erfzondevisie te onderzoeken en te toetsen aan de uitspraken van de Schrift. Het gaat hier dan niet om de zogenaamde adiafora of onbelangrijke dingen, maar om de uiterst belangrijke zaak of de christen aan de opzet van God met zijn leven kan beantwoorden. De bedoeling van het geïnspireerde Woord is immers om door onderwijs en doorcorrectie van gedachten, de geestelijke mens zoverte krijgen dat deze volmaakt wordt en toegerust tot leder goed werk (2 Tim. 3:16,17).

De erfzondeleer tast de mogelijkheid tot levensheiliging aan. De belofte in 1 Thessalonicenzen 5:23, dat de God des vredes ons naar lichaam, ziel en geest ongerept zal bewaren tot de komst van Jezus Christus, onze Heer, wordt door haar te belijden tot een 'vrome' wens. Bovendien houdt deze opvatting in, dat de kinderen der gelovigen hun ongerechtigheden te wijten hebben aan hun ouders. Al wandelen dezen met God, al zijn zij in zijn ogen rechtvaardig, toch moeten ze de zonde doorgeven aan hun kinderen.

Bij elke geboorte slaat dit noodlot onafwendbaar toe. In plaats dat zij hun kleine reeds vanaf zijn ontvangenis kunnen heiligen, dat is afzonderen van de machten der duisternis, moeten zij geloven dat bij de aanvang van het nieuwe leven reeds de klem van de wetteloosheid door hen erin gelegd werd. Jezus sprak aangaande de kinderen die tot Hem werden gebracht, dat voor zodanigen het Koninkrijk Gods is. Hij bedoelde te zeggen dat de kinderen, die in hun ouders geheiligd worden, recht hebben op vrede, dat is ongestoord leven, op gerechtigheid, dat is op wetmatigheid naar lichaam, ziel en geest, en op blijdschap, dat is op de sfeer van het rijk Gods.

De vraag kan dus toegespitst worden: geven wij als ouders onze kinderen de vloek door of de zegen? Hebben onze kleinen deel aan de verdoemenis, of zijn zij toekomstige troonpretendenten in een vernieuwde schepping? De erfzondeleer is gebaseerd op schromelijke willekeur. Zij dringt iemand schuld op waarvoor hij niet aansprakelijk kan worden gesteld. Zij is een overtreding van de elementaire wetsregel, dat men iemand geen kwaad mag aanwrijven, dat hij niet gedaan heeft, of dat iemand zonde moet belijden die hij niet bedreven heeft en waarvoor hij niet verantwoordelijk kan gesteld worden.

Het druist tegen alle normen van recht en fatsoen in, dat de mens het verschrikkelijke zondelegaat van Adam zou moeten aanvaarden en daarvoor bovendien nog zichzelf zou moeten aanklagen. Hij zou immers reeds van voor zijn geboorte doemwaardig zijn en onder het oordeel liggen van een 'rechtvaardige' God, voor zonden die nimmer in hem opkwamen, waarover hij nooit heeft gedacht en die hij nooit heeft bedreven. Het is duidelijk dat de erfzondeleer geïnspireerd is door de boze teneinde het menselijke geslacht op één lijn te stellen met zichzelf en met de gevallen engelen, die hun doel hebben gemist en voor wie geen herstel en behoud meer mogelijk zijn.

Om tot een goed inzicht in deze materie te komen, heb ik verschillende kerkelijke belijdenisgeschriften met hun commentaren getoetst aan het Woord van God en aan de levenspraktijk van de ware christen. Ik bid dat dit boekje bij velen de versluiering van hun denken zal wegnemen en zij een visie zullen krijgen op de vrijheid en heerlijkheid van de zonen Gods.

Gorkum, november 1979

 
vorige pagina terug volgende pagina