De bijbel leert dat de duivel de oorsprong van alle kwaad is. In hem is het wezen van alle ongerechtigheid en hij is de auteur van alle rechtsverkrachting, 'en de zonde is wetteloosheid' (1 Joh. 3:4). Er is geen zonde zonder duivel en waar de boze heerst, is duisternis en geen licht of leven. Evenals zijn onreine engelen is de duivel met eeuwige banden aan de duisternis verbonden.
De apostel schreef. 'Wie de zonde doet, is uit de duivel' (1 Joh. 3:8), dit wil zeggen dat de zondaar door de duivel bevrucht werd. Wanneer de mens zondigt, ligt de oorsprong van zijn kwaad niet bij hemzelf, maar bij de boze machten met wie hij gemeenschap heeft gehad. Daarom geldt voor onze Vader in de hemel in zijn houding ten opzichte van de mens: alles begrijpen, is alles vergeven. Vandaar dat Hij zijn Zoon zond 'in een vlees, aan dat der zonde gelijk' om de werken des duivels in de mens te verbreken.
Zijn gezindheid blijkt uit het feit dat Hij 'wil, dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen' (1 Tim. 2:4). Wij moeten de waarheid kennen, dat is weten hoe de dingen in de hemelse gewesten werkelijk zijn, en hoe het plan van God ons door deze waarheid vrij maakt. Jezus noemde de duivel de overste der wereld, want de schepping is onvrijwillig onderworpen aan de destructieve machten der duisternis ter wille van koning Adam, die haar aan de boze overgegeven heeft (Rom. 8:20).
Wij moeten deze overste der wereld weerstaan en wanneer zijn boze geesten in ons werken, hen uit drijven of laten uitwerpen. In Jacobus 4:7 staat: 'Biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden'. Als troostrijke tegenstelling volgt dan: 'Nadert tot God, en HIJ zal tot u naderen'. De boze machten en krachten willen ons scheiden van de liefde van Christus, maar wij zullen het schild des geloofs opheffen, waarmee wij al hun brandende pijlen kunnen doven.
De overste der wereld is onze tegenpartij, die slechts na felle worsteling geheel overwonnen wordt door de zonen Gods, van wie wordt gezegd: 'Zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis' (Openb. 12:11). Is het niet tragisch dat juist in zoveel christelijke kringen deze alles beslissende worsteling wordt genegeerd of geloochend en men sentimenteel beweert, dat men niet zoveel over de duivel moet spreken, omdat men hem daarmee teveel eer zou bewijzen ~
Een vijand voor wie men tot het eind toe waakzaam moet zijn, die rondgaat als een brullende leeuw om te verscheuren en te verslinden, zou niet geïdentificeerd mogen worden of zelfs zijn naam niet genoemd, terwijl Jezus en zijn apostelen ons erin voorgingen dit wél te doen. In de brief van Jacobus lezen wij, hoe de machten werken en hoe zij de mens tot hun mede-arbeider maken. Hun begeerte gaat naar de mens uit en zij wachten slechts tot de begeertevan de mens loskomt van Gods gedachten en woord, teneinde met haar contact op te nemen en te bevruchten: 'Daarna, als die begeerte bevrucht is, baart zij zonde' (Jac. 1: 15). 'Als de lust ontvangen heeft, baart zij zonde' (vert. Brouwer).
De zonde wordt dus in de onzienlijke wereld uit bevruchting geboren en deze geschiedt van buiten af. In de dagen van Jacobus waren er mensen, die leerden dat zij van Godswege verzocht werden. In het Oude Testament, toen er weinig of geen inzicht was in de hemelse gewesten, kon men gemakkelijk tot zulke dwalingen komen, omdat alles wat uit de onzienlijke wereld tot de mens kwam, aan God werd toegeschreven. Men wist niet nauwkeurig hoe het goede en het kwade ontstaan. Daarom lezen wij ook nergens in het Oude Testament over het uitwerpen van demonen.
Het enige wat men toen doen kon, was terugkeren tot de Heer, en de zonde in eigen kracht bestrijden. De kennis van de onzienlijke wereld was vóór de prediking van Jezus een geheimenis of verborgenheid. Hij leerde zijn discipelen de mysteries van het Koninkrijk der hemelen kennen. Hij verkondigde 'wat sinds de grondlegging der wereld verborgen gebleven is' (Matth. 13:35). Men zou kunnen zeggen: welk redelijk denkend mens en welk gelovig christen zou er ooit aan denken dat zonde, ziekte en gebondenheid, vervolgingen, verdrukkingen, benauwde situaties, kortom het kwade, hun oorsprong zouden hebben in en bewerkt zouden worden door de Schepper, die alles juist goed heeft gemaakt?
Toch waarschuwt Jacobus tegen zulke onredelijke opvattingen, omdat zij voorkwamen en helaas nog voorkomen. Hij vermaant: laat niemand toch zo iets denken of uitspreken, want het kwade kan net zomin uit God voortkomen als de duisternis uit de zon. Het werkwoord 'verzoeken' kan zowel passief als actief worden gebruikt.
Passief bedoelt het: het kwade in zich laten opwekken, en actief- het kwade trachten over te brengen. Wat God betreft, wijst de apostel op de onmogelijkheid hiervan. Zo kan Hij niet passief door het kwade verzocht worden en Hijzelf brengt actief niemand in verzoeking. De verzoeker is altijd de duivel! God staat volkomen buiten de zonde. 'God is één', zegt dezelfde schrijver in hoofdstuk 2:19. In Hem is geen enkele afwijking of wetteloosheid. Het is ook een onmogelijkheid God met zonde te infiltreren, en daarom sidderen de duivelen.
Aangaande de mens gaat de apostel evenwel verder: 'Maar zo vaak iemand verzocht wordt, komt dit voort uit de zuiging (actief) en verlokking of verleiding (dus van buiten af en passief) zijner eigen begeerte' (Jac. 1: 14). De verleider houdt dus de mens iets bekoorlijks voor en trekt daarmee zijn begeerte tot zich. De zuigkracht gaat dus actief van de boze uit, terwijl de passieve mens door zijn begeerte wordt meegesleept. Zou de mens actief worden, dan zou hij de boze weerstaan en zou er geen zonde worden geboren.
Blijft de mens passief, dan volgt er gemeenschap en daaruit ontwikkelt zich een wetteloze daad: 'Daarna, als die begeerte bevrucht is, baart zij de zonde'. Uit de gemeenschap met God wordt nooit het kwade geboren. Dit is onmogelijk. 'Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde; want het zaad Gods (zijn woord) blijft in hem en hij kan niet zondigen, want hij is uit Godgeboren' (1 Joh. 3:9). Het zaad Gods geeft een andere vrucht dan het zaad of het verleidende woord van de boze. Uit God die geest is, gaat de Heilige Geest, die Zich met de geest van de wedergeboren mens verbindt.
De vrucht van deze gemeenschap zijn de goede werken, terwijl de vrucht van de gemeenschap met de boze geesten de zondige werken zijn. De oorsprong van het goede en van het kwade liggen belde in de geestelijke wereld. Zoals er in de stoffelijke wereld gemeenschap noodzakelijk is om vrucht te verwekken, zo is het ook in de geestelijke of onzichtbare wereld het geval. Het resultaat openbaart zich in de werken, die naar de verwekkers genoemd worden: of de vrucht des Geestes of de werken der duisternis.
Het kind wordt genoemd naar zijn vader! Het is zeer onlogisch en 'vroom', te zeggen, dat de goede werken van de Heilige Geest zijn, maar dat men de boze werken zelf voortbrengt. Zonde is een vrucht, die in de geestelijke wereld ontstaat doorgemeenschap van de menselijke geest met een boze macht. Door middel van het vlees, de leden van het natuurlijke lichaam, openbaart zij zich in de zienlijke wereld als 3 werken des vlezes'.
Het raffinement van de duivel is, dat hij de zonde bewerkt heeft en toch de mens beschuldigt, dat deze haar alleen uit zichzelf heeft voortgebracht. Daarom heet hij de aanklager van de broeders, die hen dag en nacht, dus zonder ophouden voor God beschuldigt. De christen heeft niet de taak om zichzelf te beschuldigen, maar wel om zonder ophouden te strijden tegen de boze geesten in de hemelse gewesten, want dezen benaderen en benauwen hem. De duivel camoufleert zijn eigen aandeel in het ontstaan van de zonde, maar zoals in het natuurlijke leven een moeder geen kind voortbrengt zonder een verwekker, zomin brengt een mens werken des vlezes voort zonder de verwekkende boze geesten.
Vaderloze kinderen bestaan niet, maar bij ongehuwde moeders houden de verwekkers zich dikwijls schuil. Het is opmerkelijk dat de vrome geesten in zo'n geval ook altijd de volle schuld leggen op de vrouw. In Johannes 8 lezen wij dat alleen de overspeelster gegrepen werd, terwijl de man en de vrouw belden toch op heterdaad werden betrapt! Wanneer in Jacobus van begeerte gesproken wordt, is wel duidelijk dat niet ieder verlangen zondig is. De psalmist zegt: 'Mijn ziel dorst naar God'. Deze begeerte was goed. Ook het verlangen van een man naar een vrouw of omgekeerd is door de Schepper zelf in de mens gelegd. Gelukt het de boze evenwel deze lust op de man of de vrouw van een ander te richten, dan wordt zij zondig.
Ook het begeren naar bezit is niet verkeerd. Van de goede huisvrouw zegt de Spreukendichter: 'Zint zij op een akker, dan verwerft zij die' (31:16). Wordt deze begeerte evenwel op het bezit van een ander gericht, dan klinkt het: 'Gij zult niet begeren iets dat van uw naaste is'. De tong is een onmisbaar orgaan om te spreken voor de mens, maar wanneer zij onder beïnvloeding van de boze komt, wordt zij in vlam gezet of aangestoken door de hel (Jac.3:6).
De begeerte van de mens kan dus gebruikt worden in dienst van God, maar zij kan ook misbruikt worden door de duivel. In het oude verbond had men geen kennis van de onzienlijke wereld; daarom schreef de apostel Paulus: 'Immers, ook van de begeerlijkheid zou ik niet geweten hebben, indien de wet niet zeide: gij zult niet begeren. Maar uitgaande van het gebod, wekte de zonde(macht) in mij allerlei (verkeerde) begeerlijkheid op (Rom. 7:7,8).
Toch werd in het oude verbond deze 'verborgen' zonde niet gestraft. Hoe zou de pniester of rechter het ook gekund hebben? In het nieuwe verbond dat het wezen van de zonde openbaart, wordt gezegd dat een man die een vrouw had aangezien om te begeren, in zijn hart reeds overspel met haar had gepleegd. Ook sprak Jezus: 'Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het (aardse) gerecht. Maar Ik zeg u: Een leder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het (hemelse) gerecht' (Matth. 5:21,22).
Treedt de zonde naar buiten, dan komt zij als werk van het vlees in de zienlijke wereld. Dezelfde geestelijke wet zien wij in werking treden, wanneer Gods Geest op de mens beslag legt. 'Die zich aan de Here hecht, is één geest met Hem' (1 Cor. 6:17).
De vrucht uit deze gemeenschap is: 'liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing' (Gal. 5:22). Wanneer deze vrucht naar buiten treedt, worden de goede werken geboren, waarin de mens Gods wandelt (Ef. 2:10). Bij de val in het paradijs werd Eva ook van buitenaf verleid. Niet haar begeerte om verstandig te worden was verkeerd. Zelfs haar verlangen om als God het goede en het kwade te kennen, was niet tegen het plan van de Schepper. Indien de mens immers als geestelijk wezen overgezet zou worden in de hemelse gewesten, zou hij ook in aanraking komen met de boze geesten aldaar.
De duivel verleidde haar evenwel, en om dit doel te bereiken stelde hij een andere wet voor dan die God gedacht had. Niet door geloof en verbinding met God, maar langs een onwettige, occulte weg zou haar begeerte dan bevredigd worden. Het resultaat, de vrucht, is bekend, want door één mens is de zonde in de (zienlijke) wereld gekomen. Dat de zonde van buitenaf op ons aankomt, blijkt ook uit het woord dat God tot Kaïn sprak: 'Doch indien gij niet goed handelt (uw begeerte losmaakt van God), ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat' (Gen. 4:7).