Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Erfzonde
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

HOOFDSTUK 2

HET PLAN VAN DE VIJAND
 

Geest, ziel en lichaam  


Voordat wij ons verder bezighouden met de inwerking van de zonde, willen wij ons eerst een Juist begrip vormen hoe en waartoe de mens is geschapen en op welke sectoren hij kan worden aangevallen. Toen God na het voortbrengen en ordenen van de elementen der aarde, dus van de levenloze schepping, een aanvang nam om de stof met de geest des levens te verbinden, gebeurde dit al voortgaande in bepaalde perioden. Allereerst is er sprake van het ontstaan der plantenwereld.

De geest bouwt en onderhoudt de mossen, de bloemen, de heesters en de bomen in eindeloze variatie en schenkt ze hun vorm, grootte, kleur en geur, terwijl er ook sappen afgescheiden worden die bij de aard van het gewas passen. God zag dan dat deze eerste uitwerking van zijn rijke fantasie en gedachten goed was. Dan ging Hij over tot het scheppen van een hogere levensvorm.

De dierenwereld volgde in haar grote verscheidenheid: vissen, vogels, reptielen, insekten en de zoogdieren van muis tot olifant. Nadat God in deze schepping voldoende geëxperimenteerd had en zij zijn goedkeuring kon wegdragen, volgde de mens die naar zijn beeld en als zijn gelijkenis werd gemaakt. Het was als bij iemand die overgaat van optellen en aftrekken naar vermenigvuldigen en delen en later weer naar machtsverheffing en worteltrekken, teneinde dan later te komen tot het werken met logaritmen en imaginaire getallen.

De uitspraak was en zal zijn: 'En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed'. De geest heeft het vermogen om de stof levend te maken, haar op te bouwen, er een lichaam aan te geven en dit dan tot vermenigvuldiging te brengen. Zowel bij de plant, bij het dier als bij de mens geschiedt dit naar de eigen geaardheid die God eraan heeft geschonken. Wanneer het gewas zaad geeft en de bomen vrucht dragen, heeft de levensgeest van de plant zijn taak vervuld.

Daarna volgt dan het natuurlijke stervensproces. Ook tot de dieren werd gezegd dat zij vruchtbaar zouden zijn en talrijk worden. Bij hen is evenwel sprake van een hogere levensvorm, want zij zijn levende zielen. De geest houdt niet alleen het lichaam van het dier levend, maar ook zijn ziel. Hij is bij machte het lichaam te doen functioneren en ook de ziel te ontwikkelen, zodat deze in staat is buiten het eigen lichaam kennis te vergaderen van dingen die zintuiglijk waarneembaar zijn. De ziel van het dier kan zich dan ten opzichte van het object van haar waarneming positief of negatief opstellen, het liefhebben of haten, het tot zich trekken of verstoten.

De ziel kan ook de dingen buiten eigen lichaam begrijpen en ermee bezig zijn naar de mate van haar ontwikkeling. Daarom is er sprake van een gevoelsleven, van in instinct, van verstand en van begeerte. Wanneer de dieren nageslacht voortbrengen, voldoen ze aan hun taak. Hun lichaam en ziel behoren tot de natuurlijke wereld en hebben geen hogere opdracht. Ze zijn geschapen om na korte of langere tijd tot stof terug te keren, dus om te sterven. Eenmaal wilde de slang in het paradijs, die tot de listigste van alle dieren des velds werd gerekend, zich verheffen in de geestelijke wereld.

Zij kreeg contact met de boze die haar als instrument gebruikte. Na de zondeval herinnert God dit dier aan zijn werkelijke functie. Het is met de aarde verbonden en dit zal zo blijven. Nooit zal de geestelijke wereld voor de dieren opengaan. Daarom werd in het bijzonder tot de slang gesproken: 'Op uw buik zult gij gaan en stof (voortbrengselen van de aarde) zult gij eten, zolang gij leeft'. Van de mens zegt Jezus evenwel, dat deze niet alleen van brood (voortbrengsel van deze aarde) zal leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat. Geestelijk voedsel is niet voor de dieren bestemd. Ook in het vrederijk zal de slang stof tot spijze hebben (Jes. 65:25).

Toen de Here God Adam waarschuwde om niet te eten van de boom der kennis van goed en kwaad, sprak Hij: 'Want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven'. Adam wist dus dat het hem dan zou vergaan als de beesten van het veld. Ook hij zou dan in deze cirkelgang terechtkomen, want ook hij was stof, en wanneer hij geen acht sloeg op het woord Gods, ongeestelijk, en gedoemd tot stofweder te keren zoals de flora en de fauna.

De mens als beeld Gods kent evenwel een verdere ontwikkeling. De natuurlijke mens moet nog als geestelijk wezen leren leven. Dit betekent dat hij zijn plaats ook moet gaan innemen tussen de geesten in de hemelse gewesten. Hij is niet zoals de flora en de fauna geschapen om te sterven. Wel geldt voor de man en de vrouw dat zij zich op aarde moeten vermenigvuldigen, maar daarmee houdt hun levensproces niet op. Ze zijn pas af als zij naar geest, ziel en lichaam tot de geestelijke wereld behoren en daar als mens Gods kunnen functioneren.

Dan zijn zij ook aan het huwelijksleven onttrokken, zoals er staat: 'Immers, in de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel (Matth. 22:30). De bijbel spreekt van een metamorfose of vormverandering, die nodig is, opdat de mens in een andere dimensie kan leven. Neem als voorbeeld een rups, die vlinder wordt. Het insekt komt door deze gedaanteverwisseling in een andere levenssfeer, krijgt met andere wetten te maken en heeft ook andere begeerten dan in de vorige staat van haar leven. Zo spreekt de bijbel van een wedergeboorte, dus van een volkomen verandering van de inwendige mens. Zonder deze wedergeboorte kan iemand het Koninkrijk Gods niet zien en niet binnengaan (Joh. 3:3 -5).

Er staat: 'Wordt hervormd (letterlijk: gemetamorfoseerd) door de vernieuwing van uw denken' (Rom. 12:2). Wij kunnen ons nu het volgende voorstellen: Bij de natuurlijke geboorte verlaat het kind de duistere moederschoot en komt het als zelfstandig wezentje in een andere omgeving terecht. Het begint zijn levensloop op aarde en moet zich daar ontwikkelen tot een volwassen mens. De ziel kunnen wij bij* de natuurlijke mens zien als het slechts ten dele ontwikkelde onzienlijke lichaam. Zij bevindt zich in de duistere sfeer van de overste dezer wereld. Bij haar wedergeboorte wordt zij onttrokken aan de macht van satan en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde (Col. 1:13).

In hun staat der onschuld waren Adam en Eva naakt. Dit drukte de situatie uit van hun innerlijke mens. Ze bezaten nog geen kleed der ongerechtigheid, maar ook nog niet een kleed der gerechtigheid, want zij hadden zich nog geen schatten verworven in de hemelse gewesten. Na de zondeval werd hun ziel evenwel onrein en spreekt de profeet over t een 'bezoedeld kleed' (Jes. 64:6). Daarom stond God niet toe dat Adam en Eva in de geestelijke wereld zouden leven en zich daar in de verkeerde richting verder ontwikkelen. Hij verdreef ze van de boom des levens die hun de toegang ontsloot tot de hemelse gewesten.

Toen later de torenbouwers van Babel zich eensgezind verbonden om het Koninkrijk der hemelen binnen te dringen, sprak God: 'Dit is beginvan hun streven; nu zal niets van wat zij denken te doen voor hen onuitvoerbaar zijn'. Om deze en verdere pogingen te doen mislukken, greep de Here opnieuw in en verwarde Hij de spraak, zodat nergens op aarde de afgodendienaars en occultisten eendrachtig konden optrekken. De verdeling van de elkaar bestrijdende godsdiensten begon in Babel. Ten tijde van de antichrist zullen de goddelozen met hulp van de boze geesten opnieuw in eensgezindheid trachten de heerschappij in de onzienlijke wereld te verwerven, maar dan zullen de zonen Gods met de heilige engelen hen overwinnen in het hemelse Harmágedon.

Zoals bij de geboorte in de natuurlijke wereld een kind in de staat van zijn onschuld naakt op de wereld komt, maar daarna bekleed wordt, zo is het ook met zijn innerlijke mens. Het kind groeit op in het domein van de overste dezer wereld en onder diens regiem. Spoedig heeft het een kleed van de ongerechtigheid geweven. Bij het opwassen moet dan gezegd worden: 'Uw ongerechtigheden (uw zondekleed) zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden (die gij bedrijft) doen zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort'(Jes. 59:2).

Nadat Jezus onze schuld wegnam, verdween het zondekleed en verkeert de gelovige voor God weer in staat van onschuld. Hij is een rechtvaardige geworden. Daarom kan hij wedergeboren worden en een goede plaats verwerven in de onzienlijke wereld, zoals er staat: 'God heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten' (Ef 2:6). Deze werkelijkheid moet het kind geloven en vasthouden en dan kan het zich ontwikkelen tot een geestelijk volwassene. Zijn rechtvaardige daden vormen dan het gewaad van zijn ziel of geestelijk lichaam en bepalen zijn geestelijke statuur.

Er staat van de vrouw des Lams: 'Haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te 20 kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen' (Openb. 19:8). Paulus schreef: 'Wij hebben een gebouw van God in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis' (2 Cor. 5:1). De ziel van de mens wordt dus door de geest in staat gesteld via een ontwikkelingsproces niet alleen in de zintuiglijke wereld te functioneren, maar ook in de onzienlijke wereld.

Door de wedergeboorte moet dit geestelijk lichaam tot volle rijpheid komen. De ogen moeten opengaan om te zien en de oren om te horen, de voeten moeten tot ontwikkeling komen om de hoge weg te lopen. De geestelijke tastzin is nodig tot onderscheiding van de boze en goede geesten. Het verstand moet verlicht worden en de gevoelens kunnen worden opgevoerd tot een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde. De geestelijke mens ervaart dan de vrede van het rijk Gods die alle natuurlijke verstand te boven gaat.

Wanneer het innerlijke lichaam van de wedergeboren mens de volwassenheid of volmaaktheid bereikt heeft, verdwijnt zijn natuurlijk en sterfelijk lichaam in zijn geestelijk lichaam. Het wordt dan in een punt des tijds veranderd. Vervuld wordt dat 'dit vergankelijk onvergankelijkheid aangedaan heeft en dit sterfelijke, onsterfelijkheid'. Deze voleinding is tevens het tijdstip van de wederkomst des Heren. Dan wordt de dood verzwolgen in de overwinning (1 Cor. 15:50-58).

Bij de verheerlijking op de berg, zien wij dat Jezus de overwinning van het geestelijke lichaam aan zijn discipelen in een visioen toonde. Hij werd voor de ogen van zijn discipelen getransfigureerd, van gedaante veranderd, zodat zijn gelaat straalde gelijk de zon, terwijl Hij omhuld was met het witte kleed der gerechtigheid. Zo is het de bedoeling dat wij metamorfoseren' naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid'. (2 Cor. 3:18).

Toen de slang tot Eva zei: 'Gij zult geenszins sterven', drukte zij het wezensverschil uit tussen de mens en het dier. De slang was immers van nature bestemd om te sterven, terwijl God een hogere bedoeling met de mens voorhad. Bij de val stierf de inwendige mens de dood, dat wil zeggen dat zijn ziel of zijn innerlijk lichaam zich niet verder ontwikkelde. Zij kon niet hoger stijgen. Wel mocht de mens zich vermenigvuldigen evenals de planten en dieren. Het was slechts een enkeling die een 'getuigenis' van hoger leven ontving aangaande het Koninkrijk Gods.

Denk aan de getuigen in Hebreeën 11. Bij zijn sterven ging de onontwikkelde ziel van de mens met zijn geest niet naar de aarde, maar naar het dodenrijk, naar de gevangenis, waar zij bewaard wordt tot de dag van de opstanding. Waar evenwel de ziel van de christen zich verder ontplooit, is van de dood naar de inwendige mens geen sprake meer. Zij is dan met Christus in het paradijs Gods, waar volop geestelijk leven is. Ook bij het sterven van de christen blijft zijn inwendige mens met Christus verborgen in God. Bij zijn opstanding zal deze levende ziel als geestelijk lichaam herrijzen en met Christus wederkomen, teneinde haar taak ook op deze aarde te kunnen vervullen.

 

Beschadiging en herstel 


Het is de boze er alles aangelegen om de ontwikkeling van de geestelijke mens tegen te houden en te beletten. De bedoeling is immers dat het beeld van God op de hemelse troon zal zitten, teneinde met de Vader en de Zoon te regeren over de gehele zichtbare en onzichtbare schepping. Welnu, deze plaats had de satan voor zichzelf begeerd. Hij sprak eenmaal: 'Ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken (beeld van de gemeente), mij aan de Allerhoogste gelijkstellen' (Jes. 14:14). Door hem wordt daarom de mens naar geest, ziel en lichaam aangetast, zodat deze zijn normale functies niet kan verrichten en verhinderd wordt geestelijk op te stijgen en formaties te vormen als de wolken van het uitspansel.

Als de overste van deze wereld kan de duivel leder mens vanaf en zelfs al vóór zijn geboorte op zijn eigen terrein aanvallen, want de macht over de aarde is hem immers door Adam overgegeven (Luc. 4:6). De wetteloze machten tasten allereerst de menselijke geest aan die diens ziel en lichaam doet leven en ontplooien. Zij beïnvloeden deze geest die de drager is van de wetten Gods en die van de waarheid en de wetmatigheid, zowel voor de inwendige als voor de uitwendige mens. Leugenmachten buigen de uitingen van de geest om, waardoor het rechte geloof op een dwaalspoor wordt gebracht.

De sleutel der kennis die de gelovige nodig heeft om zich in het Koninkrijk der hemelen te bewegen, wordt door hen weggenomen. De valse leringen die door boze geesten geïnspireerd worden, houden de mens bezig met het bedenken van de dingen die op de aarde zijn, of zij voeren hem met zijn gedachten naar de duistere sferen van de onzienlijke wereld. Daardoor wordt de wijsheld tot dwaasheid gemaakt, het verstand wordt verduisterd en de geestkracht gedoofd of in de verkeerde richting gestuwd. De god dezer eeuw verblindt ook de zinnen, zodat de mens niet meer de glorie kan ontwaren van het evangelie der heerlijkheid van Christus (2 Cor. 4:4).

Denk ook aan de depressies van het zielenleven, die veroorzaakt worden door de inwerking van 'occulte' geesten. Zij maken de mens wijs dat hij niets is, niets kan, niets heeft, zodat hij tenslotte maar liever dood wil zijn. Ook bij geesteszieken vindt steeds verleugening plaats. Zij zien bijvoorbeeld in de geestelijke wereld afschuwelijke gedrochten die zij al hallucinerende in de natuurlijke wereld projecteren. Hierdoor worden zij dan zo beangstigd, dat zij voorwerpen nemen om zich te verdedigen en hiermee vernielingen aanrichten. Zij menen dat de omgeving hen wil vergiftigen, dat zij kinderen van vorstelijke bloede zijn, of zij bedrijven in de schemertoestand van hun zinsbegoocheling wetteloze daden en spreken wartaal.

De zondemachten stimuleren de begeerten van het zielenleven in een verkeerde richting. Is de menselijke geest te zwak om zich te verzetten, dan gaat het geweten zwijgen. Zo zegt de bijbel dat bijvoorbeeld de overspeler onvoldoende geest bezit (Mal. 2:15). Het leven in de zonde maakt de ziel ziek. Het geestelijke lichaam wordt erdoor aangetast en beschadigd. Daarom gaat er een nieuwe wereld voor de christen open, indien hij tot het inzicht komt dat achter iedere zondedaad een boze geest staat, die de verwekker is van het kwaad. Kortweg gezegd: zonde is een macht waarvan men bevrijd kan worden.

Dan kan de mens zelf weer de leiding in zijn leven nemen. Ziektemachten vallen ook aan op de menselijke geest die bezig is het lichaam leven te geven. Zij leggen het eropaan dat de menselijke geest zijn functie tot opbouw en onderhoud van het lichaam niet meer kan vervullen. Zij belemmeren ook de herstelwerkzaamheden die de geest in het lichaam verricht. Soms dwingen sterke machten de levensgeest om tegen zijn natuur in gezwellen en afwijkingen te vormen, zoals bij tumor en staar. De machten kunnen gemakkelijker toeslaan naarmate het lichaam verzwakt en veroudert. Ook hoofdpijnen en andere pijnen kunnen ontstaan door rechtstreekse druk van boze geesten.

Ook kan een ziektemacht het afweermechanisme dat door de geest inwerking wordt gesteld teneinde ziekteverwekkende bacteriën en virussen te weren, uitschakelen. Dan wordt de mens een prooi van deze microben. Om de blokkade van de boosaardige geesten weg te nemen, schonk God twee gaven: Jezus Christus die voor ons de schuld wegnam, en de Heilige Geest die het herstel tezamen met onze geest bewerkt. Waar de menselijke geest te zwak is om zich doeltreffend tegen de beïnvloeding van de onreine geesten te weren, is de Heilige Geest in de christen de kracht, die hem ondersteunt en de geestelijke begaafdheden in hem tot ontwikkeling brengt. De bijbel leert, dat leder die zich aan de Heer die geest is, hecht, één geest is (1 Cor. 6:17).

Wie een vel bladgoud tegen een gewoon stuk papier lijmt, krijgt één nieuw vel met de kwaliteiten van beide. Wie een batterij van anderhalf volt serie schakelt met een batterij van vierenhalf volt, heeft één batterij met een voltage van zes volt. Wie een vrouw huwt, is één vlees met haar. De Heilige Geest intensiveert de menselijke geest in al zijn verrichtingen. De Geest van God is immers van dezelfde orde als de geest van de mens, want belde zijn van Gods geslacht, van dezelfde komaf. Door de gaven van gezondmakingen worden de leugengeesten lamgelegd en verdreven door het woord der waarheid.

De geestelijke oren en de geestelijke ogen worden geopend, zodat van de mens niet meer kan gezegd worden, dat hij horende doof en ziende blind is. De Heilige Geest is de Trooster, die de beschadigingen en pijnen van het geestelijke of inwendige lichaam wegneemt, want ook Hij is gekomen 'om te genezen, die gebroken zijn van hart' (Luc. 4:18 St. Vert.). Hij bezit het vermogen om door het woord der waarheid de geestelijk verminkten te herstellen, de zielszieken en wettelozen te genezen, dus de innerlijke mens te vernieuwen. Deze Geest die in ons woont, kan ook ons sterfelijk lichaam levend maken, zodat het weer gaat functioneren naar de wetten Gods, waarvan de menselijke geest de drager is. De Heilige Geest is het onbegrensde krachtenveld waaruit de menselijke geest mag putten in zijn strijd tegen de leugen-, zonde- en ziektemachten.

 

Vergelijkingen 


Ook in het Oude Testament vinden wij plaatsen die erop wijzen, dat de zonde wordt geboren, doordat boze geesten de menselijke begeerten bevruchten. In Psalm 7:15 wordt gezegd: 'Zie, wie met ongerechtigheid bevrucht werd, is zwanger van onheil en baart leugen'. In Jesaja 59:4,5 wordt het zondeproces als volgt voorgesteld: 'Zij gaan zwanger van moeite en baren onheil. Zij broeden eieren van giftige slangen uit en weven spinnenwebben'. Strijden tegen de zonde is dus worstelen met en zich verzetten tegen de slechte geesten, die een mens trachten te verleiden en zijn inwendige mens willen bevruchten.

Het grote geheim van de overwinning op de zonde ligt hierin, dat wij ons nooit identificeren met het kwaad. Wij moeten de ongerechtigheid zien als een vijandig element dat niet bij ons behoort. Daarom behoeven wij nooit tegen onszelf te strijden maar tegen de boze. Wanneer wij een zweer aan onze hand hebben, zeggen wij toch ook niet: deze afwijking hoort nu eenmaal bij mij, maar wij willen ervan bevrijd en verlost worden. Jezus is de Verlosser, die de mens door de kracht van zijn Geest bevrijdt van zijn vijanden, de boze geesten. Wij bidden niet: 'Verlos mij van mijzelf, maar wel: 'Verlos ons van de boze!'.

Wij zouden de inwerking van de zondemachten kunnen vergelijken met die van elektriciteit. Wanneer een mens op enigerlei wijze contact met de stroom heeft, staat hij van hoofd tot voeten onder spanning. Waar men hem ook aanraakt, zal men constateren dat er een kracht is, die zijn gehele lichaam heeft doortrokken. Door zijn contactpunten staat hij onder invloed van de krachtcentrale die misschien honderden kilometers van hem verwijderd is. Om van de spanning bevrijd te worden, moet de mens het contact verbreken (zich bekeren). De stroom kan evenwel zo'n hoog voltage hebben, dat hij dit zelf niet meer kan en een ander hem moet bevrijden. Dit is een beeld van de werking der zondemachten.

Alleen heeft de mens niet met een onzichtbare, natuurlijke kracht te doen, maar met een geestelijke, bovennatuurlijke kracht, die tegelijkertijd een persoonlijkheid heeft. Wij zouden de inwerking van de zondemachten ook kunnen vergelijken met osmose. Dit is het verschijnsel dat vloeistoffen of gassen door een gesloten wand binnendringen. Op deze wijze nemen bijvoorbeeld plantencellen het water uit de grond op, dat hun stevigheid en elasticiteit verschaft. Wanneer de bijbel leert dat de gehele wereld in het boze ligt, dat is geheel omringd door demonen, behoeven wij ons niet af te vragen in welk een gevaarlijke situatie wij verkeren.

Onophoudelijk trachten de boze geesten te infiltreren. Iemand die aan een hoogspanningsnet werkt, doet dit niet zonder beveiliging. De rubberbekleding wordt het isolatiematerlaal tussen hem en de kracht van de elektriciteit. Zo is het ook nodig dat een kind van God zijn geestelijke wapenrusting aanheeft, teneinde stand te kunnen houden tegen de verleidingen en methoden van de duivel. Wij hebben immers niet te worstelen tegen de zichtbare vijanden van vlees en bloed, maar tegen de onzichtbare, boze geesten in de hemelse gewesten (Ef. 6:10-18).

Voor de geest van de mens geldt: 'Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Het waarachtig geestelijke huwelijk bestaat uit de gemeenschap van Gods Geest met de menselijke geest. De basis van dit huwelijk is liefde in volkomen vrijheid. Indien de mens gemeenschap met boze geesten heeft, is dit niet in een sfeer van vrijheid, maar van dwang. Merk op hoe het beeld van de gemeenschap tussen God en de mens, namelijk het huwelijk tussen man en vrouw, na de zondeval verandert. Dan is er geen gelijkheid meer en vrijheid tussen de partners, maar 'de man zal over u heersen' (Gen. 3:16).

Waar het evangelie van Jezus Christus ingang vindt en kennis is van de geestelijke wetten, en de mens weer in de oorspronkelijke verhouding met God gebracht is, wordt ook de goede huwelijksrelatie weer hersteld. Dan vervalt de heerschappij van de man, want ook hiervan geldt:'Het is van den beginne alzo niet geweest'.

 

Vier betekenissen van 'zonde' 


Het woord 'zonde' komt in de bijbel in vier betekenissen voor:

a) Wanneer gezegd wordt dat door één mens de zonde in de wereld binnengekomen is, worden daarmee de onreine geesten bedoeld, aan wier hoofd de satan staat (Rom. 5:12). Hij heeft de heerschappij over deze wereld van de mens overgenomen, 'want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om hem (de mens), die haar daaraan onderworpen heeft' (Rom. 8:20).

De satan is de overste dezer wereld geworden en met zijn boze geesten heerst hij als koning. In deze betekenis moeten teksten worden gelezen als: 'Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerten zoudt gehoorzamen'. 'Want toen gij slaven waart der zonde'. 'Wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde', zoals een vrouw vrij* is van haar gestorven man. 'Vrijgemaakt van de zonde, zijt gij in dienst gekomen van de gerechtigheid'. 'Want de zonde heeft, uitgaande van het gebod, mij misleid'. 'Dan bewerk ik het (slechte) niet meer, maar de zonde die in mij woont' (Rom. 6 :12,20,7,18 en 7:11,20).

b) Tussen de bevruchting en de geboorte is de 'zonde' als in embryonale toestand in de Inwendige mens. Deze heeft de verleider niet buiten zijn geestelijk lichaam weten te houden en contact met hem opgenomen. Hier begint de medeplichtigheid van de mens. Het spreekwoord luidt: 'De heler is zo goed als de steler . Het is het stadium van zondige gedachten, die gekoesterd worden en die in de onzichtbare wereld tot ontwikkeling komen. Nog is de bevruchte begeerte niet omgezet in de daad. Wij denken bijvoorbeeld aan de haat, waarvan de Heer sprak, dat zij door God reeds als doodslag wordt gerekend. Ook aan Jezus' uitspraak: 'Wie een vrouw aanziet om te begeren, heeft alrede overspel gedaan'. Verder lezen wij teksten als: 'Wie zijn naaste veracht, zondigt' (Spr. 14:21). 'Al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was' (Gen. 6:5).

c) Zoals het kind naar zijn vader heet, zo wordt ook de vrucht van de boze geest 'zonde' genoemd. 'Dit schrijf ik u, opdat gij* niet tot zonde komt' en 'wie de zonde doet, is uit de duivel' (1 Joh. 2:1 en 3:8). In het werkwoord 'zondigen' ligt de betekenis van zonde doen. Jezus sprak tot de man die achtendertig jaren ziek gelegen had en zijn genezing langs occulte weg verwachtte: `Zondig niet meer of langer'. Aangaande de blindgeborene vroegen de discipelen : 'Wie heeft gezondigd, deze of zijn ouders?' (Joh. 5:14 en 9:2). 'Geraakt gij in toorn, zondigt dan niet' (Ef. 4:26). 'Als iemand zijn broeder ziet zondigen' (1 Joh. 5:16).

d) Als vierde betekenis noemen wij datgene wat als schuld na de zondedaad achterblijft. De bijbel spreekt over 'schatten des toorns' (Rom. 2:5 St.Vert.). In positieve zin is daartegenover ook sprake van een schat in de hemelen, diewij doorgoede werken verzamelen! Als schatten van toom of als zondeschuld lezen wij teksten als: 'Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt', of 'wie van u zonder zonde is, werpe het eerst een steen' (Joh. 1:29 en 8:7).

'In wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden' (Col. 1:14). Aan het kruis van Golgotha nam Jezus de zonde(schuld) weg. God maakte zijn Zoon tot zonde, dat wil zeggen dat de Vader Hem de schuld der wereld toerekende, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem' (2 Cor. 5:21). Jezus sprak: 'Indien Ik door de vinger Gods (de Heilige Geest) de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen' (Luc. 11:20).

Gods vinger wijst de boosdoeners, de bewerkers van het kwaad, aan, en geeft de kracht om hen te bestrijden en terug te drijven. Wanneer de Heer ons tot een harde strijd tegen de felle tegenstanders oproept, opdat de wil van God, het goede en volkomene, geopenbaard wordt, moeten wij dan niet zoveel mogelijk van de boze afweten? In de eerste plaats moeten wij het doel van God met de mens kennen, dat is het volkomene, en in de tweede plaats ook zoveel mogelijk op de hoogte zijn van het wezen en de strategie van de vijand, waardoor deze het plan van God met de mens tracht te torpederen.

Ook hierin zijn wij medearbeiders van God. Wij moeten weten hoe het de duivel gelukt is een mens onder zijn heerschappij te krijgen en hoe en door welke kracht wij in staat gesteld worden deze te verlossen. Omdat men geen kennis van de onzienlijke wereld draagt, gebruikt men uitdrukkingen als erfschuld, erfzonde en erfsmet, terwijl niemand eigenlijk weet wat daarmee precies wordt bedoeld. De omschrijvingen van deze termen verliezen zich in het vage en spreken elkaar maar al te vaak tegen, terwijl de demonen deze woorden als maskers gebruiken om zich te camoufleren.

 
vorige pagina terug volgende pagina