Stichting Uitgeverij Rhemaprint

Erfzonde
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

HOOFDSTUK 8

MARCUS 16:15-18
 

Het kort begrip der christelijke religie 


De evangelist Lucas verhaalt in Handelingen 1 dat Jezus na zijn opstanding nog veertig dagen lang zijn apostelen onderrichtte in alles wat het onzienlijke Koninkrijk Gods betrof. Onze Heer herinnerde zijn volgelingen eraan, dat zij de doop in de Heilige Geest nu spoedig konden verwachten. Deze Geest zou dan in eerste instantie te Jeruzalem worden uitgestort over de kring der discipelen en over 'de Joden te Jeruzalem woonachtig' (Hand. 2:5).

De bijeengekomen leerlingen vroegen toen aan Jezus: 'Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?' Het ging bij hen over: hier en nu! Het antwoord luidde dat dit onzienlijke Koninkrijk geopenbaard zou worden, wanneer zij kracht uit de hoogte zouden ontvangen hebben. Deze was nodig in verband met de strijd in de hemelse gewesten en opdat de geestelijke mens zou kunnen triomferen. Eerst zou dus de volheid van Israël ingaan en dan zou dit Israël Gods uitzwermen en gaan getuigen 'te Jeruzalem en in geheel Judéa en Samaria en tot het uiterste der aarde'.

De discipelen zouden in de stad beginnen waar Jezus zijn werk op aarde geëindigd had, en wel met de boodschap van het Koninkrijk der hemelen, zoals de Meester deze veertig dagen lang had onderwezen. Deze prediking betrof het herstel van de ganse kosmos en zij zou de eeuwen omspannen. Dit evangelie was doortrokken met de liefde van God en had de inzet van diens ganse wezen.

Hiermee zette de hemelse Vader zijn naam op het spel, want Hij zou zijn woord ondanks alle obstructie en tegenstand waarmaken. Het herstelplan vindt zijn hoogtepunt in de volkomen ontwikkelde mens die aan Gods bedoeling beantwoordt en die de centraIe gedachte ervan reëel maakt. Jezus concretiseerde eenmaal dit eeuwig voornemen op aarde en Hij liet ons het voorbeeld na van de ware geestelijke mens en van de wijze waarop deze leeft en werkt. Jezus is de alpha en de oméga, het begin en het einde, want eenmaal zullen alle zonen Gods Hem gelijkvormig zijn.

De vraag der apostelen was: wanneer is uw Koninkrijk voltooid? Waren na de opstanding van de Heer alle zorgen weg en lag de strijd nu achter hen? Zij hoopten dat Jezus in hun tijd zou ingrijpen en dat Hij wat zou opschieten. Zouden er ook later niet vele profetieën worden uitgesproken, waarin gezegd werd dat de dag des Heren aanstaande was? (2 Thess. 2:2). Velen zouden prediken: de tijd is nabij, maranatha! (Luc. 21:8).

Men zou stellig geloven dat Jezus spoedig zou komen zonder dat zijn volk hiervoor innerlijk toebereid was en zonder dat het de goede strijd had gestreden en de overwinning had behaald. Natuurlijk zouden wij wel willen weten wat de Heeraangaande de toekomende wereld aan zijn apostelen in die veertig dagen had meegedeeld. Vóór zijn opstanding had Hij zijn uiteenzettingen meestal verpakt in gelijkenissen, opdat de ongeestelijke mens niet in staat zou zijn de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te verstaan. Ze zijn immers toch maar dwaasheid voor hem.

Teneinde het evangelie van het Koninkrijk Gods te begrijpen is een geestelijke instelling noodzakelijk en een duidelijk inzicht vereist. In zijn prediking worden wij immers door de Heer herhaaldelijk bij de geestenwereld bepaald. Wanneer wij ons dan houden aan de uitdrukking 'Sola Scriptura', de Schrift alleen, zullen wij er niet veel van begrijpen. Heeft de profeet niet gezegd dat wij allen van God geleerd zouden zijn? Wie niet gedoopt is met de Heilige Geest en zich toch richt op de onzienlijke wereld, mist de noodzakelijke begeleiding die hem in alle waarheid moet inleiden.

Hij kan dan niet achter het beeld en achter de schaduw de hemelse werkelijkheid zien. In het slot van het evangelie van Marcus wordt meegedeeld: 'De Here Jezus dan werd, nadat Hij tot hen gesproken had, opgenomen in de hemel en heeft Zich gezet aan de rechterhand Gods. Doch zij gingen heen en predikten overal, terwijl de Here medewerkte en het woord bevestigde door de tekenen, die erop volgden'. Het is zeer gelukkig dat wij vanuit het Marcus-evangelie tenminste de hoofdsom kennen van de veertig dagen durende toespraken. Deze samenvatting vormt de grote opdracht van Jezus Christus aan allen die in Hem zouden geloven.

Zij richt de aandacht van zijn volgelingen in het bijzonder op de wereld der geesten. In verband met zijn eigen leven, zijn eigen optreden, zijn inzichten, zijn werk en bediening luiden de laatste woorden van Jezus hier op aarde: 'Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden. Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden'(Marc. 16:15-18).

Zie hier het kort begrip der christelijke religie, dat zich geheel en al bezighoudt met de onzienlijke dingen. Wie dwaling en leugen, zonde en ziekte, gebondenheid en wetteloosheid overwinnen wil, zal moeten terugkeren naar de eindconclusies die Jezus bij zijn heengaan trok. Geen enkele 'gelovige' kan deze opdracht negeren dan tot eigen schade. Jezus Christus is evenwel door deze laatste woorden ook nu nog: een steen des aanstoots en een rots der ergernis, maar wie op deze voorschriften zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen.

 

Begin en voortzetting 


Ook in de laatste verzen van Marcus gaat het 'om een heil, dat allereerst verkondigd is door de Here, en door hen, die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze ons is overgeleverd, terwijl ook God getuigenis daaraan geeft door tekenen en wonderen en velerlei krachten en door de Heilige Geest toe te delen naar zijn wil' (Hebr. 2:3,4). Uit deze teksten blijkt duidelijk dat het evangelie dat Jezus gepredikt had, was bedoeld om doorgegeven te worden, niet alleen aan de apostelen, maar aan álle gelovigen!

Door de verkondiging van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen zouden véle zonen tot heerlijkheid worden gebracht. De uitspraken van onze Heer betroffen niet alleen zijn apostelen, maar ook allen die door hun woord in Hem zouden geloven. Wanneer dit evangelie niet door de christenen gepredikt wordt, zijn de gevolgen naar verhouding. Gods plan kan dan niet in hen worden gerealiseerd. Jezus sprak in Mattheüs 24:14 dat dit evangelie van het Koninkrijk over de gehele wereld zal worden gepredikt en dan zal het einde, dat is de volle vrucht of het doel, bereikt worden.

Ook geldt voor leder die dit volle evangelie aanneemt: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft (dat is: in mijn prediking over het Koninkrijk der hemelen), de werken die Ik doe, zal hij* ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader' (Joh. 14:12). De grote werken die Jezus niet verrichten kon, bestaan hierin dat na de Pinksterdag zijn volgelingen de handen op gelovigen mogen leggen bij het ontvangen van de Heilige Geest. Lucas schreef eenmaal in zijn evangelie over alles wat Jezus begonnen was te doen en te leren.

Zijn werk moet door ons voortgezet en voltooid worden op dezelfde wijze als Hij dit deed en ons hiertoe de instructies gaf. Toen Jezus zijn arbeid begon, baseerde Hij dit op de profetieën in Jesaja 61:1,2. Wanneer men Hem in de synagoge te Nazareth de rol van Jesaja toereikte, was juist deze plaats, waar zijn heerlijke opdracht vermeld staat, aan de orde van behandeling. Hij las daar: 'De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan de armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren'.

Jezus predikte dus het herstel van de totale mens naar lichaam, ziel en geest. De Geest des Heren die op Hem was, wil ook in ons zijn. Door deze kracht is de wederoprichting van alle dingen mogelijk. Velen zijn immers slaven van de zondemachten, ze zijn blind door de inwerking van leugengeesten en ze zijn verbroken door de beschadigingen die het rijk der duisternis heeft aangebracht door ziektemachten en geesten van geweld.

Onze Heer opende het jubeljaar, dat is het jaar der vrijheid, door het heerlijke voorbeeld te geven hoe de zuchtende schepping door de zonen Gods zal worden bevrijd en hersteld. Het begin van Jezus' optreden heeft na zijn hemelvaart nog een voortzetting, want de profeet Jesaja voorspelt verder: 'En een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting des Heren, tot zijn verheerlijking'.

Hier wordt gesproken over de grote omkeer bij het volk van God. De grote opdracht die Jezus ons gaf, gaat in vervulling. Wij waren eenmaal de diep bedroefden, maar werden getroost, omdat wij de Trooster, de Heilige Geest, ontvingen. De gaven des Geestes zijn weer begonnen te werken na zovele eeuwen van geestelijke dorheid. Wij ontvingen een diadeem in plaats van as, vreugdeolie des Geestes voor een rouwgewaad en jubel voor wanhoop. Het volle evangelie van het herstel is weer begonnen te werken.

Daarom is het de dag der wraak van onze God. Deze vergelding heeft geen betrekking op mensen, maar op boze machten. Zij hebben het mensdom geschonden. Zij zijn de oorzaakvan alle ellende, ziekte en zonde. Let nu nog op het vervolg van deze heilsvoorspellingen. De profeet zegt niet dat Jezus, aangeduid door 'Mij', het herstelplan zal voltooien, maar dat de gelovigen, die de volle waarheid aanvaarden, dit zullen bewerken: 'Zij zullen de over oude puinhopen herbouwen, het verwoeste uit vroeger tijd doen herrijzen en de steden vernieuwen, die in puin liggen, die verwoest hebben gelegen van geslacht op geslacht'.

Hoe ontstonden deze puinhopen, die de profeet door middel van de gelijkenis van een verwoeste stad, uitbeeldt? Het gaat hier niet om erfschuld, maar om families die van ouder tot ouder door destructieve machten gebonden waren. Door occulte zonden werden zij een prooi van boze geesten tot in het derde en vierde geslacht, want de kinderen werden opgevoed door ouders die hen niet beschermden tegen de aanvallen uit de hemelse gewesten, maar hen er integendeel mee in aanraking brachten. Zo werden zij nog tot grotere ruïnes.

De machten die de ouders vergezelden, legden ook beslag op de kinderen, daar dezen niet werden geheiligd. Slechts zij die de grote opdracht van de Heer uitvoeren, kunnen deze vicieuze cirkel doorbreken. Zij doen dan wat hun Meester deed, eerst in eigen leven, en daarna in dat van hun kinderen. De duivel wordt alleen verslagen, indien de gelovigen hem bestrijden op wettelijke wijze, dat is door te doen wat Jezus deed en in zijn Naam! Het slot van Marcus geeft dus duidelijk aan, dat de gelovigen door het uitvoeren van de grote opdracht, de overoude puinhopen zullen herbouwen.

 

Marcus 16 is betrouwbaar 


Het is wel merkwaardig dat men voor begrippen als erfzonde, erfschuld en erfsmet, die noch in het Oude noch in het Nieuwe Testament voorkomen, tientallen teksten tracht te vinden, maar wanneer in Marcus 16 duidelijk op een strijd tegen de boze geesten gewezen wordt, men gretig gelooft dat dit slot eigenlijk niet in dit evangelie thuishoort. Vanaf vers 9 hebben vele vertalers daarom dit laatste gedeelte tussen haakjes gezet, omdat zij menen dat dit later toegevoegd zou zijn.

Dit 'later' ziet dan beslist niet op onze tijd, want er Is geen perikoop die zoveel aanstoot geeft dan juist dit fragment. Wij weten zeker dat geen rooms-katholiek concilie, geen gereformeerde synode, geen jaarvergadering van de baptisten, geen maranatha conferentie, of organisatie der Jehova's getuigen ooit deze teksten hebben ingevoegd. Veel liever houden zij de inhoud ervan voor disputabel. Geen van genoemde kerken of denominaties zou eraan denken de woorden neer te schrijven: 'In mijn naam zullen zij duivelen uitdrijven, in vreemde talen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen'.

Natuurlijk kunnen bij het over schrijven van handschriften vergissingen worden gemaakt. Wie speelt het klaar om honderden bladzijden, zonder één fout te maken, over te schrijven? Wij kunnen ons voorstellen dat een woord of zelfs een regel is weggevallen, maar bij Marcus 16 gaat men van de veronderstelling uit, dat een overschrijver opzettelijk teksten heeft ingelast, dus dat hij een falsaris was, die bewust de woorden van Jezus heeft vervalst.

In zijn inleiding tot het Nieuwe Testament schrijft dr. J. de Zwaan, 'dat het oorspronkelijke slot door slijtage of ongeval bij enkele oudere handschriften was weggeraakt'. Dit gebeurt uiteraard bij* een boek eerder aan het einde dan in het midden. Men beweert dat de tekst van Marcus 16:9-20 in de twee oudste handschriften ontbreekt. Deze zijn de Codex Vaticanus, ontstaan in de 4e eeuw, en de Codex Sinaïticus, eveneens uit de 4e eeuw, omstreeks 340 nC.

De Codex Vaticanus mist het slotvan Marcus, maar ook ontbreken Genesis 1-46, Psalm 105-137, Hebreeën 9:14-13:25 en verder de brieven aan Timotheüs, aan Titus, aan Filémon en de Openbaring van Johannes. Bij het slot van Marcus is een witte ruimte in dit handschrift. Bij de Codex Sinaïticus ontbreken ook verschillende bladzijden in het Oude Testament. Er is trouwens geen handschrift of men mist er bepaalde bijbelgedeelten in. Indien wij vandaag een heeloude bijbel vonden, die enkele perikopen niet had, zouden wij hieruit toch niet concluderen dat deze ontbrekende teksten ook niet in het origineel waren te vinden?

Er zijn ongeveer 4200 handschriften, waarvan er 618 de evangeliën bevatten, en slechts twee hebben deze verzen niet! Bovendien moet men spreken over de twee oudste Griekse manuscripten. De Vulgata bijvoorbeeld heeft deze verzen wel. Latijnse vertalingen naar de Griekse tekst der Septuagint zijn er al uit de 2e en 3e eeuw. In 382 kreeg Hiëronymus de opdracht om de Vulgata te reviseren. Deze kerkvader kende het Griekse testament van zijn dagen en ook de Vetus Itala uit de 2e eeuw, die ook de omstreden verzen bevatte.

De Vulgata, de Latijnse vertaling, die de rooms-katholieke kerk gebruikt, is dus eerder vertaald uit het Grieks dan het oudste Griekse handschrift dat bewaard is gebleven, werd overgeschreven. De Vulgata bezit dus oudere rechten dan de oudste Griekse handschriften. Ook bestaat er nog een handschrift van de vier evangeliën in het Syrisch, de zogenaamde Syro-Sinaïticus.

Deze is in het midden van de 2e eeuw ontstaan, ongeveer in het jaar 150 nC. Men denke dit zich eens in! Nog geen honderd jaar nadat de evangelisten hun geschriften voltooiden, waren hun evangeliën reeds in het Syrisch overgezet. Geen zestig jaar nadat het evangelie van Johannes het licht zag, was voor de ongeletterde christenen die geen Grieks kenden, de overzetting in het Syrisch al te lezen. In deze oeroude kopie staat ook Marcus 16:9-20.

Wij concluderen uit deze gegevens dat de oude christelijke kerk in het slot van Marcus 16 geloofde. In de Syrische vertaling voor het Midden-Oosten, in de Koptische vertalingen voor de bewoners van Egypte in tal van dialecten, waaronder de Sahidische van ongeveer 150 nC, in de Latijnse vertalingen voor Italië en het 105 noorden van Afrika, die alle vóór de 4e eeuw geschreven waren, vinden wij dus Marcus 16 in zijn geheel.

Dan zijn er nog de Gotische vertaling uit 350 en de Armenische uit de 5e eeuw, die beide deze verzen hebben. Bovendien zijn er ongeveer honderd schrijvers die oudere geschriften hebben nagelaten dan de oudste handschriften. Zij hebben in hun werken zich allen beroepen op de gewraakte teksten in Marcus 16 als deel van het evangelie. De oude kerkvaders die voor het concilie van Nicea (525) leefden, verwijzen zestien maal naar deze verzen.

 

De leer van Jezus 


Het is wel merkwaardig dat de christenen over het algemeen vele leringen aanhangen, maar het evangelie dat Jezus zelf predikte, geheel negeren of zelfs weerstaan. Jezus benaderde de mensen niet met een erfzonde theorie en Hij zocht het kwaad niet in de persoon zelf, maar openbaarde de werkelijkheid en de geheimenissen van de onzienlijke wereld. Hij leerde niet alleen, maar tegelijkertijd ging Hij het land door weldoende en genezende gebondenen, zondaars en zieken, die allen door de duivel waren overweldigd (Hand. 10:38).

Hij werd als Zoon van God juist openbaar, omdat Hij de werken des duivels in de mens verbrak (1 Joh. 3:8). Bij zijn heengaan gaf de Heer de opdracht om zijn evangelie overal te verkondigen. De apostel schreef. 'Om heidenen tot gehoorzaamheid te brengen door woord en daad, door kracht van tekenen en wonderen, door de kracht des Geestes. Zo heb ik, van Jeruzalem uit rondreizende tot Illyrië toe, de prediking van het evangelie van Christus volbracht'(Rom. 15:19).

Hij had niet alleen het evangelie óver Jezus gepredikt, maar ook ván Jezus. Het valt op dat Jezus ons geen praktische handleiding naliet, waarin wij zouden kunnen opzoeken op welke wijze wij de boze geesten tegemoet kunnen treden en het herstelproces uitwerken. Hij schenkt ons evenwel de Heilige Geest, die ons in alle waarheid leidt en ons indachtig maakt, hoe wij in bepaalde omstandigheden hebben te handelen. Het weinige dat ons in het Nieuwe Testament over de onzienlijke wereld meegedeeld wordt, is de toetssteen waardoor wij de goede richting behouden.

In de geest houden wij daarbij het oog gericht op Jezus en willen vanuit zijn denkwereld en inzichten de aangetaste mens benaderen, genezen en opbouwen. Als volgelingen van Jezus is in ons de zekerheid dat wij bij het spreken en schrijven geleid worden door de Heilige Geest, die ook de apostelen eenmaal inspireerde. Ook wij mogen weten dat wij uit God en niet uit de duivel zijn. Wanneer onze wandel in de hemel is, kunnen ook wij zeggen: 'Wij zijn uit God: wie God kent, hoort naar ons; wie uit God niet is, hoort naar ons niet. Hieraan kennen wij de Geest der waarheid en de geest der dwaling' (1 Joh. 4:6).

Wanneer wij in onze tijd opnieuw de machten binden, ze uitdrijven, ze in de afgrond werpen, ze identificeren als machten uit het voorgeslacht, als doodsmachten, als zelfmoordgeesten, als occulte geesten, als leugenmachten, als antichristelijke geesten of anti-Jezus geesten, als geesten van dwaling en valse profetie, doen wij dit niet, omdat wij over hen in de bijbel uitvoerig worden ingelicht, maar omdat wij ons inleven in hetwezen van het Koninkrijk der hemelen en van daaruit ons gedachteleven opbouwen.

Dit gebeurt dan in analogie met de aanduiding van stomme geesten, dove geesten, onreine geesten, waarzeggende geesten en anderen van wie de bijbel wel spreekt. Zij die zonde en kwaad niet herkennen als uit de geestenwereld voortgekomen, binden de strijd aan met vlees en bloed. Daarom spreken ze van erfzonde, van erfschuld en van erfsmet, want zij houden geen rekening met de ware schuldigen. Wij zijn evenwel teruggekeerd tot de leer van Jezus zelf.

Wordt in dit verband niet gezegd: 'Wie gelooft zijn prediking? 'Wie gelooft ook zijn slotconclusies waarin zijn leer resulteert en die Hij trok, voordat Hij naar de hemel voer? Hij sprak: 'Verkondigt hét evangelie', dat is zijn evangelie. Wie dit gelooft en zich laat dopen, wordt behouden, dat wil zeggen kan het doel van God met de mens bereiken. Wie dit evangelie tot richtsnoer van zijn leven aanneemt, zal zich ook laten dopen als een getuigenis van een vernieuwd denken. Door zijn doop belijdt de christen dat hij getrokken is uit de duisternis tot het licht, uit de macht van de satan tot God.

Ondanks de duidelijke uitspraak van onze Heer besprenkelt men zuigelingen die nog niet geloven kunnen. Men belijdt daarbij zelfs, dat zij 'zonder hun weten der verdoemenis in Adam deelachtig zijn', dus dat onze kinderen krachtens hun geboorte als mens, deel hebben aan de verdoemenis, dus aan de duivelen zijn rijk. Deze constatering berust niet op het evangelie van Jezus Christus, maar op de erfzonde theorie.

Het standaardgebed in het 'formulier om de heilige doop aan de kinderen te bedienen', spreekt evenwel nog de hoop uit, dat het kind bij het opwassen 'vromelijk tegen de zonde, de duivel en zijn ganse rijk strijden en overwinnen moge'. Hoe dit kind dit ooit zal moeten waarmaken, valt buiten het onderwijs dat later gegeven wordt, want de laatste woorden van onze Heer hier op aarde worden niet serieus opgevat. Men vindt ze voor de huidige tijd verouderd. Het kind kan ook niet overwinnen, omdat beleden wordt dat de doop de erfzonde niet ganselijk teniet doet. Het erft de zonde van zijn ouders en is de erflater van de zonde voor zijn eigen nageslacht. Een blijvende barricade op de weg des heils!

 

Jezus liet ons een voorbeeld na 


De tekenen die de gelovigen volgen zullen, hebben alle te maken met een overwinning op de boze geesten in de hemelse gewesten. De Heer bedoelde: de tekenen die Mij volgden, zullen bij de prediking van mijn evangelie, ook hen vergezellen die het evangelie van het Koninkrijk der hemelen aanvaarden. Dit houdt tevens in, dat zijzelf ook geloven dat de navolgende tekenen hun getuigenis zullen ondersteunen. Er is een samenhang tussen de prediking en deze uitingen des Geestes.

De opdracht is: predikt eerst het evangelie, en de tekenen zullen erop volgen. Indien zij nog niet volkomen en duidelijk gemanifesteerd worden, denk dan aan de woorden van Habakuk: 'Als het vertoeft, verbeid het, want komen zal het gewis; uitblijven zal het niet..., maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven'. Waarschuwend wordt evenwel opgemerkt: 'Maar als hij nalatig wordt, dan heeft mijn ziel in hem geen welbehagen'(Hab. 2:3,4; Hebr. 10:38).

Het verlossend en herstellend werk van Jezus werd gekenmerkt door duivelenuitdrijving. Hijsprak: 'Zie, Ik drijf boze geesten uit en volbreng genezingen, heden en morgen, en op de derde dag ben Ik gereed' of letterlijk: zal Ik volmaakt zijn (Luc. 13:32). De Farizeeën betichtten Hem ervan, dat Hij de demonen uitdreef door de kracht die Beëlzebul Hem had verleend. Een merkwaardige opmerking vanuit de orthodoxe richting. Haar aanhangers geven immers niet zo gemakkelijk de duivel de schuld, maar liever de mens zelf.

Indien evenwel de leer van Jezus in praktijk gebracht wordt, spreekt men waarschuwend: dit is van de duivel! Wij zijn blij dat Jezus op deze aantijging is ingegaan. Hij stelde de vraag: 'Door wie doen uw zonen het dan?' (Matth. 12:27). Wie boze geesten uitdrijft, gaat immers de onzienlijke wereld binnen. Hij moet dan wel weten hoe daar de zaken liggen. Hij moet op de hoogte zijn van de strategie van de vijand en diens gedachten mogen hem niet onbekend zijn. Door geloof moet hij iets grijpen van de dingen die men niet ziet.

Hij moet zich onder de leiding van de Heilige Geest stellen en de Schrift als toetssteen raadplegen Jezus bedoelde: het koninkrijk van de satan is niet verdeeld. Bij het uitdrijven van demonen uit kracht van de duivel, worden de boze geesten alleen maar verplaatst. Zoals een boer zijn vee verschaart en de koelen in de wel door paarden vervangt, zo werken ook de magnetiseur, de astroloog, de yoga-mediteerderen de hypnotiseur. Er worden vijandelijke machten verdreven, maar er marcheren andere troepen de slachtoffers binnen onder andere generaals.

De supervisie hierover berust bij de overste dezer wereld en het resultaat is, dat de duisternis zich dichter, maar in een andere vorm, openbaart. De tegenstelling is duidelijk Jezus sprak: 'Maar indien Ik door de vinger Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen' (Luc. 11:20). Dit Koninkrijk resulteert in 'rechtvaardigheid, vrede en blijdschap' (Rom. 14:17). 'Wie de Zoon vrijgemaakt heeft, is werkelijk vrij (Joh. 8:3 6).

Hoe raakt de mens dus vrij van zonde, ziekte en gebondenheid? Het antwoord van Jezus is: vrede, rust, gerechtigheid en blijdschap komen in de mens, indien de boze geesten in de naam des Heren en door de vinger Gods zijn aangewezen en verdreven. Zo kwam er in Samaria grote blijdschap na de prediking van Filippus en het uitvaren der onreine geesten (Hand. 8:4-8).

De methode van Jezus tot redding en herstel is niet gewijzigd. Ze is dezelfde: gisteren en heden, en aan het einde van deze bedeling zullen wij zien, dat langs deze weg de zonen Gods gereed zijn, dit wil zeggen geopenbaard worden.

 

De tekenen 


De tekenen die de gelovigen volgen, worden door de Heer in een vijftal punten opgesomd. 'In mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven' De naam van Jezus heeft groot gezag in de engelenwereld, want zij is daarboven alle andere naam. De hoofdman te Kapernaüm had dit opgemerkt, want hij zei in verband met de genezing van zijn verlamde knecht die hevige pijnen leed: 'Spreek slechts een woord en mijn knecht zal herstellen'. Hij vergeleek de autoriteit van onze Heer in de hemelse gewesten met die van hemzelf in de natuurlijke wereld.

Wanneer hij een soldaat beval: 'Ga', dan ging deze ogenblikkelijk. Wanneer de boze machten geconfronteerd worden met een gelovige, die in het klimaat van het Koninkrijk Gods leeft en in de naam van zijn Meester optreedt, zullen naar de belofte de duivelen vlieden. Toen Filippus in Samaria het evangelie van Jezus predikte, wie Hij was als redder en verlosser, zagen de scharen de tekenen, 'want van velen, die onreine geesten hadden, gingen dezen onder luid geroep uit en vele verlamden en kreupelen werden genezen' (Hand. 8:5-8).

Het Koninkrijk Gods was dus over de Samaritanen gekomen. Van Paulus wordt vermeld dat de kracht van het Koninkrijk Gods zo in Eféze werd geopenbaard, dat er buitengewone manifestaties van herstel onder de handen van de apostel plaats vonden. Toen men zijn zweetdoeken of gordeldoeken op de lichamen der zieken legde, weken de kwalen, dit wil zeggen: de ziektemachten en de boze geesten voeren uit (Hand. 19:11,12).

Jacobus schreef. 'Biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden' en Petrus voegt hieraan toe: 'Wederstaat hem, vast in het geloof. Om dit uitgaan van de boze geesten te illustreren, zien wij dat bij de verovering van het land Kanaän, de Here God beloofde om de vijanden voor het volk uit te drijven: 'Door al uw vijanden voor u uit te jagen'(Deut. 6:19) en' de Here, uw God, zelf zal hen voor u uitjagen en hen voor u wegdrijven' (Joz. 23:5).

Het was dus niet allereerst de bedoeling van God dat de Kanaänieten zouden worden gedood, maar dat zij vluchtend het vege lijf zouden kunnen redden. Er was ruimte genoeg voor een volksverhuizing, zoals vele malen in de geschiedenis had plaats gevonden. Toen Jezus alle steden en dorpen in Palestina rondging, en in de synagogen het evangelie van het Koninkrijk leerde, genas Hij alle ziekte en kwaal onder het volk. Ook de bezetenen genas Hij (Matth. 4:23-25).

De machten vluchtten voor Hem weg als een vlucht vogels. De kwalen weken! De Heer beschreef deze uittocht der demonen met de woorden: 'Zodra de onreine geest van de mens is uitgevaren, gaat hij door dorre plaatsen om rust te zoeken, maar hij vindt die niet. Dan zegt hij: Ik zal terugkeren naar mijn huis, waar ik ben uitgevaren; en als hij komt, vindt hij het leegstaan en geveegd en op orde. Dan trekt hij heen en neemt zeven en andere geesten mede, bozer dan hijzelf; en zij komen binnen en wonen daar.

En het wordt met die mens in het einde erger dan in het begin. Alzo zal het ook gaan met dit boze geslacht' (Matth. 12:43-45). De bevrijdingen die door het optreden van Jezus veroorzaakt waren, bleken bij velen In Israël niet van blijvende aard te zijn. De boze geesten waren gevlucht en het herstel was vanuit de menselijke. geest begonnen: het huis was op orde gekomen. Men was wel blij geweest met de genezingen en het volk had daarvoor menigmaal God geloofd en geprezen, maar het zag niet in dat een geestelijke wapenrusting nodig was om het heil te consolideren en de vijand buiten te houden.

Wanneer er geen doop in de Heilige Geest op volgt met de begeleidende geestelijke gaven, zal de vijand opnieuw toeslaan, ja zelfs in nog heviger mate dan de eerste maal. Men ziet dan soms na jaren, dat mensen bepaalde ziekteverschijnselen terug krijgen of nog erger worden gebonden dan zij dit te voren waren geweest. Toen Jezus verder getrokken was, kwamen de machten terug, vergezeld van nog sterkere geesten. Slechts het overblijfsel van het volk waarvoor de Heer speciaal op de bres had gestaan, totdat het was aangedaan met kracht van omhoog, werd behouden en werd zo sterk, dat er gesproken kon worden van 'hun volheid', of 'de vervulling van Gods plan met hen' (Rom. 11: 12 volgens The New Testament in Modern English).

Wie bevrijd wordt, krijgt verruiming naar de inwendige mens. De levensgeest die niet alleen In staat is te bouwen maar ook herstel werkzaamheden uitvoeren kan, zal nu het huis op orde gaan brengen. Maar zo'n persoon moet waakzaam blijven, want de vijand gaat zich hergroeperen. Het advies is: zorg dat het Koninkrijk Gods niet alleen over je komt, maar binnen in je is. Word dus gedoopt en vervuld met de Heilige Geest, opdat je de boze kunt weerstaan en hij van je vliedt.

De apostel schreef niet dat wij een strijd hebben tegen aangeboren en erfelijke zonden, maar wij hebben te worstelen 'tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. Neemt dáárom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag'(Ef 6:12,13).

Met de erfzondeleer heeft het volk van God zich bakken uitgehouwen, gebroken bakken die geen water des levens houden. Daardoor zijn de zonen Gods al deze eeuwen niet geopenbaard. Alleen de leer van Jezus zelf aangaande het Koninkrijk der hemelen zal het plan van God met de mens realiseren.

'Slangen zullen zij opnemen'.
Bij de fundamentalistische uitleggers, die zeggen de bijbel van kaft tot kaft te geloven, heeft men dikwijls de volgende interpretatieregel: 'Wanneer de letterlijke zin van de bijbel duidelijk is, zoekt dan geen andere betekenis, maar vat elk woord op in zijn oorspronkelijke betekenis, tenzij de onmiddellijke context duidelijk in een andere richting wijst'.

Met 'letterlijk' wordt dan altijd bedoeld dat men zo'n schriftwoord in de natuurlijke wereld uitlegt en niet in de geestelijke wereld van het Koninkrijk der hemelen, waarover Jezus altijd sprak. Deze manier van een woord letterlijk opvatten in zijn oorspronkelijke betekenis, doet ons denken aan een jongetje, dat tijdens de maaltijd zei, dat hij zo nodig iets moest doen. De vader zei: 'Dat doen wij niet onder tafel', waarop het kind antwoordde, dat hij dit ónder tafel niet zou doen, maar op de daarvoor bestemde plaats!

Het is bekend dat geleid door bovengenoemde letterlijke opvatting, er pinksterchristenen zijn, die zich slangen gaan aanschaffen, teneinde evenals de slangenbezweerders in India of Birma, hiermee te manipuleren. Het al of niet uitbreken van de giftanden der slangen is dan bewijs voor meer of minder geloof in de woorden van de Heer. Vele Schriftverklaarders verwijzen bij deze uitspraak van Jezus naar Handelingen 28:3, waar meegedeeld wordt dat Paulus een adder, die zich aan hem vastgebeten had, van zich afschudde in het vuur zonder dat hij enige schade opliep.

Wij kunnen hier evenwel moeilijk zeggen dat de apostel deze adder in actieve zin had opgenomen als een vervulling van de grote opdracht. Het Griekse werkwoord 'airo', dat hier het actieve element aanduidt, komt vele malen in het Nieuwe Testament voor en wordt meestal vertaald door 'wegnemen': de discipelen namen het lijk van Johannes de Doper weg (Matth. 14:12). Het Lam Gods neemt de zonde der wereld weg (Joh.. 1:29).

De steen voor het graf van Lazarus werd weggenomen (Joh. 11:39). De zondvloed nam allen weg (Matth. 24:3 9). Bij de kruisiging riepen de Joden: 'Weg met Hem', of letterlijk 'neem deze mens weg', opdat wij Hem kunnen doden (Luc. 23:18). De gelovigen zullen tot de berg zeggen: 'Hef u op en werp u in de zee', of wordt weg- of opgenomen (Matth. 21:2 l; Marc. 11:23).

In dit laatste beeld stelt de berg de boze geest voor, die in de afgrond wordt geworpen. Zo heeft de opdracht: slangen zullen zij opnemen, de bedoeling dat het herstelplan van de Vader wordt gerealiseerd, wanneer de machten der duisternis 'gegrepen 'worden en in het dodenrijk worden geworpen. Zij moeten weggenomen of verplaatst worden in de naam van Jezus. Zo sprak de Heer ook tot zijn discipelen, dat zij op slangen en schorpioenen zouden treden. Er zijn boze geesten die weigeren te vluchten bij de prediking van het Koninkrijk der hemelen.

Zij laten zich niet verjagen door het woord van gezag in de naam van Jezus. Zo verzetten zich, om het beeld van de strijd tussen Israël en de Kanaänieten opnieuw te gebruiken, vele inwoners van het land. Er staat wel dat de Israëlieten de Amorieten verdreven, maar degenen die zich verzetten, zoals Sihon, de koning der Amorieten, en Og, de koning van Basan, werden met het zwaard gedood (Num. 21). Zo vluchtten de beangstigde inwoners van Jericho niet, maar zij sloten de poorten zo volkomen, dat niemand er in of uit kon gaan.

Deze tegenstand werd hun noodlottig en was de reden, dat alles wat in de stad was, met de ban werd geslagen. Het is ook wel duidelijk dat het verjagen en verdrijven der Kanaänieten die in paniek wegvluchtten, gemakkelijker ging dan het met geweld veroveren van hun versterkte steden. Wij merken dus op dat niet alle boze geesten heengaan, wanneer het evangelie van het Koninkrijk der hemelen wordt verkondigd en naar het voorbeeld van Jezus wordt gehandeld, door ze te verdrijven. Zo konden de discipelen de maanzieke knaap niet genezen, omdat 'de kwaal niet week' en de boze geest zich niet liet verdrijven.

Toen Jezus er bijgehaald werd, gaf de demon zelfs een show weg, want toen de geest Hem zag, liet hij de knaap op de grond vallen, terwijl deze zich rondwentelde en het schuim hem op de lippen stond (Matth. 17:14-21 en Marc. 9:14-29). Zijn weigering om uit te varen werd door de Heer 'bestraft'. Ook deelde Jezus zijn discipelen mee, dat zij tot' déze berg' moesten zeggen: 'Verplaats u van hier daar heen'. Ongetwijfeld was de straf dus, dat deze macht in de afgrond werd geworpen.

Dit gebeurde ook bij de demonen die in de bezetene van Gadara hadden gehuisd. In het dodenrijk worden zij gepijnigd vóór hun tijd (Matth. 8:29 en Marc. 5:7). Het dodenrijk is bestemd voor de mensen die daar het loon der zonde ontvangen. Het is een tijdelijke gevangenis, want in de dag des oordeels worden zij* die het kwade gedaan hebben, vanuit deze plaats verwezen naar de poel des vuurs tezamen met de boze engelen aan wie zij zich eenmaal hechtten, en zij die het goede gedaan hebben en geschreven zijn in het boek des levens, komen op de nieuwe aarde, waar zij ook zullen binnengaan in de stad Gods (Openb. 20:13,14 en 21:23).

De poel des vuurs is in wezen bestemd voorde duivel en zijn engelen (Matth. 25:41l). De demonen komen in het dodenrijk, wanneer de mens hen bijzijn sterven vasthoudt; of indien zij weigeren de mens te verlaten, wanneer zij op gezag van Jezus uitgeworpen en 'verplaatst' worden. De duivelen weten dit en daarom smeekte het weerspannige legioen hen niet buiten het land te zenden, dus hen niet in de zee of de afgrond te werpen. In Psalm 58:5,6 wordt in verband met verharde en slechte leidslieden gesproken over een 'dove adder, die haar oor toesluit, die niet luistert naar de stem der bezweerders, noch naar de volleerde belezer'.

Men kan een hond toespreken en deze zal reageren, een leeuw wordt door mensen getemd, maar een reptiel houdt zich doof. Slechts de bekwame slangenbezweerders kunnen er beweging in krijgen. Er zijn machten die zich als slangen doof houden. Wij herinneren ons een zwaar depressieve vrouw, die bij het bezoek van haar voorganger, uitriep: 'Ik houd mij toch doof! 'Wie bijvoorbeeld met een Jehova's getuige wil argumenteren, zal bemerken dat deze niet luistert, maar dat hij iemand een ogenblik laat praten teneinde zelf in die tijd zijn gedachten te ordenen, om dan weer op zijn eigen chapiter door te gaan.

De Farizeeën waren ook 'goden' in de zin van Psalm 58: 1, dus leidslieden. Zij luisterden niet naar de stem der waarheid en Jezus identificeerde hen met de machten, die in hen huisden, namelijk met slangen en adderengebroed. Zij waren immers ziende in de natuurlijke wereld, blind in de geestelijke; en horende met hun natuurlijke oren, waren zij doof om de geestelijke dingen te verstaan. Zij wilden zich niet door Jezus van hun religieuze leugengeesten laten bevrijden, want zij hielden zich doof!

Wanneer de demonen weigeren uit te varen, komt er strijd. Men zal ze eerst moeten binden, dus gevangen nemen, en hen als straf verder naar de afgrond moeten verwijzen, waar zij in die gevangenis onmachtig zijn om verder hun wetteloze werken te doen. Men moet ze 'stevig ineen wikkelen, vast in elkaar rollen als een kluwen, hen wegwerpen als een bal naar een zeer uitgestrekt land!' (Jes. 22:17,18). Boze geesten die zich niet laten verdrijven, moeten met de hand van God, dat is met het geweld van Gods Geest, als slangen worden gegrepen en in de afgrond worden geworpen.

'In nieuwe tongen zullen zij spreken'.
De gave der glossolalie staat niet toevallig tussen het uitdrijven van demonen en het opnemen van slangen in. Wij zagen immers dat er boze geesten zijn, die weigeren te vluchten. In verband met het geval van de maanzieke knaap, sprak de Heer: 'Dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten'. Er moet dus een felle strijd geleverd worden om zo'n slachtoffer te ontzetten. Paulus schreef in Eféziërs 6:18 over een aanhoudend bidden in de geest.

Het vasten is de voorbereiding voor dit gebed. Wie vast, maakt zich los van het aardse, natuurlijke leven en richt de aandacht op God. Dan volgt het bidden, dat gedefinieerd kan worden als een bezig zijn in de hemelse gewesten. De strijder ontleent zijn kracht en gezag daarbij aan Jezus, die alle macht heeft in hemel en op aarde. Hij heeft de Heilige Geest in ons uitgestort en deze schenkt de kracht tot overwinning op het rijk der duisternis. Het is trouwens opmerkelijk dat zij die in de 115 Heilige Geest gedoopt zijn, in de worsteling met de boze geesten als vanzelf in nieuwe tongen bidden. Men ervaart daarbij dat het hele strijdtoneel naar de onzienlijke wereld wordt verplaatst.

De apostel schreef: 'Wie in een tong spreekt, spreekt niet tot mensen, maar tot God' en' wie in een tong spreekt, bouwt zichzelf op' (1 Cor. 14:2,4). Bij zijn heengaan gaf Jezus dus nog deze laatste aanwijzing hoe wij als gelovigen te strijden hebben. Het gaat er om, de mens van boze geesten te verlossen op de door de Heer voorgeschreven wijze. Bij de glossolalie wordt niet alleen tot God gesproken, maar ook de demonen horen toe en zij sidderen. Jacobus schreef dat de duivelen ook geloven. Zij herkennen de woorden Gods, wanneer hun geboden wordt het door hen bezette gebied te verlaten. Zo'n bevel wordt dus ondersteund door het gebruik van de glossolalie.

Ook Paulus had ervaring met een macht die niet wijken wilde. Deze engel van satan verleidde hem niet tot zonde, maakte hem niet ziek, maar bracht hem voortdurend in moeilijke situaties: in smaadheden, noden, vervolgingen en benauwenissen ter wille van Christus (2 Cor. 12:7,10). Toen bijvoorbeeld de apostel in Filippi een waarzeggende geest uitgeworpen had, zorgde die duivel ervoor dat hij in de gevangenis werd geworpen (Hand. 16:1934, vergelijk hiermee Openb. 2: 10).

Hij liet zich daar evenwel niet ontmoedigen, maar openbaarde Gods kracht in zijn zwakheid. Met Silas, zijn lotgenoot, begon hij omstreeks middernacht Gods lof te zingen. Het is voor ieder die de gave der glossolalie kent, vanzelfsprekend dat Paulus en Silas toen ook in nieuwe tongen hun Heer groot maakten. In deze duistere ure kon de apostel als gelovige zeggen: 'Ik zal lofzingen met mijn geest' (1 Cor. 14:15). Het ging toch om leven of dood, om een rechtstreekse confrontatie met de engel van satan die hem met vuisten sloeg.

De man die zoveel strijd kende, kon getuigen: 'Ik dank God, dat ik meer dan gij allen in tongen spreek' (1 Cor. 14:18). Hij kende de kracht van het spreken en zingen in nieuwe tongen meer dan enig ander. De weerhoudende macht moest in de kerker wijken. De situatie veranderde, de aarde beefde, de deuren vlogen open, de boelen raakten los. Het ongelofelijke gebeurde: de cipier, die nog op het laatste ogenblik door een zelfmoordgeest geïnspireerd werd, viel voor de apostelen op de knieën en riep het luidkeels uit: 'Wat moet ik doen om behouden te worden?'

Wie als Paulus zwaar te kampen heeft tegen de boze geesten in de hemelse gewesten, boekt overwinningen door in het geloof in tongen te bidden of te zingen. De gelovigen, dat zijn zij die alle woordenvan de Heer voorwaar houden en deze aanvaarden, zullen in nieuwe tongen bidden. Jezus zei niet: alleen de apostelen of de eerste christenen zullen dit doen, maar zij die geloven in mijn evangelie, dat zich bezighoudt met de wereld der geesten.

Laten wij ons daarom niet langer laten verleiden door religieuze machten, die ons wijsmaken dat de methode van Jezus veranderd is en zijn woorden voor ons geen betekenis meer zouden hebben. Ook in dit opzicht is Hij gisteren en heden dezelfde.

'Zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen'
Wie deze woorden van de Heer beperkt tot de natuurlijke wereld, moet volstaan met vage opmerkingen als: 'Daarvan worden voorbeelden gevonden in de kerkgeschiedenis' (Matthew Henry) of 'het vergif der kruiden zal dus de zegenrijke tocht van het evangelie over de aarde niet kunnen tegenhouden' (Dächsel). Jezus gaf evenwel het kostbare herstelplan van de Vader aan zijn volk door. Hij onderrichtte het over de wijze waarop ook door de gelovigen de werken des duivels kunnen worden verbroken.

Deze woorden van de Heer zijn ook nu nog hoogst actueel in de geestelijke wereld, ook al willen wij niet ontkennen dat de Heer eveneens zijn hand wil leggen op ons lichaam, wanneer wij vaak onwetend giftige chemicaliën binnenkrijgen, trouwens ook een gevolg van de wetteloze geesten die steeds sterker greep op de mensheid krijgen. Wat de kinderen Gods betreft, voor hen geldt dat zij tot Jezus gaan om zich geestelijk te laven. Hij sprak: 'Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke'.

De bijbel eindigt met de oproep: 'Wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet'. Wie dorst heeft naar de gerechtigheid mag tot Jezus komen en indien hij* dit begeert, kan hij zich verzadigen aan de bronnen des heils, waaruit het water des levens, beeld van de Heilige Geest, opspringt. De christen leeft evenwel in een wereld waarover de boze veel macht heeft. Jezus noemde hem immers de overste dezer wereld, die tevens de overste van de macht der lucht is, dat is van de boze geesten in de hemelse gewesten, die de mensen verleiden tot zonde en hen tot gebondenen maken of ziek doen zijn.

Dagelijks wordt de christen geïnfiltreerd door de gesprekken die hij moet aanhoren op de fabriek, door het onderwijs dat hij 'geniet' of door hetgeen hij leest in de krant. De boze tracht ook rechtstreeks voortdurend onheilige gedachten bij hem op te wekken en hem op allerlei wijzen van God te vervreemden. Het gaat er dus hierover of het kwade in de mens als gevolg van de erfzonde opkomt, of dat het door de werking van boze geesten van buitenaf wordt opgewekt. Indien het vanbinnen ontstaan zou, kan het hem ook niet verder beschadigen, maar juist als het niet bij hem behoort, richt het onheil aan.

Een zuster in Christus stuurt haar kind naar de christelijke kleuterschool. De kleine wordt moeilijk en wil daar niet meer naar toe. Als moeder gaat ze eens een kijkje nemen in het klaslokaal. Aan de muur hangen de tekens van de dierenriem en daaronder staan de namen der kleuters. Op deze wijze worden de kleinen verbonden met de astrologie, een vorm van waarzeggerij en magie uit het rijk der duisternis. Nu kan onze zuster haar kind wel van school nemen en naar een openbare kleuterschool sturen, maar daar hebben ze tegen de vacantie spelletjes met spookverschijningen; ze verbranden 'heksen' en brengen de kleinen weer tot rust met yoga-oefeningen.

De moeder weet wat haar te doen staat. Zij kan het kind niet uit de wereld wegnemen, maar het wel heiligen en bewaren voor de boze (Joh. 17:15). Daarom verbreekt zij de beïnvloeding van dit occulte gedoe en vertrouwt op de woorden van haar Heer, dat ook haar kinderen niet zullen worden beschadigd, indien zij iets dodelijks drinken. Dank zij de kennis van dit evangelie is het mogelijk om ook in onze tijd zichzelf en zijn kinderen onbesmet te bewaren. Men moet dan wel op de hoogte zijn van de wetten, die in de onzienlijke wereld functioneren.

'En de slang wierp uit haar bek het water achter de vrouw als een stroom, om haar door de stroom te laten meesleuren. En de aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de stroom, die de draak uit zijn bek had geworpen' (Openb. 12:15,16). Wat uit de mond komt, heeft te maken met het woord en met Ieringen. Het water is hier beeld van geïnfiltreerde duivelse gedachten. De aarde is beeld van het natuurlijke leven, dat op abnormale wijze in onze tijd beïnvloed wordt door zedeloze reclames, verworden literatuur, door demonische kunstuitingen.

Wanneer christenen gebroken hebben met de ongerechtigheid, gedoopt zijn in de Heilige Geest en geheiligd of geheeld zijn, worden zij onaantastbaar voor deze verzoekingen. Die zullen hun geen schade doen. De duivel wil hiermee de gemeente van Jezus Christus ten dode toe vergiftigen, maar de stroom bereikt het volk van God niet, maar wel de aards gerichte christenheid. Deze neemt gretig de vloed van onreinheid op, en de natuurlijke mens verliest dan nog het laatste restant van zijn geestelijk leven.

Letwel dat er sprake is van de draak, die het volk van God bedreigt. Het gaat over een dodelijk vergif dat van buitenaf komt en ingedronken wordt en dat beschadigt en vernielt. Maar de belofte getuigt van een onbeschadigd blijven dank zij het geloof in de leer van Jezus Christus. 'Op zieken zullen zijde handen leggen en zij zullen genezen worden'. Wanneer men de verwekkers van ziekte alleen in de natuurlijke wereld zoekt, zal men allereerst de dokter roepen. Indien wij daarentegen de bron van het kwaad in de onzienlijke wereld geprojecteerd zien, is het vanzelfsprekend dat wij bij het zoeken naar genezing, beginnen om ons op geestelijk niveau te bewegen.

Wie roept men eerst: de oudsten of de dokter? Het is toch duidelijk dat wanneer Jezus zegt, dat de gelovigen op zieken de handen zullen leggen en dezen genezen zullen, dat Hij het volle accent legt op de onzienlijke wereld. Er is hier sprake van geloof en van geestelijke krachten, die in het Koninkrijk der hemelen in beweging worden gebracht. Laten wij ons hierbij herinneren dat wij hier met de allerlaatste woorden die Jezus op aarde uitgesproken heeft, hebben te maken.

Zij wijzen de weg naar het volle heil, naar de realisatie van het herstel. Zij zijn gericht tot zijn volk dat onvoorwaardelijk gelooft dat Hij de mond der waarheid is. Zijn laatste wilsbeschikking heeft te maken met onze hemelse erfenis, opdat de zonen Gods geopenbaard worden. Langs deze weg wordt de zuchtende schepping hersteld. Johannes de Doper vernam in de gevangenis welke heerlijke werken Jezus verrichtte. Toch twijfelde hij aan de identiteit van onze Heer als Christus, want in de zichtbare wereld was de heerschappij niet op diens schouder. De Meester liet evenwel zijn heraut meedelen, dat Hij zijn werk vanuit de onzichtbare wereld verrichtte, terwijl de resultaten ervan op aarde zichtbaar waren.

Hij sprak: 'Blinden worden ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt en armen ontvangen het evangelie. En zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt' (Matth. 11: 5,6).

Wordt het niet hoog tijd dat de christenen de oorzaakvan zonde en ziekte niet in zichzelf zoeken, maar in de geestenwereldwaar de duivelen door de vinger Gods worden aangewezen. De blijde prediking van het Koninkrijk der hemelen richt zich tot allen die overweldigd en beschadigd zijn door de vijand. De verkondiging van dit evangelie leidt ons tot verlossing van de boze. De Heiland was niet gekomen om de medische wetenschap te ontwikkelen, teneinde op deze wijze herstel teweeg te brengen, maar Hij is de uitdeler van de geestelijke begaafdheden, ook die van de gaven der genezingen (1 Cor. 12:9).

Het opleggen van handen bij zieken is een bijbelse opdracht. Ook Jezus zelf legde leder van de zieken afzonderlijk de handen op en genas hen (Luc. 4:40). HIJ gaf ons hierbij een voorbeeld hoe wij in zijn voetsporen zullen wandelen. In onze gedachten associëren wij de hand van de gelovige broeder of zuster met de hand des Heren, dat is met de kracht van de Heilige Geest. Zij vervullen dan ook door deze handeling de belofte van Jezus: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen'(Joh. 14:12).

Bij het opleggen der handen verbindt de gelovige zich in de geestelijke wereld met de zieke of gebondene. Hij legt de handen niet op de wetteloze geesten in zo'n persoon, maar op de beschadigde en aangetaste mens. Hij weet zich er één mee en wordt op deze wijze uitdeler van de menigerlei genade Gods. Duidelijk zien wij dus dat het evangelie van Jezus Christus de oorsprong van het kwaad toeschrijft aan de inwerking van bovennatuurlijke krachten.

Wij zullen daarom deze boodschap moeten prediken aan hen die dorsten naar de gerechtigheid, aan hen die doen wat zij niet willen en die niet doen wat zij wel willen, aan hen die als verlosten willen leven, maar dit niet kunnen. Jezus legt in Marcus 16 de schuld van alle ongerechtigheid op de duivel. De verantwoordelijkheid van de mens bestaat uit de keuze die hij doet. Wil hij vrij worden van zonde- en van ziektemachten of niet? Er blijven immers mensen over van wie gezegd moet worden, dat zij de duisternis of de boze geesten liever hebben gehad dan het licht.

Dezen zullen te allen tijde de methode van Jezus, die tot algeheel herstel voert, van de hand wijzen. Het is een merkwaardige samenhang dat zij die de grote opdracht van de Heer loochenen, ook dezelfden zijn die de mogelijkheid om tot een volmaakt leven te komen, ontkennen. Voor hen heeft niet alleen het oude, maar ook het nieuwe verbond de volmaaktheid niet gebracht. Toch sprak de Heer tot ons: 'Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is' (Matth. 5:48).

Paulus schreef in 2 Timotheüs 3:17 dat het door God geïnspireerde Schriftwoord is gegeven 'opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust'. Het Schriftwoord uit Marcus 16 wijst ons de weg om tot de onberispelijkheid naar lichaam, ziel en geest te komen. Zij die leren dat de mens van zichzelf zondig is, geloven ook dat de christen tot zijn dood toe een zondaar blijft. Met dit inzicht belijden zij dat Jezus Christus, die ons tot deelgenoten heeft gemaakt van een hemelse roeping en die ons de toekomstige goederen heeft geschonken, in zijn onderwijs geen mogelijkheid heeft aangewezen om hen die tot Hem komen, 'te volmaken'(Hebr. 10:1).

Wil de gemeente evenwel in de eindtijd dit doel van God met haar wel bereiken, dan zal ze radicaal moeten breken met de overgeleverde valse leringen. Marcus 16 eindigt dat de volgelingen van Jezus heengingen om zijn evangelie te verkondigen, terwijl de Heer meewerkte en het woord bevestigde door de tekenen, die erop volgden. Volgens Hebreeën 2:3,4 gaven zij op betrouwbare wijze het heil door, dat allereerst verkondigd was door de Heer. Ook wordt in deze verzen getuigd dat God hieraan zijn sanctie gaf door tekenen en wonderen en door velerlei krachten toe te delen naar zijn wil.

Dit evangelie aangaande de geestenwereld zijn de christenen in de loop der eeuwen geheel kwijtgeraakt. Op ons rust de zware taak om in deze laatste dagen ondanks alle verzet van de demonen, het volle evangelie over de gehele wereld te verkondigen, naar het uitdrukkelijke bevel van onze Heer. Daarbij moeten wij ons wel losmaken van de ijdele wandel, die ons van de vaderen is overgeleverd, en een nieuwe, verse en levende weg gaan, waarop Jezus Zich ook dag aan dag voortbewoog. Zijn voetstappen willen wij drukken!

 
vorige pagina terug volgende pagina