Stichting Uitgeverij Rhemaprint

De Betekenis van de Doop
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina inhoud volgende pagina

12. waarom wij de kinderdoop
verwerpen

 

Het verschil tussen een vals bankbiljet en een echt blijkt het duidelijkst, wanneer wij ze naast elkaar leggen en detail voor detail vergelijken. Wanneer wij dit doen met de kinderdoop door besprenging en met de bijbelse doop op geloof door onderdompeling, vallen de verschillen onmiddellijk in het oog. De laatste heeft een diepe betekenis en is geen verzinsel van mensen, maar een gebod des Heren; dus echt. Jezus zelf sprak: 'Gaat dan henen, onderwijst al de volkeren, dezelve dopende' (Matth.28:19 St.Vert.).

Zoals Johannes de Doper was gezonden om te dopen, zo zendt de Heer nu ook zijn dienstknechten uit om hen, die het onderricht aanvaard hebben, te dopen. Deze bijbelse doop is zo belangrijk en waardevol, dat de boze en met hem de natuurlijke mens, zich tegen deze goddelijke instelling het felst verzet. Wanneer u in gehoorzaamheid de weg Gods gaan wilt, zult u weerstand ondervinden van kennissen, kerkeraad, ouders, kinderen, man of vrouw, broeders en zusters. U zult moeten kiezen zoals Noach, de prediker van het recht Gods. Deze stond tegenover de gehele mensheid.

Broeder of zuster, wat is de oorzaak dat u zich nog niet op bijbelse wijze hebt laten dopen? De kinderbesprenging is geen doop. 'En nu, wat aarzelt gij nog? Sta op, laat u dopen!' (Hand.22:16). Volbreng niet de begeerten van de mensen, maar die van God.

 

Verwaterd 


De bekende theoloog, professor dr. Karl Barth, maakte de volgende opmerkingen over de kinderdoop:

'Na alles wat wij in het Nieuwe Testament over de doophandelingen lezen, te beginnen met de doop van Johannes aan de Jordaan tot aan de verschillende doopsbedieningen in de Handelingen der apostelen, is het duidelijk dat zowel de dopenden als de gedoopten weten wat zij doen. Er wordt niet zomaar op los gedoopt. Men laat zich niet dopen zonder er zelf bij betrokken te zijn, maar de doop wordt gevraagd; het evangelie wordt verkondigd; er zijn mensen die geloven en die zeggen: Wat verhindert mij om gedoopt te worden? En dan worden zij gedoopt.

Deze gang van zaken schijnt mij de enig mogelijke, indien wij niet willen dat de doop in de loop der eeuwen verder verwildert. Daarbij komt het er niet op aan of de dopeling een volwassene is of iemand van tien of twaalf jaar. Het komt eropaan, dat de dopeling gedoopt wil worden, dat hij uit zichzelf zegt: 'Ik geloof, daarom wil ik tot de gemeente behoren,' dat de gemeente hem daarop doopt, en dat dit gemeenschappelijk handelen geschiedt op grond van een vrij denken en beslissen.

Wij moeten uit deze donkere en duistere atmosfeer geraken, waarin men niet eens recht weet, wat er nu eigenlijk gebeurt. De dopeling weet het niet, de peetouders weten het evenmin, en de gemeente, die erbij zit en liederen zingt, weet het ook al niet. In een - ik wil niet zeggen mystische - maar toch half magische stemming wordt er iets gedaan en dan wordt gelezen: 'Laat de kinderen tot Mij komen .' hoewel dat helemaal niets met de doop te maken heeft.

Ook de beroemde passage uit Handelingen 2: 'U komt de belofte toe en uw kinderen' heeft er niets mee te maken. Men gaat er echter maar mee door en de kerk wordt daadwerkelijk verwaterd, letterlijk 'verdoopwaterd'. En dan klaagt men er later over dat het met de volkskerk zo treurig gesteld is, waar de mensen dan nog wel bij horen, maar toch geen belijdenis willen afleggen. Hoe kan men dit van die stumpers ook verwachten, daar men ze toch immers niets gevraagd heeft, toen men ze in deze vereniging binnenbracht in een wit kleed. Hier de peettante, daar de peetoom, en daarna het lekkere eten, en mijnheer de dominee, die zich zo vriendelijk over het kindje heen boog en wat water druppelde. Allemaal mooi en goed, maar in de grond der zaak is het - niet alleen bij de katholieken, maar ook bij ons, lutheranen en gereformeerden - een stuk overgebleven magie, wat wij daar bedrijven. Deze atmosfeer moeten wij kwijt.

Daarom houd ik het met de broeders, die de kinderdoop willen opgeven.'

Ook schrijft dr.Karl Barth: 'Een bevel om kinderen te dopen vindt men nergens in de mond van Jezus of ergens anders in het Nieuwe Testament. Dit begon pas in de tweede en derde eeuw.'

Zijn zoon, dr. Markus Barth, maakt de volgende opmerkingen: 'Het Nieuwe Testament spreekt niet van een doop van onmondige kinderen. De kinderdoop der katholieke kerk betekent een afval van het apostolisch christendom. Onze hedendaagse kerkelijke praktijken zijn met de feiten van het Nieuwe Testament nauwelijks in overeenstemming te brengen. Juist het algemeen verbreide doop-bijgeloof is reden genoeg om voortaan in geloof aan Jezus Christus ootmoedig en nuchter de bijbelse doop te aanvaarden. Het geloof moet gericht zijn op Christus, niet op het sacrament zelf.'

 

Een onbijbelse handeling 


  1. Johannes de Doper doopte geen zuigelingen. Hij drong aan op bekering voor men zich liet dopen. 'Zij lieten zich in de rivier, de Jordaan, door hem dopen onder belijdenis van hun zonden' (Matth.3:6). 'Bekeert u en een ieder van u late zich dopen' (Hand. 2:38). Bij zuigelingen is geen sprake van bekering en belijdenis van zonden, waarop schuldvergeving volgt. Een zuigeling heeft geen opzettelijke en geen onopzettelijke zonden.


  2. De zuigelingenbesprenging berooft een kind van het voorrecht om later door persoonlijke gehoorzaamheid zich de betekenis van zijn eigen doop te realiseren, deze te ondergaan en zich erin te verheugen.


  3. Bij de doop wordt alle gerechtigheid vervuld (Matth.3:15). Zuigelingen missen de gerechtigheid die alleen door geloof verworven wordt.


  4. De doop is het bad der wedergeboorte (Titus 3:5). Bij zuigelingen is er geen sprake van wedergeboorte, want het natuurlijke is eerst en daarna het geestelijke (1 Cor. 15:46). De veronderstelde wedergeboorte vermindert voor een kind de noodzakelijkheid voor een latere bekering en een persoonlijk aannemen van Christus, daar men op valse gronden ervan uitgaat dat een kind wedergeboren is. 'Maar als gij u niet bekeert, zult gij allen evenzo omkomen' (Luc. 13:3).


  5. De doop is het beeld van de besnijdenis des harten. Deze is het werk van de Heilige Geest en niet van mensen. 'Een besnijdenis die geen werk van mensenhanden is' (Col. 2:11). Bij een zuigeling is er geen sprake van een scheiding tussen de oude en de nieuwe mens.


  6. De doop is een symbool van de begrafenis van de oude mens en de opstanding van de nieuwe. Ook hier is de kinderbesprenging geen zuiver zinnebeeld. Zij tast de betekenis van de echte doop aan: 'Daar gij met Hem begraven zijt in de doop. In Hem zijt gij ook mede opgewekt door het geloof' (Col. 2:12). De kinderbesprenging mist de betekenis van het onderdompelen van de gelovige in water. Men berooft het kind daardoor ook van het sterkste getuigenis van zijn opstanding: 'Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen' (Rom. 6:4).


  7. De doop is een bede van een goed geweten tot God (1 Petr.3:21). Bij een baby is er geen sprake van een weten of van een geweten, dat is samen weten, namelijk van de geest des mensen die drager is van de wet Gods, en van zijn ziel welker begeerten de boze wil ombuigen. Evenmin kan het kind een gebed bedenken of uitspreken. De kinderbesprenging is daarom onbijbels, omdat zij niet voldoet aan de door God gestelde voorwaarden.


  8. Jezus vroeg allereerst geloof. 'Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden' (Marc.16:16). Heeft de geest van een baby reeds het vermogen om zijn geloof in werking te stellen of om een belofte Gods in het geloof aan te grijpen?


  9. Aan de doop moet de prediking en onderwijzing vooraf gaan: 'Maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen' (Matth. 28:19). Wat voor onderwijs heeft een zuigeling genoten?


  10. Jezus doopte nooit kinderen, maar Hij legde hun de handen op en zegende hen. Hij sprak: 'Want voor zodanigen - ongedoopte kinderen - is het Koninkrijk Gods' (Marc. 10:13-16). Uit het feit dat de discipelen wilden verhinderen dat de kleinen tot Jezus gebracht werden, blijkt dat zij zeker niet gewend waren hen te dopen (Joh.4:2).


  11. Ook de apostelen doopten geen zuigelingen. 'Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen' (Hand. 2:41).


  12. De kinderdoop is nutteloos, omdat er geen zegen voor het kind uit voortvloeit. Zuigelingen hebben geen woorden en geen werken, op grond waarvan zij veroordeeld kunnen worden.


  13. Zuigelingen behoren niet gedoopt te worden, evenmin als zij dienen te worden toegelaten tot het avondmaal. Zij missen immers het nodige onderscheidingsvermogen (1 Cor.11:29).


  14. De kinderdoop leidt tot een magisch geloof in de sacramenten. Men spreekt van onderworpen zijn aan de verdoemenis en tegelijkertijd over sacramentele heiligheid van het kind.


  15. De kinderdoop leidt de mens van het echte geloof af en doet hem waarde hechten aan ceremonieën van zuiver menselijke oorsprong. 'Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn' (Marc.7:7). Daar de kinderdoop geen enkele goddelijke volmacht bezit, gebruikt men de naam van God tevergeefs; dus ijdel.


  16. De kinderdoop is de tegenstelling van het uitdrukkelijke bevel van Jezus en het voorbeeld dat Hijzelf gaf. Er staat, dat Jezus Zich door Johannes in de Jordaan liet dopen (Marc.1:9). 'Omdat daar veel water was' (Joh.3:23). Bij de kinderbesprenging gebruikt men weinig water en wordt men niet gedoopt. Dopen betekent onderdompelen.


  17. Er staat: 'En terwijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water.' 'Beiden daalden af in het water, zowel Filippus als de kamerling' (Hand. 8:36,38). Bij de zuigelingenbesprenging wordt het kind naar het water toegebracht. Het is volkomen passief. Bovendien gaat noch de doper, noch de dopeling in het water en ook komen zij niet uit het water, zoals er opgemerkt wordt: 'En toen zij uit het water gekomen waren'(vers39).
 

Gezinsdoop 


In het gehele Nieuwe Testament is nergens sprake van een kinderdoop of zuigelingenbesprenging. De gedoopte gezinnen hadden geen kleine kinderen of ze werden niet meegeteld, hetgeen men uit het verband kan opmaken. Wij weten niet of Johannes de Doper vrouwen doopte, maar in het nieuwe verbond lezen wij, dat zowel mannen als vrouwen gedoopt werden (Hand.8:12). Over zuigelingen wordt echter niet gesproken.

  1. In Handelingen 10:44-48 staat nadrukkelijk vermeld, dat in het huis van Cornelius alleen zij gedoopt werden, die het woord beluisterden en die de Heilige Geest hadden ontvangen. Dezen spraken allen in nieuwe tongen. Bovendien was Cornelius met zijn hele huis godvrezend (vers 2). Zijn gehele huis werd behouden (11:14). Cornelius wachtte de apostel, terwijl hij zijn bloedverwanten en beste vrienden bijeengeroepen had (vers 24). Hij sprak: 'Wij zijn dan nu allen aanwezig voor het aangezicht Gods, om te horen al wat u door de Here opgedragen is' (vers 33).


  2. In Handelingen 16:14,15 en 40 wordt over Lydia en haar doop gesproken. Deze Lydische koopvrouw kwam uit Thyatira, vele honderden kilometers van Filippi verwijderd. Zij sprak over 'mijn huis' wat een aanduiding kan zijn, dat zij geen man had. Het ligt ook niet voor de hand dat een jongevrouw zo ver van haar geboorteplaats al zo'n belangrijke zaak beheerde. Als een verkoopster van purperen gewaden bezat zij ongetwijfeld personeel (haar huis). Dit huishouden wordt in vers 40 aangeduid door 'de broeders'. Deze ontvingen een woord ter bemoediging.


  3. In Handelingen 16:32-34 wordt nog over de doop van het gezin van de stokbewaarder gesproken. Zulke gevangenisbewaarders werden gerekruteerd uit oude oorlogsveteranen. Allen in zijn huis konden die nacht het woord van God beluisteren. Allen waren oud genoeg om gelovigen genoemd te worden. 'En hij verheugde zich, dat hij met zijn gehele huis tot het geloof in God gekomen was' (vers 34). Dit sluit zuigelingen uit.


  4. In Handelingen 18:8 staat, dat Crispus met heel zijn huis tot geloof kwam. Ieder kind dat oud genoeg is om te geloven, is ook oud genoeg om gedoopt te worden. Niet alleen Crispus en zijn huis, maar ook vele Corinthiërs, die naar Paulus luisterden 'geloofden en lieten zich dopen.' Ook in onze tijd hebben wij het menigmaal meegemaakt, dat gehele huisgezinnen tot geloof kwamen en zich door onderdompeling lieten dopen.


  5. Het huisgezin van Stéfanus, dat door Paulus zelf gedoopt was, had zich geheel ten dienste van de heiligen gesteld. Aan de Corinthiërs werd gezegd zich onder zulke mensen te stellen (1 Cor. 1:16; 16:15,16). De tekst van de bijbelse verhalen weerlegt dus duidelijk alle gissingen, die de voorstanders van de kinderbesprenging bij de zogenaamde gezinsdoop maken.


  6. Ook zijn er sommigen die een beroep doen op 1 Corinthiërs 7:14. Daar staat: 'Anders zouden immers uw kinderen onrein zijn, doch nu zijn zij heilig.' Men meent dat hier een argument voor de kinderdoop te vinden is, maar deze mededeling van de apostel bewijst juist het tegenovergestelde. De apostel maakt een vergelijking tussen de ongelovige en dus ongedoopte man van een gelovige vrouw en de kinderen van dit echtpaar. Zoals de ongelovige man geheiligd is in zijn vrouw, zo zijn ook de onmondige kinderen geheiligd in de moeder. Waren deze kinderen gedoopt, dan waren zij zelf al ingevoegd in de gemeente en liep de vergelijking dus mank. Maar noch de ongelovige man, noch de onmondige kinderen waren gedoopt en beiden kwamen slechts door de gelovige vrouw in aanraking met het heil.

Uit dit alles leren wij dus, dat de kinderen niet gedoopt dienen te worden. Zij worden door hun ouders beschermd en geleid en komen op deze wijze in aanraking met het evangelie van Jezus Christus. Zo groeien zij op om later zelf de keuze voor Jezus te maken.
 
vorige pagina inhoud volgende pagina