Stichting Uitgeverij Rhemaprint

De Betekenis van de Doop
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina inhoud volgende pagina

6. de doop als begrafenis


 

De zondvloed 


Ten tijde van de zondvloed waren er twee soorten mensen op aarde: gehoorzame en ongehoorzame, gelovige en ongelovige. De gehoorzame Noach geloofde God op zijn woord en bouwde daarom de ark. De ongehoorzamen sloegen geen acht op zijn prediking en troffen geen maatregelen. Zij verdronken en de gehoorzamen werden door God gered.

Petrus schreef: 'Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop' (1 Petr.3:2 1). De zondvloed is een voorafschaduwing van wat er in de doop geschiedt. Evenals in de zondvloed vele ongehoorzamen begraven werden in een watergraf en een kleine groep gehoorzamen deze tragedie overleefde, zo ook begraaft in de doop de mens zijn lange leven van ongehoorzaamheid en het prille, nieuwe leven staat op om in gehoorzaamheid met de Heer te wandelen. Natuurlijk is het zo, dat dit proces van sterven en begraven in de onzienlijke wereld reeds gebeurd is en dat de doop daarvan slechts een getuigenis geeft. Wie bij zijn doop zegt: 'Ik ga mijn oude mens begraven,' bedoelt ermee, dat hij de oude mens reeds heeft afgelegd en voor dood houdt en dat hij daarvan in zijn doop getuigenis wil afleggen.

Zoals het brood bij het heilig avondmaal het lichaam des Heren niet is, maar beeld van zijn mystiek lichaam, de gemeente; zo ook is de doop niet het afleggen van de oude mens, maar het symbolisch getuigenis van wat er in de onzienlijke wereld plaats greep.

Zo waren wij eens ongehoorzaam, maar God geeft de ongehoorzamen niet meer over aan het water, maar aan het vuur. Dit betekent dat wie de Heer niet toebehoort, overgegeven is aan de boze machten. Onder hen heerst de dood als koning (Rom.5:17). Het rijk der duisternis overdekt de aarde als een zee. Alleen zij, die in de ark der behoudenis, Jezus Christus, gingen, zijn overgezet uit deze duisternis in het Koninkrijk Gods.

Maar wie 'gehoorzaam geworden is aan die vorm van onderricht, die u is overgeleverd en vrijgemaakt van de zonde, is in dienst gekomen van de gerechtigheid' (Rom.6:18). De ongehoorzame blijft onder de toorn van God, dat wil zeggen onder het beslag der boze geesten (Joh.3:36).

Wie echter gehoor geeft aan de prediking en zich bekeert, wordt wedergeboren en vrijgemaakt van de toorn. Jezus Christus is voor zo iemand de ark der behoudenis. Zoals Noach door het geloof in de ark ging en ieder contact met zijn vroegere leven verbrak, maar daardoor ook gescheiden werd van de oordeelsvloed over de aarde, zo is het ook met het kind van God. In geloof heeft hij zijn toevlucht tot Jezus Christus genomen. Hij breekt met zijn oude leven en met iedere vorm van ongerechtigheid. Hij is dan ook 'ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst' (2 Petr. 1:4).

De doop is het beeld hoe de dopeling de ongehoorzame, oude mens overgeeft aan de destructie van de machten der duisternis, voorgesteld door water. Hij geeft zich daarom vrijwillig over aan de doper, die de begrafenis symbolisch uitvoert. Wanneer de doper de dopeling uit het water opheft, verzinnebeeldt hij daarmee de opstanding van de nieuwe, gehoorzame mens.

Bij de zondvloed werd de ongehoorzame mens door een reële onderdompeling begraven. Petrus denkt bij deze vergelijking dan ook niet aan enkele druppels water, maar eveneens aan een onderdompeling in veel water.

Bij de kinderbesprenging missen wij de gedachte aan een begrafenis en veel water. Daar staat niet de dopeling in het centrum en daar wordt niet uitgebeeld wat met het kind gebeurd is, maar men houdt zich bezig met de ouders, met degene die doopt en in welk kerkverband gedoopt wordt. De entourage, de al of niet gelovige ouders, de ordening van de doper, zijn ambt en zijn bevoegdheid, vindt men een belangrijker punt van discussie dan het kleine kind, dat inderdaad ook geen onderscheid weet tussen de linker- en de rechterhand; dus zeker niet tussen kwaad en goed, tussen ongehoorzaamheid en gehoorzaamheid.

 

De doortocht door de Rode Zee 


Het kerkelijk doopformulier trekt een vergelijking tussen de doortocht van de kinderen Israëls door de Rode Zee en de doop. 'Gij, die de verstokte Farao met al zijn volk in de Rode Zee verdronken hebt, en uw volk Israël droogvoets daardoor geleid, door hetwelk de doop beduid werd.'

Ook lezen wij in dit formulier: 'Dit leert ons de onderdompeling in....... het water.'

Deze ondergang of onderdompeling is het beeld van het graf. Het licht en het leven verdwijnen en duisternis omringt de mens. Jammer, dat het formulier dit beeld door de woorden 'en de besprenging met het water' teniet doet. De Rode Zee was het graf van de Farao, beeld van de duivel en zijn dienaren, maar een vernieuwd volk trok op aan de overzijde. Daarom is de doortocht door de Schelfzee een teken voor Gods volk. Door Egypte wordt verzinnebeeld hoe de mens door de dienstknechten van de duivel in deze wereld onderdrukt, gebruikt en met schuld overdekt wordt. Samen gaan ze in het watergraf, de Rode Zee. Bij de doortocht door de Rode Zee lieten de kinderen Israëls Egypte achter zich. Er was geen terugkeer meer mogelijk. Zo heeft men bij de doop al zijn schepen achter zich verbrand. Men kan noch wil meer terug. Men heeft de voet gezet in een ander land waar vrijheid is en Gods wetten functioneren. In de doop worden de banden met de Farao, dat is met de dood en duivel, losgemaakt en de banden met God en het eeuwige leven, gelegd. In 1 Cor.10:2 wordt gezegd: 'Allen lieten zich in Mozes dopen ....in de zee. '

Maar de doop in het nieuwe verbond spreekt van betere dingen dan het oude. Het stof der dienstbaarheid en der slavernij aan de zonde wordt weggespoeld. De duivel wordt onttroond, de oude mens met zijn schuldbesef blijft achter en de nieuwe staat op met een rein en goed geweten.

De tocht naar de vrijheid in de onzienlijke wereld geschiedt onder de betere Mozes, Jezus onze Heer.

Het lied der overwinning na de doortocht door de Rode Zee is het preludium van het lied, dat aan de glazen zee gezongen wordt door de overwinnaars, die als zonen van God geopenbaard worden (Openb.15:2,3).

 

Ook het principe der wet begraven 


Saulus van Tarsen had een slechte conduitestaat. In zijn fanatieke vervolgingsijver had hij zich schatten opgehoopt in de dag des toorns. Na zijn bekering op de weg naar Damascus werd de godvruchtige Ananias naar deze wanhopige en geestelijk gebroken ijveraar toegezonden om hem van zijn blindheid te genezen en hem de handen op te leggen voor de doop in de Heilige Geest. Wat had Saulus het moeilijk! Als wetsgetrouwe Jood moest hij aanvaarden, wat hij later zo duidelijk omschreef: 'God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is. Veel meer zullen wij derhalve, thans door zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden van de toorn' (Rom.5:8,9).

De kern van het evangelie is de gerechtigheid alleen door het geloof op grond van het volbrachte werk van Christus. Saulus was echter bij de wet opgevoed en hierbij 'gaat het niet om geloof, maar wie dat doet, zal daardoor leven' (Gal.3:12). In Damascus werd Saulus een nieuwe schepping. Hij werd daar erfgenaam van God en medeërfgenaam van Christus. In nieuwe tongen mocht hij daarna de Heer grootmaken, zoals de discipelen in het begin. Het oude was voorbij en toch kon deze man zich niet van zijn ingeroeste opvattingen losmaken. Mocht hij nu zo maar opeens alles achter zich laten? Vroeg God van hem geen boetedoening of een zoenoffer? Ging het zo gemakkelijk? Saulus wist zich een vervolger van de gemeente Gods. Hij had bloed aan zijn handen. Was dit zonder meer weg, omdat hij de naam van Jezus beleed? Ananias bemerkte deze innerlijke strijd. 'En nu, wat aarzelt gij nog? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van zijn naam' (Hand.22:16).

De doop is het getuigenis van de wedergeboren mens dat deze afstand gedaan heeft van het oude leven. God rekent er niet meer mee en de dopeling voortaan ook niet meer. Zijn zonden zijn afgewassen door het geloof in het Woord van God. Jezus reinigt, zoals er staat: 'Evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord' (Ef.5:25,26).

Petrus sprak op de Pinksterdag: 'Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden' (Hand. 2:38). Velen aarzelen, omdat zij niet met het verleden durven te breken. Zij weigeren zich te laten dopen, omdat zij nimmer de knoop radicaal doorhakten. Door zijn doop getuigt de gelovige voor God en de mensen, dat het oude voorbij is en het nieuwe leven gekomen. Ook Saulus moest behouden worden uit 'dit verkeerde geslacht' (Hand. 2:40). Hij moest het zondige leven, waartoe hij als plichtsgetrouwe Jood gekomen was, begraven. Hij meende immers Gode een dienst te bewijzen door de gemeente te vervolgen. Hij getuigde later: 'Naar mijn ijver een vervolger van de gemeente, naar de gerechtigheid der wet onberispelijk' (Fil.3:6).

Maar ook dit leven van trouwe wetsbetrachting, tradities, overleveringen en onderhouden van inzettingen, moest begraven worden, want de nieuwe mens, de rechtvaardige, leeft alleen door het geloof in de beloften Gods. In het nieuwe verbond geldt niet: wie dit doet zal leven, maar: wie gelooft zal leven.

De wet van de Sinaï stelde de mens een aantal eisen, waaraan deze voldoen moest. De uitdrukking wie dat doet, zal daardoor leven' (Gal.3:12) richt zich op de inspanning en op het onafhankelijkheidsgevoel van de (vrome) natuurlijke mens. Dit principe der wet van het oude verbond, dat de mens zelf iets kan of moet bijdragen tot zijn gerechtigheid, moet in de dood gegeven worden en begraven. De nieuwe schepping is geschapen tot goede werken om daarin te wandelen, zoals bijvoorbeeld het oog gemaakt is om te zien. Wanneer het gezond is, behoeft het hiervoor geen moeite te doen (Ef.2:10). De geestelijke mens bezit de Heilige Geest, die in hem de wetten van de Geest volbrengt. De eis der wet wordt vervuld in hem, die niet naar het vlees wandelt - door inspanning doch naar de Geest - door geloof - (Rom. 8:4). Daarom werd tot de godvruchtige Joden gezegd: 'Bekeert u en een ieder van u late zich dopen,......... en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen' (Hand. 2:38). Heiligmaking wordt zonder inspanning onzerzijds verkregen. 'Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen' (1 Thess.5:24).

Nadat hij het beginsel der wet in zijn doop begraven had, kon de apostel schrijven: 'Maar alles wat mij winst was, heb ik om Christus' wil schade geacht . . . . . Om zijnentwille heb ik dit alles prijs gegeven en houd het voor vuilnis, opdat ik Christus mag winnen, en in Hem - in zijn lichaam ingevoegd zijnde - mag blijken niet een eigen gerechtigheid, uit de wet, te bezitten, maar de gerechtigheid door het geloof in Christus' (Fil.3:7-9).

Door de doop getuigt de mens dat hij niets meer verwacht van het onderhouden van de wet van de Sinaï. Ingevoegd zijnde in het lichaam van Christus, weet hij zich niet alleen dood voor de zonde, maar ook dood voor de wet. 'Dat gij wel dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus' (Rom.6:11). 'Bijgevolg, mijn broeders, zijt ook gij dood voor de wet door het lichaam van Christus', dus omdat gij behoort tot het lichaam van Christus (Rom.7:4). In de doop wordt verzinnebeeld dat het dode leven naar de wet, begraven is, dat wil zeggen dat men er volkomen afstand van gedaan heeft. Het is duidélijk dat een kinderbesprenging nooit zo iets kan uitbeelden.

 

Met Christus begraven 


Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood (Rom. 6:3,4). In 1 Corinthiërs 12:13 staat dat wij door één Geest tot één lichaam gedoopt zijn. Dit betekent dat wij in het lichaam van Christus ingevoegd werden. Voordat dit echter gebeurde, werden wij eerst bij diegenen gevoegd, die door het geloof deel hebben aan de dood van Christus, dus aan de verzoening. Men moet eerst in Christus dood gedoopt worden, dus daaraan deel hebben, voordat men deel krijgt aan het lichaam van Christus, dat eeuwig leeft. 'In Christus Jezus gedoopt zijn', ziet op de doop in de Heilige Geest die vooraf gegaan wordt door de-doop-in-zijn-dood en deze wordt uitgebeeld door de onderdompeling in water. Zo werd in het oude verbond het volk Israël 'in Mozes gedoopt in de wolk en in de zee' (1 Cor.10:2). Allen die zich in de wolk en in het water van de Rode Zee bevonden, behoorden bij deze man Gods, stelden zich onder zijn leiding en gehoorzaamden zijn bevelen. In het nieuwe verbond zien wij de parallel: in Christus gedoopt door de doop in de Heilige Geest (in de wolk) en in-zijn-dood-gedoopt, uitgebeeld door de doop in water (in de zee). Paulus veronderstelt bij de woorden: 'Of weet gij niet?' dat de christenen van zijn tijd de betekenis van de waterdoop begrepen. Met deze doop betuigden zij deel te hebben aan de dood van Christus. Zijn dood was hun losmaking van de zonde.

In het oude leven hield de mens zich alleen bezig met de dingen van deze wereld. Hij was de mens naar het vlees. Hij nam ook menigmaal contact op met de machten der duisternis; Hij werd door dezen verleid, verleugend, vaak gebonden en soms zelfs totaal in bezit genomen. De werken van het vlees zijn niet uit de Vader, evenmin als de begeerten van deze wereld. De gemeenschap met de zondige machten laten een schat van schuld in het zieleleven achter. Deze gehele mens met zijn werken en zijn schuld wordt in de dood overgegeven en begraven, zoals Christus aan de machten der duisternis overgegeven werd, stierf en begraven werd.

Het is ook nodig dat een mens van de inwonende machten bevrijd wordt, opdat hij kan staan in de vrijheid, waarmee Christus vrijmaakt. Gebeurt dit niet, dan krijgen wij het droevige beeld van vele christenen, die zich bekeerd hebben en in wie nieuw leven geboren werd, maar die nog altijd geen overwinning op het kwaad hebben en geteisterd worden door zondemachten, die hun vrede, blijdschap en gerechtigheid roven. Met het begraven van de oude mens moet het kind van God ook losgemaakt worden van de machten, waardoor hij overweldigd was. Hij moet dus vóór zijn doop bevrijd worden, wil hij ná zijn doop in volle vrijheid getuigen kunnen: 'het oude is voorbij.'

Wij merken hierbij op, dat in de brieven aan de gemeenten niet over het uitdrijven en binden van machten gesproken wordt, omdat de eerste christenen bij hun bekering ogenblikkelijk verlost en bevrijd werden. Paulus schreef: 'Gij waart vroeger,..... maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd of geheeld, maar gij zijt gerechtvaardigd door de naam van de Here Jezus Christus' (1 Cor.6:10,11). Een rudimentair overblijfsel hiervan vindt men in de rooms-katholieke kerk, waar aan de doopbediening de formule voorafgaat: 'Wijk terug, onreine geest, en waag het niet nog ooit tot hem of haar te naderen'.

Zo predikte Filippus in de stad Samaria het evangelie van Jezus Christus. Hij begon met het uitwerpen van onreine geesten en het genezen van zieken. Door deze bevrijding kwam grote blijdschap. Daarna lieten de mannen en vrouwen zich dopen (Hand. 8:4-13). Ook Saulus werd eerst genezen van zijn blindheid, voordat hij gedoopt werd.

De Schrift zegt zo duidelijk wie de oude mens is. 'Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden, waarin gij vroeger gewandeld hebt overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, van de geest, die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid' (Ef.2:1,2).

De Weymouth-vertaling schrijft: machten der lucht, van de geesten die thans werkzaam zijn. De oude mens is dus de compagnon van de boze machten en de nieuwe wordt door de doop in de Heilige Geest met Jezus Christus verbonden. Bij zijn doop getuigt dus de mens, dat er een scheiding met deze machten gekomen is en hij met de ongerechtigheid gebroken heeft.

'Of weet gij niet, dat wij....... in zijn dood gedoopt zijn?' De Here Jezus legde zijn leven geheel vrijwillig en in gehoorzaamheid aan de Vader af. 'God heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen' (Jes.53:6 St.Vert.). Jezus nam onze schuld op Zich en werd begraven.

Zo leggen wij ook het oude leven af, dat door de machten gebruikt werd, en houden het voor dood. Wij begraven het en denken er niet meer aan, want God doet dit ook niet. 'Niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods' (Luc.9:62).

Ook sprak de Heer: 'Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochend zichzelf' (Matth.16:24). Zichzelf verloochenen betekent: afstand doen van het principe dat wij nog iets tot redding zouden kunnen bijdragen. Wij vertrouwen niet meer op onszelf. De gedachte dat een mens zichzelf heil zou kunnen verwerven, wordt in de dood gegeven. Dit oude levensbeginsel wordt in de doop afgelegd.

In onze dagen emigreren velen naar een ander land. Zij beginnen daar een geheel nieuw leven onder nieuwe wetten. Zo is ook de doop een uitgaan uit de wereld en een naturalisatie in de hemelse gewesten. Door zich te laten onderdompelen in water getuigt men de beslissing genomen te hebben om hemelburger te worden. Een kinderbesprenging kan zo iets niet uitbeelden, want het is onmogelijk dat een ander zulk een beslissing voor ons neemt. Bij de kinderdoop legt men voor God een aantal 'vrome' wensen neer, maar bij de bijbelse doop een in het geloof genomen beslissing.

De doop is een belijdenis. Jezus sprak: 'Een ieder dan, die Mij belijden zal voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor mijn Vader, die in de hemelen is' (Matth.10:32). Hij sprak ook: 'Gij zult mijn getuigen zijn' (Hand. 1:8). Bij de doop belijdt men voor God en de mensen, voor heilige en gevallen engelen, dat men voor Jezus gekozen heeft en dat Hij zijn werk gedaan heeft. Zij allen zien toe bij dit belangrijke gebeuren. Onze tijd vraagt om een duidelijke keuze: voor of tegen Jezus. Het massa-christendom kent deze volkomen overgave niet en houdt de bijbelse volgorde niet aan. Het besprengt een kind en dit doet belijdenis op latere leeftijd. De bijbel spreekt niet over zulke dingen.

Onze tijd vraagt om herstel van de bijbelse orde en om de discipline van het discipelschap. Deze beslissing kost strijd en moeite: 'Trouwens, allen, die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden' (2 Tim.3:12). Het breken met, het afleggen en in de dood geven van het oude leven valt zwaar en doet pijn, maar dit lijden is niet te vergelijken met de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden (Rom. 8:18).

 
vorige pagina inhoud volgende pagina