Stichting Uitgeverij Rhemaprint

De Betekenis van de Doop
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina inhoud volgende pagina

3. Paulus de wederdoper


 

Een herdoop 


Op zijn derde zendingsreis ontmoet Paulus in de havenstad Efeze een twaalftal discipelen (Hand.19:1-7).Hij stelt deze mannen twee vragen. De eerste is: 'Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwam?' De discipelen erkennen eerlijk dat zij deze ervaring missen en dat zij bovendien in onwetendheid leven aangaande het feit, dat de Heilige Geest zou bestaan of zijn uitgestort. 'Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een Heilige Geest is.' Het dogma, dat iedere gelovige vanzelfsprekend en automatisch met de Heilige Geest gedoopt zou zijn, was hun ook onbekend . . . Zij begrepen in ieder geval dat het ontvangen van de Heilige Geest een reëel beleven moest zijn.

Ogenblikkelijk komt de apostel met de volgende vraag: 'Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: 'In de doop van Johannes.' De doop in water moet immers altijd volgen op een fundamenteel onderricht. Er staat: 'Onderwijst alle volken, dezelve dopende'(Matth.28:19 St.Vert.). Paulus antwoordt dan ook: 'Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus.' Zeer zeker heeft Paulus na deze aanhaling hun de weg Gods nauwkeuriger uitgelegd, zoals ook Priscilla en Aquila dit bij Apollos gedaan hadden (Hand. 18:26). Johannes de Doper had in zijn onderricht de mensen tot Jezus gebracht, die als het Lam Gods de zonde der wereld zou wegnemen. Hij sprak: 'Ik doop u met (in) water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik; . . . . die zal u dopen met (in) de Heilige Geest en met (in) vuur' (Matth.3:11).

In aansluiting op het onderricht van de apostel kunnen de gelovige Efeziërs na de doop in water (in de naam van Jezus) ook de doop in de Heilige Geest en in vuur verwachten. Petrus maakte dit reeds duidelijk met de oproep: 'Een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus (het ware fundament), tot vergeving van uw zonden en gij zult de gave van de Heilige Geest ontvangen' (Hand.2:38).

De doop in water en de doop in de Heilige Geest behoren elkander op te volgen. De één vindt plaats in de zichtbare wereld en de andere in de onzichtbare. Daarom is er sprake van 'een leer der dopen' (Hebr. 6:2 St.Vert.). De doop van Johannes berustte op bekering en had de afwassing der zonden ten doel. Wanneer de zondaar met het kwaad brak en zich tot God wendde, was zijn schuld vergeven. Zijn doop ging gepaard met belijdenis van zonden om 'de ongehoorzamen te keren tot de gezindheid der rechtvaardigen, ten einde de Here een weltoegerust volk te bereiden' (Luc.1:17).

Johannes vergaf de schuld reeds op nieuwtestamentische wijze zonder offers, heenwijzende naar het Lam Gods en op grond van 'de innerlijke barmhartigheid van onze God' (Luc.1:78). Deze met de Geest vervulde gezant kende de raad Gods voor zijn tijd. Daarom veroorzaakte hij de grote, geestelijke omwenteling, maar de traditionele en conservatieve 'Farizeeën en wetgeleerden verwierpen voor zichzelf de raad Gods, daar zij niet door hem gedoopt waren' (Luc.7:30). De leer der vaderen was in strijd met die van de nieuwlichter Johannes. Deze predikte reeds de komst van het onzienlijke Koninkrijk der hemelen, dat niet gebonden is aan enig uiterlijk vertoon. In hun afkeer van deze man Gods behoorden de godsdienstige leiders ongetwijfeld tot hen, die Johannes aan Herodes overgeleverd hadden (Matth.4:12). Zelfs in die tijd bracht de bijbelse doop reeds verdrukking mee!

Maar de doop van Johannes voldoet de apostel Paulus niet meer. Hij moet plaats maken voor die, welke Jezus zelf instelde en die in zijn naam werd bediend. Paulus kent voor zijn tijd de volle raad Gods. Bij het nieuwe licht weigert hij daarom de doop van Johannes nog langer te sanctioneren. Deze is verouderd en door de feiten achterhaald en 'wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning' (Hebr.8:13). Uitdrukkelijk wordt gezegd dat Johannes tot het oude verbond behoort. Zijn doop die alleen op bekering en vergeving der zonden berust, schiet in het nieuwe verbond tekort.

Paulus bracht het evangelie van het Koninkrijk Gods, waarvan Johannes slechts de toebereiding predikte. Paulus is radicaal, evenals Johannes de Doper, want ook hij is een geroepene. Hij begint zijn brieven met de aanhef: 'Paulus, een geroepen apostel van Christus Jezus.' De volgelingen van Johannes moeten 'zich daarom aan het apostolisch gezag onderwerpen, want Jezus moest wassen en Johannes minder worden (Joh.3:30). Wanneer zij weigeren, zullen zij verliezen wat zij hebben. Zij moeten de prijs betalen om het Koninkrijk der hemelen binnen te gaan.

Opnieuw worden deze discipelen ondergedompeld. Voor de tweede maal in hun leven sluit het water zich boven hen. Voor hen behoorde de doop van Johannes voortaan tot een voorbijgegane periode. Johannes was het licht niet geweest, maar hij was gekomen om van het waarachtige licht te getuigen (Joh.1:6-8).Paulus had een opdracht, die groter en rijker was dan die van Johannes. Deze herdoop zal wel een enorme opschudding teweeg gebracht hebben. Was de doop van Johannes dan niet meer voldoende? Zou Paulus het dan alleen weten? Moesten de duizenden volgelingen van Johannes zich dan allen laten herdopen? De twaalf mannen aanvaardden de nieuwe tijd met een daad van gehoorzaamheid en God bevestigde deze wederdoop met een uitstorting van zijn Geest op dit twaalftal, zodat allen in nieuwe tongen begonnen te spreken en de gave der profetie ontvingen.

 

De doop van Johannes behoorde tot het oude verbond 


Hoe moeilijk verteerbaar deze herdoop door Paulus voor sommigen is, bewijst wel de exegese van Calvijn over dit gebeuren. Deze ontkent het feit dat Paulus deze discipelen gedoopt zou hebben en schrijft in zijn 'Institutie': 'Bovendien spreekt Lucas daar niet van enige wederdoop van Paulus. Hij verhaalt eenvoudig hoe Paulus aan de discipelen van Johannes een uitlegging geeft over de dienst van hun meester. Johannes leerde, dat het volk zou geloven in Degene die na hem komen zou. En zij die deze leer aannamen, lieten zich door de doop van Johannes als discipelen aannemen.

'En toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus' heeft betrekking op het voorgaande vers vier, waar sprake is van Johannes. Zij werden dus door Johannes gedoopt in de naam van de komende Christus.'

Deze gekunstelde uitleg van Calvijn is niet erg overtuigend en lijkt ons meer geïnspireerd door zijn afkeer van de wederdopers dan door de tekst zelf. Hieruit zou immers volgen dat Johannes 'in de naam van de Here Jezus' gedoopt zou hebben en deze naam openlijk bekend gemaakt had, voordat Jezus in het openbaar optrad. Maar als Johannes Jezus tot zich ziet komen, merkt hij op: 'En zelf wist ik niet van Hem.'. 'En ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet neerdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de Heilige Geest doopt' (Joh.1:31,33). Jezus zou dan door Johannes in zijn eigen naam gedoopt moeten zijn, maar Hij kwam niet tot zijn eigen doop, maar tot die van Johannes! Wanneer de doop van Johannes dezelfde was als die 'in de naam van de Here Jezus', zou de Doper tot het nieuwe verbond gerekend moeten worden. Of Johannes behoort tot het oude verbond - en dan ook zijn doop waarmee hij blijkens zijn naam onafscheidelijk verbonden was - òf hij behoort met zijn doop reeds tot het nieuwe verbond. Maar duidelijk wordt erop gewezen, dat Johannes de grootste was van het oude verbond. 'Er is niemand opgestaan, groter dan Johannes de Doper, maar de kleinste in het Koninkrijk der hemelen. is groter dan hij' (Matth.11:11). Van Johannes werd geprofeteerd dat hij aan zijn volk kennis van heil zou geven in de vergeving hunner zonden (Luc.1:77). Johannes bracht niet het heil, maar wel de kennis ervan. In Jezus werd het heil of de heling geopenbaard, want Hij sprak: 'Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij hoort en ziet: blinden worden ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt en armen ontvangen het evangelie (Matth. 11:5).

De doop van Johannes sloot het oude verbond af en vormde het hoogtepunt, maar in zijn doop bleef hij de wegbereider naar het nieuwe verbond. De doop van Johannes behoort tot de oude bedéling; daarom tot het voorbijgaande en tot wat verdwijnen zou.

In Handelingen 18:24-28 wordt over een man geschreven, 'die doorkneed was in de Schriften. Hij was vurig van geest en leerde nauwkeurig hetgeen op Jezus betrekking had. 'Ofschoon hij alleen wist van de doop van Johannes.' Maar juist daarom was zijn evangelieverkondiging uit de tijd en moest het echtpaar Priscilla en Aquila hem de weg Gods nauwkeuriger uitleggen. Apollos zou bij zijn onderricht inzake de doop voortaan moeten overschakelen naar de betekenis, die deze in het nieuwe verbond heeft. Men had het als een manco in hem gezien, dat hij alleen maar verstand had van de doop van Johannes, terwijl deze onder de eerste christenen niet meer geaccepteerd werd. Dat niet vermeld wordt, dat Apollos opnieuw gedoopt werd, zegt verder niets.

Zo lezen wij ook in Handelingen 4:4 dat velen van hen, die het woord gehoord hadden, gelovig werden en dat het getal der mannen tot vijfduizend wies. Over dopen wordt hier niet gesproken, terwijl toch in Handelingen 2:41 uitdrukkelijk vermeld wordt, dat de discipelen niet tegen massale doopdiensten opzagen. Op één dag werden er drieduizend zielen gedoopt. Het zou wel wonderlijk zijn, indien daar geen volgelingen van Johannes de Doper onder waren. Dat de doop van de twaalf discipelen in Efeze vermeld wordt, is niet te danken aan het bijzondere van hun herdoop, maar het feit dat deze mannen daarna zonder uitzondering in tongen spraken en profeteerden.

 

'Wederdoop' in onze tijd 


De christelijke doop is rijker dan die van Johannes; daarom werd de apostel Paulus zonder aarzeling wederdoper. Ook in onze tijd wordt nog wel over de wederdoop gesproken. Men bedoelt daarmee dat iemand, die als baby besprengt werd, de bijbelse doop door onderdompeling ondergaat. Wanneer wij vergelijken, is de afstand tussen de doop van Johannes en de doop van Jezus veel kleiner dan de afstand tussen kinderbesprenging en de doop van het nieuwe verbond. De doop van Johannes had inhoud, maar wat voor innerlijke betekenis kan de besprenging voor de kleine dopeling hebben? Bij de kinderbesprenging mist men de voorwaarde en de verzinnebeelde waarheden van de bijbelse doop.

Er is geen sprake van bekering, van schuldvergeving, noch van wedergeboorte, noch van een oude en een nieuwe mens; dus van zijn begrafenis en opstanding.

Daarmede is zij nog minder dan de doop van Johannes. De kinderdoop grijpt terug naar de oudtestamentische besnijdenis, waar men alleen kinderen krachtens hun natuurlijke afstamming besneed. Ook hier mist men het element voor het Koninkrijk der hemelen, dat met aardse afstamming geen rekening houdt.

Tenslotte heeft men het watersymbool gereduceerd tot enkele druppels; daarom heeft het besprenkelen van zuigelingen geen overeenkomst meer met de ware doop. Men verwerpt hiermede evenals de Farizeeën en de wetgeleerden voor zich de raad Gods.

Paulus doopte mensen opnieuw, die de doop van Johannes ontvangen hadden, een doop die door God ingesteld was en die een duidelijke betekenis had. Hoeveel temeer zullen wij in onze tijd opnieuw dopen degenen, die als baby besprenkeld werden, een handeling waarover in de bijbel niet gesproken wordt en waarvan de betekenis in geen enkel opzicht met de bijbelse doop correspondeert. Wij zullen daarover de smaadheid moeten dragen, die alle eeuwen het deel van de wederdopers geweest is.

Wij vragen ons nog eenmaal af: wat heeft de christelijke doop boven de doop van Johannes. Natuurlijk heeft hij ook als voorwaarde de bekering. Op de Pinksterdag werd gezegd: 'Bekeert u en een ieder van u late zich dopen'(Hand.2:38). Ieder die Jezus wil volgen, zal zich moeten afwenden van het rijk der duisternis en moeten breken met menselijke overleveringen. Ieder die Jezus aanneemt, heeft deel aan de schuldvergeving. Zo heeft ook nu de Heer een toegerust volk, maar de volgende punten waren in de doop van Johannes onbekend:

  1. De doop als bad der wedergeboorte (Titus 3:5).
  2. De doop als beeld van de besnijdenis des harten (Col. 2:11).
  3. De doop als begrafenis (Rom. 6:3,4).
  4. De doop als opstanding (Rom. 6:4).
  5. De doop als bede van een goed geweten (1 Petr. 3:21).


    Wij willen deze punten in de vijf volgende hoofdstukken nader bezien.
 
vorige pagina inhoud volgende pagina