Wie gedoopt is, belijdt dat hij opgenomen is in het Koninkrijk van Jezus dat in de hemel is, in de onzienlijke wereld. Door de vergeving van zonden en schuld heeft hij in principe de gerechtigheid ontvangen. De gedoopte gelooft en belijdt dat de mens die uit God geboren is, dat is dus uit diens woord, een nieuw leven begint te leiden. 'Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed' (Gal.3:27). Bij zijn doop belijdt de gelovige dat hij door Christus het grondbeginsel der gerechtigheid ontvangen heeft. Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus' (Rom.5:1).
'Heidenen, die geen gerechtigheid najaagden, hebben gerechtigheid verkregen, namelijk gerechtigheid, die uit het geloof is' (Rom.9:30). Zoals de mens in de zichtbare wereld in zijn kleding wandelt, zo is hij in de onzienlijke wereld naar de inwendige mens ook gehuld in een kleed. De bijbel zegt dat de onwedergeboren mens omgeven is door een 'wegwerpelijk kleed' (Jes.64:6). Zoals een damp neerslag veroorzaakt op voorwerpen en deze met een vuile laag bedekt, zo was de innerlijke mens overtrokken met een bedekking van schuld. Deze 'voorhang' maakte scheiding tussen God en de mens, maar bij zijn sterven heeft Jezus de schuld der ganse wereld op zich genomen. Hij droeg haar in zijn 'voorhangsel, dat is, zijn vlees' (Hebr.10:20).
Toen dit voorhangsel gescheurd werd, was ook de zondeschuld der ganse wereld weggenomen en lag de weg naar het hemelse heiligdom open. Een mens gaat daarom niet verloren vanwege zijn zware schuld, maar omdat hij de duisternis liever heeft dan het licht. Wie de boze machten niet loslaten wil, zal ook met hen verloren gaan. Wie zich evenwel door het geloof de gerechtigheid van Christus toeëigent, weet dat zijn bezoedelde bedekking is weggenomen en hij zal door zijn rechtvaardige daden werken aan een nieuw kleed, dat van de gerechtigheid, opdat hij niet naakt wordt gevonden, wanneer zijn aardse tent wordt afgebroken (2 Cor.5:3).
De goede werken vormen de draden, waarvan het nieuwe kleed geweven is. Wanneer de vrouw des Lams, de gemeente, zich in de eindtijd gereed gemaakt heeft, wordt gezegd: 'Haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen' (Openb.19:8). Wanneer wij ons met Christus bekleden, betekent dit dat Hij de auteur is van onze goede werken. Als wij ons dus afvragen, wat goede werken eigenlijk zijn, volgt hieruit dat wij ons in het leven van Jezus verdiepen. Hij immers was de volmaakt rechtvaardige.
Zijn wandel was ook in gerechtigheid en Hij spreekt tot ieder die met Hem opgestaan is tot een nieuw leven: 'De werken, die Ik doe, zal hij ook doen en grotere nog dan deze' (Joh.14:12). Jezus dreef duivelen uit, genas zieken en verloste gebondenen van hun ketenen; dit alles om het Koninkrijk Gods op aarde te realiseren. Kortom: 'Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren' (Hand.10:38). Hij wil ons door de doop in de Heilige Geest kracht van omhoog of kracht uit de onzienlijke wereld schenken om zijn voorbeeld te volgen. Deze Geest Gods werkt door de liefde Gods. De Heilige Geest en Gods schenkende liefde, die altijd de mens positief benaderen, behoren bij elkaar.
Wanneer wij vervuld zijn met de Heilige Geest en de liefde Gods in onze harten uitgestort is, kunnen wij liefhebben wat God liefheeft en werken, zoals Jezus werkte. Dan kunnen wij schatten in de hemelen verzamelen, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen dieven inbreken of stelen (Matth.6:20). Deze schat in de hemel, die in het zieleleven opgeslagen is, vormt het kleed der gerechtigheid. Jezus waarschuwt ervoor, dat het mogelijk is, dat een mens schade lijdt aan zijn ziel. Wie een verdeeld hart heeft, zal bemerken dat het kleed van zijn inwendige mens aangetast wordt. De bijbel vermaant: 'Zalig hij, die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandelt en zijn schaamte niet gezien worde' (Openb. 16:15).
De schatten, die in de hemel vergaderd worden, dit kleed der gerechtigheid, vormen de grootte en de statuur van de mens in de onzienlijke wereld.
Zoals er in de natuurlijke wereld grote en kleine mensen zijn, zo ook in de geestelijke. Wie echter groot wil zijn in de hemelen, zal op aarde klein moeten zijn, namelijk nederig en ootmoedig. Van de groten in het Godsrijk wordt gezegd: 'Wie overwint (over de machten der duisternis), hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods' (Openb. 3:12). De uiteindelijke proporties van de innerlijke of geestelijke mens hangen dus af van zijn kleed, gevormd door zijn rechtvaardige daden, of van zijn schatten in de hemel.
Het werk dat nog groter is dan wat Jezus op deze aarde deed, is het leiden van de wedergeboren mens tot de doop in de Heilige Geest en het begeleiden van het kind van God naar het zoonschap. Deze werken kon Jezus niet doen, omdat de Geest nog niet was uitgestort.
De kinderbesprenging kent dit symbool van de opstanding niet. De kinderdoop beeldt dit niet uit. Zijn betekenis gaat niet verder dan wat het oude verbond te bieden had: afkomst langs de natuurlijke lijn en onderworpenheid aan de wet van de Sinaï. Bij de ware doop belijdt men het oude uniform, het bezoedelde kleed, afgelegd en het kleed der gerechtigheid aangetrokken te hebben.