Stichting Uitgeverij Rhemaprint

De Betekenis van de Doop
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina inhoud volgende pagina

9. doopbevel en doopformule


 

Jezus begon zijn bediening met een doop en eindigde haar hier op aarde met een doopopdracht. Bij zijn afscheid beval Hij zijn discipelen: 'Gaat dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb' (Matth.28:19). 'Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden' (Marc.16:15,16).

 

Wat zijn discipelen? 


Het bevel van Jezus om het evangelie te prediken geldt voor het gehele volk Gods en voor alle tijden, want er staat, dat dit geschieden moet tot de einden der aarde.

Het evangelie verkondigen betekent: het werk van Jezus en de beloften Gods bekend maken. De mens moet immers iets hebben om in te geloven. Geloven is nooit vaag, maar concreet. Geloven is een werking van de geest, maar deze moet in de geestelijke wereld iets reëels hebben om zich aan vast te hechten: een woord, een belofte, een uitspraak, een vermaning, een waarschuwing of iets dergelijks. Wanneer God niet gesproken had, zou de mens niet in Hem kunnen geloven. Wanneer het Woord Gods gepredikt wordt, kan iemand het in geloof aanvaarden of het verwerpen. 'Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus' (Rom.10:17).

Door de prediking ontvangt de mens iets, waaraan hij zich kan vasthouden en zo wordt zijn geloof gericht op God en zijn Zoon. Het ware geloven heeft tot resultaat dat men Jezus aanneemt en zich zijn verzoenend lijden toeëigent, want Hij is het Woord van God. In zijn woorden blijven, betekent volhardend en standvastig erin geloven, hoe de omstandigheden ook zijn. Men belijdt dan: 'Wat de Heer gesproken heeft, is waar en komt toch uit.'

Door het geloof in de woorden Gods wordt men een volgeling van Jezus Christus. Discipelen zijn zij, die de voetstappen van de Meester drukken en die in gemeenschap met hun Heer leven. Jezus sprak over 'mijn' discipelen, dit wil zeggen navolgers van Hem. Zo schreef Paulus: 'Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg' (1 Cor. 11:1). Men wordt niet automatisch of mechanisch een discipel, maar alleen langs de weg des geloofs. Men wordt het ook niet door veronderstelde wedergeboorte of door een uiterlijke doophandeling, maar omdat men met zijn hart het evangelie aanvaardt.

Een kind heeft wel het vermogen in zich om te geloven, maar dit richt zich bij het ontwikkelen eerst op het natuurlijke leven, waarop het zich voor het grootste gedeelte moet oriënteren door geloof en pas later op het geestelijke. 'Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke' (1 Cor.15:46). Het geloof dat op God en zijn woord gericht is, wordt gevolgd door de wedergeboorte. Door het geloof is de gemeenschap met God tot stand gekomen en de wedergeboorte is de vernieuwing van denken die door Gods woord tot stand wordt gebracht.

Wanneer iemand zich tot God keert en Jezus als het Woord Gods aanneemt, ontvangt hij macht een kind van God te worden (Joh.1:12).

Het begin van ons leven is natuurlijk; de wedergeboorte is het begin van de geestelijke mens.

 

De juiste volgorde en de juiste wijze 


'Maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen.' Het eerste bevel van Jezus aan pas bekeerden is dat dezen zich moeten laten dopen, in het geloof dat Gods beloften aan hen vervuld zijn. Tussen bekering en doop ligt van de kant van de mens geen enkele andere verplichting dan geloof. Men behoeft met dopen dus niet te wachten tot men op de weg der heiligmaking gevorderd is. De dopeling moet gehoorzamen in het geloof dat de Heer zijn werk aan hem heeft gedaan. Volgens het bevel van Jezus volgt de doop dus op de bekering, want het maken van discipelen sluit dit in. Het feit dat men gelovige ouders heeft, maakt deze eis niet ongeldig. Wij moeten allen bewust tot bekering komen en daardoor discipelen van Jezus worden. Dan volgt onmiddellijk de doop. Wie de bijbelse orde loslaat, verzwakt ook de noodzakelijkheid der bekering. Het is trouwens opmerkelijk hoe weinig onder christenen, die de kinderbesprenging voorstaan, opgewekt wordt tot het nemen van een beslissing.

Overal in de bijbel gaat de bekering aan de doop vooraf. Deze handeling volgt er onmiddellijk op. Op de Pinksterdag kwamen drieduizend zielen tot het geloof en diezelfde dag lieten zij zich dopen (Hand.2:41). Van de Samaritanen wordt gezegd: 'Toen zij echter geloof schonken aan Filippus, die het evangelie van het Koninkrijk Gods en van de naam van Jezus predikte, lieten zij zich dopen, zowel mannen als vrouwen' (Hand.8:12).

De kamerling kreeg onderricht en terwijl zij nog onderweg waren, sprak hij: 'Zie, daar is water; wat is er tegen dat ik gedoopt word? En Filippus zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is' (Hand.8: 36,37). De stokbewaarder in Filippi nam Jezus als zijn persoonlijke redder aan. Hij begreep dat er toen nog maar één ding restte. Hij liet zich onmiddellijk diezelfde nacht dopen (Hand.16:33).

Saulus had, denkende aan zijn misdaden tegenover het volk Gods, er moeite mee zich terstond na zijn bekering te laten dopen. Maar Ananias sprak: 'En nu, wat aarzelt gij nog? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen onder aanroeping van zijn naam' (Hand.22:16).

We zagen dat de wedergeboorte een vernieuwing van denken betekent, het begin van een nieuwe fase in het menselijke leven. Deze kan niet intreden of de oude fase van denken en leven moet eerst afgesloten worden. Dit beëindigen van het oude leven noemen wij het sterven van de oude mens. Dit feit wordt gevolgd door een begrafenis als duidelijk bewijs dat het oude voorbij is gegaan. Bij een begrafenis wordt iemand immers onttrokken aan de natuurlijke en zichtbare wereld en leeft hij verder in de onzichtbare of hemelse wereld. Zo getuigt een christen door het opstaan uit het watergraf dat hij de wereld met haar begeerten heeft losgelaten, een nieuw hemels leven aanvangt en zich in zijn denken daarop gaat oriënteren. Hij zou alles wat innerlijk in hem is geschied, met woorden kunnen belijden, maar het beeld van de waterdoop is een getuigenis dat voor iedereen waarneembaar en duidelijk is, want in de doop wordt het oude leven begraven en men staat met Christus op tot een nieuw leven. Bij de doop neemt men in het openbaar de beslissing voor het hele leven. Men weet dat men de stap gedaan heeft voor altijd. Men behoort voor immer Jezus toe en komt daar niet meer op terug. Een kinderdoop kan zo iets niet uitbeelden.

Er is dus eerst discipelschap en daarna volgt de doop. Wanneer de Hebreeënschrijver het fundament van de christelijke leer behandelt, wijkt hij niet van deze volgorde af . Bekering van dode werken en geloof in God worden gevolgd door de leer der dopen (Hebr.6:1).

Het doopbevel van Jezus is zeer belangrijk. Het kan moeilijk duidelijker en ernstiger uitgedrukt worden. Daarom heeft niemand het recht deze volgorde te wijzigen of de manier waarop de doop toegediend wordt, te veranderen, noch er ongehoorzaam aan voorbij te gaan. Bij de kinderbesprenging draait men de goddelijke volgorde om. Men 'doopt' eerst en daarna hoopt men op een discipelschap. Jezus gaf het bevel om de nieuwe discipelen in water onder te dompelen. Bij besprenging 'met' water in plaats van dopen 'in' water gaat in het beeld de betekenis van de doop verloren. Wie avondmaal viert, neemt ook geen appel en coca-cola, maar brood en wijn.

Men verandert de elementen niet dan in uiterste noodzaak en zo is het ook met de doop. Wie zich dopen laat, neemt geen genoegen met enkele druppels, maar hij gaat volledig in het watergraf onder. 'Doch ook Johannes doopte, te Aenon bij Salim, omdat daar veel water was, en de mensen kwamen daar en lieten zich dopen' (Joh.3:23). 'Terstond nadat Jezus gedoopt was, steeg Hij op 'Uit het water' (Matth.3:16).

Zowel doper als dopeling behoren zich in het water te bevinden. 'Beiden daalden af in het water, zowel Filippus als de kamerling, en hij doopte hem. En toen zij uit het water gekomen waren, ...... (Hand.8:38,39). De apostelen en volgelingen van onze Heer namen de woorden van de Meester au sérieux. Zij deden wat Hij hun bevolen had te doen. In de Statenvertaling staat in Mattheüs3:11: 'Ik doop u wel met water tot bekering.'

De kanttekenaren merken bij het woordje met op: 'In het Grieks staat er 'in' het water.

Wij laten het aan de lezer over om te verklaren, waarom men dan niet dit voorzetsel 'in' liet staan.

 

De doopformule 


Jezus gaf de opdracht om te dopen 'in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest'. Wij merken op dat de meningen der theologen over de betekenis van het woordje 'in' zeer verdeeld zijn. Markus Barth spreekt in zijn boek 'Die Taufe ein Sakrament?' over 'op' de naam. Johannes Warns in zijn 'Baptism' verwerpt deze vertaling: 'Niet 'op' de naam, naar 'tot' de naam.' Anderen vertalen nog met 'onder' de naam. Wanneer wij de gangbare vertaling aanhouden, komt ogenblikkelijk de vraag, wat er met dit woordje 'in' bedoeld wordt. Wij willen trachten een verklaring te geven vanuit de betekenis van de doop.

Bij zijn doop getuigt de dopeling dat er in de onzienlijke wereld iets met hem is gebeurd. Hij geeft zich aan de doper over, zoals hij zich in de onzienlijke wereld overgaf aan de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De Handelingen door God verricht, worden nu in de zichtbare wereld uitgebeeld door de doop. De doper staat dus op de plaats van de onzienlijke God. Op dezelfde wijze kan een profeet in plaats van God spreken. Paulus vereenzelvigt zich zo met zijn Zender, dat hij schrijft: 'Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande; in naam van Christus vragen wij u' (2 Cor.5:20).

Deze identificatie met de goddelijke opdrachtgever vinden wij ook in: 'In mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven', of 'op het' geloof in zijn naam', of 'te spreken op gezag van deze naam' (Marc.16:17, Hand.3:16 en 4:17). In het Koninkrijk Gods hebben de Vader, de Zoon en de Heilige Geest alles bewerkt. De Vader heeft de dopeling aangenomen tot kind of zoon. De Zoon heeft de rechtsgrond van de verlossing gelegd. Door Hem werd hij behouden. De Heilige Geest is de hand, waardoor de Vader en de Zoon werken.

Wedergeboorte, besnijdenis des harten, het begraven van de oude mens en de opstanding van de nieuwe, vinden hun grond in de gedachten des Vaders en worden bewerkt door zijn woord, dat in Jezus Christus gestalte kreeg en door de Geest leven.

De doper doopt de dopeling in het water in de naam van (de doper staande op de plaats van) de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Tot Saulus werd gezegd: 'Laat u dopen en uw zonden afwassen' (Hand.22:16). Hiermede beeldde Ananias als doper een daad uit, die in de hemelse gewesten was geschied. De dopeling komt tot de doper zoals hij tot God kwam, vrijwillig en in het geloof. De dopeling weet even zeker als de doper hem onderdompelt, dat God hem als kind heeft aangenomen en een nieuw leven in hem verwekt. Hij gaf immers gehoor aan de uitnodiging: 'Een ieder van u late zich dopen,' zoals hij ook gehoor gaf aan de roepstem van de levende God: 'De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Here, dan zal Hij Zich over hem ontfermen - en tot onze God, want Hij vergeeft veelvuldig' (Hand.2:38 en Jes.55:7).

Want drie zijn er die in de onzienlijke wereld van het verlossingsplan getuigen: de Vader, het Woord, en de Heilige Geest; en deze drie zijn één in hun volkomenheid, liefde, kracht, heiligheid, erbarming en waarheid (1 Joh.5:7).

Alleen Jezus formuleerde het doopbevel op deze wijze: in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Hij eerde hiermede de Vader en de Heilige Geest, die mét het Woord van eeuwigheid God zijn. Hij kende zijn plaats en de afbakening van zijn taak in de hemel ten opzichte van de Vader die geest is, en van de Heilige Geest door wie de Vader en de Zoon woning zouden vinden in de harten der mensen (Joh.4:24 en 14:23).

Jezus kwam in de naam des Vaders (Joh.5:43). De werken die Hij deed, waren in de naam des Vaders (Joh.10:25).

Merk op dat Jezus zelf nooit gedoopt heeft. 'Ofschoon Jezus zelf niet doopte, maar zijn discipelen' (Joh.4:2). De Heer voorkwam hierdoor verwarring. Hij kon toch als doper niet uitbeelden, wat Hij in werkelijkheid in de onzienlijke wereld was, namelijk grondlegger van het heil. De doop is een symbool van iets, dat in de hemel geschied is en Jezus kon niet tegelijkertijd het beeld en de werkelijkheid zijn. Bovendien is Hij de doper in de Heilige Geest, een aparte en hogere functie. De waterdoop is immers zinnebeeld, maar de doop in de Heilige Geest is werkelijkheid.

Het is ook een opmerkelijk feit dat de discipelen niet doopten in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, maar 'op de naam van Jezus Christus' (Hand.2:38); 'in de naam van de Here Jezus' (Hand. 8:16; 19:5); 'in de naam van Jezus Christus' (Hand. 10:48). Wij hebben ons met het gebruik van de voorzetsels ook weer gehouden aan de Nieuwe Vertaling.

De vraag rijst of nu van een wezenlijk onderscheid sprake kan zijn tussen de doop 'in de naam van Jezus Christus' en die 'in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest'. Jezus zei: 'Opdat allen de Zoon eren, gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet' (Joh. 5:23). 'Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader' (Matth.11:27). De discipelen doopten in de naam van Jezus Christus, omdat de Vader Hem alles overgegeven had en Hem zelfs de beschikking had gegeven over de Heilige Geest. Toen de stokbewaarder uitriep: 'Heren, wat moet ik doen om behouden te worden?' was het antwoord: 'Geloof in de Here Jezus Christus' (Hand.16:31 St. Vert.). Paulus en Silas hadden ook kunnen zeggen: 'Heb geloof in God, want Hij zal u aannemen en u tot Vader zijn' (2 Cor.6:18). De discipelen wisten evenwel dat God maar één weg heeft om kinderen aan te nemen en die weg is Jezus Christus.

De doopformule 'in de naam van Jezus' geeft duidelijker de weg aan, waarlangs de dopeling tot het heil gekomen is. Ook weten wij, dat Jezus gezegd heeft: 'ik en de Vader zijn één' (Joh.10:30).

Verder lezen wij ook: 'De Here nu is de Geest' (2 Cor. 3:17). Dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest is voor ons als discipelen: dopen in de naam van Jezus Christus. Ook in de doop zijn wij getuigen van Jezus (Hand. 1:8). Wij verheerlijken door zijn naam zowel de Vader als de Heilige Geest. Wanneer gevraagd wordt: 'Here, toon ons de Vader' is het antwoord: 'Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien, hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader?' (Joh.14:8,9). Zo is het ook: wie in de naam van Jezus gedoopt is, is in de naam van de Vader en de Heilige Geest gedoopt.

Het is tegenwoordig niet meer de gewoonte om in de naam van Jezus te dopen. Professor dr. A.F.N. Lekkerkerker schrijft in zijn boek 'Gij zijt gedoopt': 'In de vroeg-christelijke kerk is er doorgaans gedoopt in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest: zo wordt het al in de Didachè (door sommigen tussen 50 en 70 gedateerd) vermeld, maar in hetzelfde geschrift wordt ook gesproken over een gedoopt worden in de naam van de Heer.' 'Want een zegening in Christus is gelijk aan een zegening in Vader, Zoon en Heilige Geest' (aldus Ambrosius).

Merkwaardig dat in het 'Pastoraal advies inzake de heilige doop' van de synode der hervormde kerk alleen een doop aanvaard wordt, die geschiedt onder het uitspreken der zogenaamde trinitarische formule uit Mattheüs 28:19. De doop in de naam van Jezus schijnt niet erkend te worden. Wij missen echter bij het dopen node de naam van Jezus, die wij ook missen in de psalmen, hoe schoon die overigens ook zijn.

Hoewel wij weten dat wij eigenlijk tweemaal hetzelfde zeggen, wordt door ons gedoopt 'in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest op (in) de naam van Jezus Christus.'

Johannes doopte in de naam van God, dat wil zeggen in opdracht van de Vader. Paulus doopte de twaalf mannen in Efeze, die eenmaal door Johannes gedoopt waren, opnieuw, maar nu in de naam van de Here Jezus (Hand.19:5). Hij deed dit dus in opdracht van de Zoon van God. In het nieuwe verbond gaat niets buiten Jezus om. Niemand komt tot de Vader dan door Hem (Joh. 14:6).

Hoe heeft een zuigeling, die nog geen onderscheid weet tussen zijn rechter- of linkerhand, deze weg kunnen kiezen? Een gelovige ouder kan het kind wel geloofsvormen bijbrengen, maar het eigen hart zal de keuze eenmaal zelf moeten maken.

 
vorige pagina inhoud volgende pagina