Stichting Uitgeverij Rhemaprint

het Paradijs
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

5 - Overwinning van de zonen Gods


 

De openbaring van de antichrist 


In het einde van deze bedéling verheft zich in de hof van het Koninkrijk der hemelen opnieuw een gruwelijke Libanon-ceder. Deze is het beeld van de antichrist, aan wie de draak zijn kracht, zijn troon en zijn grote macht overdraagt. Zoals de satan zich opstelde te midden van de zonen Gods, zo zal de antichrist en de zijnen zich bewegen te midden van de kinderen Gods op deze aarde.

Johannes schreef: 'Zij zijn van ons uitgegaan' (Job 1:6 en 1Joh.2:19). De allereerste taak van deze grote misleider zal zijn om de afgevallen kerk te elimineren. Deze heeft immers haar beschermende functie verzaakt, geen zonen Gods voortgebracht, maar ze heeft dit juist belet door haar leden naar de aarde terug te voeren. Daarom is zij ten ondergang gedoemd en prijsgegeven aan de satan.

In Jesaja 45 wordt geprofeteerd over Kores de Perziaan. Deze was als 'gezalfde des Heren'geroepen om het oordeel over Babel uit te voeren. Op oudtestamentische wijze klinkt het daar: 'Ik ben de Here, en er is geen ander, die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerk en het onheil schep; Ik, de Here, doe dit alles'. Deze koning is dan een gezalfde of messias, hoewel hij God niet kent! In het Oude Testament wordt al het goede en het kwade dat uit de onzichtbare wereld kwam, aan God toegeschreven: koning Saul had aanvallen vanwege 'een boze geest des Heren' en God zei dat David het volk moest tellen, terwijl er ook staat dat de satan de koning aanporde (2Sam.24:1 en 1Kron.21:1).

Het Nieuwe Testament evenwel doet ons door de leer van het Koninkrijk der hemelen duidelijk zien dat God te allen tijde de Vader der lichten is, van wie iedere goede gave en volmaakt geschenk neerdalen. God heeft zijn wezen geopenbaard in Jezus Christus, die alleen gezonden was om de wereld herstel en leven te geven.

De koning van Perzië ontvangt dan van God volgens Jesaja 45:3 'de schatten der duisternis en de rijkdommen der verborgen plaatsen'. Dit heeft profetisch diepere betekenis dan het natuurlijke feit dat de enorme schatten van Croesus, de koning van Lydië, in de handen van Kores vielen.

Het boek van de Openbaring toont ons wie deze gezalfde in de geestelijke wereld in werkelijkheid is, namelijk de antichrist, die al zijn occulte 'schatten' van de draak ontvangt. Zijn geest is rechtstreeks verbonden met het machtscentrum van de duivel, want hij is 'gedoopt' met de grootvorst uit het rijk der duisternis, het beest uit de afgrond.

Wanneer de antichrist met zijn paladijnen de afhoererende kerk uitroeit, blijft alleen de ware kerk over. Dan is er geen verwarring meer, want er wordt gezegd: 'En de tien horens die gij zaagt, en het beest, dezen zullen de hoer haten, en zij zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden. Want God heeft in hun hart gegeven zijn zin te volbrengen' (Openb.17:16,17). De geest van de antichrist, het beest uit de afgrond, is ver verheven boven de gewone onreine geesten en het 'verfoeilijke gevogelte', die in Babylon resideren. Deze grootvorst duldt geen kleinere machten naast zich.

Merk op dat de val van Babylon oorzaak is, dat de zonen Gods geopenbaard worden. Het onkruid is dan verzameld en het rijpe graan ligt gereed om geborgen te worden. De zonde van de antichrist is niet, dat hij de valse kerk vernietigt, want dit stemt overeen met 'de zin' des Heren, maar dat hij zich daarna keert tegen de geopenbaarde zonen Gods. 'Dezen zullen oorlog voeren tegen het Lam'.

Paulus schreef: 'Want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien dat hij een god is' (2Thess.23:4). Wij weten dat een god een inspirator is en een voorwerp van aanbidding. De geest van de antichrist is zo groot in zijn soort, dat deze alle andere boze geesten terzijde schuift, zodat hij alleen inspireert en hij alleen aanbidding eist.

 

De openbaring van de zonen Gods 


De eerste belofte in het boek van de eindtijd is: 'Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is' (Openb.2:7). Wie overwint of liever: wie overwinnende is, heeft gebroken met elke vorm van ongerechtigheid en zich laten reinigen van zijn schuld door het bloed van het Lam. Hij ontvangt dan de belofte om deel te krijgen aan het eeuwige leven door middel van de boom des levens, Jezus Christus. Deze sprak: 'Die Mij eet, zal leven door Mij' (Joh.6:57).

Alleen door volhardend vasthouden aan en gebruik van zijn woorden is er victorie over de boze geesten in de hemelse gewesten. Wanneer wij de uitspraken van onze Heer met het hart geloven en met de mond belijden, zijn wij behouden of zalig (Rom.10: 10). Op deze wijze verdrijven wij de machten der duisternis in ons en buiten ons. Het is immers zo dat het geloof van de demonen ook opgewekt en gericht wordt door middel van het horen. Wanneer zij onze positieve belijdenissen vernemen, dat Jezus redt, geneest, bevrijdt en herstelt, geloven zij deze uitspraken en vluchten sidderend weg (vergelijk Jac.2:19).

Daarom staat er: 'Zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en het woord van hun getuigenis'.

Alleen door gehoorzaamheid aan het zuivere woord overwinnen wij. Dit woord is 'het zwaard des Geestes' of 'de adem des monds', waardoor de wetteloze geestenwereld machteloos gemaakt wordt. Dit geschiedt niet door allerlei spectaculaire wonderen en fantastische, bedrieglijke tekenen, want die komen maar al te dikwijls uit de occulte wereld.

Met de Pinksterdag is er een nieuwe vloed gaan stromen door de hemelse hof van Eden. Door de doop in de Heilige Geest werd de mogelijkheid geschapen dat de geweldigsten uit de volken zich manifesteerden in het Koninkrijk der hemelen en dezen begonnen de gruwelijke ceder en zijn helpers om te houwen.

Zij dreven duivelen uit en weerstonden de aanvallen van de onreine geesten. Zij waren de 'waterdrinkers', wier ziel dorstte naar de levende God en die zo met Hem verbonden waren, dat een stroom van levend water uit hun binnenste vloeide. God formeerde eikebomen der gerechtigheid in de hemelse hof van Eden, die verbonden waren met de Geest van God. In de eindtijd zullen zij hemel en aarde reinigen van alle ongerechtigheid. Wij zien nog niet hun volle machtsontplooiing, maar wij zien Jezus, de eerste boom des levens, met eer en heerlijkheid gekroond (Hebr. 2:8,9). Hij wees de weg tot overwinning en verleende door zijn Geest de kracht ertoe.

De apostel Paulus sprak vanuit zijn visie op het Koninkrijk der hemelen in Efeziërs 6:10-12, dat onze worsteling niet tegen bloed en vlees is, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. Deze strijd neemt niet af, maar toe, hoemeer de dag van de wederkomst des Heren nadert. Hij vindt zijn hoogtepunt in de slag bij Harmágedon, dat niet op aarde gesitueerd is en waar niet met aards wapengeweld gestreden wordt, maar in de geestelijke wereld. Daarom neemt de pressie van de machten op de christenen zo toe.

Daarom ondervinden zij zoveel tegenstand. Jezus had het in zijn Olijfbergrede over een verdrukking, zoals er niet geweest is sinds het begin der wereld totnutoe en ook nooit meer wezen zal. Het gaat dus om een essentieel geheel andere worsteling dan in vorige tijden. Het vuur der verdrukking betekent een rechtstreekse aanval uit het rijk der duisternis, in het bijzonder uit dat van het dodenrijk. Slechts zij die met de Heilige Geest gedoopt zijn en onderscheiding hebben van geesten, kunnen bestand zijn tegen de enorme misleiding en druk van de zich ontwikkelende antichristelijke macht.

Het beeld dat Johannes van de kamp in de eindtijd geeft, vinden wij onder andere in Openbaring 11. Het Israël Gods dat het Jeruzalem dat boven is, bewoont, wordt van alle zijden benauwd. Wie van de inwoners niet meer bezit dan 'het verzoenend bloed' is niet bestand en delft het onderspit. Er staat: 'Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden.

Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, twee en veertig maanden lang'. Het geestelijke Israël dat niet gedoopt is met Gods Geest en geen kennis heeft van de onzienlijke wereld, mag alleen het buitenste deel van de tempel, de voorhof, betreden, waar het brandofferaltaar der verzoening is. Deze wordt echter met de stad zelf bij de invasie der 'heidenen', de machten uit de afgrond, verwoest.

Alleen het eigenlijke huis Gods in de hemel houdt stand. Dit is onaantastbaar. Het wordt gevormd door een schare mannen en vrouwen die vervuld zijn met de Heilige Geest, die aanbidden, dat wil zeggen bezig zijn om de Schepper te eren en te verheerlijken in de geestelijke wereld. Hun denken is 'boven' en hun strijd en overwinning zijn in de hemelse gewesten.

Zo worden in de tijd van de antichrist de pilaren gesteld, zoals er staat in Openbaring 3:12 in verband met 'de ure der verzoeking die over de gehele wereld komen zal': 'Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan'.

In Romeinen 8:19 lezen we dat de schepping met reikhalzend verlangen wacht op het openbaar worden van de zonen Gods. Het geschapene is aan de vruchteloosheid onderworpen, aan zinloosheid, wetteloosheid, misdadigheid, vergankelijkheid en leegheid. Zij kon niet juist functioneren om de wil van Adam die haar overgaf aan de heerschappij van de boze en haar daardoor aan al deze ellende onderwierp. Zij was bestemd om door haar existeren de Schepper te verheerlijken, maar de wetteloze geesten van haat, wreedheid, ziekte en pijn beletten dit. Zij legt zich er evenwel niet bij neer en aanvaardt deze wetteloosheid niet als vanzelfsprekend. Haar oog is daarbij vol hoop gericht op'de openbaring van de zonen Gods.

Het herstel van de mensheid en verder van al het geschapene in de zichtbare wereld geschiedt niet door geestelijke 'kinderen', maar door volwassen 'zonen', die de boze weten te overwinnen. Alleen door hen kan de Heer de schepping tot haar ware bestemming terugbrengen, tot een aardse lusthof. Dan zal de aarde vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem der zee bedekken. De schepping heeft lang moeten wachten, doordat er vóór Pinksteren nog nimmer geheel met de Geest vervulde christenen zijn geweest, die het beeld van Jezus gelijkvormig waren. Het rijk der duisternis werd op eigen terrein nooit aangevallen en teruggedreven. Jezus begon ermee en beval zijn volgelingen dit ook te doen.

Het woord 'zonen' ziet op een groeiproces en op volwassenheid. Nu weten wij dat wij alleen naar de mannelijke rijpheid groeien, wanneer wij ons aan de waarheid vasthouden, wanneer wij dus voortdurend de gedachten Gods overnemen en trachten te realiseren. Dit is nu de oorzaak van onze strijd, want de vijand wil dit met alle middelen die hem ter beschikking staan, beletten.

Hij komt met zijn verzoekingen, zijn misleidingen, leugens en pressie zowel rechtstreeks als door middel van mensen, om ons te beletten het doel te bereiken. Tijdens de beproevingen vermenigvuldigt zich evenwel de kracht van de Heilige Geest in ons, zodat we sterker worden en overwinnaar kunnen zijn.

Daarom gaat aan de grote verdrukking in het einde der dagen eerst de verzegeling der dienstknechten Gods vooraf. Op deze wijze ontwikkelt Gods volk en is het tegen de verdrukking bestand. Hoe groter het lijden, hoe groter de uitkomst en hoe zwaarder de verdrukking, hoe heerlijker de overwinning en hoemeer de mens naar het beeld van Jezus toegroeit. Dit is de winst die hij al strijdende behaalt en wij weten dat het lijden van deze tegenwoordige tijd niet te vergelijken is met de heerlijkheid die over ons zal geopenbaard worden.

In de laatste dagen staan tegenover de 'zonen des verderfs' die vervuld zijn met de geest van de antichrist, de 'zonen Gods' die vol zijn van de Heilige Geest. Deze laatsten zullen in de slag van Harmágedon de vijandelijke legers van de antichrist verslaan in de hemelse gewesten. Zij zijn de eikebomen der gerechtigheid, het geboomte des levens.

In hun twijgen nestelt al het gevogelte des hemels en onder hun takken werpt al het gedierte des velds zijn jongen, in hun schaduw wonen al de grote volken. Schoon is dit geboomte door zijn grootte, door de lengte van de takken, door de heerlijkheid van zijn vrucht, want zijn wortel reikt tot aan een overvloed van water. Ceders in Gods hof evenaren het niet, cypressen zijn niet te vergelijken met zijn twijgen en platanen halen niet bij zijn takken. Geen boom in Gods hof is te vergelijken met dit geboomte des levens (verg. Ez.31:5-8).

De bijbel bepaalt ons bij twee grote openbaringen in de hemelse gewesten, waarvan de gevolgen op aarde merkbaar zullen zijn.

In 2 Thessalonicenzen 1 wijst de apostel op de openbaring van de zonen Gods die het beeld van Jezus gelijkvormig zijn geworden. Hij spreekt van een tijdperk waarin de Heer verheerlijkt wordt in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd wordt in allen die tot geloof gekomen zijn. De mogelijkheid van deze grandioze manifestatie ligt in het Woord van God dat in al zijn facetten geloof vindt.

Door de Geest hebben deze heiligen hun roeping vastgemaakt, omdat hun innerlijk geheel is toegerust tot alle goed werk en ze zijn daarom bekwaam dit in de zichtbare wereld te manifesteren. Deze zonen Gods komen in de onzienlijke wereld onder verdrukkingen te voorschijn, want de machten maken zich op, deze ontwikkeling te beletten. Daarom staan zij ook bloot aan vervolgingen, smaad en diskwalificatie van een velselijk gezinde christenheid die door die geesten geleid wordt.

Daarnaast spreekt 2 Thessalonicenzen 2 over de openbaring van de mens der zonde. Wanneer het werk Gods zijn vrucht opbrengen gaat, wordt de boze als nooit tevoren actief teneinde de zonen des verderfs te verwekken. Hij recruteert zijn elitekorps uit allen die hun hoge roeping verzaakten en afvielen. De apostel schreef: 'En gelijk gij gehoord hebt, dat er een antichrist komt, zijn er nu ook vele antichristen opgetsaan, en daaraan onderkennen wij, dat het de laatste ure is. Zij zijn van ons uitgegaan. . .' (1Joh.2:18,19).

De openbaring van de zonen Gods en die van de zonen des verderfs zijn synchronsiche verschijnselen, dus die op dezelfde tijd plaatsvinden. Een verbasterd christendom richt allereerst de aandacht op de aarde: op de begeerte van het vlees, op de begeerte der ogen en op de grootheid van het leven. Met de ziel beweegt het zich volledig in het domein van de overste dezer wereld en het past zirh aan bij diens wetten en regels.

Zijn godsdienst houdt zich bezig met de aarde, of met een geestelijke wereld die geïnspireerd wordt door leringen van de antichrist, die zijn leugenachtige woorden bevestigt met bedrieglijke tekenen en wonderen.

 

De verwijdering van de slang 


Wanneer ons in 1 Thessalonicenzen 4:13-18 door de apostel de wederkomst des Heren geschilderd wordt, is deze parousia beslist niet het liefelijke tafereel zoals vele christenen zich voorstellen. Het gaat daar over een beschrijving van het hoogtepunt van de strijd in de hemelse gewesten, waarin de gemeente met haar Hoofd en ondersteund door de heilige engelen, de uiteindelijke zegepraal forceren. Uit de zonen Gods heeft de Heer Zich op aarde een legerschare gevormd: dapper, onversaagd. Allen die niet geestelijk toegerust waren, die niet ijverden naar de geestelijke begaafdheden, die geen examens met goede afloop gedaan hadden, zijn in de grote verdrukking afgevallen.

Een onoverwinnelijke rest schiet over, zoals er in de Statenvertaling staat: 'wij die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heren'. De ware kerk, de vrouw, heeft dan de zonen Gods voortgebracht welke alle machten, die de volken van God vervreemdden, met een ijzeren roede zullen hoeden. De geopenbaarde zonen Gods verrichten dan hetzelfde werk als Jezus Christus eenmaal op aarde deed. Zo wordt Hij dan door zijn Geest in zijn heiligen verheerlijkt.

Bij de zevende of laatste bazuin trekt Jezus als vorst van het heer des hemels uit, om de satan als overste dezer wereld te onttronen. De laatste Adam, de Zoon des mensen, zal zelf deze titel dragen. Alle heil wordt immers bewerkt door de mens Jezus Christus en allen die Hem toebehoren. Dezen worden in het herstelplan van God oversten van deze wereld of koningen der aarde genoemd.

Bij zijn wederkomst verzamelt Jezus zijn legerscharen om de vijand een verpletterende nederlaag toe te brengen. Een schetterende klaroenstoot wordt vernomen en zijn legers sluiten zich aaneen van het ene einde des hemels tot het andere einde. Met het ene uiterste worden aangeduid degenen die ontslapen zijn en die met hun geestelijk lichaam hun plaats hebben in de tempel Gods. Zij bereikten het uiterste of het hoogste wat de mens in de onzienlijke wereld kan bereiken. Het andere uiterste van de hemel wordt gevormd waar de onzienlijke wereld verbonden is aan de zienlijke.

De volmaakte zonen Gods die op aarde overgebleven zijn, bevinden zich met hun inwendige mens in de geestelijke wereld en naar de uitwendige mens in de natuurlijke. Zij vormen het uiterste of het hoogste wat de aarde voor God kan voortbrengen. Zij worden in een ondeelbaar ogenblik, in een punt destijds, bij de laatste of zevende bazuin, losgemaakt van hun aardse bestaan en verenigen zich met hun medestrijders, hun opgewekte en opgestane broeders. Deze ontmoeting is 'in de lucht', het beeld van de hemelse gewesten, van de onzichtbare wereld. Vervuld wordt: 'Dan zal Hij zijn engelen uitzenden en zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het uiterste der aarde tot het uiterste des hemels' (Marc.13:27).

Bij de laatste fase van de strijd in de hemelse gewesten, die van Harmágedon, daalt Jezus neer 'op een teken'. Het Griekse woord dat hier door 'teken' vertaald is, kan ook weergegeven worden door 'oorlogsroep' of 'commandowoord'. Ook « de aartsengel, waarschijnlijk Michaël, die volgens Daniël 12:1 steeds de zonen van het geestelijke Israël terzijde gestaan heeft, maakt zich gereed om oorlog te voeren tegen de antichrist, de vertegenwoordiger van de draak.

In Openbaring 19:11-16 worden deze verenigde legers beschreven. We lezen daar: 'En ik zag de hemel ge~ opend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid'. Hier is sprake van het einde van de strijd tegen 'de overheden, de machten, de wereldbeheersers dezer duisternis, de boze geesten in de hemelse gewesten'. Deze duivelse krachten zijn dan allen geconcentreerd in het leger van de antichrist.

Het witte paard is beeld van de Heilige Geest, die het Woord Gods draagt. Woord en Geest werken altijd samen. Ook die Hem volgen worden gedragen door deze Geest, want 'de heerscharen, die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen'. De strijd beweegt zich niet op het natuurlijke terrein, maar in de geestelijke wereld. Zo heeft Jezus het tijdens zijn leven gedaan, zo drukt zijn volk in de eindtijd volkomen zijn voetstappen en zo zal ook de eindoverwinning tot standkomen.

'En uit zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmee de heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf treedt de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen. En Hij heeft op zijn kleed en op zijn dij geschreven de naam: Koning der koningen en Here der heren'.

Duidelijk wordt hier een geselecteerde legerschare getekend, die Jezus vergezelt bij zijn strijd tegen het antichristelijke heer. Zij zijn de koningen en de heren van de nieuwe schepping. Jezus zelf is de voornaamste koning en de grootste heer. Ieder van hen wordt natuurlijk vergezeld door zijn engel en te zamen door de engelen van de gemeenten, die als dienende geesten meehelpen de overwinning te behalen.

Het moet ook wel vanzelfsprekend zijn dat een christen die zich nooit om een strijd in de hemelse gewesten heeft bekommerd, die nooit een goed werk in de geestelijke wereld heeft verricht in de bevrijding van een door de duivel overweldigde, ongeschikt is voor deze laatste kamp. De opdracht is immers dat het occulte leger van de antichrist moet worden verslagen, want dat trekt uit tijdens de grootste spiritistische seance van alle tijden om te verhinderen dat onze Heer zijn rijk op aarde zal vestigen. Wanneer de antichrist de strijd verliest en hij gegrepen wordt met de in hem wonende macht van het beest uit de afgrond, is de duivel machteloos geworden. Deze stond toch zijn kracht, zijn troon en grote macht af aan dit beest (Openb.13:2).

Dan kan Michaël, de aartsengel, die in dienst staat van het nieuwtestamentische volk van God, deze bewerker van alle ziekte, gebondenheid, zonde en onheil, grijpen. 'En hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en hij bond hem duizend jaren, en hij wierp hem in de afgrond' (Openb.20:2). De slang wordt geketend door het woord van God en dan is er vanbuitenaf geen verleiding, geen pressie en geen overweldiging meer van de mens. Wanneer de hemelse wereld bevrijd is van de slang, volgt de sabbatsrust op aarde voor de ganse schepping. Het Koninkrijk van Jezus Christus strekt zich dan uit over de gehele geestelijke wereld en over de aarde, waar het herstel van de schepping een aanvang neemt.

Wanneer de zevende bazuin heeft geklonken, zal het koningschap over de wereld komen aan onze Heer en aan zijn gezalfde, dat is de gemeente. Zijn wederkomst wordt in Openbaring 11: 19 in beeld uitgedrukt met de woorden: 'En de tempel Gods, die in de *hemel is, ging open en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel, en er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen en aardbeving en zware hagel'. De tempel Gods is de gemeente van Jezus Christus en zij die de stenen ervan vormen, zijn degenen die gedoopt zijn in de Heilige Geest, die de leer van Jezus Christus aangaande het Koninkrijk der hemelen hebben aanvaard en ernaar hebben geleefd.

Wanneer Jezus wederkomt met al zijn heiligen, wordt de ganse tempel zichtbaar en wordt Hijzelf als ark des verbonds gezien temidden van zijn volk. De bliksemstralen, stemmen, donderslagen en verdere natuurverschijnselen wijzen op de zware slag die in de geestelijke wereld woedt. De afloop wordt vermeld in Openbaring 19:19,20 waar staat: 'En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun legerscharen verzameld om oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard zat en tegen zijn leger. En het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet'.

De wederkomst des Heren te midden van de zijnen heeft een bedoeling. Het gaat erom een zuchtende schepping te bevrijden en te herstellen. Alleen zij die geleerd hebben met geestelijke wapenen te strijden tegen de boze geesten in de hemelse gewesten zijn hiertoe geschikt en worden hiervoor ingezet.

Deze zonen Gods werken op dezelfde wijze als Jezus dit op aarde eenmaal deed. Zijn methode is niet veranderd en ook niet verouderd. Hij sprak: 'Maar indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen' (Matth.12:28).

Onze aarde wordt nooit een paradijs, indien de christenen onbekend blijven met de wijze waarop zij het rijk der duisternis moeten overwinnen. Door de doop in de Geest kunnen nu reeds de geestelijke begaafdheden worden ontwikkeld en mogen wij ook nu werken met de krachten van de toekomende eeuw. Hierin zijn wij te vergelijken met jongens op een technische school, die zich theoretisch op de hoogte stellen van het gebruik van gereedschap en materialen en die zich hierbij ook oefenen. Ze zullen in de schoolperiode nog wel vele fouten maken, maar wanneer de leertijd achter de rug is, mogen ze iedere dag van hun leven profiteren van het genoten onderwijs.

Er staat: 'Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren' (Openb. 20:6). Het gaat niet over een christenheid die de troon bestijgt om wat muziek te maken en wat te zingen, maar om machthebbers van wie gezegd wordt: 'Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen' (Openb.3:21).

Slechts koningen en priesters zullen zijn troon beklimmen, want zij hebben gestreden en overwonnen op dezelfde wijze als hun overste leidsman dit deed. Door hen wordt de aarde weer een paradijs. Wie het evangelie van Jezus Christus verwerpt, wie meent dat de strijd in de hemelse gewesten overbodig is, is ongeschikt om met Jezus in het duizendjarige rijk te regeren.

Wij leven in een tijdsbedeling dat we volop geconfronteerd worden met de boze, wetteloze geesten. Wij kunnen dus de strijd leren en ook overwinnaars worden. In het duizendjarige rijk worden geen overwinnaars meer gevormd, evenmin als iemand na zijn sterven nog omgevormd wordt tot overwinnaar. Dan is immers de strijd voorbij.

Nu moeten wij het met Jacobus zeggen: 'Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets tekort schiet' (Jac.1:24).

 

De bedekking van het geestelijke lichaam 


In het paradijs waren de mens en zijn vrouw beiden naakt. Zij schaamden zich voor elkaar niet. Dit gemis aan bedekking was een beeld van de gesteldheid van hun innerlijke wezen. Adam en Eva waren vrije mensen die geen besef van schuld kenden en daarom ook geen schaamte. Zij hadden niets te verbergen voor God en voor elkaar. Dit was de reden dat God hen in het paradijs plaatste om tot geestelijke mensen op te groeien, die met hun Schepper gemeenschap konden hebben. God begeerde immers de geest die Hij in hen deed wonen met jaloersheid.

Door de zonde werd het aanvankelijke contact van Adam en Eva met God verbroken, want hun inwendige mens werd bedekt met schuld. We zouden deze zondeschuld kunnen vergelijken met de vieze neerslag die een damp achterlaat op een edel metaal. De profeet sprak erover dat de ongerechtigheden scheiding aanbrengen tussen God en de mens. Onze schuld wordt vergeleken met een 'bezoedeld kleed' of zoals de oude vertaling had, een 'maandstondig of wegwerpelijk kleed'. Het was immers in de wet verboden dat een man met een vrouw gemeenschap had tijdens haar maandstonden of menstruatie. Zo kon God geen gemeenschap hebben met de mens wiens 'hart' bedekt was met het kleed der ongerechtigheid.

Ondanks de gebrachte offers kon het oude verbond de zondeschuld niet volkomen wegnemen. Paulus schreef zelfs dat bij het voorlezen van Mozes een bedekking over het hart van het volk Israël lag (2 Cor. 3:15).

De wet neemt immers geen schuldgevoelens weg, maar bepaalt de mens juist bij zijn overtredingen. Wie de wet hoort lezen, moet telkens opnieuw belijden: 'Och, of wij uw geboon volbrachten! Gena, o hoogste Majesteit!' De apostel vervolgt evenwel: 'Maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen'.

Onze zondeschuld was het voorhangsel, dat ons van God scheidde, maar dit kleed werd door Jezus van ons weggenomen, omdat Hij de schuld overnam. Toen Hij stierf, werd het voorhangsel gescheurd, want er staat: 'Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees' (Hebr. 10:19,20).

Wie dit gelooft, is een volmaakt rechtvaardige, dit wil zeggen dat hij weer in dezelfde staat van onschuld verkeert als Adam en Eva voor de val. Daarom ligt door deze verzoening de toegang tot het paradijs weer open en kan God weer gemeenschap hebben met de mens.

Het gaat hier dus om de reiniging van de hemelse dingen, dit wil zeggen van de onzichtbare inwendige mens en om een binnentreden in het hemelse paradijs. Tot ieder die gelooft dat Jezus zijn schuld heeft weggenomen, klinkt het: 'Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn'. God kan weer gemeenschap hebben met de geest van de mens waarop geen onreine bedekking meer ligt. Daarom volgt na de wedergeboorte ook de doop in de Heilige Geest, want dan komen de Vader en de Zoon woning in ons maken.

Wanneer bij de christen deze doop niet volgt, blijft hij wel met God verzoend, is dus zijn kleed der ongerechtigheid wel weggenomen, maar hij kan zich niet geestelijk ontwikkelen. Hij kan ergens een plant zijn in de hof van Eden, maar hij behoort niet tot het geboomte des levens dat aan de wateren des levens staat.

Om een ander beeld te gebruiken: hij behoort wel tot de inwoners van het hemelse Jeruzalem, maar heeft geen plaats in de tempel, want daarvoor moet men gezalfd zijn tot priester, dat is dus gedoopt zijn in de Heilige Geest. De oudtestamentische heiligen als Abraham, Izak en Jacob en de profeten zijn wel na de opstanding van Jezus Christus het paradijs binnengaan, maar zij hadden nog geen deel aan het geboomte des levens, omdat zij de doop in de Geest misten.

Door de schuldvergeving is dus de inwendige mens, het geestelijk lichaam, naakt geworden. De bedekking der zonde is weggenomen. De christen is dan geestelijk als een pas geboren kind. In 2 Corinthiërs 5:1,2 spreekt Paulus over een geestelijk huis dat wij bezitten. Dit behoort tot de onzienlijke wereld en het is daarom eeuwig.

Hij zegt: dit gebouw hebben wij nü reeds en wij blijven dit bezitten, ook al wordt onze zichtbare aardse tent afgebroken. Dit geestelijk lichaam wordt gevormd door onze geest en ziel. De apostel wijst er evenwel op, dat deze woonstede uit de hemel nog bekleed moet worden, want anders blijft zij naakt. Hij schrijft zelfs: 'Als wij maar bekleed en niet naakt zullen bevonden worden'. Er moet dus opnieuw een kleed over, nu niet van de ongerechtigheid, maar van de gerechtigheid. Deze bedekking ontstaat door de rechtvaardige daden die wij doen, zoals in tegenstelling hiermee het kleed der ongerechtigheid ontstond door de boze werken die wij verrichtten.

In Openbaring 19:7,8 lezen we over de gemeente van Jezus Christus in haar eindstadium: 'Zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt; en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos,fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heilig~n'. Het gaat daar niet over de goede werken die de mens in de natuurlijke wereld kan verrichten, maar het betreft in de eerste plaats een wandel in gerechtigheid naar de wetten Gods en dan om de werken die Jezus deed en waarvan Hij sprak: 'Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij ook doen'.

Deze daden kan de christen alleen volbrengen door de begaafdheden van de Heilige Geest, want God is het die door zijn Geest in ons werkt, belde het willen en het werken om zijn welbehagen. Dan doen wij dus wat Jezus deed, die als Hij gescholden werd niet terugschold, als Hij leed niet dreigde, maar die Zich voortdurend bezighield met de redding en het herstel van de mens.

Het witte geestelijke kleed vormt onze statuur in de hemelse gewesten.
Degenen die met Jezus wederkomen, hebben over hun geestelijk lichaam allen zo'n smetteloos fijn linnen kleed. Zonder zo'n gewaad kan niemand deel hebben aan de tempel Gods, want het is een priesterlijk kleed. Zonder deze bedekking kan men niet plaats nemen op de troon van Jezus Christus, want het is een koninklijk kleed.

De oudtestamentische gelovigen konden het niet weven, want zij misten de Heilige Geest en er zijn ook nu nog vele christenen die deze eerste gave niet hebben ontvangen en daarom naakt blijven. Belet deze bedekking ons dan niet om gemeenschap te hebben met God en zijn Zoon? Neen, want Zij wonen door de Geest in ons en dit fijne linnen versluiert naarbuiten slechts deze intieme verhouding, zoals ook in een aards huwelijk de gemeenschap tussen man en vrouw een 'verborgenheid' is.

Ten slotte merken we op, dat wanneer bij de eerste opstanding de beklede koningen en priesters verrijzen, niet hun natuurlijk lichaam opstaat, want dat is bij de meesten reeds lang teruggekeerd naar de aarde. De apostel zegt evenwel in 1 Corinthiërs 15:44 duidelijk, dat ons geestelijk lichaam opgewekt wordt. Dit betekent dat geest en ziel bekleed met de mantel der gerechtigheid in staat worden gesteld zich in de natuurlijke wereld te manifesteren, maar zich ook weer in de onzienlijke gewesten kunnen terugtrekken.

 
vorige pagina terug volgende pagina