Stichting Uitgeverij Rhemaprint

het Paradijs
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

2 - De toegang versperd


 

De verleiding 


De slang sprak niet rechtstreeks tot Eva dat deze van de boom moest eten, maar hij stichtte 'verwarring in het denken van de vrouw. De tegenpartij begon zijn sluwe aanval met de leugen: 'God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof?' juist in het paradijs zou de mens dus wat het natuurlijke leven betrof, door God achteruit zijn gezet. Daarbuiten waren alle bomen immers wel voor hem, terwijl het groene kruid slechts tot spijze voor de dieren diende (Gen.1:29,30).

Bij zijn geestelijke ontwikkeling en groei zou de mens dus op aarde worden verlaagd tot het niveau der dieren. Hij zou in de hof evenals Nebukadnezar tijdens diens waanzin, gras moeten eten als de runderen, of om zich te voeden telkens het paradijs moeten verlaten. Bovendien zouden Adam en Eva dan reeds in overtreding zijn geweest, want zij hadden immers al van de vruchten der bomen gegeten. Het zou verder niet belangrijk meer zijn of ze ook nog van de boom der kennis van goed en kwaad zouden eten. Op deze wijze wilde de slang twijfel wekken aan de bedoeling van de goede God met de mens. Diens verhoging in de geestelijke wereld zou parallel lopen met een vernedering in zijn natuurlijke bestaan.

De eerste confrontatie van de mens met het rijk der duisternis was dus met een 'vrome' geest die altijd verwarring in het denken teweeg tracht te brengen. Deze machten maken de mens immers wijs dat God er een welbehagen in heeft, dat hij arm en klein is. Adam en Eva zouden wel van de gewone bomen in de bossen buiten de hof mogen eten, maar van die prachtige vruchten die de specialiteiten van het paradijs waren, zouden zij niet mogen genieten. Die waren voor hen niet. Wie ze dan wel mochten nuttigen, werd door de slang niet gezegd.

De verleidende 'vrome' geesten maken de mens altijd wijs dat deze eigenlijk zich niet mag verlustigen en geen gebruik maken van de rijkdommen en de overvloed van de aarde en van het goede erop. Dit zou dan zijn geestelijke groei belemmeren. Daarom moet de religieuze mens zich maar veel ontzeggen. Ook zijn kinderen mogen dit en dat niet. Het beste zou zijn als hij zich als een kloosterling zou terugtrekken uit de wereld en een leven van ontbering en onthouding leiden.

Verder zou God er een welgevallen in hebben als hij veel vast en honger lijdt, of als hij uren lang liefst 's nachts op de knieen ligt te bidden. Vanwege deze gedachten lopen bepaalde 'geestelijken' in hun middeleeuwse kleding erbij als museumstukken, zijn in bepaalde kringen ter ere Gods het hoedje en het knoetje bij de vrouwen verplicht, en wordt er een domper gezet op alle natuurlijke vreugde en ontspanning.

Ook zou de godsdienstige mens al zijn vrije tijd eigenlijk moeten besteden met langs de huizen te trekken om te colporteren. Verder mag hij op zondag geen gebruik maken van trein of auto teneinde zijn ouders, familie of vrienden te bezoeken. Alleen wanneer dezen in het ziekenhuis liggen, is een zondags bezoekje toegestaan. Ook bepaalde spijzen zouden niet geconsumeerd, of geen sieraden gedragen, of spaargeld weggelegd mogen worden.

Eva ontzenuwde de grove onwaarheid van de slang met te zeggen, dat haar man en zij wel van alle bomen mochten eten, ook al waren deze schoner en heerlijker dan die daarbuiten. Slechts van de occulte boom in het midden van de hof mochten zij niet eten.

Opnieuw tracht dan de boze afbreuk te doen aan de waarachtige en goede intenties van de Schepper, die de mens wil verheffen tot een koning in zijn rijk. Buiten de ervaring van de zonde om zouden Adam en Eva immers toch kennis kunnen verwerven en ook onderscheiding van goed en kwaad. Langs Gods weg zouden zij dan volmaakt geestelijke mensen zijn geworden naar het beeld van de Schepper en als zijn gelijkenis.

De slang antwoordde evenwel: 'Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad'.

De begeerte om de dingen van de zienlijke en van de onzienlijke wereld te weten en te verstaan, is de mens ingeschapen. De slang suggereerde echter: door jullie niet toe te staan van deze boom te eten, wil God voorkomen dat ooit aan dit ingeschapen verlangen wordt voldaan. Hij staat niet toe dat je eens zult zeggen: 'Wij zullen Hem gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is' (1Joh.3:2). Neem daarom de weg buitenom, klim van elders het rijk Gods binnen, en je zultje doel bereiken.

Jezus heeft ons later het waarachtige plan van God met de mens duidelijk uiteengezet. Hij bracht deze verborgenheden en geheimenissen aan het licht. Hij heeft ons ook de ogen geopend. Tot Paulus sprak de Heer, dat de apostel aan de heidenen het evangelie moest brengen 'om hun ogen te openen'. Welk oprecht christen verlangt hier niet naar, opdat hij goed onderscheid zal hebben tussen goed en kwaad en het wezen der eeuwig blijvende dingen zal verstaan. De duivel speculeerde hier op de hoogste begeerten van de mens die op weg is naar zijn hoog en verheven doel, de troon van God.

Jezus heeft ons ook de Heilige Geest geschonken, opdat wij zouden functioneren in de hemelse gewesten, daar zouden wandelen, strijden en overwinnen. Zijn Geest overtuigt van, zonde en van gerechtigheid en brengt zelfs het oordeel of de scheiding in ons tussen goed en kwaad tot stand. Langs deze weg wordt de mens uitermate verhoogd.

De gedachte dat deze een vloermatje zou moeten zijn, verbroken van geest en verslagen van hart, is niet uit God. De duivel wil de mens vernederen, maar God wil hem verheffen. Hij wil dat zijn zonen van al hun vijanden verlost, in gerechtigheid leven al hun dagen en zo de heerlijkheid zullen verwerven die ook zijn eniggeboren Zoon ontvangen heeft. Een ieder die deze hoop heeft, reinigt zich van het verderfelijke denken van de slang, de vader der leugen.

 

De val 


In het hart van Eva rees de twijfel. Zij zag 'dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at'.

De eerste leugen had Eva gemakkelijk kunnen onderscheiden, want het niet mogen eten van enige boom in de hof hield in, dat de mens dan ook niet van de boom des levens mocht eten. Eva wist uit ervaring van hoe groot belang dit was voor de gemeenschap met de Allerhoogste. Alleen door te eten van de boom des levens werd dit mogelijk. 'Vrome' geesten benaderen ook nu nog de mens die God zoekt met vele verboden.

Zij accentueren de onmacht van de mens om rechtvaardig te leven en leren het zondaar blijven tot de dood. De mens mag dus niet eten van de boom des levens, want de blijvende zondaar wordt uitgesloten van het eeuwige leven. Mensen die geleid worden door 'vrome' geesten, zijn daarom nooit zeker van hun eeuwig heil.

De tweede leugen was meer geraffineerd, want de duivel sprak toen over de verheffing van de natuurlijke mens tot het niveau van zijn Schepper: 'Gij zult als God zijn'. Dit sloot aan bij de gedachte van de hemelse Vader, maar die alleen gerealiseerd kon worden door het eten van de vrucht van de boom des levens. De weg naar de troon is alleen geopend voor de gehoorzame en rechtvaardige mens, die de woorden Gods hoort en ze doet.

De boom waarmee de boze verbonden was, viel op door zijn schoonheid. Hij was 'een lust voor de ogen'. Om de mens te verleiden gebruikt de duivel dikwijls een blikvanger, die de ogen streelt en de begeerte opwekt. Schone muziek die de zinnen streelt, grote kathedralen, indrukwekkende ceremonien, pompeuze gewaden, worden door hem gebruikt om de aandacht van de zielen te trekken en hen dan rt misleiden. De Openbaring spreekt aangaande Babylon, de valse kerk, over. 'Lading van goud, zilver, edelgesteente en paarlen, van fijn linnen, purper, zijde en scharlaken, enzovoort'. Dit alles als surrogaat voor de geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten.

Ook was de boom aantrekkelijk om verstand te verwerven. Het verstand is een gave van God evenals het geloof. Het moet evenwel gebruikt, ontwikkeld en verlicht worden. Het is onontbeerlijk bij het ijveren naar de gaven van kennis en wijsheid. Het geloof grijpt iets uit de onzienlijke wereld en door gebruik te maken van het verstand krijgt men ook inzicht. Dat Eva verstandig wilde worden, was goed en noodzakelijk. Zij stond echter bij de verkeerde boom, want het verstand werd daar verduisterd. Het kwam In dienst te staan van de boze geesten.

Slechts door het eten van de vrucht van de boom des levens werd het verstand verlicht. De apostel schreef later, 'Weest geen kinderen in het verstand, maar in de boosheid: wordt in het verstand volwassen'. Slechts in gemeenschap met de levende God bereikt het verstand zijn volle ontplooiing teneinde te werken met de dingen uit de natuurlijke zowel als uit de geestelijke wereld.

Was het eigenlijk wel mogelijk voor de onschuldige mens om dit geraffineerde leugenspel te doorzien? Hij was immers niet gedoopt met de Heilige Geest en miste de gave van de onderscheiding der geesten. Onze Heer werd in het begin van zijn bediening ook door de duivel bezocht, maar die was de eerste mens in wie de Geest van God woonde. Hij kende de wereld der geesten en de gedachten van de satan waren Hem niet onbekend (2Cor.2:11).

Hoewel Adam en Eva nog geen kennis van de hemelse gewesten bezaten, waren zij toch niet te verontschuldigen. Hun inzicht in de natuurlijke wereld had hun erop attent moeten maken, dat een sprekende slang een wetteloos dier is. Zij kenden toch de aard en het wezen van de levende schepping en haar gedragspatroon. Zij moesten de hof juist bewaken tegen wetteloze penetraties. Wat hadden ze moeten doen? Dit reptiel bij de kop moeten grijpen en uit de hof moeten werpen, want in dit beest werkten mysterieuze krachten, die het tot bezet gebied hadden gemaakt.

Een natuurlijk mens die niet gebonden is, ziet dikwijls duidelijk de geestelijke afwijkingen bij een ander. Wij zagen eens een jongetje van vier jaar naar een voorbijganger wijzen en opmerken: 'Deze man is zeker niet van Jezus'. Toen ons dochtertje nog heel klein was, kregen we eens een man op visite. De kleine meid keek hem van terzijde wantrouwend aan en vroeg: 'Pappa, is deze man van ons?'

In de geschiedenis van Kaïn lezen wij, dat de zondemacht als een belager aan de deur van zijn hart lag. Bij hem zouden we de boze niet willen zien als een sluwe, verleidende slang, maar als een briesende leeuw die geweld beoogt. Kain werd immers 'zeer toornig en zijn gelaat betrok'. Toen de vijand binnentrok, werd hij de eerste gebonden mens op aarde. Deze geweldmacht dreef hem tot broedermoord. Wat dunkt u nu van het Kainsteken? De toen nog allen 'vrije' mensen distantieerden zich intuitief van deze onrustige, door demonen opgejaagde mens. In verband met 1 Petrus 3:19 zou den we kunnen zeggen, dat zijn geest in de gevangenis was.

Het ging met het eerste mensenpaar als met zo menig christen in onze tijd. Het werd verleid 'door de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen' (2 Thess. 2:9). Men meent dat het bovennatuurlijke wel altijd uit God zal zijn. Men zegt: 'Daar gebeuren zulke miraculeuze genezingen en daar werken zulke fenomenale krachten, dat zelfs sterke mannen tegen de grond worden geworpen'. Of dit alles overeenstemt met de bijbel en buiten de gemeente omgaat, lijkt van secundair belang. Het wonderbaarlijke trekt de massa.

Wie zich bij de boom der kennis van goed en kwaad bevindt, wordt geboeid door magische krachten. Die ziet bijvoorbeeld vorken en lepels kromtrekken en stilstaande horloges weer lopen vanuit de wetteloze energie van het rijk der duisternis. Wie zich bij de boom des levens bevindt, ziet in onze tijd ook het geboomte des levens, de gemeente, waarvan gezegd wordt dat door middel van haar aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid van God bekend wordt gemaakt. Wie het wonder buiten dit terrein zoekt, komt bedrogen uit!

In het paradijs opende de slang een toegang tot het Koninkrijk der hemelen, waardoor de mens 'van elders kon binnenklimmen'. Hieraan herkent men dan 'de dief en de rover'. Zo stelt men in de massale genezingsdiensten het wonder voorop. De teleurstellingen die men dan ondervindt, worden de reden dat men ook het evangelie van Jezus Christus gaat verwerpen. De Heer leerde evenwel duidelijk dat het herstel van de mens de ware prediking van het volle evangelie zal volgen.

Sprak de ezelin van Bileam dan geen ware woorden? Werd deze niet door God gebruikt? Ook het waarzegstertje dat Paulus en zijn teamgenoten achternaliep, riep goede woorden. Luide verkondigde zij: 'Deze mensen zijn dienstknechten van de allerhoogste God, die u de weg tot behoud boodschappen' (Hand. 16:17). Maar deze schijnbare positieve inmenging van de boze begon Paulus te hinderen en hij beval de demon in de naam van Jezus uit te varen. De ezelin had haar hele leven haar meester trouw gediend. Ze was hierdoor zo met de occulte wereld van deze magier verbonden, dat zij evenals de slang met mensenstem sprak en meer zag dan de dubbelhartige valse profeet.

Adam en Eva hadden de slang uit de hof moeten drijven. Dat is de regel in het Koninkrijk der hemelen. Slechts een ogenblik weerlegde Eva de misleidende leugens van de boze, maar daarna leende zij het oor aan zijn sluwe prediking. Het eerste mensenpaar gehoorzaamde niet precies de woorden van God en daarom werd het uit de hof verwijderd. Laten wij in onze dagen waakzaam zijn dat wij niet op dezelfde wijze als onze eerste voorouders zondigen door het oor te lenen aan de fantastische maar gevaarlijke leugens van de boze, want dan verliezen ook wij het contact met de Vader en sterven zo de dood. Laten wij daarentegen in trouw en gehoorzaamheid eten van de boom des levens, en leven tot in eeuwigheid.

 

Lots- bestemmingen 


De slang had zich opengesteld voor de boze en zich hem ten dienste gesteld. Zij wordt vervloekt of prijsgegeven aan de demonische machten die haar tot een outcast of paria in de dierenwereld maakten. Zij was een rechtstreeks instrument geweest van de overste dezer wereld, wiens doel het is de schepping te beschadigen en te doen zuchten. Deze had bezit van haar genomen zoals later het legioen demonen van de zwijnen in Gadara.

De slang had zich daarbij bovendien verheven boven haar aardse en natuurlijke begrenzing en zich in dienst gesteld van de occulte wereld; daarom werd zij diep vernederd onder alle beesten, terwijl ze werd teruggestoten naar de aarde waar zij thuishoorde. Het vonnis luidde: 'Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt onder al het vee en onder al het gedierte des velds; op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten, zolang gij leeft'. Innerlijk zal zij zich dus nooit meer kunnen verheffen, maar tot haar dood toe zal zij alleen tot de stoffelijke wereld behoren. Haar spijze zou alleen stoffelijk zijn en geestelijk voedsel was er voor haar niet.

Het behoeft ons niet te verwonderen dat over de slang een straf werd uitgesproken, hoewel dit beest toch als redeloos moet worden aangemerkt, want dezelfde gedachte vindt men ook bij het verbranden van de afgoden. Deze bestaan toch uit hout en steen en Paulus schreef: 'Een afgod is niets' (1Cor.10:19), maar hij moest toch vernietigd worden. Men mocht ze dus niet als een trofee bewaren zoals zendelingen dit wel doen. Ze waren een medium of tussenstof geweest, die de boze gebruikte om de aandacht van de mens tot zich te trekken en in hem te penetreren. Daarom moest ieder idool volkomen weggedaan worden.

Bij de openbaring van de zonen Gods, naar wie de zuchtende schepping uitziet, wordt ook de vloek die op de slang rust, weggenomen. In het vrederijk 'zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken'. Ook dan zal echter de slang alleen met het natuurlijke verbonden zijn; ze zal zich voortbewegen over de aarde en 'de slang zal stof tot spijze hebben' (Jes.11:8 en 65:25).

In het nieuwe verbond waarin wij leven, worden wij evenwel meer bij het onzichtbare bepaald. Wij zijn niet geinteresseerd bij de levensduur der slang, dus bij 'zolang gij leeft', maar achter dit beest doemt de figuur op, die in de Openbaring getypeerd wordt als 'de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan'. Ook deze hoort hier zijn lotsbestemming. Tot hem wordt gezeid: 'En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de hiel vermorzelen'.

Hij is de hielbijter die het wandelen van de mens in de onzienlijke wereld, op de hoge weg, zal bemoeilijken en diens ontwikkelingsgang naar de troon van God zal afremmen. Met welk een scherp beeld wordt hier de langdurige strijd van de mens Gods, het zaad der vrouw, tegen de duivelse machten getekend. De boze is de oorzaak van alle zonde, gebondenheid, ziekte, depressie en teleurstellingen in het leven. Daarom is er sprake van vijandschap tussen het zaad van de slang en dat van de vrouw.

Het zaad van de slang zijn allereerst zijn leugenachtige inspiraties en woorden. De afvallige kerk wordt gebouwd op valse profetie en verkeerde doctrines. Het zaad der vrouw is het waarachtige vleesgeworden woord van God, Jezus Christus, die in de laatste dagen gestalte krijgt in de zonen Gods. In het zaad der vrouw hebben dus de gedachten van God getriomfeerd.

Zo zien wij dat hier bij de boom der kennis van goed en van kwaad en bij de boom des levens al sprake is van de kerk van de antichrist en van de ware gemeente van Jezus Christus in de eindtijd. Tussen die beide is een felle strijd die gevoerd wordt in de hemelse gewesten. In het hemelse Harmagedon zal tenslotte de kop van de hielaantaster verbrijzeld worden. Voorzeker is deze moederbelofte tot grote troost, want de geest der profetie is het getuigenis van Jezus!

 

Moeite en pijnen 


Na deze voorzeggingen hoort Eva nog dat het voortbrengen van ieder mensenleven gepaard zal gaan met smart. De dreiging van de dood zal het geboorteproces vergezellen. Toch zal het verlangen van de vrouw blijven uitgaan naar de man wiens component zij is. Deze zou over haar heersen, voor haar een ervaring die ze niet gekend had, want dat 'is van den beginne niet zo geweest'.

Als gevolg van de zonde zou in het huwelijk van de zijde der vrouw onderworpenheid zijn. Dit zou zo blijven tot onze Heer de juiste huwelijksverhoudingen bij zijn volk weer herstelde. In het Koninkrijk van God is immers geen verschil tussen man en vrouw en deze gelijkheid zou doorwerken en merkbaar zijn in het goede, christelijke huwelijk. Dan zouden voor het hoofd van het gezin de woorden van de apostel ook ten opzichte van zijn vrouw van toepassing zijn: niet als heerschappij voerende, maar als voorbeeld.

De ware christen heerst niet over zijn vrouw, omdat hij weet dat zijn huwelijk een afbeelding is van de verhouding tussen Jezus Christus en zijn gemeente. De onderdanigheid van de vrouw ligt in haar spontane samenwerking met haar man. Zij is een metgezel of een 'hulp die bij hem past'. Zo noemde Paulus zich in alle eerbied toch ook een medearbeider van God. Heersen, dit wil zeggen zijn macht laten gelden om gehoorzaamd te worden, doet de christen alleen over zijn vijanden in de onzienlijke wereld.

In Romeinen 8:20 merkt Paulus op dat,de schepping aan de vruchteloosheid is onderworpen, niet vrijwillig, maar om de wil van hem, die haar daaraan heeft onderworpen. Als hoofd van de schepping heeft Adam zijn heerschappij afgestaan aan de boze, want wie men gehoorzaamt, diens slaaf is men. Door zijn zonde heeft hij de invasie mogelijk gemaakt van de wetteloze geesten. Daardoor kan de schepping niet meer goed functioneren en dienstbaar zijn aan de mens.

Zij is om zijnentwil vervloekt, dus prijsgegeven aan de machten der duisternis, waardoor zij niet meer foutloos kan gehoorzamen aan de wetten Gods, maar'doornen en distelen voortbrengt'. Het zaad der vrouw zal uiteindelijk ook deze vloek wegnemen, want bij de openbaring van de zonen Gods zal het gelaat van de aarde vernieuwd worden en 'voor een doorn zal een denneboom opgaan, voor een distel een mirteboom opgaan' (Jes.55:13 St. Vert.).

In verband met het voorgaande spreekt God nog tot Adam dat deze al zwoegende van het gewas des velds zou eten en hij in het zweet zijns aanschijns zijn brood zou eten. De eerste indruk van deze woorden komt negatief over. Zwoegen spreekt van harde arbeid en het zweet des aanschijns van moeitevol werken. Wij moeten evenwel niet vergeten dat noeste arbeid voor de gevallen mens een bewarende factor in zich bergt. Niet voor niets zegt de natuurlijke mens, dat ledigheid des duivels oorkussen is. De arbeid die inspanning en concentratie van gedachten vraagt, belet de boze hem voortdurend met zijn inspiraties en verleidingen bezig te houden.

Bij zijn val verloor de mens zijn onschuld. Op de vraag: 'Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt?' had Adam kunnen antwoorden: mijn geweten. Dit was begonnen te werken. Geweten betekent samen weten. Het geweten kent dus twee partijen, namelijk de ziel met haar begeerten en de geest die de drager is van de wet Gods. In dit gesprek tussen de ziel en de geest werd de mens overtuigd van gemis aan gerechtigheid, van zondeschuld die scheiding maakte tussen hem en God.

Ook verloren Adam en Eva de onbevangenheid tegenover elkander. Zij schaamden zich voor hun naaktheid, omdat zij beseften dat zij niet langer het wezen van God weerspiegelden. Er was een sluier of voorhangsel tussen God en hen gekomen die hen isoleerde. Zij hadden een bedekking gekregen over hun hart en deze veroorzaakte bij hen het onlustgevoel van de schaamte. Daarom hechtten zij vijgebladeren aaneen en maakten zij zich schorten. Voordat zij het paradijs verlaten moesten, verving de Heer deze bladeren door rokken van dierenvellen, omdat er zonder bloedstorting geen vergeving van schuld was.

Hoewel later het volk Israel vele offers bracht, bleef de bedekking van de inwendige mens, 'want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen' (Hebr.10:4). De bedekking werd pas weggenomen toen het smetteloze Lam van God geslacht was. Nu kunnen wij allen met een aangezicht waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen en veranderen naar het beeld van Jezus Christus, die de zuivere afstraling is van het wezen Gods (2Cor.3:14-18). Voor ons geldt dus: 'Laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water' (Hebr.10:22).

 

Het verloren paradijs 


Tot Adam en zijn vrouw wordt gezegd: 'Zoals gij nu stoffelijk blijkt, zult gij weer stof worden' (Transcriptievert.). De vleselijke mens heeft geen toegang in het eeuwige Koninkrijk Gods. Hij zal niet in een punt des tijds veranderd worden, maar sterven en dan naar het dodenrijk gaan. God gaat nu verhinderen dat de mens zich verder in de geestelijke wereld zal ontplooien. Wij zagen immers dat het eten van de vruchten der beide bomen de mens zou stimuleren om een geestelijk wezen te worden. God wilde dit niet meer, omdat de boze een claim op de mens had. Hij zond de man en de vrouw weg uit de hof van Eden, beeld van het Koninkrijk der hemelen, om terug te keren tot de bodem, waaruit zij genomen waren. Hiermee schreef God voor het bereiken van zijn doel de oude schepping af.

Het beste voor de mens was om nu verder een gewoon, wetmatig en natuurlijk leven te leiden. Hij moest zijn geest maar gebruiken om de zichtbare schepping te verstaan en te ontwikkelen. Zijn geest mocht niet meer opstijgen om deel te hebben aan het leven in de hemelse gewesten, want daar dreigde gevaar. Daarom zien wij ten oosten van de hof de cherubijnen met het glinsterende zwaard dat zich naar alle kanten richtte om de weg naar de boom des levens te beveiligen. Dit flikkerende lemmer is het beeld van het woord van God dat diens gedachten en bevel uitdrukte. In het oude verbond gold nu: 'De hemel is de hemel van de Here, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven' (Ps.115:16).

Ook staat in Deuteronomium 29:29: 'De verborgen dingen zijn voor de Here, onze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen voor altijd, opdat wij al de woorden dezer wet volbrengen'. Na de verdrijving uit het paradijs is dus de hemel gesloten. De oudtestamentische eredienst was daarom niet gericht op de onzichtbare, maar op de zichtbare dingen. Het had een aards heiligdom met hogepriester en priesters en ceremonien. Ook de wet hield geen enkele rekening met de bewerkers van de zonde, de onzienlijke boze geesten, maar alleen met de wetsbetrachter die zich door inspanning de gerechtigheid moest verwerven. In het nieuwe verbond wordt evenwel verkondigd wat sinds de grondlegging der wereld 'verborgen' was gebleven (Matth. 13:35).

Daar is sprake van 'een geopende hemel'. Paulus schreef: 'Want de Geest onderZoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods' (1Cor.2:10). Hij voegde eraan toe: 'Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God'. Daar is dus sprake van het weten van de diepste gedachten van God, van een wandel, een strijd en een overwinning in de hemelse gewesten. Tot ons zegt het woord van God: 'Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn'(Col.3:2).

Ten oosten van Eden ligt het land Nod (Gen.4:16). Het woord 'Nod' betekent 'omzwerving' of 'ballingschap'. In deze richting worden Adam en Eva verdreven. Ze zijn gedoemd om als vreemdelingen te verkeren in een vreemd land. 'Eigen bodem' en 'eigen plaats' in de hemelse gewesten waren voor hen afgesloten. Zoals zij niet meer konden terugkeren naar de hof van Eden, zo kon hun geest niet meer opwieken naar de oorden, waarvoor hij bestemd was.

In de Transcriptievertaling wordt opgemerkt, dat het Hebreeuwse werkwoord dat ten opzichte van een persoon 'sterven' betekent, ten opzichte van een collectiviteit 'het in ellende zijn ten gevolge van ballingschap' uitdrukt. Het duidelijkste komt dit uit in Ezechiel 37, waar onder meer wordt vermeld dat het volk Israel uit de graven komt en teruggebracht wordt in eigen land. Genesis 2:17 luidt in deze verklaring: 'Op de dag dat gij daarvan eet, zult gij zeker ellende ervaren', dus in ballingschap geraken, uitlandig zijn, en buiten het Koninkrijk Gods moeten vertoeven.

 

Geestelijke zonden 


Het is opvallend dat van de mensheid voor de zondvloed opgemerkt wordt, dat zij 'vlees' was. Er is dan sprake van: eten, drinken en sex. Men deed toen van alles wat God in de natuurlijke wereld verboden had, maar van afgoderij was geen sprake. Het beeld van de eindtijd in de dagen van Noach was: dat de aarde verdorven was voor Gods aangezicht en vol geweldenarij. Er waren 'krachtmensen uit de oude tijd, beruchte mannen' (Gen. 6:4 Canisiusvert.). In het lied van Lamech komt duidelijk uit, dat de mensen voortgedreven werden door geesten van geweld. Hij sprak immers: 'Ik sloeg een man dood om mijn wonde, een knaap om mijn striemen'.

Na de zondvloed zien we dat de mens geestelijk gaat worden. Hij zoekt de weg terug naar het 'paradijs' door de geestelijke wereld binnen te dringen. In Babel bouwde men een geweldige zikkurat, een tempeltoren, die met zijn trapsgewijs oplopende verdiepingen, de gehele stad beheerste. Er is dan voor het eerst sprake dat godsdienst (kerk) en staat een eenheid vormen.

Herodotus die ongeveer 460 jaar voor Christus leefde, verhaalt in zijn reisbeschrijving over zo'n toren, waar 'de god des hemels' neerdaalde om gemeenschap te hebben met de priesters. In Babel trachtte dus de mens contact te leggen met de geestenwereld. De beschrijving in Genesis 11 drukt deze begeerte uit onder de woorden: 'Laten wij ons een stad bouwen met een toren, waarvan de top tot de hemel reikt'.

Omdat de gehele aarde een van taal en een van spraak was, konden de inwoners van Babel gemakkelijk een geestelijke eenheid vormen. Er kwam dus een enorme samenbundeling van krachten in de geestelijke wereld die geleid werd door het rijk der duisternis. Geen wonder dat de Schepper ging constateren: 'Dit is het begin van hun streven; nu zal niets van wat zij denken te doen voor hen onuitvoerbaar zijn'. Vanaf de torenbouw van Babel eet de mens in de geestelijke wereld dan weer van de boom der kennis van goed en van kwaad.

Babel is de bakermat van een veelheid van magie, spiritisme, necromantrie, dat is waarzeggerij door bezwering van doden, astrologie, toverij en afgoderij. Het is geen wonder dat deze stad beeld wordt van de afgevallen kerk, waarin men gemeenschap zoekt met gestorven heiligen, dus met 'geesten van doden' en waar men uitwendigheden, ceremonien en vormen verbindt met de onzienlijke wereld. Van deze kerk wordt gezegd dat 'zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten' (Openb.18:2).

Eenmaal zal de antichrist als hogepriester van het occultisme voltooien wat de torenbouwers in Babel begonnen zijn. Hij zal de gehele aarde achter zich krijgen en de godsdiensten samenbundelen tot een eenheid om z~ijn volgelingen te voeren naar de eindslag in de hemelse gewesten, namelijk die van Harmagedon.

In het oude verbond duldde God niet dat zijn volk op enigerlei wijze langs occulte weg de onzienlijke wereld zou binnendringen. In Deuteronomium 18:10-12 waarschuwt Mozes het volk en zegt: 'Onder u zal niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar, geen bezweerder, niemand, die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt. Want ieder die deze dingen doet, is de Here een gruwel'.

Het is duidelijk dat alle paranormale verschijnselen in verband staan met de demonenwereld, zoals telepathie, hypnose, het strijken door magnetiseurs, het kaartleggen om de toekomst te voorspellen, het gemeenschap hebben met gestorven familieleden, het lopen met een wichelroede, het zogenaamde pendelen, het 'ouijabord', enzovoort. Het betekent allemaal 'van elders inklimmen' in de geestelijke wereld.

Mozes vervolgt daarom onmiddellijk. 'Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de Here uw God, u verwekken; naar hem zult gij luisteren'. Wij weten dat deze profeet Jezus Christus is, die op legale wijze ons de weg geopend heeft naar het Koninkrijk Gods. Hij is de boom des levens in het nieuwe verbond. Voor wie Hem volgt en met zijn Geest vervuld is, zal niets van wat hij denkt te doen onuitvoerbaar zijn!

 
vorige pagina terug volgende pagina