Stichting Uitgeverij Rhemaprint

het Paradijs
Door J.E. van den Brink

 
vorige pagina volgende pagina

4 - Het ontsloten paradijs


 

De doodstoestant 


Nogmaals wijzen wij erop dat door de zonde de mens zijn contact met God verloor en de toegang tot het Koninkrijk der hemelen voor hem was gesloten. De mens is 'dood' door zijn overtredingen en misdaden. Hij leeft wel biologisch, maar naar zijn ziel en geest is hij onmachtig om op de juiste wijze naar Gods bedoeling in de onzienlijke wereld te functioneren en daar zich geestelijk te ontwikkelen.

Door de verleiding van buitenaf en door de pressie der boze geesten doet hij dingen, die hij als natuurlijk mens eigenlijk niet wil. Hij verkeert in slavernij en onder de heerschappij van de overste der wereld. Paulus schreef in Romeinen 6:16: 'Weet gij niet, dat gij hem, in wiens dienst gij u stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven ... ?' Bij deze onderworpenheid aan de boze geesten kan men dus wel spreken van 'gebonden' zijn. Wie als natuurlijk mens leeft, kan met kennis van Gods wet tot op zekere hoogte als rechtvaardige leven.

Volgens de bijbel waren er ook onder de volken zulke rechtvaardigen. Paulus spreekt immers over heidenen die zo'n gezonde geest hebben, dat zij van nature doen wat de wet gebiedt (Rom.2:14). De mens is onnut geworden en 'afgeweken', dat betekent dat het kwade niet bij zijn wezen behoort; vandaar dat er altijd'reinining'plaats kan vinden. Na zijn zware zonde riep David de Heer aan met de woorden: 'Ontzondig mij met hysop, dan ben ik rein, was mij, dan ben ik witter dan sneeuw' (Ps. 51:9).

Tracht de mens vanuit zijn doodstoestand toch in de onzienlijke wereld te dringen, wil hij toch geestelijk worden, terwijl hij in wezen onder de claim van de duivel ligt, dan krijgt hij geméénschap met de machten van het dodenrijk. Dan wordt zijn innerlijk wezen aangetast en 'verliest hij zichzelf', wat wel het ergste is dat iemand overkomen kan (Luc.9:25). Door de zonde van het occultisme, dus door waarzeggerij, Spiritisme, astrologie, pendelen, het zich onder behandeling stellen van paranormale genezers, door het zich inlaten met heidense godsdiensten, door yoga, transcendale meditatie, door het aanroepen van gestorven 'heiligen', pleegt hij 'zonde tot de dood', het kwaad van de afgoderij (zie 1 Joh.5:16 en 21 - zie toelichting op de Johannesbrieven).

Een slaaf is nog niet één met zijn meester, want hij moet hem maar al te vaak onvrijwillig dienen, maar door de zonde van het occultisme, afgoderij, magie en toverij, en ook door valse religies, ontstaat in de onzienlijke wereld een huwelijk van de onreine machten met de menselijke geest, die dan gaat functioneren in het rijk der duisternis evenals de demonen dit doen.

Het is voor de mens die buiten de ware God leeft, beter om in het geheel niet aan godsdienst te doen, dan op het verkeerde spoor te zitten. Door valse religies en occultisme wordt de geest verleugend en krijgt hij verbinding met de vader van de leugen, de duivel. Langs deze weg krijgt de mens de duisternis liever dan het licht, ja, hij gaat het licht zelfs haten.

Wanneer hij voor eeuwig 'verloren' gaat, vindt dit zijn oorzaak hierin dat hij verknocht is aan de leugen. Dan noemt hij het kwade goed en het goede kwaad, en stelt hij de duisternis voor als licht en licht als duisternis (Jes. 5:20).

Wanneer iemand naar Gods gedachten dood is, verkeert hij nü reeds in het dodenrijk, want dit is geen plaats, maar een situatie. Er is evenwel nog een mogelijkheid tot overgang naar het leven en het licht. Wanneer iemand in zo'n doodssituatie sterft, worden zijn inwendige en uitwendige mens losgekoppeld. Zijn natuurlijke mens keert tot de aarde weer, maar zijn inwendige blijft in het dodenrijk. Vanwege de zonde van het occultisme en afgoderij blijft zijn geest verbonden met de doodsmachten met wie hij tijdens zijn aardse leven gemeenschap had.

 

Het herwonnen paradijs 


Wie zondigt, werkt dus voor de boze en deze geeft hem zijn 'verdiende loon'. Uit zijn 'schatten des toorns' betaalt de duivel hem uit met ellende, duisternis en dood. We zouden kunnen zeggen dat dit negatieve loon dat de duivel, bijhoudt in zijn boeken (zie Openbaring 20:12), schuld is. Hoe verder iemand in de schuld komt, hoe onrechtvaardiger hij wordt en hoemeer hij van God verwijderd wordt, wat resulteert in 'een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte' (2Thess.1:9).

Nu had de mens niets om te betalen, dus om zichzelf te verlossen en weer een schuldeloze te worden. God schonk evenwel Jezus Christus als een smetteloos lam. In zijn vlees nam de Heer de zonden van de ganse mensheid op Zich en toen Hij stierf, betaalde Hij met zijn eigen leven al haar schuld. In jesaja 53:12 staat, dat onze Heer zijn leven uitgoot in de dood. Door deze betaling verdween de mens in de geestelijke wereld uit de rode cijfers. Hij kon weer een rechtvaardige worden, indien hij het offer van Jezus aanvaardde.

De scheiding van God was opgeheven en de Vader werd in Christus met de mens verzoend. De boze heeft dus geen claim meer op hem en de weg naar het hemelse paradijs ligt hierdoor open. Wij merken nogmaals op dat deze geestelijke realiteiten pas in beweging komen en gaan functioneren, indien de geest van de mens deze verzoening aangrijpt door middel van het geloof.
Paulus sprak dat wij met het hart geloven tot gerechtigheid.

Het flikkerende en wentelende zwaard van Gods woord dat erover schreef dat geen schuldige mag ingaan in het paradijs, belet niet langer de toegang tot het onzienlijke Koninkrijk waar de mens geestelijk kan ontplooien. Wij bezitten nu 'volle vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe weg, die Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is, zijn vlees'.

Tot ieder die volmaakt rechtvaardig is door het offer van Jezus, klinkt het: 'Laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart dat door besprenging - met het bloed van Jezus - gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam - waaronder ook het verstand, de begeerten en het gevoelsleven - dat gewassen is met zuiver water', dat is het woord van God (Hebr.10:19-22).

Johannes schreef: 'Wij weten dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven'. Door het geloof in het volbrachte werk van Jezus en omdat wij zijn woorden vasthouden, kwam in ons een vernieuwing van denken. Wij werden in een geestelijke wereld geboren, want ons burgerschap is in de hemel. Dit is het grote wonder, dat wij als natuurlijke mensen wel op de aarde leven, maar dat de wandel van onze inwendige mens in het Koninkrijk Gods is. Wij bedenken immers de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn, want wij zijn gestorven en ons leven is verborgen met Christus in God (Col.3:14).

Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in een mensenhart nooit is opgeklommen, heeft God voor ons bereid. Wij bevinden ons, waar Christus is.

Midden in het Koninkrijk Gods, in de hemelse hof van Eden, staat nu de boom des levens, Jezus Christus. Hij is de grote beschuttende ceder onder wiens takken en loof bescherming is voor de ganse schepping. Ook Hij werd gedoopt met de Heilige Geest, dat wil zeggen dat Hij in de onzienlijke wereld gemeenschap kreeg met de Heilige Geest. Daarom is Jezus Christus, de rechtvaardige, de eerste boom die geplant werd aan de wateren des levens.

Hij is het ook die vele zonen, de vele over.winnaars, door verlossing en heil, naar de heerlijkheid leidt. Deze zonen vinden wij in het paradijs aan de zijde van Jezus als het geboomte des levens. Zij zijn de medearbeiders bij het beplanten van het herwonnen paradijs, de lusthof des Heren, beeld van de gemeente van onze Heer.

 

Heden in het paradijs 


Toen onze Heer aan het kruis hing, werd vervuld dat allen aanstoot aan Hem zouden nemen. Er was slechts één man die zijn koningschap openlijk beleed en die inzicht had in de geestelijke wereld. In een bitter lijden en vlak voor zijn sterven sprak hij tot Hem, die Zich in de natuurlijke wereld in dezelfde situatie bevond: 'Jezus, gedenk mijner, wanneer Gij in uw Koninkrijk komt'. Wat moet die bede van deze gehangen misdadiger de Meester bemoedigd en getroost hebben.

Te midden van het woeden der demonen in de hemelse gewesten en van de hoon en de spot van zijn vijanden in de zichtbare wereld sprak een medegekruisigde over 'de vreugde die voor Hem weggelegd was'. Hij zou opstaan uit de doden en Zich daarna zetten aan de rechterhand van God, waar Hem alle macht in hemel en aarde toebedeeld zou worden. Het blijde antwoord voor de gelovige rover was: 'Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn'. Bij het betreden van de hemelse hof van Eden zou Jezus dus vergezeld worden door deze volgeling, die op het laatste ogenblik verlost werd van al zijn overweldigers, die hem zovele jaren hadden doen zondigen.

Natuurlijk geeft deze uitspraak van Jezus onoverkomelijke moeilijkheden aan allen die de zogenaamde zieleslaap leren. Zij loochenen deze uitspraak van Jezus en geven de volgende -ekunstelde vertaling: 'Voorwaar, Ik zeg u heden: gij zult met Mij in het paradijs zijn' (Lucas 23:43). De vraag van de misdadiger was evenwel: gedenk mij wanneer, dat is op het tijdstip, dat gij uw Koninkrijk binnenkomt. Het antwoord erop was: je behoeft geen eeuwen te wachten of te slapen, maar het gebeurt direct, in deze periode, op korte termijn.

Zij menen dat sterven ophouden met leven betekent in elke vorm, dus dat de inwendige mens naar geest en ziel ook deel heeft aan de dood. Zou dit waar zijn, dan zou de gelovige die eeuwig leven bezit, dit leven weer verliezen, terwijl de Heer sprak: 'Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een leder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven', dus naar de inwendige mens de dood niet zien (Joh.11:25,26).

We wijzen erop dat Jezus het beeld 'slapen' voor sterven, niet verbindt met de dood. Van het kind van Jaïrus sprak de Heer: 'Het dochtertje is niet dood, maar slaapt' (Matth. 9:24 St. Vert.). Wie zijn begrippen ontleent aan de inzichten van de oudtestamentische schrijvers, begrijpt niets van de leer over het Koninkrijk der hemelen die Jezus bracht.

Voor hem houdt alle voortbestaan na het sterven op en het is geen wonder dat na de opmerking van Jezus, dat het dochtertje sliep, de omstanders Hem uitlachten. Zij waren zich wel bewust dat Jezus hier bedoelde, dat dit kind niet opgehouden had te bestaan. In de geestelijke wereld leefde het voort en Jezus was gekomen om het op te wekken of wakker te maken.

Slapende mensen zijn onttrokken aan het leven in de zichtbare wereld, maar in de onzichtbare wereld leven zij wel. Zij zijn dan in hun dromen vaak zeer actief. Zouden ze opgehouden hebben te bestaan, dan kon men ze ook niet meer wekken.

Wie in Jezus gelooft, gaat bij zijn wedergeboorte over van de dood in het leven. Hij komt in het Koninkrijk van Jezus Christus of in het hemelse paradijs. Hij heeft dan eeuwig leven! Er staat: 'Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis - dat is uit de dood - en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde' (Col.1:13).

De zieleslaaptheorie ontkent dat er nu reeds een paradijs zou zijn, of dat er een Koninkrijk is, waar Jezus Zich thans bevindt. Vandaar de verwrongen tekstvertaling: 'Ik zeg u heden', waarbij 'heden' betrekking zou hebben op 'zeggen' en niet op de ogenblikkelijke in gang in het paradijs. Men beweert dat Jezus nu nog niet in zijn Koninkrijk zou gekomen zijn.

Tot Pilatus sprak onze Heer evenwel: 'Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld'. Dat begreep ook de misdadiger aan het kruis. Hij zocht een geestelijk koninkrijk, hetzelfde waarover Paulus in zijn ouderdom schreef: 'De Here (Jezus) zal mij beveiligen en behouden in zijn hemels Koninkrijk brengen' (2 Tim. 4:18). Wanneer er nu geen Koninkrijk van Jezus zou zijn, dus ook geen hemels paradijs, hoe kan dan Johannes op Patmos schrijven: 'Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens - beeld van Jezus Christus -die in het paradijs Gods is', en niet die daar bij zijn wederkomst komen zal (Openb. 2:7).

Toen Jezus uit de dood verrees, ontving ook de gelovige medegekruisigde een volmaakte gerechtigheid. Toen onze Heer zijn plaats als boom des levens in de hemelse hof van Eden innam, werd de inwendige mens van de voormalige rover als plant - misschien ergens in de border - overgeplaatst. Voortaan is iedere christen tijdens zijn leven naar de inwendige mens in het paradijs, want er staat: 'En heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus (zijnde)' (Ef.2:6).

Bij zijn sterven wordt hij niet weggerukt uit de levenstuin, of met een ander beeld: uit het lichaam van Christus, maar hij blijft waar hij zich geestelijk naar de inwendige mens bevond. Wie eenmaal met Christus opgewekt is uit de doden, keert niet opnieuw naar de dood terug. Jezus sprak: 'Hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen' (Joh.8:51). Onze God is niet een God van doden, maar van levenden, want voor Hem leven zij allen (Luc.20:38). Wij nemen deze waarheid aangaande onze gestorven broeders en zusters over. Bij hun graf zeggen ook wij: 'Zij zijn hier niet, want voor God en voor ons leven zij in de onzienlijke wereld'.

 

Gekocht en betaald 


We zullen nu trachten het verlossingsplan van de Vader door middel van zijn Zoon, duidelijk uiteen te zetten, opdat de lezer de heilsweg naar zijn inwendige mens door de vernieuwing van zijn denken kan gaan.

Op welke wijze verwierf de mens weer het recht om het hemelse paradijs binnen te gaan? De verdrijving uit de hof van Eden was immers een beeld, dat ' de weg door de hemelse gewesten naar de troon van God was afgesloten. In Openbaring 5:9 lezen we, dat de vertegenwoordigers van de levende schepping, de vier dieren, met de vertegenwoordigers van de gemeente van Jezus Christus, de vierentwintig oudsten, het loflied van het nieuwe verbond zingen: het Lam is waardig het plan van God uit te voeren, 'want Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekócht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op aarde'.

De zaak van de verlossing is er een van kopen en betalen. 'Wij zijn gekocht en betaald' (1 Cor. 6:20 en 7:23). Er zijn valse profeten en dwaalleraars, die 'de Heerser, die hen gekocht heeft, verloochenen' (2Petr.2:1). Om hierin enig inzicht te verkrijgen, geven wij eerst een beeld uit het natuurlijke leven. Veronderstel dat een vrouw een wasautomaat nodig heeft.

Dan kunnen bij de koop ervan zes elementen worden genoemd: de vrouw die dit apparaat graag wil hebben, haar man die dit voor haar gaat afhandelen, het benodigde geld, de wasautomaat, de verkoper en de winkel waar de transactie plaatsvindt.

Door de zondeval werd de duivel de overste dezer wereld, want de schepping is aan de vruchteloosheid en wetteloosheid onderworpen 'om de wil van hem (Adam), die haar daaraan onderworpen heeft' (Rom.8:20). Van de mens staat dat hij dood is door zijn overtredingen en zonden. Hij is van nature, dat is krachtens zijn ontwikkeling, een kind des toorns. In hem werkt de geest van de god dezer eeuw. Hij is van God gescheiden, dus in een doodstoestand, ook al leeft hij biologisch. Naar zijn innerlijke mens is hij dus in leven en sterven in het dodenrijk. Hij gaat daarnaar niet toe, maar hij bevindt zich erin. Deze situatie is het verdiende loon der zonde.

In het verlossingsplan merken wij nu ook zes elementen op: God, die de verloren en van hem vervreemde mensheid weer terug wil hebben; Jezus Christus die Zichzelf voor God beschikbaar stelde en Zich aanbood om met zijn bloed de prijs te betalen, die ons onttrekken zou aan de claim die de boze op ons heeft; de duivel die het geweld des doods bezat en het dodenrijk waarin wij ons bevonden.

Velen menen dat Jezus onze zondeschuld bij God betaalde. De catechismus zegt in zondag 5: 'God wil, dat aan zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, òf door onszelf, òf door een ander, volkomen betalen. Maar kunnen wij door onszelf betalen? in generlei wijze, maar wij maken onze schuld nog dagelijks meerder'. Dit laatste is dan wel een droevige zaak voor een kind van God, die beweert met lichaam en ziel het eigendom te zijn van Jezus Christus (zondag l). Wij missen hierin uiteraard dat ook de geest het eigendom is van Jezus Christus, terwijl het juist onze geest is die met de Heilige Geest en daardoor met de Vader en de Zoon verbonden is. De leer van de catechismus wijst dus geen uitweg en brengt niet tot overwinning.

Heeft God zijn Zoon 'overgeleverd' aan Zichzelf teneinde aan zijn gerechtigheid te voldoen? Een dwaze voorstelling. Wanneer een schuldeiser een rekening wil vereffenen met een schuldenaar die onmachtig is te betalen, scheldt hij haar kwijt. Hij doet niemand onrecht, indien hij haar niet toerekent, maar hij betaalt nimmer aan zichzelf. Er staat: 'Gij hebt hen voor God gekocht' bij degene die ons in bezit had, die een claim op ons had.

De apostel schreef: 'Weet gij niet, dat gij hem, in wiens dienst gij u stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven, hetzij dan van de zonde tot de dood, hetzij van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid? Maar Gode zij dank: gij wáárt slaven der zonde' (Rom.6:16,17). Als slaven van de zonde hadden wij recht op ons 'verdiende' loon, namelijk de dood. Wij verzamelden 'schatten des toorns' (Rom.2:5 St. Vert.), omdat wij als slaven het eigendom waren van de boze.

Jezus werd vanwege onze zonden aan de duivel en de dood overgeleverd. In de zichtbare wereld stortte Hij zijn bloed, maar in de onzienlijke wereld werd bewaarheid: 'Omdat Hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood' (Jes. 53:12).

Hij bevrijdde ons uit de macht van de dood door Zichzelf over te geven aan deze vijand. Reeds in Gethsemané werd Hij omgeven door de doodsmachten, want Hij sprak dat zijn ziel geheel bedroefd was tot de dood toe. Op Golgotha werd Hij bovendien gescheiden van zijn lichaam en kwam Hij dus naar de innerlijke mens geheel in het dodenrijk, terwijl zijn lichaam in het donkere graf was gelegd. De dood voerde heerschappij over Hem (Rom.6:9).

Wanneer in Efeziërs 4:9 meegedeeld wordt dat Jezus 'nederdaalde naar de lagere, aardse gewesten', is dit een beeld, want in de antieke wereld meende men dat het dodenrijk zich als een ruimte onder de aarde bevond. Hij liet Zich dus meevoeren door de doodsmachten teneinde de volle prijs te betalen, namelijk zijn leven, in ruil voor allen die door zonde-, ziekte- of leugenmachten in de greep der duisternis waren gebracht. Daarom kan gezegd worden: 'God hééft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde' (Col.1:13).

De bijbel leert ons dat God één is en niet gedeeld. Hij is nooit gespleten in zijn denken. Hij is zuiver licht en geen duisternis, alleen barmhartig en nooit wraakgierig, enkel waarheid en nimmer leugen. Eeuwen lang hebben de christenen evenwel een God gehad, die zegen gaf maar ook vloek, die voorspoed schonk maar ook tegenslag, die leven gaf maar ook dood. Hij zou dan de liefdevolle Vader zijn maar tevens de op straffen beluste rechter.

Zo meende men dat zijn gerechtigheid bloed wilde zien als betaling op de zonde, maar zijn liefde schonk ons zijn eigen Zoon. Een bekend lied luidt: 'Gerechtigheid hield aan om straf. Genade dong om vrijgeleide. Toen kwam Gods liefde tussenbeide, die ze allebei voldoening gaf. God zou dus in een innerlijke tweestrijd gewikkeld zijn geweest en tot de schizofrene oplossing gekomen zijn dat Hij tevreden zou zijn met het bloed van zijn eigen Zoon.

Hij zou dan Zichzelf straffen! Jacobus 1:17 doet ons echter zien: 'Iedere gave, die goed is, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer'. Nooit komt uit het licht de duisternis of uit de wetmatigheid de wetteloosheid. Uit Gods bron welt niet tegelijkertijd zoet en bitter water op. 'Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen'.

Om kinderen te zijn van de Vader die in de hemelen is, zullen wij Hem navolgende, onze vijanden lief moeten hebben en bidden, dat is bezigzijn in de hemelse gewesten, voor wie ons vervolgen, zoals ook de Vader in de hemel bezig is geweest een verlossingsplan uit te denken voor hen die zondaars waren. De christenheid ontheiligt de naam van God door deze in verband te brengen met het kwade, met hetgeen in werkelijkheid uit het rijk der duisternis komt.

Wij willen evenwel de vijand die zich achter dwaalleringen camoufleert, ontmaskeren en zowel de Christus als de Vader heiligen in ons hart (1 Petr.3:15). Dat de boze geestenwereld hierdoor direct of indirect, dat is door mensen heen, tegen ons in het geweer komt, is vanzelfsprekend, maar wij houden aan de waarheid vast, dat Hij die in ons woont, meerder is dan die tegen ons is.

Maar er is toch sprake dat wij vergeving van zonden van God ontvangen? Hij vergeeft toch onze schuld. Wij mogen zelfs bidden: 'Vergeef ons onze schulden'. We merken op dat wij hier de keerzijde van de medaille zien.

Natuurlijk hebben wij schuld bij God, maar zij is niet het loon der zonde. Wanneer een ongehoorzame zoon door zijn wangedrag in de gevangenis raakt, kan hij zijn vader bijvoorbeeld in een brief om vergiffenis vragen. Door zijn slechte levenswandel heeft hij zijn vader bedroefd en diens naam te schande'gemaakt. De goede vader zal zijn zoon van harte vergeven en zich met hem verzoenen.

Hij zal hem dit kwaad niet meer toerekenen, maar vraagt daarvoor van de zoon geen betaling. Integendeel zal hij trachten zijn zoon uit de gevangenis te krijgen door deze vrij te kopen. Hij betaalt dus diens boete en schulden, de losprijs, zodat hij zijn jongen ook weer reëel als zoon in huis kan opnemen. Zo'n vader is in geen enkel opzicht onrechtvaardig. Hij demonstreert alleen goedertierenheid en barmhartigheid.

Zijn gerechtigheid demonstreert hij daarin, dat hij zijn zoon niet uit de gevangenis met list of geweld ontvoert, maar op rechtvaardige wijze hem loskoopt voor de gevraagde prijs. Zo heeft God de ongehoorzame mensheid die bij de duivel diep in de schuld stond, vrijgekocht met het kostelijkste dat Hij bezat. Hij offerde hiertoe het leven van zijn geliefde Zoon in wie Hij een welbehagen had.

Ook was het niet onrechtvaardig dat de Zoon opstond uit de doden. Als een slaaf verkocht wordt en overgeleverd aan een nieuwe eigenaar, is de vorige heer niet meer verantwoordelijk voor hem. Wanneer de slaaf bij de nieuwe meester wegloopt, moet deze maar zorgen dat hij hem in zijn macht houdt. Zo werd Jezus aan de dood prijsgegeven, maar deze kon Hem niet houden.

Petrus sprak: 'Jezus, de Nazoreeër ... naar de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt gij door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood. God evenwel heeft Hem opgewekt, want Hij verbrak de weeën van de dood, naardien het niet mogelijk was, dat Hij door hem werd vastgehouden' (Hand.2:22-24).

De Vader schonk Jezus bij zijn sterven opnieuw de Heilige Geest, die Hem tijdens zijn lijden had verlaten. Jezus riep immers: 'Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest'. Op dat ogenblik werd zijn menselijke geest verbonden met de handen van de Vader, die een beeld zijn van de Heilige Geest. Met deze Geest was Jezus in het dodenrijk en daarom kon de dood Hem niet houden. De Heilige Geest heeft Jezus uit de doden doen opstaan (Rom.8:11).

 

De kostbare parel 


In Mattheüs 13 maken we in een gelijkenis kennis met een koopman die schone parels zocht. Zijn begeerte om zoveel mogelijk van deze kleinoden in zijn bezit te krijgen, is onverzadigbaar. Wanneer hij evenwel een kostbare parel ontdekt, die van onschatbare waarde en onvergelijkelijke schoonheid is, gaat hij met de eigenaar een transactie aan. Hij ruilt al zijn parels in teneinde dit dure sieraad in zijn bezit te krijgen (zie: 'De geestelijke wereld in gelijkenissen').

De vergelijking dat mensen parels zijn die in het slijk liggen, geeft een juiste uitdrukking van hun situatie. De mens is goed, maar ligt verloren in de modder, dit wil zeggen in de sfeer van het dodenrijk, waar de duivel macht over hem had (Hebr. 2:14). De kostbare parel stelt dan Jezus voor, die overgeleverd werd aan de boze teneinde ons vrij te kopen. Zoals een gouden tientje gewisseld kan worden voor duizend en meer vuile centen, zo raakte de duivel zijn claim op het menselijk geslacht kwijt door deze transactie in de onzienlijke wereld.

Jezus was de volmaakt geestelijke mens, die als smetteloos lam voor onze verlossing werd ingezet. Toen Hij bij de wateren van de Jordaarr de Heilige Geest ontving, klonk een stem uit de hemel: 'Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb' (Matth. 3:17). God had in zijn Zoon een welgevallen, omdat deze aan zijn gedachten beantwoordde. In zijn eeuwig voornemen had Hij zo'n mens begeerd, om in hem te wonen en met deze gemeenschap te hebben. Vandaar dat de Heilige Geest in Jezus woning had gemaakt.

Ook was Jezus de volmaakte medearbeider van God. Aan het einde van zijn aardse loopbaan sprak Hij: 'Ik heb U verheerlijkt op aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt. En nu, verheerlijk Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was.

Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt' (Joh.174-6). Door zijn prediking en werk had Jezus getoond wie de Vader werkelijk was. Door zijn evangelie kreeg de luisteraar inzicht in de geestelijke wereld. Hij schonk eeuwig leven door de gedachten Gods te openbaren. Zijn woorden waren immers geest en leven. Petrus erkende dit, toen hij uitriep: 'Gij hebt de woorden van eeuwig leven!' Wie van zijn woorden afwijkt in gedachten en daden, komt op een dwaalspoor.

Let erop dat Jezus ogenblikkelijk na zijn arbeid op aarde recht liet gelden op de troon. Hij beantwoordde immers volkomen aan de eeuwige, gedachten van God met de mens. Daarom vroeg Hij: 'Verheerlijk Mij met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was'. In Johannes 12:28 lezen we dat Jezus reeds voor zijn lijden en sterven verheerlijkt werd, want hier staat: 'Vader, verheerlijk uw naam! Toen kwam een stem uit de hemel: Ik heb Hem verheerlijkt, en Ik zal Hem nogmaals verheerlijken! 'Voordat de Zoon des mensen als de graankorrel in de aarde viel en veel vrucht voortbracht, was de ure gekomen dat Hij door de Vader verheerlijkt werd (Joh.12:23).

In zijn afscheid van de discipelen sprak de Heer: 'Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt en God is in Hem verheerlijkt'(Joh.13:31). De verheerlijkte Zoon die alle troonrechten had verworven, de allerkostbaarste en schoonste parel, werd als ruilmiddel ingezet. Daarom kon gezegd worden: 'Gij zijt waardig! ' Door zijn lijden en sterven heen verheerlijkte Hij nogmaals de Vader door Zich als een volwaardig rechtvaardige te geven 'tot een losprijs voor allen' (1 Tim. 2:6). Hij zou hierdoor velen tot heerlijkheid leiden.

 

Projectie op aarde 


De transactie tussen God en de satan speelde zich af in de hemelse gewesten. De taak van de Heer op aarde was afgelopen en Hij sprak: 'Ik ben niet meer in de wereld... en Ik kom tot U' (Joh.17:11). Allen die deelnamen aan de overeenkomst, bevonden zich in de onzienlijke wereld: God, Jezus Christus, het leven dat Hij uitstortte, de duivel, het dodenrijk en de verloren mensheid. Paulus schreef later: 'Ter plaatse (dus in de hemelse gewesten) waar tot hen gezegd was: gij zijt mijn volk niet, daar zullen zij genoemd worden: zonen van de levende God'(Rom.9:26).

De duivel had zijn doel gemist en hij stond met de rug tegen de muur. De troon van God die hij delen wilde, was toegevallen aan de Zoon des mensen.
Er was geen andere uitweg dan het aanbod van de Vader te accepteren. 'Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegéven heeft' en 'één voor allen' (Joh.11:50,51).

Wanneer de satan Jezus in de dood kon voeren en Hem daar vasthouden, zouden de anderen die hij moest vrijlaten toch nimmer het doel van God bereiken. Dan zou er geen parlement kunnen gevormd worden om de wereld te regeren. Daarvoor waren de kneuzingen en kwetsuren bij de mensen te groot en was hun geestelijke ontwikkeling te miniem. Bovendien zou er geen verhoogde Heer zijn uit wiens handen zij de Heilige Geest zouden ontvangen, die hen maken kon tot koningen en priesters.

Op aarde zien wij de weerspiegeling van hetgeen in de hemelse gewesten plaatsvond. Op cynische wijze bootst de overste dezer wereld op zijn terrein het gebeuren in de hemelse gewesten na. Hij bedient zich daarbij van de tussenpersoon judas, een metgezel en discipel van Jezus. Aan hem geeft Jezus Zich over. Wanneer de Heer het brood, beeld van zijn lichaam, aan Judas toereikt, symboliseert dit dat Hij Zich vrijwillig beschikbaar stelt. In een demonisch en huichelachtig begeren aanvaardt deze discipel dat brood en dan lezen we: 'Toen voer de satan in hem'. Hij identificeert zich geheel met de gedachtenwereld van de vijand, ja hij wordt een duivel (Joh.6:70,71).

Hij aanvaardt zijn rol als tussenpersoon in de transactie. De Heer zegt hem: 'Wat gij doen wilt, doe het met spoed'. Na de overeenkomst'met de mannen van het sanhedrin te hebben gesloten, gaat hij heen en verraadt de Zoon des mensen die hem aanspreekt met 'vriend', met de kus der liefde. Hier doet de duivel die hem in bezit had genomen, zich wel voor als een engel des lichts.

De invalspoort van de satan bij judas was diens begeerte naar geld. Judas wordt nu ook nog een moordenaar en komt dan overeen met zijn meester, van wie Jezus sprak dat deze een dief en een moordenaar is. Onze Heer wordt door zijn discipel overgeleverd aan de vertegenwoordigers van de kerk, en de overpriesters, dienaars van God, die in Jezus de Rechtvaardige hadden moeten waarderen, verklaren bij monde van de hogepriester: 'Hij is des doods schuldig'.

De duivelse spot blijkt ook wanneer men Jezus de doornenkroon op het hoofd drukt en de purperen koningsmantel omdoet. Ook de prijs die door de valse kerk wordt betaald, is niet die van een kostbare parel, maar van een slaaf: dertig zilverlingen. Hiermee was dan tegelijkertijd de waarde van de mensheid getaxeerd, want wat zou God ooit met haar kunnen beginnen. Zij zou immers nooit het doel van God kunnen bereiken.

In een profetisch vergezicht voorspelde Zacharia deze transactie. In hoofdstuk 11:12 laat hij de goede herder zeggen: 'Indien het goed is in uw ogen, geeft mijn loon, maar indien niet, laat het'. Nog kon het sanhedrin zich bekeren en op het laatste ogenblik met jeruzalem verstaan wat tot zijn vrede diende (Luc.19:42). Maar de leidslieden wogen het loon af, waarbij smalend opgemerkt wordt, dat zij die 'heerlijke' dat is de minderwaardige slavenprijs, waarop de Zoon van God geschat was, maar de pottenbakker moesten toewerpen.

 

Overwinning op de dood 


Tijdens zijn leven op aarde werd Jezus menigmaal door de duivel verzocht, maar Hij kon door de kracht van de Heilige Geest in Hem, steeds weerstand bieden aan iedere verleiding en pressie. Hij was niet alleen gedoopt in de Heilige Geest maar ook de vuurdoop was Hem bekend. In Gethsémane begon Jezus ook deel te krijgen aan het stervensproces, dus aan 'de doop in de dood'.

De doodsmachten voerden toen heerschappij over Hem. De heilige engelen, die steeds zijn gewillige dienaren waren, snelden Hem daar niet te hulp. Voor een korte tijd werd Hij beneden de wetteloze machten en de doodsengelen gesteld vanwege het lijden des doods (Hebr. 2:9). De Heilige Geest was daar van Hem geweken en zo werd Hij van God verlaten.

Ontegenzeglijk was het dieptepunt van het overgegeven zijn aan de heerschappij van de doodsmachten, het lijden van Jezus aan het kruis. Daar werd tenslotte zijn lichaam gescheiden van zijn inwendige mens. Zo vernederde Hij Zich en werd gehoorzaam aan de wil des Vaders tot de dood, ja tot de dood des kruises. Toen Hij zijn leven uitstortte in de dood, had Hij daarmee de prijs betaald en kon Hij zeggen: 'Het is volbracht'.

Daarna kwam ogenblikkelijk zijn verheerlijking. Jezus legde stervende zijn geest in de hand van zijn Vader, dus werd Hij weer verbonden met de Heilige Geest, van wie deze hand een beeld is. Toen vervulde de Vader zijn belofte dat Hij zijn naam of zijn wezen nogmaals in de Zoon zou verheerlijken (Joh.12:28). De macht, glorie en kracht van de Schepper van hemel en aarde werden met Jezus verbonden.

Het tijdsbestek van drie dagen dat Jezus Zich tussen de doodsmachten bevond, viel dus in tweeën uiteen. De eerste helft was er een van vernedering en ondergang, terwijl de tweede er een was van verhoging en overwinning. Jezus was daarbij de eerste en laatste mens, die verbonden met de Heilige Geest, het dodenrijk binnenging. Daarom wist de koning des doods niet wie in zijn domein binnenkwam, namelijk de Christus of de Gezalfde met de Heilige Geest.

Deze alléén had macht zijn leven af te leggen en weer op te nemen. Hij kon Zich vrijelijk in het dodenrijk bewegen, want Hij is alle hemelen doorgegaan, terwijl bijvoorbeeld Abraham beperkt was in zijn bewegingsvrijheid en zich niet kon verplaatsen over de onoverbrugbare kloof die in de hades Lazarus van de rijke man scheidde. Jezus proclameerde op elk terrein van deze gevangenis aan de geesten zijn overwinning.

Door met zijn leven te betalen ontnam onze Heer aan de duivel de claim die deze op de mens had. Daarom kan de gelovige zich een absoluut rechtvaardige noemen, zoals er staat: 'Gelijk de zonde als koning heerste in de dood, zo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid ten eeuwigen leven door Jezus Christus, onze Here' (Rom.5:21).

Jezus bezit de sleutels, dat is de macht over dood en dodenrijk. Indien wij zijn woorden en gedachten overnemen, hebben wij eeuwig leven. Dan kunnen wij zeggen- 'Ik ben een volmaakt rechtvaardige en ik zal naar de inwendige mens de dood nimmer zien of smaken'. Wanneer in Hebreeën 2:14 opgemerkt wordt, dat de duivel die de macht over de dood had, onttroond is, betekent dit de overwinning van Jezus op de eerste dood. Hij zegevierde niet over de tweede dood, het onuitblusselijke vuur, want daarin is Hij nimmer neergedaald. Wie dáár ingeworpen zijn, kunnen niet bevrijd of verlost worden. Wie evenwel deel heeft aan de overwinning op de eerste dood, over hem heeft de tweede dood geen macht. Zo'n christen heeft immers zijn intrek bij Jezus Christus genomen (Openb. 20:6).

Allen die geen deel hebben aan Christus, blijven in de eerste dood. Zij worden daar bewaard naar de inwendige mens tot het laatste oordeel. Dan moeten de dood en het dodenrijk hun gevangenen aan de Overwinnaar teruggeven. Dit geestenrijk moet ze voor Hem zolang bewaren, tot Hij zijn parlement waarmee Hij de ganse schepping regeren zal, heeft gevormd. Dan worden de doden van elkaar gescheiden, 'want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn (beeld van het dodenrijk), naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel'(Joh.5:28,29).

Paulus deelt ons in Romeinen 8:11 mee, dat de Heilige deed opstaan. De Vader wekte Hem op, dus gaf hiertoe het sein. De Geest stelde Hem dus in staat het dodenrijk te verlaten en het is opmerkenswaard, dat het vernederde lichaam van Jezus, dat niet tot ontbinding was overgegaan, aan deze verheerlijking deel kreeg. Jezus is niet alleen een voorbeeld van allen die met hun geestelijk lichaam zullen opstaan, maar ook van hen die nog lichamelijk levend, de Heer tegemoet zullen gaan bij zijn wederkomst en wier lichamen in een punt des tijds zullen veranderd worden. Hun sterfelijk lichaam is dan verzwolgen in de overwinning van het geestelijke lichaam (1 Cor. 15:54).

Van Christus wordt gezegd, dat al de volheid der godheid, dus de Heilige Geest, lichamelijk in Hem woont. Hij heeft nu alle macht in hemel en op aarde, omdat Hij alleen deze Geest dirigeert. Hij schenkt deze volheid aan allen die Hem erom bidden.

 

De doop in vuur 


Het loon dat onze Heer voor zijn lijden en sterven ontvangt, is een schare volgelingen die niemand tellen kan uit alle stam, taal, volk en natie. Zij zijn gerecruteerd uit het menselijk geslacht dat onder de claim van de boze is weggerukt. Wat moet Hij evenwel aanvangen met deze beschadigde en aangetaste zielen, die wel hongeren en dorsten naar de gerechtigheid en naar het leven, maar die onmachtig zijn uit zichzelf het rijk der duisternis te weerstaan en te overwinnen? Eenmaal sprak de Horoniet Sanballat spottend tot de. herstellers van de stad Gods: 'Zullen zij de stenen uit de puinhopen, verbrand als ze zijn, weer tot leven wekken?' (Neh. 4:2).

Is het mogelijk dat door demonen geschonden mensen aan de bedoeling van God gaan beantwoorden? Kan met hen als met levende stenen de tempel Gods gebouwd worden? Zullen dezen op de troon van God zitten en bekwaam zijn om met Jezus te heersen over al de werken van Gods handen? Het enorme vernieuwingswerk dat daarvoor nodig is met zijn voltooiing heeft de Vader in de handen van zijn Zoon gelegd. Deze kocht ons immers met de prijs van zijn bloed en daarom weten wij door het geloof, dat wij volmaakt rechtvaardigen zijn.

Het aanvaarden van deze blijde evangelische waarheid moet dan gevolgd worden door de tekenen: de gelovigen zullen in zijn naam boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen spreken, slangen (beeld van onreine geesten) opnemen, de gifbekers van dwalingen en valse leringen zullen hen niet schaden en zij zullen hun handen op zieken leggen ter genezing (Marc.16:17,18). Wat God van Zerubbabel sprak ten aanzien van de aardse tempel, geldt ook voor onze Heer Jezus ten aanzien van het hemelse huis Gods: 'De handen van Zerubbabel hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voltooien' (Zach.4:9).

De vraag kan gesteld worden: hoe bereiken de geopenbaarde zonen Gods, die in de naam van Jezus de zuchtende schepping zullen herstellen, hun hoog niveau?

Hoe worden zij gevormd tot koningen en priesters die met hun Heer voor eeuwig zullen regeren? Om deze vraag te beantwoorden, willen wij eerst letten op welke wijze Jezus zelf naar het koningschap toegroeide. Wij weten dat Hij terstond na zijn doop in water de Heilige Geest ontving. Deze verbinding met zijn volmaakt menselijke geest en ziel schonk Hem de kracht het door de Vader voorgestelde doel te bereiken. In Hem woonde de ganse volheid lichamelijk.

Na deze doop dreef de Geest Hem terstond uit naar de woestijn, teneinde veertig dagen lang verzocht te worden door de satan. Zo werd Hij op bijzondere wijze getest en beproefd. Hij onderging hierdoor een doop in vuur, dit wil zeggen dat de Vader toestond dat de machten der duisternis zijn Zoon benaderden met de bedoeling deze te doen zondigen, te verleugenen, te beangstigen of te verzieken. Wie de weg van Jezus gaat en ook deel wil hebben aan het koningschap, zal eveneens beproefd worden.

Daarom sprak Johannes de Doper aangaande Jezus: 'Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur'. In de wereld zal ieder die het goddelijk doel tracht te bereiken, verdrukking hebben, want de overste dezer wereld zal hem direct, of indirect door mensen heen, trachten te overweldigen. Hoemeer men de voetstappen van de Meester drukt, des te meer zal men moeten strijden in de onzienlijke wereld 'tegen de overheden, tegen de machten, tegen de, wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten' (Ef.6:12).

Zo sprak de Meester tot zijn discipelen: 'De beker, die Ik drink, zult gij drinken en met de doop, waarmee Ik gedoopt word, zult gij gedoopt worden' (Marc. 10:39). Juist zij die de hoogste posten in het Koninkrijk Gods bezetten zullen, moeten ermee rekening houden dat zij in het bijzonder 'met vuur gezouten worden' (Marc. 9:49). Bij dit verbrandingsproces verteert dan alles wat niet tegen het vuur bestand is.

In de transactie tussen God en de duivel werd de mensheid wel vrijgekocht, maar zij verkeerde in zo'n desolate toestand, dat de taxatie niet hoger ging dan dertig zilverlingen. Het zilver vertegenwoordigt dus het ganse menselijke geslacht. In de Septuagint staat in Zacharia 11:12,13 de volgende tekstvariant: 'En zij wogen voor mijn prijs dertig zilverlingen. En de Heer zei tot mij: Werp ze in de smeltoven, en Ik zal zien of het (metaal) goed is, zodat Ik ten aanzien van hen zekerheid heb. En ik nam de dertig zilverlingen en wierp ze in de smeltoven in het huis des Heren'.

Velen denken dat een tempeldienaar een oven bezat, waarin hij aardewerk voor het huis Gods vervaardigde. De smeltoven is hier beeld van de verdrukking. De demonen worden ingeschakeld om een nieuw mensenras van koningen en priesters tevoorschijn te brengen. Op overeenkomstige wijze werden ook de afkeer en de verharding van het volk Israël gebruikt om de volkenwereld te redden, zoals Paulus schreef: 'Zij zijn naar het evangelie vijanden om uwentwil' (Rom.11:28).

Het zilver gaat geen fusie aan met het vuur, maar door de verhitting worden schuim en slakken afgescheiden. In het edele metaal zelf vindt het vuur evenwel geen enkel voedsel, Nadat het zilver gelouterd is, wordt het dan ook uit het vuur genomen, want het is niet bestemd om daar steeds in te blijven.

Paulus schreef in 1 Corinthiërs 3:13: 'Want de dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken'.

De verrader judas behoorde tot hen die tegen het vuur der beproeving niet bestand zijn. Hij bezweek voor de verleiding en werd als schuim afgescheiden van het zilver. Hij wierp zijn 'loon' in de tempel en wel zoals er letterlijk bedoeld wordt, vanuit de voorhof in het eigenlijke tempelgebouw. In de geestelijke wereld werd dit 'zilver' door de hemelse Vader geaccepteerd, maar in de zienlijke wereld weigerden de verdorven 'vrome' leidslieden dit besmette geld in de offerkist te doen. Daarna ging judas heen en verhing zich.

Met het verradersgeld werd een begraafplaats voor vreemdelingen gekocht, dus voor elders wonende joden, die bij hun bezoek in jeruzalem zouden sterven zonder dat hun bloedverwanten daar een familiegraf bezaten. Daar de man uit Kariot een vreemdeling was, 'wijdde' hij als eerste deze dodenakker in. 'Hij ging heen naar zijn eigen plaats', merkte Petrus later op. Deze met bloedgeld gekochte akker was waarschijnlijk een uitgeputte kleigroeve van de pottenbakker van jeruzalem in het dal Hinnom (vergelijk Jer.18:2 en 19:2).

Wij zullen later zien dat de naam van dit dal in verband gebracht wordt met het woordje 'hel'. In de onzienlijke wereld ging judas ook naar zijn eigen plaats om tenslotte geworpen te worden in de poel des vuurs, zoals er staat: 'Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is' en 'iedere boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen (Matth. 25:41 en 7:19).

Zacharia voorspelde ook dat een dode, afvallige kerk zou worden uitgeroeid en de geest geven, maar dat een rest in het vuur zou gebracht en gesmolten worden, zoals men zilver smelt (Zach. 13:8,9). Dit werd eenmaal vervuld aan het natuurlijke volk Israël, dat geestelijk dood bleek. Het werd 'uitgeroeid', want het verloor zijn plaats als volk van God. Petrus waarschuwde deze verbasterde kerk met de woorden: 'Het zal geschieden, dat alle ziel, die naar deze profeet (Jezus Christus) niet hoort, uit het volk zal worden uitgeroeid'(Hand. 3:23).

De ongehoorzame takken van het natuurlijke Israël werden weggekapt uit de edele olijfboom. Het overblijfsel zou evenwel behouden worden, hoewel dit zwaar werd verdrukt en wreed vervolgd. Zo lezen we in Handelingen 8: 1: 'En er ontstond te dien dage een zware vervolging tegen de gemeente te jeruzalem; en allen werden verstrooid over de streken van judéa en Samaria'.

Het overblijfsel uit de afvallige kerk wordt steeds in het vuur gebracht en gelouterd. Daarom schreef de apostel: 'Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame. Integendeel, verblijdt u naarmate gij deel hebt aan het lijden van Christus, opdat gij u ook met vreugde zult mogen verblijden bij de openbaring zijner heerlijkheid' (1Petr.4:12,13).

In Maleachi 3:3 staat dat de zonen van Levi zullen gereinigd worden en dat zij gelouterd zullen zijn als zilver. Deze zonen vormen het koninklijk priesterschap, de heilige natie, van wie 1 Petrus 2:9 spreekt. Laten we dan niet aan struisvogelpolitiek doen, alsof het de ware christen in onze tijd naar den vleze zal gaan.

Zonder strijd is er geen kroon. Daarom beleed Paulus aan het einde van zijn loopbaan: 'ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden; voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid, welke te dien dage de Here, de rechtvaardige rechter, mij zal geven, doch niet alleen mij, maar ook allen, die zijn verschijning hebben liefgehad' (2 Tim. 4:7,8).

 

Wie zullen regeren? 


Het is duidelijk dat in het duizendjarige vrederijk en op de nieuwe aarde niet allen koningen en priesters kunnen zijn. Wanneer van een bepaalde categorie gelovigen meegedeeld wordt dat zij als koningen zullen heersen op aarde, is het vanzelfsprekend dat er ook eenmaal een grote schare zal zijn die door hen geregeerd wordt. Uit het voorgaande concluderen wij dat er aan twee voorwaarden moet voldaan worden om priester-koning te zijn. De gelovige moet gedoopt zijn met de Heilige Geest en de vuurdoop hebben doorstaan. Hij moet dus in alles aan Jezus gelijkvormig zijn geworden.

Nu.zijn de heiligen uit het oude verbond nimmer met de Heilige Geest gedoopt. In Johannes 7:38,39, wordt beloofd, dat wie op schriftuurlijke wijze zou geloven, naar de inwendige mens de Heilige Geest zou ontvangen.

Uitdrukkelijk voegde Johannes erbij: 'Want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was'. Natuurlijk is de Heilige Geest er van eeuwigheid, want Hij behoort aan de Schepper van hemel en aarde. Zoals een schilder met zijn hand uitvoert, wat hij in de onzienlijke wereld ziet, zo voert God met zijn Geest zijn raadsplan uit. De Heilige Geest is dus een goddelijk orgaan. In het oude verbond was Hij evenwel nog niet in het binnenste van de mens. In onze bedéling wil de Heilige Geest de stromen van levend water door middel van de Geestvervulde mens in deze wereld brengen.

In het oude verbond was niemand met de Heilige Geest gedoopt. Daarom is de minste in het Koninkrijk der hemelen meerder dan Elia, David, Jesaja of Johannes de Doper. Een doop in vuur was toen ook niet mogelijk, daar er absoluut geen kracht bestond om de onzichtbare machten te overwinnen. Daarom kenden de oudtestamentische gelovigen alleen een strijd tegen aardse vijanden en tegen vlees en bloed, maar niet tegen de demonen in de hemelse gewesten. Natuurlijk was er wel beproeving, maar deze was voor het bewustzijn niet verbonden met de geestelijke wereld. Sprak Job niet: 'Heeft niet de mens een strijd op áárde?'

In het duizendjarige vrederijk daarentegen hoort de mens wel een volle-evangelieprediking, maar de satan is dan gebonden. In die tijd is er dus wel een doop in de Heilige Geest, maar niet in vuur. Het is dan onmogelijk om in de oorlog sterk te worden, zoals toch voor een koning een vereiste is. De volken die zich op de nieuwe aarde bevinden en die de poorten van het hemelse jeruzalem moeten binnengaan, worden eveneens vervuld met de Heilige Geest, maar ook zij missen de doop met vuur.

Alleen in onze bedéling geldt, dat de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid van God bekend maakt (Ef.3:10). Zij alleen drukt de voetsporen van Jezus in alle facetten en zij wordt gedoopt met de doop, waarmee ook de Heer gedoopt is. Voor een koninklijke opleiding worden uiteraard ook zwaardere eisen gesteld dan aan die voor een onderdaan. De gemeente kent een strijd in de hemelse gewesten.

Het accent voor haar opleiding ligt in de onzienlijke wereld. Paulus schreef: 'Indien wij delen in zijn lijden, is dat ook om te delen in zijn verheerlijking' (Rom.8:17). Wanneer wij de boodschap van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen aanvaarden, hebben wij onze wandel in de hemel.

Daar strijden wij, daar overwinnen wij en daar vergaderen wij onze schatten.

Het laatste bijbelboek toont ons de grote geestelijke worsteling als een zee van glas vermengd met vuur, waar het volk van God doorheen moet. In de eindtijd zullen de overwinnaars hier doortrekken. Aan de overzijde heffen zij dan het lied van Mozes aan, de man Gods, waarin zij de zegepraal op de vijand bezingen.

Eenmaal werden de drie jongelingen in de vurige oven geworpen. Zwaar werden zij beproefd, maar toen zij het vuur overwonnen hadden en voor de koning met zijn machthebbers gevoerd werden, moesten dezen erkennen dat zelfs geen brandlucht aan hen gekomen was. Fel kan de vijand het kind van God aanvallen en benauwen, maar dit heeft de belofte dat het als overwinnaar mag tevoorschijn komen en dat het gaaf en ongeschonden zijn God hiervoor mag danken.

 
vorige pagina terug volgende pagina