Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de brieven van Johannes
Door A. van den Brink-voor den Dag

 
vorige pagina volgende pagina

De tweede Johannesbrief


 

Evenals in de eerste brief wordt ook in de tweede de naam van de schrijver niet genoemd. Taal en inhoud wijzen evenwel op dezelfde hand. Bij de eerste brief concludeerden we uit de opzet van de behandelde onderwerpen en uit de betoogtrant, dat zij van de apostel Johannes afkomstig moest zijn, want ze stemde in dat opzicht geheel overeen met zijn evangelie.

In deze tweede brief gaat het ook weer over de waarheid en over de liefde, die van essentieel belang zijn om zich te oriënteren in de geestelijke wereld. Wanneer wij ons daar willen bewegen, moeten wij eerst weten wat waar is, opdat wij niet misleid worden. De waarheid kennen we uit de woorden van God die inzicht geven in zijn wezen en in zijn bedoelingen. Wij moeten haar geloven teneinde eeuwig leven te bezitten. Iedere geest die tot ons komt, moeten wij beproeven, 'want er zijn vele misleiders uitgegaan'. Gods Geest zal ons altijd in de waarheid leiden. Komt een geest tot ons die van de woorden van God afwijkt, dan weten wij met de misleider te doen te hebben. Zijn wij vervuld met de Heilige Geest, dan zal deze niet alleen zijn gaven en krachten in ons openbaren, maar ook zijn gezindheid en deze is in de eerste plaats de liefde tot de broeders, maar zij strekt zich ook uit tot alle medemensen.

 

2 Johannes 1:1,2 


De oudste aan de uitverkoren vrouwen baar kinderen, die ik in waarheid liefbeb, en niet alleen ik, maar ook allen, die de waarheid hebben leren kennen, om der waarheid wil, die in ons blijft en met ons zal zijn tot in eeuwigheid.

Dit kleine bijbelboek is niet langer dan een gewone papyrusbrief. De auteur noemt zichzelf 'de oudste' of 'de presbyter'. Het waarom wordt niet vermeld. Hij behoort niet als opziener tot één gemeente, maar weet zich verbonden met de vergadering aan welke hij schrijft en met die waaruit hij correspondeert. Het laatste vers 'in deze brief wijst in die richting.

Sommigen menen dat Johannes vanwege zijn zeer hoge leeftijd als 'de oudste' bekend was onder de broeders. In het begin van de eerste brief heb ik opgemerkt dat deze discipel nog een jonge man was, toen hij met de Meester door het joodse land trok. Wij weten ook dat hij heel oud is geworden en juist toen nog machtige openbaringen van de Heer ontving. Het is mogelijk dat niemand van de andere apostelen meer over was, dus dat hij als enig overlevende in de gemeenten bekend stond als 'de oudste', als de oude apostel die nog met Jezus had rondgewandeld.

Zeker is evenwel dat alle apostelen als discipelen van Jezus zich 'medeoudsten' in iedere gemeente wisten, zoals Petrus schreef: 'De oudsten onder u vermaan ik dan als medeoudste' (1Petr.5:1). Op het evangelie van de apostelen is immers iedere ware gemeente gegrondvest. Zij hebben de woorden van Jezus ons op betrouwbare wijze overgeleverd.

Johannes schrijft aan de uitverkoren vrouw en haar kinderen. Vroeger heb ik daar vreemd tegenaan gekeken. Wat bedoelde hij hiermee? Letterlijk staat hier voor 'vrouw' het woordje 'kuria', eigenlijk gebiedster, meesteres of mevrouw. Nu is 'Cyria' ook wel een eigennaam, maar de inhoud van de brief en in het bijzonder vers 13 wijzen erop, dat het woord 'vrouw' als beeldspraak moet worden gezien. Met de 'vrouw' wordt hier evenals in de Openbaring die Johannes schreef, de gemeente bedoeld. De uitverkoren 'kuria' is zij, die haar plaats inneemt naast de 'kurios', dus de meester of de gebieder in het huis. Wij zien hier duidelijk de roeping van de gemeente, die met haar Heer heerst in de hemelse gewesten en daar gezag uitoefent. In de kinderen van deze uitverkoren vrouw worden de leden van de gemeente ieder afzonderlijk aangesproken, want de boodschap van de apostel is voor iedere gelovige bestemd.

De kinderen heeft Johannes in de waarheid lief, dus ongeveinsd en met de liefde Gods die in zijn hart was uitgestort. We kunnen ook lezen: die ik in de waarheid zijnde, dus levende in het plan van God en volgens zijn gedachten, bemin. Hij voegt er dan aan toe: niet alleen ik, maar ook iedereen die de waarheid kent en die in het woord van God blijft staan, want zij zien in de gemeente, de verzameling der kinderen Gods, het orgaan dat God gebruikt om de schepping te herstellen en waarin de waarheid functioneert, zoals er staat, dat zij een 'pijler is en fundament der waarheid' (1Tim.3-15). In zijn vorige brief schreef Johannes in dit verband: 'Wie God liefheeft, moet ook de broeders liefhebben' (4:21).

'Om der waarheid wil, die in ons blijft', dus terwille van het plan van God dat Hij bezig is uit te voeren, en om het woord dat Hij gesproken heeft, is deze positieve houding ten opzichte van de gemeente en haar leden noodzakelijk. Het doel ervan is, dat wij hierdoor tezamen een eenheid vormen om met elkaar Gods gedachten op te nemen. Wanneer wij zo allen één zijn in ons denken en één zijn in de liefde Gods en één zijn in de geest, vormen wij samen één grote broederschap, één hecht geheel in de geestelijke wereld. Dit is dan van eeuwigheid de bedoeling des Vaders: een mensheid in liefde niet elkaar verbonden, één van hart, één van zin en één van denken.

Deze eenheid werd eenmaal verbroken, maar in Christus en in zijn lichaam wordt zij hersteld. In de wereld zijn haat en nijd, maar in de gemeente wordt deze sfeer afgelegd, want allen weten zich gereinigd door het bloed van Jezus, allen zijn gedoopt met de Heilige Geest en worden door Hem geleid. Hersteld en bevrijd leven zij allen zo naar hetzelfde doel, en in deze waarheid of in dit plan van God dat nooit verandert, blijven zij volharden en worden zij zo gevoerd naar 'de eeuw', het tijdperk van volkomen heerlijkheid. Wat hier van de waarheid gezegd wordt, spreekt Jezus ook van de Heilige Geest die de weg wijst naar de volle waarheid: 'Hij blijft bij u en zal in u zijn' (Joh.14:17).

Nu zijn er wel mensen die vrijblijvend in de gemeente komen en die zich niet willen invoegen. Dan weer komen zij in de samenkomsten en dan weer laten zij verstek gaan. Op de vraag of zij wel bij ons horen, is dan het antwoord, dat zij wel een kind van God zijn, gedoopt zijn in zijn Geest, maar dat zij niet in enig verband wensen te leven. Zij zoeken het doel van God alléén te realiseren en menen de Heer ook wel alléén te kunnen dienen. Dit is dan wel een grote misvatting, want ze staan buiten de gedachten van God en van zijn woord dat spreekt van 'samen met alle heiligen'.

Al zouden wij nog zoveel kennis hebben en nog zo geestelijk begaafd zijn, dan missen wij toch de praktische oefening, indien wij niet met andere kinderen Gods zijn verbonden. Dan zijn wij ook niet ingevoegd in het levende organisme. Ik heb wel eens gezegd: 'Al ben je nog zo'n mooi handje, wanneer je op de grond ligt en niet aan het lichaam verbonden bent, ben je toch waardeloos. Al ben je nog zo'n begaafd ingenieur, wanneer je op een eiland woont en je geen materiaal om je hebt, wat voor nut heeft dan je kennis?

Wanneer je evenwel in het lichaam van Christus ingevoegd bent, wanneer je een levende steen bent in het grote gebouw, heb je een functie'. In een goed gebouw heeft iedere steen haar bedoeling. Je kunt niet ongestraft hier en daar er een uithalen, want dan wordt het gebouw ontsierd en krijgt het gaten. Zo heeft ieder zijn plaats en taak in de gemeente en de Heer maakt alles tot een machtig en harmonieus bouwwerk. Wij mogen ons niet laten intimideren door mensen, die menen wel alleen te kunnen leven of de volmaaktheid alleen denken te bereiken, want zij zijn in de hand van misleidende geesten.

Tot in eeuwigheid zal de waarheid of het plan van God in de gemeente functioneren. Wat Hij gezegd heeft, voert Hij ook uit en laat niet varen het werk zijner handen, dus dat van zijn Geest. Het kan een tijd duren, maar ook de tijden zijn in zijn handen. Wat Hij beloofd heeft en van plan is, zal tevoorschijn komen. Daar hebben wij vertrouwen in. De plaats waar de Heer Jezus ons gesteld heeft, de tempel Gods, de gemeente zonder vlek en rimpel, zal verrijzen. We zien met verlangen ernaaruit en wijden er ons leven aan, teneinde een goed passende steen te zijn in dit schone bouwwerk.

 

2 Johannes 1:3 


Genade, barmhartigheid en vrede zal met ons zijn van God, de Vader, en van Jezus Christus, de Zoon des Vaders, in waarheid en liefde.

Nu volgt naar gewoonte een heilsgroet en een heilsbelofte voor allen die met God zijn verbonden, met Christus Jezus en met elkaar in waarheid en liefde. Johannes bidt hier iets over de gemeente af. In de eerste plaats is dat dan de genade. Zij is iets dat je gegeven wordt, hoewel je het niet hebt verdiend. Wanneer een gevangene gratie krijgt, wordt daarmee zijn straf opgeheven zonder enige positieve prestatie van de kant van de veroordeelde, hetzij door betaling, hetzij door vergelding.

De genadegaven van God voor de mens die dood is in zonden en misdaden, zijn: de schuldvergeving door het bloed van Jezus Christus, de doop in de Heilige Geest die de wedergeboren mens op zijn geloof ontvangt, de bevrijding van allerlei gebondenheden, en de mogelijkheid om zich verder in de geestelijke wereld te ontplooien. We ontvangen dus niet een enkele genade, maar er is sprake van 'genade op genade', of 'menigerlei genade', of 'rijkdom van genade', die alle te zamen het kind van God doen groeien tot de maat van de wasdom van Jezus Christus. Deze genadegaven blijven alle in de gemeente noodzakelijk, omdat telkens nieuwe leden worden bijgevoegd, die opnieuw zich tot een man of vrouw Gods moeten ontwikkelen.

Barmhartigheid is de liefdevolle goedertierenheid die van onze Heer tot ons komt. Daarmee leren wij een essentiële eigenschap van onze God kennen, die een verkwikkende werking om zich heen verspreidt. In de gemeente mogen wij deze ontfermende liefde ervaren, die van God, in Christus Jezus, naar ons uitgaat, en die ons bewaart, herstelt en opvoedt, zodat wij naar de inwendige mens in vrede kunnen leven.

Wat houdt eigenlijk het woord 'vrede' in? Is het afwezigheid van geluid of herrie in je omgeving? Maar je kunt bijvoorbeeld een hele kamer met kinderen om je hebben, die allen druk bezig zijn, en toch kun je onderwijl een vredig gevoel hebben. Ik las laatst een definitie van 'vrede', die mij zeer trof. Hij werd omschreven als 'afwezigheid van levensstoornis'. Wanneer alle hinderpalen om te leven zijn verwijderd, wanneer er niets meer is dat het leven tegenhoudt, wanneer het zich in je ontplooien kan, heb je vrede. Wanneer er evenwel iets is, dat je vrede wegneemt, komt dit van de boze, want hij alleen veroorzaakt iedere levensstoornis. Daarom moeten wij de onrust verwekkende machten buiten ons levenshuis houden. Zij moeten worden uitgebannen door het woord van God en de kracht van de Heilige Geest. De gelovigen moeten over alle onreine geesten heersen, teneinde de innerlijke vrede te bewaren.

In het Koninkrijk Gods is geen levensstoornis, want het bestaat volgens Romeinen 14:17 in: rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door de Heilige Geest. In het rijk Gods kunnen wij ons dus vrij ontplooien. Wij worden daar van al onze vijanden verlost en mogen de Heer dan dienen zonder vrees, al de dagen van ons leven. In de zichtbare wereld blijven echter wel de verdrukkingen en beproevingen. De Heer sprak immers dat Hij ons alles zou schenken wat wij op aarde nodig hebben, maar 'met verdrukkingen'. Daar moeten wij dus op rekenen, maar dit behoeft ons innerlijke leven niet te verstoren. Wat ook ons overkomt en in welke situatie wij geplaatst worden, welke boze machten ons aanvallen, zij behoeven bij ons niet door alle zekeringen heen te slaan en ons innerlijke leven aan te tasten.

De zegegroet van Johannes met zijn beloften is ook voor onze gemeenten. Wij verwachten dat deze goddelijke kenmerken zich ook onder ons rijkelijk zullen manifesteren. Dan hebben wij een vrede Gods, die alle verstand te boven gaat. Dan begrijp je ternauwernood dat je in moeilijke omstandigheden, wanneer je zo wordt aangevallen, toch ervaart dat je ongehinderd en onbeschadigd verder kunt leven. Dit is het heerlijke van het evangelie van Jezus Christus. We merken op dat God de Vader en Jezus Christus zijn Zoon, nauw bij dit resultaat betrokken zijn en dat onze Heer Jezus hier weer nauwkeurig géidentificeerd wordt als de Christus, of de Gezalfde met de Heilige Geest, en als Zoon des Vaders.

 

2 Johannes 1:4 


Het heeft mij zeer verblijd, dat ik onder uw kinderen gevonden heb, die in de waarheid wandelen, gelijk wij een gebod van de Vader hebben ontvangen.

Allen die tot de ware gemeente behoren, ontvingen door het onderwijs uit Gods woord, kennis van de waarheid. De apostel verheugt zich erin dat er zovelen waren, die geen enkele dwaling vasthielden. Zelf zijn we zeer dankbaar dat de Heer ons zijn gedachten heeft geopenbaard, dat Hij onze ogen opende, zodat wij niet alleen woorden en zinnen lazen, maar dat wij de inhoud ook mochten verstaan, ja, dat wij deze ergens op een rijtje konden zetten.

Wij kennen dus de waarheid en het plan van God met de mens, maar Hij wil dat wij er ook naar zullen handelen. Wij zullen zijn gedachten in ons leven moeten realiseren. Daar zijn we dan in onze gemeenten goed mee bezig. We zullen Gods bedoeling naarbuiten moeten laten zien en praktiseren. Door onze wandel in de hemelse gewesten mogen we zelfs de werken doen die Jezus eenmaal deed en door onze wandel op aarde kunnen wij in de wereld tonen dat wij kinderen Gods zijn, dat wij Jezus toebehoren en in een andere dimensie leven. Het gebod van de Vader is de uitdrukkelijke wil dat wij één van hart en één van zin op deze weg doorgaan.

Johannes verblijdde zich erover dat er in zijn dagen verschillende leden van de gemeente waren, bij wie de vrucht van de Heilige Geest werd gevonden. In Galaten 5:22 wordt deze vrucht in al haar veelkleurigheid opgesomd: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Deze alle functioneren in de onzichtbare wereld, maar treden in het natuurlijke leven naarbuiten.

De liefde is bijvoorbeeld de positieve gezindheid van het hart, maar zij moet worden omgezet in daden, zoals er staat van haar gerichtheid ten opzichte van de medemens: 'Het geloof door de liefde werkende'. De blijdschap is de sfeer van de inwendige mens, die voortkomt uit zijn gemeenschap met God en uit het leven naar diens geboden. Deze blijdschap zal ook uitstralen en sfeer scheppen rondom de christen in zijn dagelijks leven. Zo zal de innerlijke vrede, die een christen kan bewaren in dagen van storm en verdrukking, in zijn omgeving een bijzonder klimaat scheppen.

 

2 Johannes 1:5,6 


En nu vraag ik u, vrouwe, niet alsof ik u een nieuw gebod zou schrijven, maar hetgeen wij van den beginne gehad bebben: dat wij elkander liefhebben. En dit is de liefde, dat wij naar zijn geboden wandelen. Dit is het gebod, gelijk gij het van den beginne gehoord hebt, dat gij daarin moet wandelen.

Wij zagen reeds welk een enorme waarde Johannes hechtte aan de onderlinge liefde en wel in afhankelijkheid van de geboden van Jezus. Deze sprak toch: 'Wie mijn geboden bewaart, die is het die Mij liefheeft'. Wie dus doet hetgeen Hij zei, toont zijn liefde jegens Hem. In de hemelse gewesten vormen wij een broederschap en wij spoeden ons daar naar het einddoel van ons geloof, de volmaaktheid. Op aarde willen wij dit streven tonen door samen één geheel te vormen, door elkanders lasten te dragen en samen het lijden te delen. Wij nemen het met elkaar op tegen de machten van de duisternis, wanneer dezen een van onze leden in verdrukking en moeite brengen.

Wanneer een gemeente niet verdeeld is, maar als een levend organisme functioneert, zal deze liefde heilzaam werken. Wanneer wij een zieke plek op de hand hebben, wordt alles wat daaromheen is, rood. De omringende cellen komen dan in actie om te genezen en te herstellen en eruit te drukken wat binnengedrongen is. Op deze wijze functioneert ook het lichaam van Christus. Daarom is het van zo groot belang tot een gemeente te behoren, waar de waarheid wordt verkondigd, waar de Geest werkzaam is, en waar liefde de leden onderling verbindt. Wanneer daarentegen ieder lid zou zeggen: 'Ben ik mijns broeders hoeder?', zullen er vele dingen gebeuren die eigenlijk niet behoefden voor te komen.

Paulus schreef aan de Corinthiërs, dat daar velen ziek waren en niet weinigen reeds ontslapen waren, doordat deze gemeente Gods niet hecht aaneen was gesloten. Er was namelijk verschil van mening en er waren verdeeldheden en scheuringen. Wanneer je een afkeer van elkaar hebt, ben je niet in staat je geestelijke begaafdheden in te zetten teneinde de andere te helpen. De apostel legt grote nadruk op de liefde als een positieve benadering van elkaar en als een blijk van saamhorigheid. Deze eenheidvormende band heeft God altijd bedoeld sinds Hij uit enen bloede het ganse menselijke geslacht formeerde.

Door de zonde werd deze band verbroken, maar in Christus wordt hij weer hersteld. Daarom is het een oud gebod dat weer gaat functioneren, nadat met het zondeprobleem is afgerekend. Ieder die God liefheeft en met de zonde heeft gebroken en die verlost is van de boze, zal naar de geboden van God wandelen. Hij is dan in Christus Jezus geschapen tot goede werken en daaruit blijkt zijn liefde tot God en deze zal Zich verder gaan openbaren in de ' liefde tot de naaste. Zo komt er een eenheid tot stand tussen God, de Vader, en zijn Zoon, Jezus Christus, en de met de Heilige Geest vervulde en geheiligde gemeente.

 

2 Johannes 1:7 


Want er zijn vele misleiders uitgegaan in de wereld, die de komst van Jezus Christus in bet vlees niet belijden. Dit is de misleider en de antichrist.

Johannes is de apostel die ons instrueert of onderwijst aangaande een wandel in de hemelse gewesten. Hij schrijft niet over huwelijksproblemen, over conflicten tussen rijken en armen, over aanzien des persoons, over de orde in onze gemeentesamenkomsten, over uitbrekende zonden, maar hij bepaalt zich bij het leven van de christen als geestelijk mens, opdat deze in de onzichtbare wereld de goede weg mag blijven bewandelen en niet misleid wordt door de machten der duisternis, zodat hij het doel mist.

In de vorige verzen schreef de apostel opnieuw over de waarheid, dat is over de gedachten van God die in zijn woord en wet zijn geopenbaard en welke de christen moet leren kennen, ~erstaan, en in zijn leven bewaren. Ook schreef hij weer over de liefde, de gezindheid van God ten opzichte van de mens, die de geestvervulde christen overneemt en in zijn leven openbaart. Nu gaat hij spreken over de Geest met wie de geest van de christen verbonden is.

Hebben wij werkelijk de Heilige Geest waarmee ook Jezus gezalfd was en die zijn goddelijke kracht en begaafdheden in en door de mens wil openbaren? Johannes waarschuwt dat er vele misleiders of dwaalgeesten zijn uitgegaan, die in de onzienlijke wereld de mens afleiden van de weg der waarheid en van het spoor der gerechtigheid, zodat het evangelie in hun leven niet werkt en zij geen innerlijke blijdschap en vrede kennen.

Paulus schreef in 1 Timotheüs 4:1 waarschuwend: 'Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen, door de huichelarij van leugensprekers, die in hun eigen geweten gebrandmerkt zijn'. Deze dwaalgeesten voeren de christen nooit naar het doel van God, maar brengen hem terug naar de aarde. Langs deze weg komt hij dan weer terecht onder het regiem van de overste van deze wereld en moet hij belijden zondaar te blijven tot de dood.

Ook zagen wij in de eerste brief dat de boze steeds probeert om het werk van God in de hemelse gewesten tegen te houden. Hij wil de groei en ontplooiing van het kind van God in de geestelijke wereld verhinderen. Op aarde is dit specifiek het werk van de antichristen. Deze dwaalleraars trachten iemand die in Jezus gelooft, door allerlei leugens zo te misleiden, dat hij geen stap verder kan komen in het Koninkrijk Gods op de weg naar de volmaaktheid.

Wanneer Johannes het heeft over 'vele' misleiders die in de wereld zijn uitgegaan, vragen wij negentien eeuwen later: zijn ze werkelijk uitgegaan en hebben ze hun werk gedaan? Hoevelen hebben in die tijd de volkomenheid leren kennen? Hoevelen hebben zich er doelbewust naar uitgestrekt? Paulus schreef toch dat het doel van het geinspireerde schriftwoord is: 'Opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust' (2 Tim. 3:17). Deze woorden zijn geheel in het vergeetboek geraakt of tot doel van de natuurlijke opvoeding gesteld, zoals dit destijds in Nederland bij het christelijk onderwijs gebruikelijk was.

Hoever was in onze jeugd de verleider of antichrist al niet gevorderd. Het gehele christendom was in de geestelijke wereld tot inactiviteit en vruchteloosheid gedoemd, want de vrucht van het werk van Jezus Christus is in de eerste plaats de volmaakte mens en in de tweede plaats de volmaakte schepping. Een rijkdom van genade en heerlijkheid werd niet meer gevonden. Slechts een minimale levenskracht was nog over, 'een klein beginsel'.
Zelfs de bekering en het kindschap van God werden niet meer geleerd. In mijn jeugd heb ik hierover nooit horen spreken. Op een vergadering met predikanten maakte ik mee, dat een orthodoxe dominee rustig beweerde, dat de wedergeboorte vóór de bekering kwam. Als de misleider je zover weet te verwijderen van de eenvoudigste principes van de Schrift, hoe moetje dan verder komen? Petrus sprak op de Pinksterdag tot de joden: 'Bekeert u en een ieder van u late zich dopen'. Het was verre van hem om zich te richten tot -een groep van tevoren geselecteerde mensen die al wedergeboren zouden zijn. Zijn oproep ging tot allen uit.

Ook over de doop met de Heilige Geest werd niet gesproken. Deze werd niet gekend of anders geloochend. Johannes schrijft letterlijk, dat men niet belijdt, dat 'Jezus is komende in het vlees'. Dit 'komende' ziet niet op zijn wederkomst, want Jezus woont reeds in zijn verheerlijkt lichaam en Hij zal daarin ook blijven. De verleidende macht loochent evenwel de komst van Jezus in ons vlees door de doop in de Heilige Geest. Er zijn namelijk christenen die menen deze doop automatisch te hebben ontvangen bij de wedergeboorte. Geestelijke begaafdheden komen dan uiteraard ook niet tevoorschijn. Jezus leerde evenwel dat juist kinderen Gods hun hemelse Vader om de Heilige Geest behoren te vragen (Luc. 11:13).

Hoe weinigen durven verder getuigen dat zij rechtvaardig zijn. Door de misleidende leer van de erfzonde is er ook geen mogelijkheid om van zijn kwaad af te komen. Daarom zingt men: 'De zonde kleeft ons altijd aan'. Men is er onlosmakelijk mee verbonden. Zelfs de doop doet volgens de belijdenisgeschriften de erfzonde niet teniet.

Ook zijn er christenen die de Heilige Geest hebben ontvangen en zelfs in tongen spreken, maar in wier leven noch de kracht noch de begaafdheden van de Heilige Geest zich verder ontplooien. Hun aandacht is gericht op de natuurlijke wereld en op de zorgvuldigheden van dit leven. Ook hun religie beweegt zich op dit vlak, terwijl de Heilige Geest ons juist bekwaam maakt om onze plaats in te nemen als mensen Gods in de geestelijke wereld. Iedere religieuze geest die de mens niet opvoert tot een geestelijk christen, die door de inwoning van de Heilige Geest het beeld van Jezus Christus gelijkvormig wordt, is een misleider of de geest van de antichrist, dit wil zeggen een geest die aan Christus vijandig is.

Johannes spreekt over 'vele' misleiders en uit de kerkgeschiedenis weten wij, dat door vele leugenmachten de doop in de Heilige Geest op velerlei wijzen ontkend en geloochend is, zodat van de waarheid of het plan van God niets is terecht gekomen. Jezus tekende de kerkgeschiedenis onder het volgende beeld: het * koren komt vanzelf op, eerst een halm, daarna een aar en daarna het volle koren in de aar. Nu zit er aan een halm geen vrucht. Ook aan de aar zit geen vrucht. Aan het einde groeit daarin evenwel het volle koren. Dan wordt de vrucht zichtbaar. In de kerkgeschiedenis was er altijd wel het minimale leven, maar rijpe vrucht werd niet gezien.

Wij bevinden ons evenwel in de eindtijd. De late regen is gevallen en wij zien langzamerhand het koren rijpen. Het is daarom zo heerlijk dat wij in deze tijd leven. De Heilige Geest is de levensgeest van het lichaam des Heren. Door deze Geest groeien wij en ontwikkelen wij ons. Zoals een natuurlijk lichaam zonder geest dood is, zo kan het lichaam van Christus niet zonder de inwonende Geest. In onze tijd is het licht doorgebroken. We hebben weer kennis van de onzienlijke wereld, maar zien ook dat de verleider steeds geraffineerder tewerk gaat. Wij moeten de ogen wel goed openhouden, opdat wij niet van de hoge weg worden afgevoerd. Wij moeten de voetstappen drukken van de voleinder van ons geloof, Jezus Christus. Hij voert ons naar het einde, dat is naar het doel, de volmaaktheid.

 

2 Johannes 1:8 


Let op uzelf, dat gij niet verliest wat wij verricht hebben, maar uw loon ten volle ontvangt.

De apostelen hebben het evangelie van Jezus Christus duidelijk gebracht. Hun woorden waarmee ze op betrouwbare wijze het fundament van het geloof legden en het doel voor ogen stelden, moeten onder Gods kinderen bewaard blijven. Niets ervan mag verloren gaan.

De Lutherse vertaling heeft naar aanleiding van enkele handschriften: 'Ziet toe, dat gij niet verliest, hetgeen gij gearbeid hebt'. Deze versie is veel duidelijker en sluit beter aan bij het ontvangen van het volle loon, waarover Johannes hier schrijft. In 1 Corinthiërs 3:8 staat: 'Alleen zal eik zijn eigen loon krijgen naar zijn eigen werk'. De christen kan namelijk kwijtraken wat hij heeft verricht. In Ezechiël 18:24 lezen we: 'Maar wanneer een rechtvaardige zich afkeert van zijn rechtvaardige wandel en onrecht doet, naar al de gruwelen handelt, die de goddeloze bedrijft - zal hij dan leven?' Met geen van zijn rechtvaardige daden zal rekening gehouden worden. Zijn loon wordt dan minder of kan helemaal niet meer uitbetaald worden.

Waarnaar wordt de christen beoordeeld en naar welke maatstaven ontvangt hij loon? Het antwoord is: er is loon naar werken - Wanneer in Openbaring 11: 18 wordt gesproken, dat God het loon geeft aan zijn knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen, die zijn naam vrezen, worden ook 'kleinen en groten' vermeld. Het witte linnen kleed dat de overwinnaars volgens Openbaring 19:8 dragen, is een beeld van de rechtvaardige daden der heiligen of het loon van hun arbeid. De glans van de ene ster of rechtvaardige zal verschillen van die van de andere.

Hoemeer goede werken er verricht worden, hoe groter het kleed der rechtvaardigheid wordt. In de Openbaring wordt gewaarschuwd, erop te letten, dat men niet naakt wordt bevonden, dus voor de mogelijkheid dat de christen geheel geen kleed meer heeft. Dan zijn er dus in zijn leven geen gerechtige werken of daden die uit God zijn, geweest.

Johannes zou hier dus kunnen schrijven: let op jezelf, dat je aan dit kleed weeft, dat je dus het evangelie zowel in de hemel als op aarde realiseert. Wij lijden immers als christen een 'dubbel leven'! Wij doen het werk Gods in de onzichtbare wereld en brengen daar het oordeel tot overwinning. We bouwen dus mee aan de tempel Gods in de geestelijke sferen, maar doen dit ook op aarde in de plaatselijke gemeente, in onze omgeving, maar als eerste in eigen leven.

Verder is er dan nog de taak om in de wereld het evangelie te verbreiden, want uit alle volken zullen er eenmaal voor de troon van God staan. Er zal een schare zijn die niemand kan tellen. In vele landen en onder vele volken is reeds over Jezus gesproken, over wat Hij heeft verricht door zijn lijden en sterven. Maar wat niet verkondigd werd, was zijn leer over het Koninkrijk der hemelen. Toch sprak de Heer dat het evan~elie van het Koninkrijk over de gehele aarde moest worden gepredikt.

Er zal dus nog heel wat moeten gebeuren, voordat in alle hoeken en gaten het volle evangelie, dat onze Heer zelf uitdroeg, in alle steden en vlekken, is gepredikt en aanvaard. We staan dus evenals de discipelen ook nu bij de aanvang van een nieuw tijdperk. Velen moeten nog op de hoge weg worden gebracht, opdat zij zich kunnen uitstrekken naar de volkomenheid. Een enorm arbeidsveld ligt nog braak. We zullen als volle-evangeliechristenen niet op onze lauweren mogen rusten, maar voortdurend actief met deze opdracht moeten bezig zijn. Onze tijd is er rijp voor. De velden zijn alrede wit om te oogsten en we bidden of de Heer van de oogst mannen en vrouwen uit wil stoten tot de arbeid.

De Heer beloont de goede werken. In Daniël 12:3 staat, dat degenen die velen tot gerechtigheid gebracht hebben, zullen stralen als de sterren, voor eeuwig en altoos. Let erop dat niet gezegd wordt: die er velen tot bekering hebben gebracht. Neen, het gaat over hen, wier leerlingen de weg van Jezus gingen, die zijn woorden bewaarden en die in gerechtigheid leefden. Daar is dus meer voor nodig dan in een grote vergadering massaal de handen te laten opsteken en daarna te tellen hoe groot en talrijk 'de oogst' is en dus het 'loon'.

Kinderen op de wereld brengen is één ding, maar ze opvoeden zodat ze in de maatschappij hun plaats met ere kunnen innemen, is nog iets anders. Dit is een moeilijke en zware taak. Zo is het ook in het Koninkrijk der hemelen. Iemand tot bekering roepen en brengen is natuurlijk nodig, maar hem verder opvoeden zodat hij in gerechtigheid leven kan, is een volgende opdracht. Het is daarom heel jammer, dat er nog zo weinig gemeenten zijn waar deze inzichten worden verkondigd en daadwerkelijk het opwassen van de gelovigen wordt beoogd. Hoe ver moeten de mensen vaak niet rijden om ergens een gemeente te vinden, waar ze tot gerechtigheid worden gebracht en hierin ook verder worden onderwezen.

Bid er daarom om, dat er goede gemeenten komen met leidende broeders, die meebouwen aan krachtige bolwerken tegen leugen en ongerechtigheid. Misschien kunnen de verstrooide broeders en zusters, die nu nog kerken en kringen bezoeken waar dit evangelie niet wordt gepredikt en zij niet worden opgebouwd, zich beter aaneensluiten tot huisgemeenten om toch verder te komen.

Wie langere tijd op het goede pad is, moet blijven uitkijken dat hij zijn gerechtigheid niet gaat verliezen, omdat dwaalleraars verkeerde invloed op hem uitoefenen. Let daarop, schrijft Johannes, want dan verlies je wat je hebt. Dan zul je naakt worden bevonden, als de Heer je gaat beoordelen. Wie met hout, hooi of stoppelen op het fundament verder bouwt, zal bemerken dat zijn bouwsel wordt aangetast door het vuur, dit wil zeggen door de boze geesten die er aanknopingspunten in vinden tot hun vernietigend werk.

Wie met goede werken bouwt - en daarvoor is toch de nieuwe mens geschapen - wordt vergeleken met een bouwer die met goud en edelgesteente werkt. Hij ontvangt in het einde zeker zijn beloning. Het eeuwige oordeel, de laatste steen uit het fundament van Hebreeën 6:2, ligt bij de voltooiing van het gebouw niet op het dak, maar bij het begin, dus nu. Wij hebben immers gebroken met iedere vorm van ongerechtigheid. Wij zijn nu bezig met een eeuwig oordeel of scheiding tussen goed en kwaad, en aan het einde van de aardse reis rest dan de beoordeling, de beloning of de plaats die de Heer je zal toewijzen vanwege het kleed der gerechtigheid dat je draagt.

Onze werken vormen het loon en dit bepaalt weer de geestelijke statuur die de mens in het eeuwige leven zal bezitten. Een vol loon is dus een aanzienlijke plaats in het Koninkrijk des Vaders. Johannes wekt hier dus echt niet op om maar met een achterafplaatsje tevreden te zijn, maar wel om zich uit te strekken naar een rijke beloning. Hij schrijft dan later in de Openbaring over zuilen in de tempel van God, en nergens over vloermatjes.

 

2 Johannes 1:9 


Een ieder, die verder gaat en niet blijft in de leer van Christus, heeft God niet; wie in die leer blijft, deze heeft zowel de Vader als de Zoon.

Kun je je bij deze woorden nog voorstellen, dat er christenen zijn die zeggen: 'Op de leer komt het niet aan. Niet de leer, maar de Heer. Als je over de leer begint, kom je nooit tot een einde'. Spottend hoorde ik eens zeggen: 'Leer heb je onder je schoenen'.

Hoe wordt evenwel de leer van Jezus Christus genoemd? Het antwoord is: de waarheid. Sprak Jezus niet dat Hij gekomen was om van de waarheid getuigenis af te leggen? Wie daarom 'de leer' aan zijn laars lapt, verwerpt de waarheid, dus de Heer zelf. Het tegenargument is dan, dat niemand de hele waarheid heeft. je hebt er hoogstens een gedeelte van, een facet. Daarom kun je het niet zo nauw met de leer nemen, want de ene heeft deze facet en de tweede weer een andere. Facetten zijn de geslepen vlakken van een edelsteen.


Wanneer je zo'n kleinood hebt, behoren ook alle facetten je toe. De waarheid is dus de gehele diamant met al haar facetten. Hier ziet men dus duidelijk het leugenachtige van zulke redenering. Je aanvaardt door het geloof of de waarheid óf de leugen. Je kunt niet een stukje van de waarheid hebben: jij een deeltje, ik een partje en de andere nog een rest, en ze dan bij elkaar voegen als de stukken van een legpuzzle. Dit gaat beslist niet. Wij moeten allen het woord van God, de waarheid, ontvangen hebben en deze bewaren.

Velen leggen bijvoorbeeld een paar stenen van het bijbelse fundament uit Hebreeën 6:1-3 neer, bijvoorbeeld twee of drie. Dan gaan ze daar wat op knutselen, maar er verrijst nooit een tempel Gods op en nooit een waardig huis voor de Heilige Geest. Op het kritieke ogenblik storten die bouwsels in. Wanneer wij evenwel het ganse bijbelse fundament onder ons hebben (zie het boekje: 'Het fundament van het geloof'), en daarop de volle waarheid bouwen, weten we dat er een hecht huis kan verrijzen.

Er staat dat iedere gelovige een tempel is en dat zij met elkaar de grote tempel Gods vormen in de geestelijke wereld. Dit kan alleen gerealiseerd worden als we allen volkomen gefundeerd zijn op het evangelie van Jezus Christus, want Hij heeft ons de Vader doen kennen in diens wezen en plannen, ons de onzienlijke wereld geopend, en in woord en beeld getoond, hoe alles in de hemelse gewesten functioneert. Hij heeft ook de weerstrevende en wetteloze machten openlijk ten toon gesteld, zodat wij nu weten: die zijn het en dat doen ze, en over hen gezegevierd. Wij mogen dan nu overwinnen met Hem zoals Hij overwonnen heeft.

Het is van groot belang om je bewust te zijn welke leer je hebt aanvaard. Wie in de leer van Jezus blijft, heeft zowel de Vader als de Zoon, want deze beiden hebben dezelfde gedachten en zij spreken dezelfde woorden. In de eerste brief schreef de apostel in hoofdstuk 2:2 3 dat een ieder die de Zoon loochent, dus het vleesgeworden Woord, ook de Vader niet heeft. Maar wie de Zoon belijdt, heeft ook de Vader. Vader en Zoon zijn onlosmakelijk verbonden. Wie de leer van Jezus verwerpt, dus het volle evangelie, staat ook buiten de gedachten van God. Wie het volle evangelie, de leer van het Koninkrijk der hemelen, aanvaardt, bewaart en ernaar handelt, is ook met de Vader verbonden, want deze is toch de oorspronkelijke inspirator.

Johannes beschrijft hier een weg die begaan moet worden. Hij zegt immers: 'Een ieder, die verder gáát'. Het is goed om verder te gaan en steeds dieper in de waarheid te willen dringen. Men moet dan wel in de leer en in de woorden van de Heer blijven. Deze weg voert de mens naar de volmaaktheid. Dat is een kenmerkende eigenschap, want elk van God geïnspireerd schriftwoord heeft tot doel: 'Opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust' (2 Tim.3:17).

In verband met deze weg en met dit doel schreef Paulus in Filippenzen 3:16 aan allen, die volmaakt waren, dus allen die in hun denken de gedachten van God geheel hadden overgenomen, dus de waarheid kenden: 'In dat spoor dan ook verder" Op deze weg', zijn wij niet meer onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus' (Ef.4:14,15).

 

2 Johannes 1:10,11 


Indien iemand tot u komt en deze leer niet brengt, ontvangt bem niet in uw buis en beet bem niet welkom. Want wie bem welkom beet, beeft deel aan zijn boze werken.

Ook in de uitlegging van deze tekst hebben velen zich vergist. Zij menen dat men iemand niet mag ontvangen die een dwaalleer aanhangt of brengt. Het is voor hen wel hard, maar toch duidelijk: 'Gij moet hem in uw huis niet ontvangen, noch een groet tot hem richten'. Laat dus geen getuigen van jehova je huis binnenkomen, maar houd de deur voor hem gesloten. Dit geldt dan verder ook voor iemand in je familie, die tot de rozekruisers behoort, of tot de adventisten, enzovoort. Maar als je oudste zoon zich nu eens bij de Bahaï-beweging aansluit, of je volwassen dochter overgaat tot de roomskatholieke kerk?

En wanneer je vrouw eens anders gaat denken? Moet men dan de kinderen het huis uitzetten en zich laten scheiden van zijn vrouw? Paulus schreef in opdracht van onze Heer, dat een man zelfs van een totaal ongelovige vrouw, die erin bewilligt met hem samen te wonen, niet scheiden mag (1Cor.7:12). Wij behoeven geen kinderen de deur te wijzen, of een schoonvader die niet tot onze gemeenschap behoort, logies te weigeren. Integendeel zullen wij hen vriendelijk verwelkomen, teneinde in de natuurlijke wereld nog een brug te behouden, waarover wij hen kunnen bereiken.

De apostel spreekt hier evenwel niet tot de individuele gemeenteleden, maar hij richt zich tot de 'kuria', de 'uitverkoren vrouw', dus tot de verantwoordelijke leiders van de gemeente. Tot hen zegt hij: pas op, laatje niet strikken door reizende evangelisten, wier achtergronden je niet kent en die een leer brengen, die afwijkt van wat jullie altijd hebben geleerd. Ontvang ze niet en zeg niet tot hen: wees gegroet.

Bied hun het spreekgestoelte niet aan met de woorden uit Handelingen 13:15: 'Mannen broeders, indien gij een woord van opwekking voor het volk hebt, spreekt het dan'. Men moet ook in de gemeente geen speciale begroeting tot hen richten en hen niet welkom heten. Men moet dan niet zeggen dat men zo blij is dat de bekende spreker, die toch niet dezelfde leer brengt, nu ook in het midden der gemeente is. Ook Paulus hield hier rekening mee en gaf aan de broeders, die hij naar de gemeente zond, geleidebrieven en aanbevelingen mee.

De waarschuwingen van Johannes gelden in het bijzonder die samenkomsten, waar zondags een lijst van sprekers voorgaat met diverse leringen. Zo haalt men het paard van Troje binnen. Misschien komen er zo'n zondagmorgen extra veel toehoorders vanwege de bekende Amerikaan of de legendarische evangeliste , maar de gemeente wordt niet opgebouwd doch afgebroken door de elkaar tegenstrijdige leringen. Het is de vraag of die bekende sprekers zelf wel tot een gemeente behoren. In de wet van Mozes was het verboden om tweeërlei zaad op de akker te strooien, maar in bepaalde kringen werpt men handenvol verschillend zaad met het nodige onkruid uit. En alles komt op. Zo is het evenwel onmogelijk om in de gemeente tot een geestelijke eenheid, dus die van geloof en van denken te komen. Men wordt dan ook nooit een gezond geestelijk huisgezin. De oudsten met de voorganger blijven evenwel verantwoordelijk voor de leer die in hun gemeente wordt gebracht en zij zullen bij hun Heer rekenschap moeten afleggen voor het hoeden van de hun toevertrouwde kudde. Zij zullen daarbij steeds voor ogen moeten houden: leiden wij door onze onderwijzingen en die van degenen die wij in de gemeente uitnodigen, onze leden naar het voorgestelde doel van de volkomenheid?

Veronderstel dat men een evangelist over de toekomst van het aardse volk Israël laat spreken. Dan richt men het denken niet naar boven, naar waar Christus is, maar naar de aarde. Met deze leer krijgt men dan ongeestelijke mensen, die zich bezighouden met de dingen van de natuurlijke wereld. Daarom zijn ook de oecumenische en de charismatische beweging zo gevaarlijk. Men krijgt dan immers deel aan de gedachtengangen van het grote Babylon der verwarring. De waarschuwing van de 'stem uit de hemel' is daarom: distantieer je ervan, 'opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen' (Openb. 18:4).

 

2 Johannes 1:12,13 


Ik heb u veel te schrijven, doch ik wilde dit niet doen met papier en inkt, maar ik hoop tot u te komen en van mond tot mond te spreken, opdat onze blijdscbap volkomen zij. U groeten de kinderen van uw uitverkoren zuster.

Johannes zag er niet tegen op om boeken te schrijven zoals zijn evangelie en de Openbaring. Deze brief houdt hij echter wel heel kort. Ze bevat eigenlijk maar elf verzen. De reden was niet dat de apostel niet meer te vertellen had. Er waren nog onderwerpen genoeg waarop hij de aandacht wilde vestigen. Zou een grotere brief evenwel meer succes hebben? In de volgende brief is sprake van een zekere Diótrefes, die hem vijandig gezind was en die zijn gezag als apostel niet erkende. Deze valse broeder scheen nogal invloed in de gemeente gehad te hebben.

Misschien zou hij verhinderen dat de brieven van Johannes werden voorgelezen, of anders door hem van negatieve commentaren zouden worden voorzien. Wij weten dit natuurlijk niet zeker, maar in ieder geval wacht de apostel liever met verdere uitweidingen en is hij voornemens de gemeente persoonlijk te bezoeken en van mond tot mond met de leden te spreken. Als dan alle problemen zijn opgelost en wanneer de tegenstanders ontmaskerd zijn, zullen allen zich verblijden.

Met het schrijven op papier wordt de van papyrus gemaakte stof bedoeld, waaraan de naam 'papier' nog herinnert. Men kon de papyrusplant verwerken tot vellen die in elkander werden geschoven, zodat ze de vorm kregen van ons boek. De Grieken gebruikten voor papyrus meestal het woord 'biblos'; de verkleining 'biblios' ontmoeten wij in de naam 'bijbel'. De inkt was een soort zwartsel, dat in droge toestand werd bewaard en in een inktkoker voor het gebruik vloeibaar werd gemaakt.

De kinderen van de uitverkoren zuster hebben natuurlijk weer niet met familierelaties te maken, maar we hebben hier opnieuw beeldspraak om de leden van de zustergemeente, waar Johannes vertoefde, aan te duiden. Vandaar dat verder namen van afzonderlijke personen ontbreken. Het korte briefje was slechts een voorlopige en onverwijlde waarschuwing tegen de verleiders en dwaalleraars over wie Johannes bij zijn komst nog uitvoerig zou spreken.

De Statenvertaling eindigt dan nog, gebruikmakend van een ander handschrift, met het woordje 'amen'. Een woord dat in de Openbaring van Johannes ook zeven maal voorkomt. Het is een bevestiging van waarachtigheid en zekerheid der dingen die hij meedeelt.

 
vorige pagina terug volgende pagina