Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de brieven van Johannes
Door A. van den Brink-voor den Dag

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 1


 

1 Johannes 1:1,2 


Hetgeen was van den beginne, hetgeen wij gezien bebben met onze eigen ogen, hetgeen wij aanschouwd bebben en onze banden getast hebben van bet Woord des levens - het leven toch is geopenbaard en wij bebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is.

De zinsnede: 'Hetgeen was van den beginne' lijkt heel erg op de aanvang van het evangelie van Johannes. Daar staat: 'In den beginne was het Woord'. Met deze aanhef verschilt de apostel duidelijk van de andere evangelisten, die met de aanzegging van de geboorte van Jezus, of met die van Johannes de Doper, of met diens prediking beginnen. Johannes verplaatst zijn lezers heel ver terug naar een tijd, toen God die geest is, nog alleen was. In deze brief doet hij hetzelfde.

In de Openbaring staat dat Johannes in vervoering des geestes kwam. Zijn geest werd opgetrokken en hij kreeg gezichten. Nu kunnen wij hier natuurlijk niet zeggen dat hij in geestverrukking raakte, maar de apostel ging wel, zoals wij dit in onze gemeente uitdrukken: 'op de wieken'. We bedoelen hiermee dat je het hart verheft en dan wat hoger gaat vliegen, waardoor je de dingen anders gaat zien en verder kunt kijken. Hoe hoger je je beweegt, hoe weidser het panorama. Johannes verplaatste zich in de onzienlijke gewesten op het niveau van de geestenwereld. Vandaaruit had hij zo'n machtig vergezicht, dat hij schreef: 'Wat van de aanvang af bestond'. Van zeer verre afstand aanschouwde hij het prille begin van alles wat geschapen en herschapen is'. Hij zag God en in Hem een gedachtenwereld, een plan van eeuwige oorsprong.

In dit vers wijst Johannes op de openbaring van de gedachten van God door middel van het woord. Zolang iemand iets denkt, is het nog verborgen, maar als hij erover spreekt, is hij het kwijt. Dan wordt het openbaar en publiek. Deze discipel had in zich opgenomen wat God had gesproken.

Er is iets merkwaardigs met een woord. Men laat dit los en het kan niet meer achterhaald worden. Het gaat een zelfstandig bestaan leiden. Het beweegt zich voort, gaat een eigen weg en doet iets: de een wordt erdoor vertroost en de ander gekwetst, het kan vermanen of onderwijzen. je kunt trachten een uitgesproken woord te veranderen of te corrigeren door een andere uitspraak erachteraan te sturen, maar deze haalt het niet meer in. 'Het eens gesproken woord, vliegt als een kogel voort. Wee u, zo het kwetst en moordt'.

Het woord bewerkt dus hetgeen de spreker erin gelegd heeft. God doet door zijn woord wat Hem behaagt en waartoe Hij het zendt. Door zijn woord heeft Hij alle dingen gemaakt. Door zijn woord schiep God de aarde. Hij sprak dat er lichten aan het uitspansel zouden zijn en toen verschenen de zon, de maan en de sterren. Hij sprak en er kwam leven. Dat is het allerwonderlijkste. Zijn woord had niet alleen kracht om de stof te formeren, maar maakte haar ook levend: de planten en de dieren werden geschapen en ook de mens. Dat woord ging voort en volvoerde wat God Zich voorgenomen had.

De gang van het woord werd evenwel vertraagd door de zonde. Deze bracht door haar invloed een kink in de kabel. De opvolgende eeuwen toonden hoe de mensheid in plaats van zich verder te ontwikkelen, hongerig en dorstig, verdrukt en beschadigd werd voortgedreven. Toen kwam het ogenblik dat God opnieuw een woord sprak. Johannes slaat een heel stuk van al de openbaringen van Gods gedachten over, wanneer hij ons meedeelt dat het woord ten slotte vlees werd.

Natuurlijk vragen we ons af, wat de inhoud van deze laatste uitspraak van God, het 'hoge' Woord, voor betekenis had. Toen God sprak: 'Er zij licht', kwam er ook licht. Toen Hij meedeelde dat de aarde groen moest worden van planten, ontstond het gewas. Zo bracht zijn woord ook de dieren voort en de mens die naar zijn beeld en als zijn gelijkenis moest opwassen. Wat is nu de inhoud van het Woord van God dat 'in de volheid des tijds' werd uitgesproken? Ik noem dan twee dingen. De ene gedachte was: leef, en de andere was: herstel. Of misschien andersom: herstel en leef. Door het Woord dat vlees werd, begon het wederherstel aller dingen.

Zodra het Woord uit de mond van God gegaan was, trokken de hemelboden die letten op de woorden van zijn mond, uit, en zij begonnen de weg te bereiden en het heil aan te kondigen. Zij kwamen de komst van Jezus vermelden, en het grote wonder gebeurde. Er zat scheppingskracht in het Woord en dit werd vlees. Johannes schreef: 'Het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid gezien'. Dat levende Woord heeft Zich ontwikkeld en ontplooid tot een volwassen en natuurlijk man. Enkele dagen nadat Jezus zijn 'meerderjarigheid' bereikt had, gedoopt was in de Jordaan en ook in de Heilige Geest, kwam Johannes met dit Woord in aanraking. Terwijl hij met zijn vader, zijn broer en de daggelders bezig was netten te spoelen, kwam Jezus voorbij en deze riep de beide broers. Zij aarzelden geen ogenblik. Zij waren blijkbaar geestelijk goed voorbereid, dat ze zo onvoorwaardelijk aan de oproep gehoor gaven om achter Jezus aan te gaan. Vantoenaan heeft Johannes geluisterd en gezien. Hij aanschouwde de heerlijkheid van de eniggeboren Zoon van de hemelse Vader. Hij zag de openbaring van het Licht, dat is het leven zoals God dat wil. Dit had men vroeger nooit gezien.

De eerste Adam was een natuurlijk mens, -en dat waren ook al de heiligen en rechtvaardigen van het oude verbond, natuurlijke mannen en vrouwen. Zij waren immers nimmer overgezet in de hemelse gewesten zoals dit lag in de eeuwige bedoeling van God. Zoals Jezus was, was de waarheid of het plan van God. Van deze waarheid heeft het leven van Jezus getuigd. God wilde mensen hebben die niet alleen op aarde zouden functioneren, maar ook in de hemel. Het oude verbond deelt mee dat God de aarde aan de mensenkinderen gegeven heeft, maar het nieuwe schenkt ons een plaats in de geestenwereld. En dan niet zo'n geringe plaats, ergens achteraf, maar als koning op de troon van God. Hij wil dat allen daar zullen zijn, die hiervoor waardig geacht worden. Hij schenkt deze glorie aan hen die in het Koninkrijk Gods hun domicilie hebben, daar wandelen, daar hun strijd hebben en die bovenal daar hun overwinningen boeken.

Johannes begreep de prediking van Jezus, wanneer Hij bezig was de geestelijke wereld te ontsluieren. Hij wist waar diens onderwijzingen naartoe leidden. Niet de aarde was het belangrijkste werkterrein van de Meester, maar deze bewoog Zich in de hemelse, onzichtbare wereld en die plaats wilde Hij ook aan zijn volgelingen geven. Zij moesten terecht komen bij 'hetgeen was van den beginne'. Zij moesten terug naar het oorspronkelijke plan van God van voor de grondvesting der wereld. We lezen immers dat er toen reeds een Lam was 'als geslacht'. Dit was geen werkelijkheid, want het Lam was er nog niet. Jezus was zelfs nog niet geboren, maar in de raad van God was het herstelplan, dit heerlijke leven in de hemelse wereld van de geestelijke mens, reeds opgenomen.

Johannes schrijft: 'Hetgeen wij gehoord hebben', want hij had Jezus horen prediken. Deze had alles geopenbaard wat er in de geestelijke wereld is, en de toehoorders hadden zich over zijn uiteenzettingen verbaasd en ook Johannes had zich verwonderd.

Dan vervolgt de schrijver: 'Hetgeen wij gezien hebben met onze eigen ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben'. Het ging niet alleen om de prediking die men gehoord had, maar men zag ook de realisatie ervan: blinden werden ziende, kreupelen gingen lopen en de boze geesten waren Hem gehoorzaam en voeren uit de bezetenen. De discipelen hadden het duidelijk gezien, evenals de hoofdman te Kapernaüm. Deze sprak: Heer, wanneer Gij maar een woord zegt, is het voldoende. De autoriteit die ik in de natuurlijke wereld heb, bezit Gij in de geestelijke. Ik zeg tegen mijn knecht: Ga, en dan gaat hij al. Wanneer U de machten gebiedt te verdwijnen, zijn ze aan uw gezag onderworpen. Deze man begreep hoe de ellende over de mensen gekomen was en hij zag ook de methode die redding garandeerde. Johannes had met eigen ogen de kracht en de majesteit van zijn Meester in de onzienlijke wereld waargenomen.

Zijn handen hadden het Woord des levens getast. Hij noemt hier niet de naam Jezus, maar schrijft over het 'Woord des levens'. In de Zoon was immers het leven ten volle geopenbaard, het werkelijke kwaliteitsleven.
Hij was de volmaakt geestelijke mens zonder vlek of rimpel. Het zou nog lang duren voordat er een stralende gemeente zou zijn toebereid, die ook volkomen gaaf en onbesmet zou wezen. Jezus was de eerste mens in wie het leven, zoals God het van eeuwigheid bedoelde, gemanifesteerd werd. Dit was zo dicht bij Johannes en hij had er zo vlak naast geleefd, dat zijn handen dit vleesgeworden Woord konden tasten. Het was onder handbereik! Zo wilde God de mens hebben: geen Adam, want deze was een levende ziel, die levende zielen verwekte, maar zoals de Heer was: een leven wekkende geest, een mens in wie eeuwig leven verborgen was en die het ook doorgaf.

Johannes schrijft: Dat heb ik gezien en ik leg getuigenis af en breng u de boodschap van het eeuwige leven dat bij de Vader was, dat de bedoeling van God was, wat in de Vader verborgen was als gedachte en aan ons is verschenen. Petrus schreef dat hij niet sprak over dingen die hij niet kende, maar dat ook hij ooggetuige was geweest van de majesteit en heerlijkheid van het Woord. Men kan alleen ergens van getuigen, als men iets meegemaakt of waargenomen heeft. Dat eist de aardse rechtspraak en dat was ook de voorwaarde waaraan betrouwbaar discipelschap moet voldoen.

 

1 Johannes 1:3,4 


Hetgeen wij gezien en geboord bebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenscbap zoudt bebben. En ónze gemeenscbap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus. En deze dingen schrijven wij, opdat onze blijdscbap volkomen zij.

Johannes wist dat dit rijke leven niet alleen voor Jezus was, maar voor zeer velen. Om vele zonen tot heerlijkheid te leiden, had de Vader zijn Zoon gezonden. De apostel had zelf ook deel gekregen aan dit overwinnende, volmaakt geestelijke leven dat God bereid heeft voor degenen die Hem liefhebben.

Jezus had Johannes geroepen om van dit eeuwige leven te getuigen, maar deze mocht ook verkondigen dat het voor zijn lezers was. De apostel deelt mee: Wij brengen het evangelie over Jezus, dus van wat wij gezien en gehoord hebben, maar wij brengen ook het evangelie van Jezus, dus wat Hij gesproken en geleerd heeft. Waarom? Opdat zijn lezers het ook zouden aanvaarden en er deel aan zouden hebben. Opdat zij ook als kinderen Gods overgeplaatst zouden worden uit de duisternis in het wonderbare licht van de Heer en ook deel zouden hebben aan een leven in de hemelse gewesten. Daarom was zijn diep verlangen dat onze gemeenschap zou zijn met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus. Wanneer wij het over 'gemeenschap' hebben, zitten we in een van de problemen die ook het volle evangelie bezighoudt. Er zijn broeders en zusters die samen willen komen terwille van de gemeenschap met elkander. Zij spreken gaarne over fellowship. Nu lezen we hier: 'Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus'. We vragen ons af: wat is gemeenschap? Dit is iets gemeen hebben, iets samen bezitten en iets samen beleven. Wanneer men zegt: 'Wij komen samen om gemeenschap te hebben', ligt dit dan wel op het niveau dat de Heer en zijn apostel ons hier voorhouden? Of is het op een lager peil? Gaat het om de gemeenschap van mensen onderling of om een gemeenschap met God en zijn Zoon, die doorwerkt? Om een band om wat vriendelijk met elkaar om te gaan, om gezellig bijeen te zijn, samen te zingen en alles te doen wat de blijdschap kan vermeerderen? Of om wat prettige dingen onder elkaar uit te wisselen, om open te zijn en wat te vertellen over zijn strijd en aanvechtingen, over de moeite die men met andere mensen heeft? Is dit 'delen' naar de wil van de Heer?

Johannes zegt: 'Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus'. Wat wij als kinderen Gods met elkaar gemeen hebben, is, dat wij deel hebben aan het plan van God, aan de raad Gods, dat wij het goddelijke leven bezitten en toebehoren aan Jezus Christus, het hoofd van de gemeente.

Wanneer heb je deel aan Jezus? Het antwoord is: indien je zijn woord bewaart. In het natuurlijke leven kun je heel veel van je broeders en zusters verschillen. De een bevindt zich in een heel ander leefklimaat dan de andere. In onze gemeente hebben wij bijvoorbeeld veel bouwvakkers. Dezen leven bij hun werk in een heel andere sfeer dan de onderwijzer voor zijn klas, of zoals mijn man en ik vele 'rustige' uren hebben en ons daarin ongestoord kunnen bezighouden met de dingen van de Heer. Dit ligt veel eenvoudiger.

De broeders en zusters om ons zullen met veel dingen in aanraking komen, waar wij niets mee gemeen hebben. Moeten zij nu per se deze narigheden met ons delen? Ik geloof niet dat dit nodig is. Alleen als iemand zegt: 'Ik kom eronder, ik kan er niet uitkomen en ik weet geen raad meer', staan wij voor hem open.

Ik zou zeggen: laten we zo weinig mogelijk de dingen van de duivel met elkaar gemeen hebben. ' Hoe minder hoe beter. Laten we daarover niet spreken dan alleen als het hard nodig is. Laten we spreken over de dingen die de Heer voor ons gedaan heeft en die Hij ons geeft en over 'het blij vooruitzicht dat ons streelt'. Laten we de lof des Heren ontvouwen! Daarin ligt onze gemeenschap en daarin willen wij verder. Onze gemeenschap ligt in wat wij samen hebben: het leven met de Heer in de hemelse gewesten. Op deze aarde zorgt de Heer ook en daar behoeven wij ons zo druk niet over te maken. 'Wij schrijven hierover, opdat onze vreugde volkomen mag worden.' Kijk, wanneer je over alle ellende gaat praten of over dingen die vervelend zijn, of over wat ze je aangedaan hebben, of misschien wel over je gedacht hebben, of over wat je nog niet zeker weet, maar alleen gelooft dat het fout gaat, dan ebt je vreugde weg. Verblijden doen we ons alleen, als we onze harten verheffen, zoals Johannes dit deed.

We verblijden ons te zamen dat onze zonden zijn weggenomen en wij dus rechtvaardigen zijn, dat we met elkaar een plaats hebben in het hemels Vaderhuis, dat wij gedoopt zijn met de Heilige Geest die ons bevrijdt en verlost, die ons op de hoge weg voert, opdat wij als gemeente het doel zullen bereiken: vele zonen aangedaan met heerlijkheid, een gemeente zonder vlek of rimpel. Dat is het leven dat wij met elkaar gemeen hebben en daarin willen wij ons te zamen verblijden. Hoe meer we dit doen en hoe meer we daarmee bezig zijn, hoe minder we ons inlaten met de dingen van de duivel, wat die allemaal weet en kan en van plan is.

Als ons leven goed functioneert, zijn we gezond en blij. De Heer wil dat we in zijn Koninkrijk leven in gerechtigheid en in waarheid, zodat vreugde vanzelf ten deel valt. Onuitsprekelijke en verheerlijkte blijdschap is een vrucht die in vrede groeit binnen de sfeer van het Koninkrijk Gods.

 

1 Johannes 1:5 


En dit is de verkondiging, die wij van Hem geboord bebben en u verkondigen: God is licbt en in Hem is in bet gebeel geen duisternis.

Na de inleiding begint Johannes te vertellen wat hij zoal van de Heer heeft gehoord. Een van de dingen die in de prediking van de Heer Jezus de luisteraars en inzonderheid de discipelen heeft getroffen, is de uitspraak: God is licht. Dit is een geheel andere godsgedachte dan het oude verbond openbaarde. Licht is het symbool van het leven. God is dus enkel leven.

In de beeldspraak is licht altijd verbonden met leven. Wanneer iemand in het duister zit, betekent dit dat het leven uit hem is weggevloeid. Als hij gezond is en het naar zijn zieleleven goed maakt, is hij blij en voelt zich verbonden met het licht.

In het oude verbond werd geleerd: van God komen ook de ziekten, van God komen ook de straffen en van God komt ook de ellende over de wereld. Trouwens, zo heeft men ons in onze jeugd ook onderwezen. Toen wij de catechismus bestudeerden, leerden we dat uit Gods Vaderhand ons toekwamen: regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren (en maar bidstond houden voor het gewas!), gezondheid en ziekte, rijkdom en armoe. God schikte ons alle kwaad in dit jammerdal toe. De duivel kwam er niet aan te pas. Alleen de zonde, de wetteloosheid van de ziel, durfde men toch niet goed aan God toe te schrijven, maar voor de rest kwam bijna alle narigheid uit zijn 'milde' hand.

Maar als iets ergens niet inzit, kan het er ook niet uitkomen. Wanneer vroeger onze kinderen wel eens met elkaar ruzie maakten of met elkaar aan het vechten waren, zei er wel eens een tot mij: 'ja, maar zij haalt het er ook uit!' Ik zei dan: 'Kind, als het er niet ingezeten heeft, had ze het er ook niet kunnen uithalen'. Zo is het ook met God. In Hem is geen dood, in Hem is geen duisternis, in Hem is geen ellende en deze dingen kunnen dan ook niet uit Hem komen. Hij kan ze ons dan ook niet doen toekomen, of ze ons 'schenken'. God is goed en zijn goedertierenheid blijft tot in eeuwigheid. Het is heerlijk om dit te weten.

Kunt u begrijpen dat de apostelen hierdoor gefrappeerd waren? Jacobus, de broeder van onze Heer, schreef dat van God alle volmaakte gaven komen. Hij is de Vader der lichten. Van Hem komt al het goede (Jac. 1:17). Dat is een heel nieuw begrip. We hebben een God voor wie je niet bang behoeft te zijn, die je niet zit te verwijten, die je niet dreigt, maar een God die alleen het goede wil. Hij is letterlijk vol van liefde en barmhartigheid.

Johannes had dit alles niet alleen gehoord, maar hij had het ook gezien. Het leven van Jezus was een afdruk geweest van het wezen van God. Johannes had geconstateerd dat van zijn Meester alleen het goede kwam. Deze had gevraagd over welke goede daad zij eigenlijk boos op Hem waren? Hij had nooit anders dan het goede gedaan. Zij noemden Hem 'goede Meester', want Hij deed alles wat Hij de Vader zag doen. Deze doet alleen goed en zo deed Jezus.

 

1 Johannes 1:6 


Indien wij zeggen, dat wij gemeenscbap met Hem hebben en in de duisternis wandelen, dan liegen wij, en doen de waarheid niet.

Indien wij in gemeenschap met de Vader willen wandelen, moeten wij ons in dat licht bewegen. Dan moeten wij breken met de duisternis. Waar komt nu het licht vandaan en wat is eigenlijk leven?

Als iets leeft, is het actief. Leven geeft groei en ontplooiing. Als een plantje bij mij thuis in de bloempot een hele tijd staat zonder dat er nieuwe blaadjes bijkomen, zeg ik. 'Zou het nog leven of zou het dood zijn?' Als het leeft, groeit het, ontwikkelt het zich en komt er vrucht aan. Zo is het met alles wat leeft en zo is het ook met onze God. Hij heeft iets voortgebracht en heeft het leven doorgegeven. Trouwens alles wat leeft, geeft het leven door.

De duisternis maakt echter inactief, of wat nog erger is: actief naar de verkeerde kant. Zo doet de boze destructief werk. Hij tast het leven aan. Het werk van de duisternis is afbraak en dood. God is licht en leven, en de duisternis heeft daardoor niets met Hem gemeen. Wanneer wij in de duisternis wandelen en verbonden zijn met haar machten en hun werk doen, functioneert in ons het leven niet. Dan kunnen wij met God niet omgaan en geen gemeenschap met Hem hebben. Duisternis heeft geen gemeenschap met het licht.

Er zijn vandaag aan de dag massa's mensen die zeggen dat zij christenen zijn, maar hun leven is niet in het licht. Ze gaan naar de kerk, zeggen een formuliergebed op en lezen misschien nog na het eten in de bijbel. Zo heb ik iemand wel eens zo vlug horen lezen, dat niemand er iets van verstond, maar het was dan maar weer gedaan. In gemeenschappen van zulke mensen is het dood en dor en geestelijk een duffe boel: het leven functioneert er niet. Toch noemen zulke personen zichzelf christenen, maar van een christen wordt verwacht dat hij bij Christus hoort en dat hij gemeenschap heeft met God.

Op een gegeven ogenblik komt er een nieuwe prediker in zo'n dode groepering. Dat is een enthousiast man. Hij weet met zijn bezielde prediking de schare in beweging te brengen. Zelfs gaat men in zo'n samenkomst opgewekt en ritmisch zingen. Het zieleleven komt hierdoor in actie. Dit is al heel wat. Vroeger ging alleen het vlees naar het gebouw of naar het lokaal, uit traditie of uit wat dan ook, maar nu begint de ziel te leven. Er worden tranen geschreid en er is blijdschap, zodat men kan 'huppelen van zielevreugd'. Men denkt het nu gevonden te hebben. Helaas, wanneer de bijeenkomsten voorbij zijn en men weer naar huis gaat, blijft er weinig of niets van over. Het is moeilijk om altijd geestdriftig te blijven. Als de evangelist vertrekt, verdwijnt ook de bezieling, en de tredmolen van het dagelijkse leven brengt al spoedig het godsdienstig leven in de oude sleur.

Het ware leven begint niet bij de activering van de ziel, maar bij die van de geest. Wat gebeurt er dan? De geest wordt in samenwerking met de Heilige Geest actief. Hij begint te leven en te werken. Hij begint te geloven! Geloven is werken met ie geest. Deze trekt iets aan en is ermee bezig. Je geest is actief op de juiste wijze, indien je het woord van God aangrijpt. Dan verandert er iets in je denken. Vroeger voelde je je een zondaar en was de duisternis in je, maar nu weet je: ik ben een rechtvaardige. Je geest wordt steeds actiever en zo gaat je geloof meer grijpen. Dat van de rechtvaardiging was al zo mooi, dat je naar nog meer verlangt. Je gaat ook geloven dat God je met zijn Geest wil dopen. je werkzame geest grijpt ook dit nieuwe aan. Dan maakt de Geest van God contact met jouw geest en voortaan kun je in dichte gemeenschap met Hem leven. Dit is waarlijk leven. Dit is heerlijkheid.

Er volgt nog meer. Er is een groeien en opwassen en er is een doel waarnaar je toeleeft. In het geloof grijp je dan de hoop en hierdoor wordt je leven nog rijker. Je laat je gedachtenleven niet meer vullen met toekomstige, dreigende. eindtijdgebeurtenissen, maar je ziet de ontwikkeling van de stad Gods en de openbaring van de zonen Gods.

 

1 Johannes 1:7 


Maar indien wij in bet licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander; en het bloed van Jezus zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.

In het oude verbond zei men: 'Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond'. Nu wordt het: gun leven aan mijn geest. Je geest grijpt naar de dingen van God en gaat zich bewegen in de hemelse gewesten. Zo pak je steeds meer en reik je steeds verder. Dit is de heerlijkheid van de hemelse erfenis. je mag in de blijdschap leven van 'het Koninkrijk Gods, en die vreugde wordt steeds meer volkomen in je. Ook houdt de hoop je bezig en levendig, want je wilt steeds hoger stijgen. Dit leven in de geestelijke wereld hebben we met elkaar gemeen. Uit dit leven groeit de ware gemeenschap en deze is niet voor een voorbijgaand ogenblik. Ze is werkzaam als we bij elkaar zijn in de gemeentesamenkomst, of als we thuis zijn, of bij elkaar op bezoek komen. Ze is voor nu en voor straks.

Deze gemeenschap is altijd levend, want de rechtvaardige leeft door het geloof. Dit grijpt steeds meer uit het woord van God dat rijk is aan beloften en aan toezeggingen: 'Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen die Hem liefhebben' (1 Cor. 2:9). Dit nu is het leven in de geestelijke wereld dat wij gemeen hebben, dus onze geloofsgemeenschap, waarin wij ook verder samengaan.

Johannes richt zich ook tot de mensen die zo ver nog niet gekomen zijn en die zich nog niet kunnen verheffen: tot hen die zeggen dat zij zondaar blijven tot de dood, tot hen die erkennen dat het wel een mooi verhaal is, maar denken dat het niet te realiseren valt. Ze vragen: 'Hoe gebeurt dit dan? Hoe kunnen deze heerlijke beloften in ons leven waar worden? Dat gaat toch niet'. Luister nu wat Johannes opschrijft: 'Het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde'. Door zijn bloed is de weg vrijgemaakt tot dit leven. Dit is het allereerste wat de mens moet aanvaarden om tot de kinderen van God gerekend te kunnen worden en een plaats te krijgen in de hemelse gewesten in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde. Belijd daarom: er is een weg en ik behoef geen zondaar te blijven tot mijn dood. De Heer heeft al mijn schuld weggenomen. Als ik dit geloof, ligt de heilsweg voor mij open. Wij hebben een evangelie van rijke genade dat voor ons opengaat door het geloof.

 

1 Johannes 1:8 


Indien wij zeggen, dat wij geen zonde bebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet.

De machten der duisternis willen ons met alle geweld uit het Koninkrijk Gods houden. Wanneer ze ons kunnen laten zondigen, beletten ze ons binnen te gaan, want de zonde maakt scheiding tussen God en de mens. Indien wij echter al in de geestelijke wereld leven, trachten ze ons te laten struikelen, opdat wij uit de gemeenschap met God geraken en opnieuw in de duisternis terechtkomen.

De verleidende geesten misleiden de mens echter nog op een andere wijze. Ze zeggen: 'je moet Jezus aannemen als je gezondigd hebt en dan de verzoening van je schuld aanvaarden, maar wat heb je eigenlijk gedaan? je leeft toch goed, je liegt niet en je bent ook goed voor je naaste. je geeft ieder het zijne en je bent zorgzaam voor je gezin. Voor jou is die reiniging van zonde eigenlijk niet nodig. Voor jou behoefde geen offer op Golgotha gebracht te worden.'

Geloof nu niet dat mensen die zo denken, niet bestaan. Wie aan colportagearbeid gedaan heeft, heeft hen maar al te vaak ontmoet. Men komt ze tegen die zeggen: 'O, dat evangelie is niet voor mij, want ik ben te slecht', maar ook die beweren: 'Voor mij is het niet nodig, want met mij zit het wel goed'. Ook in dezen is de leugenaar aan het werk. De mensen die zo redeneren hebben geen besef van God. Ze missen het onderscheid tussen licht en duisternis, tussen waarheid en leugen. Ze denken dat het aardig met hen gaat, maar in werkelijkheid leven ze ver van God. Ze leven onder het beslag van de overste dezer eeuw en ze worden gèinspireerd door de satan. Ze menen dat ze niet door de enge poort behoeven binnen te gaan en ze weigeren de hoge weg te bewandelen. Johannes schrijft dat de waarheid in hen niet functioneert, dit betekent dat de gedachten van God hun vreemd zijn. Op aarde hebben ze het wellicht redelijk goed, maar ze hebben geen deel aan het eeuwige leven.

Voor de mensen die overtuigd zijn dat ze gezondigd hebben en die niet weten hoe ze ervanaf moeten komen, gelden echter de woorden:

 

1 Johannes 1:9 


Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigbeid.

Paulus schreef reeds dat allen onder de zonde zijn en dat allen zijn afgeweken, tezamen onnut geworden en allen gezondigd hebben en de heerlijkheid Gods derven. Maar deze apostel stelt ook de mogelijkheid: 'En worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus' (Rom. 3:9-24).

Ieder mens moet dus tot de erkentenis komen dat hij contact heeft gehad met de boze en dat zijn leven door de machten der duisternis werd beïnvloed. Dan pas kan hij bewust met de zonde breken en zich bekeren.

Er is hier sprake van zonden 'belijden'. Wij moeten ze dus uitspreken, dat is in het licht brengen. God neemt geen onbeleden zonden weg. David dichtte reeds: ' 'k Bekende, o Heer, aan U oprecht mijn zonden; 'k verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden, maar ik beleed na ernstig overleg, mijn boze daán: Gij naamt die gunstig weg' (Ps. 32:3). Paulus schreef in Efeziërs 5:12: 'Maar als dat alles door het licht ontmaskerd wordt, komt het aan de dag; want al wat aan de dag komt, is licht'.

Wanneer de mens met zijn zonden gebroken heeft en wanneer hij ze door belijdenis aan het licht heeft gebracht, dan werpt hij ze naar zijn inwendige mens ver van zich af; hij distantieert zich ervan en God kan ze dan wegnemen: 'Want zover het west verwijderd is van het oosten, zover heeft Hij, om onze ziel te troosten, van ons de schuld en zonde weggedaan'.

Wat God eens gesproken heeft, zal Hij altijd weer opnieuw doen, want 'Hij is getrouw'. Daarom is geen zonde te groot of te veel geschied ten opzichte van de schuldvergeving. God is rechtvaardig, want Hij heeft het leven van zijn Zoon in ruil gegeven voor de schuld van het ganse menselijke geslacht. Indien wij de vergeving van onze zonden aanvaarden, zijn wij in de hemelse gewesten volmaakt rechtvaardigen voor God en kunnen we daar een nieuw leven beginnen in gemeenschap met onze Heer. We mogen 'toetreden met een waarachtig hart, in volle zekerheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging (met het bloed) gezuiverd is van besef van kwaad' (Hebr. 10:22).

 

1 Johannes 1:10 


Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd bebben, maken wij Hem tot een leugenaar en zijn woord is in ons niet.

Wanneer iemand zegt dat hij nooit van Gods wet is afgeweken, geen ongerechtigheid gedaan heeft en er geen leugen in zijn mond is geweest, zal hij Jezus ook niet als schuldverzoener nodig hebben. Hij maakt dan God tot een leugenaar, want deze erkent alleen hen als rechtvaardigen die gewassen zijn door het bloed van het Lam. Alleen 'allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden'. Er is geen mens die niet in mindere of meerdere mate in aanraking is geweest met de boze geesten en die nooit is ingegaan op hun inspiraties. Daarom kan niemand zeggen: 'ik heb de Here Jezus niet nodig'. Als men zoiets beweert, liegt men en maakt God tot een leugenaar, want deze spreekt.. 'Dit is onmogelijk en dit bestaat niet'. Zelfs de rechtvaardiging naar de wet was onvoldoende.

Het onderhouden van de wet maakte de mens niet volmaakt rechtvaardig. Wie meent buiten Christus, op grond van eigen werken rechtvaardig te kunnen zijn, verwerpt de raad van God en zijn woord, want dit spreekt van een Lam dat geslacht is vanaf de grondlegging der wereld ten behoeve van álle mensen.

We zien dat Johannes zich in deze verzen met fundamentele waarheden bezighoudt, die hij op zijn wijze vanuit de hemelse gewesten belicht. Paulus benaderde het zondeprobleem meer vanuit de wet Gods die aan Israël was gegeven. Deze apostel wilde de mensen bevrijden van de wet, om hen tot Christus te brengen. Johannes wil hier zijn lezers losmaken van de leugen en van de vader der leugen, teneinde hen in de waarheid en in het licht te voeren.

Deze tekst wordt door sommige mensen wel gebruikt om te bewijzen dat eigenlijk niemand rechtvaardig kan leven of geen zonde doen. Johannes spreekt hier evenwel over mensen die zeggen geen vergeving van zonden nodig te hebben door het bloed van Jezus teneinde een kind van God te worden. Het eerste vers van het volgende hoofdstuk wijst er duidelijk op dat een kind van God gescheiden behoort te zijn van de zonde. Wanneer Johannes hier schrijft.- 'Indien wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben', zouden wij ook kunnen lezen: wanneer wij als mensen die het evangelie horen, zouden zeggen dat wij niet gezondigd hebben, maken wij God tot een leugenaar.

 
vorige pagina terug volgende pagina