Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de brieven van Johannes
Door A. van den Brink-voor den Dag

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 3


 

1 Johannes 3:1 


Ziet, welk een liefde ons de Vader heeft gegeven, dat wij kinderen Gods genoemd worden, en wij zijn het ook. Daarom kent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet kent.

De liefde van de Vader voor de wereld en zijn nimmer aflatende positieve houding ten opzichte van de mens blijken wel uit het offer dat Hij gaf in zijn Zoon. De apostel schreef reeds in de bekendste tekst van het Nieuwe Testament: 'Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe' (Joh. 3:16). In de vier letters van het woordje 'alzo' ligt de mateloze barmhartigheid en ontferming van onze God, want Hij bracht de verzoening tot stand voor alle mensen. God wil dus het gehele menselijke geslacht genadig zijn.

Voor degenen die Jezus aangenomen hebben, wordt een nog grotere liefde geopenbaard. Zij hebben namelijk de macht verkregen om kinderen Gods te worden (Joh. 1:12). Dit is dan het begin van een enorme rijkdom aan genade die de Vader de verzoende mens aanbiedt. Ieder wiens schuld vergeven is, mag zich een kind van God noemen. Dit geldt echt niet alleen voor 'van eeuwigheid voorbestemde uitverkorenen', maar wie het woord Gods gelooft of aanneemt, is 'in Christus' uitverkoren. Men behoeft hieraan niet te twijfelen of in onzekerheid te verkeren, want Johannes zegt: 'Wij zijn het ook!'Wie in de naam van de Zoon van God gelooft, weet stellig dat hij eeuwig leven heeft, zoals er staat: 'Opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt' (5A3).

De wereld weet niets van deze schuldvergeving en van de aanneming tot kinderen of zonen. Zij weet niet dat wij door God geadopteerd zijn als kinderen, zoals in Romeinen 8:15 letterlijk staat: Maar gij hebt ontvangen een geest van adoptie', is het aannemen tot zonen. Waarom kent de wereld ons niet? omdat zij God niet kent en zijn gedachten en zijn plnnen voor haar vreemd en onbekend zijn. Zij ziet alleei aan wat voor ogen is en kent niet de plaats die de kinderen van de hemelse Vader in de onzienlijke wereld innemen.

 

1 Johannes 3:2 


Geliefden, nu zijn wij kindéren Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.

Alle kinderen Gods worden nu aangesproken als geliefden'. Ze worden bemind door de Vader in de hemel die welbehagen in hen heeft, maar ze zijn ook onderling door de liefde verbonden. Met zekerheid herhaalt Johannes: 'Nu zijn wij kinderen Gods', maar hij weet dat het totale plan en de volle raad van God in hen nog niet geopenbaard zijn. Ze zijn op weg naar een steeds heerlijker openbaring. Johannes weet dat zij de volle kennis van de Zoon Gods nog niet bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de ~t of de statuur of het niveau van de wasdom, of de ontwikkeling van de volheid die Christus bezat (Ef . 4:13).

Net als Paulus is ook Johannes evenwel overtuigd dat zij zullen groeien, terwijl zij zich aan de waarheid en de liefde houden. Zo zullen zij gelijkvormig worden aan het beeld van Jezus. De tijd zal aanbreken dat Christus volkomen in hen zal worden geopenbaard en de gelovigen Hem zullen kennen, zoals zij zelf gekend zijn, en naar zijn beeld zullen zijn veranderd. Zij zullen Hem zien naar zijn wezen en daarmee dus God zelf naar zijn wezen hebben doorgrond. Zij zullen de goddelijke natuur deelachtig zijn. In het paradijs stelde de slang het voor, alsof God niet zou dulden dat de mens Hem ooit gelijk zou zijn. Het nieuwe verbond stelt deze mogelijkheid wel. We zullen, indien wij doorgroeien, één worden met de Vader en de Zoon. Dan is de absolute scheiding tussen goed en kwaad in ons tot standgekomen. De overste der wereld is dan volkomen buiten geworpen en de mens Gods is volmaakt en tot alle goed werk volmaakt toegerust.

Het oordeel of de scheiding wordt tot overwinning gebracht. Wij zijn dan één in denken, één in gerechtigheid, één in waarheid, één in liefde en één in barmhartigheid. Het 'Hem gelijk zijn' wijst op een geestelijke overeenkomst, waarbij de inwendige mens van de christen zich volkomen heeft geconformeerd met de Vader en de Zoon, die door de Heilige Geest in hem wonen.

Let erop dat Johannes niet aan de kinderen schrijft dat zij maar klein moeten blijven en dat God een behagen heeft in minderwaardigheidsgevoelens jegens Hem. Geen aards vader denkt er immers aan om zijn kinderen bij te brengen dat zij klein moeten blijven. Zo wil ook de hemelse Vader ons groot hebben. Paulus zag de uiteindelijke overwinning van de mens Gods, toen hij weggevoerd werd naar het paradijs en daar onuitsprekelijke dingen hoorde. Wat in het natuurlijke hart nooit is opgeklommen, dat heeft God weggelegd voor degenen die Hem liefhebben. Er zal een volk op de troon Gods zitten en met Hem regeren over al de werken zijner handen. God is een goede god.

 

1 Johannes 3:3 


En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is.

De hoop die wij bezitten, is, dat wij kinderen Gods zijn, die in het Koninkrijk Gods zullen opwassen tot zonen, die het beeld van Jezus gelijkvormig zijn. Wij verwachten dan de Vader en de Zoon volkomen te zullen kennen, ja zelfs gelijk te zullen wezen aan Jezus die het Gode gelijk zijn geen roof behoefde te achten en die de uitdrukking is van het goddelijke wezen. Wij zullen dus gemeenschap met de Heer hebben op zijn hoog niveau. Een ieder die deze machtige verwachting koestert, zal de noodzaak inzien om de hoogte van Jezus te bereiken. Zo'n christen weet dat hij zich dan reinigen moet van alle ongerechtigheid, want ook Jezus is rein. Rein wil zeggen dat ieder contact met de boze verbroken is.

Wanneer de bijbel herhaaldelijk spreekt van reiniging en rein worden, is het wel zeer duidelijk dat zonde en ongerechtigheid niet tot het wezen van de mens behoren, zoals de erfzondeleer dit stelt. Bij reiniging wordt het vuil weggenomen dat erop en eraan zit. Na zijn grote zonde spreekt David niet over zijn verdorven natuur, maar hij bidt: 'Ontzondig mij met hysop, dan ben ik rein, was mij, dan ben ik witter dan sneeuw' (Ps. 51:9). Natuurlijk rijst de vraag: hoe worden wij rein en hoe kunnen wij onszelf reinigen? Jezus sprak tot de Farizeeen dat dezen eerst de inhoud van de beker moesten reinigen, want dan zou de beker van buiten vanzelf rein worden (Matth. 23:26). De Farizeeën wilden zich uiterlijk rein en vroom voordoen, maar hun gedachtenleven was vol boosheid.

De innerlijke reiniging, dus die van het hart, gebeurt door het woord van God. Jezus sprak tot zijn discipelen: 'Gij zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb' (Joh. 15:3). Ze hadden het woord van hun Heer aanvaard en bewaard en dit had hun gedachtenleven losgemaakt van de inspiraties van de boze. Ze waren vernieuwd in hun denken en later konden zij, gesteund door de Heilige Geest die in hen was, duidelijker de woorden Gods verstaan en ontvingen zij ook de kracht om het waarachtige leven door goede werken te openbaren. Men kan zich dus reinigen door de vernieuwing van zijn gedachten en door zich bewust open te stellen voor de beïnvloeding van de Heilige Geest.

Door het bloed van Jezus worden wij gereinigd van de schuld die achterblijft nadat wij zondigen. Door dit bloed worden wij echter niet verlost van de machten der duisternis die in ons wonen. Wij willen zo gaarne het gehele volle evangelie beleven, maar na de schulddelging bleek nog duidelijk dat wij aan het kwaad vastzaten. Dan horen wij: reinigt u en heiligt u, want wij moeten immers omgaan met de heilige en reine Geest en met het heilige en reine woord.

Wanneer wij weten dat wij van onze zondeschuld bevrijd zijn, bidden wij om de Heilige Geest. Deze ontvangen wij, maar zijn inwoning kan niet samengaan met die van de machten der duisternis, die al zo lang binnen zijn. Dat moet gaan botsen. De Heilige Geest zal ons daarom overtuigen van onze gebondenheden. Als wij hoop hebben de mannelijke rijpheid te bereiken, zullen we ons moeten reinigen van alle kwaad. Dan zal ons denken niet meer bezig moeten zijn met de overleggingen van deze aarde en met de overwegingen van de machten der duisternis, maar met het plan van God in Jezus Christus. Wij zullen ons levenshuis dan ook moeten reinigen van de inwonende boze geesten. Jezus spreekt ook tot ons: werpt de duivel eruit. Ik geef je er de kracht toe door middel van de Heilige Geest. Drijf hem uit in mijn naam die boven alle naam is en die je gebruiken moogt in deze strijd. Reinig je hart, zodat er alle plaats is voor de inwoning van de Heilige Geest. Als deze binnenkomt, zijn ook de Vader en de Zoon in je.

Het kan echter gebeuren dat je zelf niet sterk genoeg bent, dat je contact met de Heilige Geest nog niet zo groot is, en dat je moet erkennen: ik weet dat in mij een macht is die mij altijd weer inspireert en tot het kwade drijft. Wat ik wil doe ik niet, maar waar ik een afkeer van heb, doe ik wel. je weet dus goed: 'Ik bewerk het niet meer, maar de zonde(macht) die in mij woont' (Rom. 7:17). Ik heb echter nog niet zoveel inzicht in het woord van God en de kracht van de Heilige Geest dat ik ertegen opgewassen ben. Dan zegt de Heer: ga naar je broeders en zusters, je voorganger of de oudsten, want die zullen je helpen. Wanneer er staat: werp de duivelen uit, zul je dit dus eerst zelf in eigen leven moeten doen. je moet de boze op een afstand houden, maar er ook voor zorgen dat je leven vanbinnen rein is, dus vrij van de machten.

Gelukkig zijn er nog vele christenen die zichzelf kunnen reinigen. Je kunt nooit met God leven, als je niet rein bent. je kunt niet met God samen wonen in een intieme verhouding als je niet heilig bent. De Heer zegt: 'Weest heilig, want Ik ben heilig'.

 

1 Johannes 3:4,5 


Ieder die de zonde doet, doet ook de wetteloosbeid, en de zonde is wetteloosheid. En gij weet, dat Hij geopenbaard is, opdat Hij de zonden zou wegnemen, en in Hem is geen zonde.

Wie zonde doet, heeft naar de innerlijke mens contact met de boze en neemt diens gedachten over. Deze gaan altijd tegen de wet van God in. De bedoeling van de boze geesten is immers om hun wetsbetrachting door middel van de mens in de zichtbare wereld te brengen en langs deze weg ook de mens te demoraliseren. Ten slotte zal het de duivel gelukken om dienstknechten te vormen, die geen enkele wet van God meer respecteren of gehoorzamen. Dan is geopenbaard 'de mens der wetteloosheid' of 'de zoon des verderfs', het hoofd van een occulte gemeente, die in alles tegenstander is van God, die niet verleid wordt, maar zich bewust solidair verklaart met de satan en diens gedachten (2 Thess. 2:3). Hier wordt dus duidelijk gedefinieerd wat zonde is, namelijk: denken, spreken en handelen tegen de wet van God in.

Al de 'kinderkens' tot wie Johannes zich richt, weten dat God in de laatste dagen tot de mens gesproken heeft in de Zoon (Hebr. 1:1). Zijn woord is in Jezus vlees geworden en de Vader heiligde Hem, zodat geen zondemacht ooit toegang tot zijn leven kreeg. Daarom wordt Hij Jezus Christus, de rechtvaardige genoemd (2:1). Door Hem als offer over te geven voor de zondeschuld der wereld, heeft God de barrière weggenomen die zijn herstel- en ontwikkelingsplan van de mens tegenhield. Zoals een damp neerslag veroorzaakt op voorwerpen en deze met een vuile laag bedekt, zo werd onze inwendige mens overtrokken met een bedekking van schuld, of met een 'wegwerpelijk kleed'.

Deze 'voorhang' maakte scheiding tussen God en de mens, maar bij het sterven van Jezus werd 'het voorhangsel, dat is zijn vlees', waarin Hij de zondeschuld der wereld droeg, gescheurd en daarbij volledig 'weggenomen'. Jezus stierf om ons bezoedelde kleed weg te nemen. Ook werkte de Heer tijdens zijn leven aan het herstelplan van God, toen Hij duivelen uitdreef en zieken genas. Zo nam Hij ook de gevolgen van de zonden weg.

In Jezus zelf was evenwel nooit wetteloosheid, zoals sommigen leren die zeggen, dat in Hem wel zonde was, maar dat Hij nimmer zondigde, dus tot de daad kwam. Zij beroepen zich dan op Romeinen 8:3 waar in de Statenvertaling staat, dat God zijn Zoon heeft gezonden 'in gelijkheid des zondigen vleses'. Jezus had hetzelfde vlees als wij, dus een lichaam waarin bij alle mensen de zondemachten werkzaam waren, en leden die bij allen misbruikt werden door de onreine geesten. Jezus kwam wel in het menselijke vlees, maar niet in het vlees van de zonde, doch in vlees 'aan dat der zonde gelijk' (Rom. 8:3 Nieuwe Vert.).

Het is de duivel immers nimmer gelukt om één enkele zondige begeerte bij Jezus op te wekken of Hem op een andere wijze te verleiden of te overweldigen. In zijn jeugd was Hij volmaakt geheiligd en bewaard door zijn Vader die in de hemel is. Nadat Hij gedoopt was in Gods Geest, kon Hij getuigen: 'De overste der wereld komt en heeft aan Mij niets' (Joh. 14:30), dit wil zeggen dat de machten der duisternis van zijn lichaam nooit gebruik hadden kunnen maken. De christen moet heilig zijn en gereinigd van ieder soort van kwaad, want Jezus kwam om de zonde in iedere vorm weg te nemen.

In de bijbel komt het woord 'zonde' voor in verschillende betekenissen. Soms worden er machten mee bedoeld, zoals er'bijvoorbeeld staat: 'Stelt uw leden niet langer als wapenen der ongerechtigheid ten dienste van de zonde'. Wanneer de boze geesten gedachten inspireren, komt de zonde in het hart. Niemand ziet het, want zij is in embryo, dit wil zeggen in wordingskiem, in het verborgene van de inwendige mens. Dit embryo ontwikkelt zich en groeit, zoals een kind in de schoot van zijn moeder. Daarom zegt Jezus: 'Uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen' (Matth. 15:19).

Iedere zonde die bedreven wordt, is eerst als gedachte gegroeid door de inspiratie van de boze. Daarna komt zij in de zienlijke wereld en spreken we van de zonde als daad. Wanneer dus de vrucht voldragen is, wordt zij als zondig woord of als zondige daad in de zichtbare wereld geboren. Op deze wijze wordt de zonde volwassen en belaadt zij de mens met schuld, die hem scheidt van de levende God. Hij is dan 'dood in zonden en misdaden', want 'de bezoldiging der zonde is de dood' (vergelijk Jac. 1:14,15). We kennen dus het woord 'zonde' als: zondemacht, zondige gedachte, zondige daad en zondeschuld.

Wanneer de catechismus erover spreekt, dat we moeten 'weten hoe groot onze zonden en ellende zijn', wordt bedoeld dat we ons bezig houden met wat tevoorschijn is gekomen, dus met de zonden die wij bedreven hebben, want de oudtestamentische wet bemoeit zich niet met de innerlijke mens noch met het kwaad in de hemelse gewesten, en daar beroept dit leerboek zich op. Het is evenwel duidelijk dat op deze wijze geen enkel probleem wordt opgelost, daar de kern van het kwaad niet wordt gesignaleerd noch aangepakt.

 

1 Johannes 3:6 


Een ieder, die in Hem blijft, zondigt niet; een ieder, die zondigt, heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend.

Wie in het mystieke lichaam van Christus blijft, dus het woord van God vasthoudt, komt evenmin in contact met de zondemachten als Jezus die de woorden van zijn Vader bewaarde. Zulk een mens zal ook geen wetteloosheid bedrijven. Doet een kind van God dit wel, dan werken het woord van God en de kracht van de Geest niet in hem. Dan heeft hij het wezen van de Heer niet begrepen en doorgrond. Ook wij hebben Jezus in de natuurlijke wereld niet gezien, maar door het geloof kennen wij Hem uit zijn woord, en door het geloof zien wij Hem met eer en heerlijkheid gekroond, zoals er staat: 'Ziende de Onzienlijke' (Hebr. 2:9 en 11:27).

Zij die zondigen, zeggen misschien wel dat zij God kennen, maar met hun werken verloochenen zij Hem, daar zij verfoeilijk en ongehoorzaam zijn en niet deugen voor enig goed werk' (Titus 1: 16). Het wezen van het lichaam van Christus staat buiten elke zonde, want God is licht en geen duisternis is in Hem, dus ook niet in het lichaam van Christus.

Voor velen klinkt het wel hard om uit de mond van de apostel der liefde te horen: 'Een ieder, die in Hem blijft, zondigt niet; een ieder, die zondigt, heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend'. Wanneer je jezelf gereinigd hebt, dus alle wetteloosheid hebt weggedaan uit je denken, ben je ook echt wedergeboren, dat is vernieuwd in je denken. Dan ben je om zo te zeggen een volwaardig kind van God. Als je geleerd hebt te denken zoals de Heer denkt en zoals de Heilige Geest denkt, als je gereinigd bent van iedere inwonende geest, ben je als kind van God kant en klaar. Dan kun je pas goed verder groeien en de hoop die in je is pas goed realiseren. Wanneer je niet gereinigd bent, kom je telkens in het slop terecht.

Er zijn heiligingsbewegingen die ook trachten de christen vooruit te brengen. Zij werken evenwel niet van binnen uit, vanuit de hemelse gewesten, maar van buiten af, vanuit de zichtbare wereld: dit mag je niet en dat moet je doen. Zij brengen de gelovige die heilig wil leven in een keurslijf van inzettingen en in grote spanning. Wij hebben evenwel inzicht gekregen in de gang van zaken in de onzienlijke wereld en weten hoe wij daar mogen wandelen en wat wij daar moeten doen. Wij kunnen de zonde bestrijden in haar beginstadium. Wij kunnen haar weren zo gauw zij zich aandient.

Wij doen de deur van ons levenshuis niet open voor de zondige machten en gaan ook niet met hun inspiraties spelen. Wie ze wel een poosje bij zich houdt, zal ras bemerken dat die gedachten zich snel ontwikkelen en overgaan in de daad. Wanneer we evenwel de boze tegenhouden bij de deur en alleen luisteren naar het woord van God en. ons daarmee voeden, wanneer wij leven met de Heilige Geest die in ons woont en vertrouwen op zijn wijsheid en kracht die Hij ons mee wil delen, kunnen we verder. Dan gaan we in blijdschap en vrede de weg omhoog.

We zien dus dat de boze onze Heer naäapt. Ook hij komt met zijn woord, dat zijn de leugens en de misleidingen. Jezus laat het zaad van zijn woord in ons hart vallen en de boze zaait dat van de duisternis. Beide soorten zaad ontwikkelen en beide worden openbaar. Het goede woord van God manifesteert zich door een leven in waarheid en gerechtigheid en het woord van de boze brengt zonde en destructie voort. Hier zien we dus op welke wijze God werkt en hoe de machten der duisternis opereren.

Er staat van de ware christen: 'Die zondigt niet!' Dat is wat! Wie wel zondigt, heeft God niet gekend, want hij heeft geen onderscheiding der geesten. Een ieder die in de ongerechtigheid leeft, heeft geen contact met God en ook niet met de Heilige Geest, want dan zou hij opgemerkt hebben dat in hem verkeerde geesten werkzaam waren. Hij kent God niet en heeft geen gemeenschap met Hem. Zo sterk drukt de apostel zich uit.

De apostel spreekt over waarheden, waar wij die het volle evangelie kennen en liefhebben, blij mee zijn. Vroeger wisten wij met deze tekst geen raad, maar nu wel. Wanneer wij dan belijden dat wij rechtvaardigen zijn, van onze zonden bevrijd en geheiligd zijn, dat wij werkelijk kinderen van God zijn, stelt men ons dikwijls de vraag: 'Dus je doet geen zonde meer!' Dan zijn er nog heel weinig volle-evangeliechristenen die rustig 'neen' zeggen of 'dat doe ik niet meer'. Maar waarom zou een oprecht kind van God die in het licht wandelt, niet mogen getuigen dat hij radicaal met de boze gebroken heeft?

De duivel is altijd bezig bewijsgronden te zoeken om je schuld aan te wrijven, ook al heb je niets gedaan. Maar wij doorzien het geraffineerde spel van de vijand. Wanneer je zegt dat je een zondaar bent, moet je weten wat je gedaan hebt. Dan kun je je kwaad ook direct belijden en laten.

Als meisje van zeventien had ik eens op school een gesprek met een leraar. Hij beleed dat onze beste werken met zonde bevlekt waren. Je was volgens zijn orthodoxe visie altijd onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Bij wat goed leek, zat altijd nog veel verkeerds. Als voorbeeld gaf hij: 'Al wil je aan de zending een grote gift schenken en al vertel je dit tegen niemand, dan is dit nog om je eigen vlees te strelen'. Toen wist ik het niet meer, want dat ging me te ver. Zulke voorbeelden verzint de vijand om je altijd in de schuld te houden. Wanneer de boze niet kan zeggen dat je gestolen hebt, de echt gebroken of gelasterd, heeft hij zulke argumenten achter de hand. De profeet zegt evenwel: 'Noem geen zonde, wat zij zonde noemen'.
Misschien zeggen ze wel: 'je bent zondag niet tweemaal in de kerk geweest, of je hebt op die dag in de trein gezeten'. Toen mijn man en ik voor het eerst zondags reisden, was ons hart verontrust vanwege deze instelling van mensen. Zo beschuldigden de Farizeeën de discipelen dat zij aren op de sabbat lazen en fijn wreven. Zij klaagden zelfs Jezus aan dat Hij een door Hem genezen man op de rustdag een bed had laten dragen. In dit verband zeiden ze van onze Heer: 'Wij weten dat Hij een zondaar is'. Op deze wijze werd de rechtvaardige die geen zonde gekend noch gedaan had, tot een wetteloze gemaakt. Wij mogen ook een ander niet veroordelen, omdat hij een ander levenspatroon bezit waaraan wij niet gewend zijn: het gebruik van spijzen, klederdracht, kort of lang haar, allemaal dingen waar God geen wetten over gegeven heeft.

Misschien zegt iemand nu: 'Ik weet niet of ik wel zonden gedaan heb, maar ik heb zoveel nagelaten te doen'. Men spreekt dan over zonde van bedrijf en van nalatigheid. Wat kun je allemaal niet nalaten? Zo kom je er nooit en de aanklager der broeders kan je op deze wijze wel altijd onder zijn heerschappij houden. Al heb je dan niets gedaan, dan kun je toch nog wel iets goeds nagelaten of vergeten hebben te doen. We zien hoe vele christenen geleid door 'vrome' geesten deze manier van oordelen en deze benadering van het zondeprobleem hebben overgenomen. Wij hebben evenwel inzicht gekregen dat zonde wetteloosheid is. Zonde gaat in tegen de scheppingswetten van God. Wetteloosheid voert ons af van het leven met God, dus van het werkelijke eeuwige leven.

 

1 Johannes 3:7,8 


Kinderkens, laat niemand u misleiden. Wie de rechtvaardigheid doet, is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is; wie de zonde doet is uit de duivel, want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.

De Heilige Geest leert ons hetzelfde wat Jezus onderwezen heeft toen Hij op aarde was. Als er een gedachte in je opkomt, die niet overeenstemt met wat de Heer sprak, zeg dan nooit: 'Het is van God' of 'de Heer heeft tegen mij gezegd', of 'de Heilige Geest gaf in mijn hart', maar vraag je af of de opkomende gedachte waar is en goed. Er zijn vaak machten in de mens die mee vibreren. Het gaat erom: is wat in het hart opkomt, er door God ingebracht, of door een verkeerde geest? Dit kunnen we toetsen aan het evangelie van Jezus Christus, dat ons door de apostelen op betrouwbare wijze is doorgegeven. Is de inspiratie die we ontvingen hiermee in overeenstemming en in harmonie, dan is het goed. Tast zo'n gedachte ergens het evangelie aan, dan is zij niet goed.

Het is heerlijk dat wij de onzienlijke wereld die wij niet met onze natuurlijke ogen kunnen waarnemen, noch met onze natuurlijke oren kunnen beluisteren, kunnen controleren door het woord van God en ons niet behoeven te laten misleiden. Ook de Heilige Geest die in ons woont en die put uit de woorden van Jezus, helpt ons om de ingegeven gedachten te verifiëren. Dan heeft de Heer nog een derde toetssteen gegeven, opdat wij zeker zullen weten dat wij op de weg des levens zijn, namelijk de gezindheid van ons hart.

We vragen ons af: functioneert de liefde Gods in ons, dat wil zeggen de schenkende liefde die altijd positief gericht is op de mens? Al denk je dat je het woord van God hebt en al woont de Heilige Geest in je, als je deze liefde mist, zul je je toch moeten afvragen: zijn mijn gedachten wel zuiver en ben ik wel op de goede weg? Deze drie toetsstenen: het woord, de Geest en de liefde vinden we herhaaldelijk terug in de brieven van Johannes, de apostel der liefde en van het leven.

Is er misleiding geweest ten opzichte van de zonde? Wanneer je in de geloofsbelijdenissen van de protestantse kerken leest, rijzen de haren je te berge. Daar wordt beweerd dat de mens onbekwaam is tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Er is sprake van erfzonde, dus dat de mens verdorven is en dat zelfs zijn bekering, wedergeboorte en doop die erfzonde niet kunnen wegnemen, dus dat hij tot het einde toe verdorven blijft. Men situeert de zonde alleen maar in de mens en men ziet daarom ook niet hoe de mens 'verlost' kan worden van het kwade dat essentieel niet bij hem hoort. Wij prijzen de Heer dat Jezus gekomen is om ons inzicht te geven en dat Hij is geopenbaard, opdat Hij de zonde in ons zou wegnemen door zijn woord en door de kracht van de Heilige Geest.

De apostel wekt de jonge gelovigen op om zich niet te laten bedriegen door valse leringen of ingevingen. Wanneer wij dan lezen: 'Wie de rechtvaardigheid doet, is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is', moet het wel onbegrijpelijk voorkomen dat vele christenen desondanks zingen: 'De zonde kleeft ons altijd aan, wie onzer kan voor U bestaan?' Hoevelen geloven niet dat men tot zijn dood een zondaar moet blijven en menen dat zij dan toch nog tot het lichaam van Christus kunnen behoren?

Alleen rechtvaardigen die van hun zondeschuld verlost zijn en die in gerechtigheid leven door de kracht van de Heilige Geest, zijn waardige leden van de gemeente van Jezus Christus. Hij is het hoofd van het lichaam en Johannes schrijft over Hem, dat Hij de Rechtvaardige is. Johannes veroordeelt sterk degene die de zonde doet en zegt tot allen die haar bedrijven, dat zij uit de duivel zijn. Zo sprak ook Jezus van de joden die wel in Hem geloofden, maar die toch de dwaling en de leugen vasthielden: 'Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen'. Ware kinderen van God hongeren en dorsten naar waarheid en gerechtigheid en deze begeerte beheerst hun gehele leven. De apostel schrijft: 'De duivel zondigt, of is wetteloos, vanaf het begin'. Zo sprak Jezus dat de boze een mensenmoorder is van de aanvang en dat er geen waarheid in hem is te vinden (Joh. 8:44).

God heeft zijn Zoon in de wereld gebracht om het werk van de duivel in ziekte, zonde en leugen te ontmaskeren en hem te overwinnen. Daarom heeft Hij tijdens zijn omwandeling op aarde de machten openlijk ten toon gesteld en over hen gezegevierd (Col. 2:15). Hij trok zijn aards vaderland door om allen te genezen die door de duivel overweldigd waren (Hand. 10:38). Hij droeg zijn volgelingen op om hetzelfde goede werk te verrichten. Hij wilde niet dat zij deelnamen aan de onvruchtbare werken der duisternis, maar veelmeer dat zij de boze geesten zouden ontmaskeren evenals Hij dit zelf gedaan had (Ef. 5:11). Zo mogen zij dan ook te zamen met hun Heer meer dan overwinnaars zijn.

Duidelijk wordt gezegd, dat Jezus kwam om de werken des duivels te verbreken. Hij verbrak of vernietigde niet de arbeid van mensen, maar die van de ware vijand van God en van de mens. Hij viel geen mensen aan, maar trachtte allen te redden. Hij bestreed evenwel de boze en gaf zijn gelovige volgelingen de opdracht in zijn naam insgelijks te handelen.

 

1 Johannes 3:9,10 


Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde; want bet zaad Gods blijft in bem en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. Hieraan zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels kenbaar: een ieder, die de rechtvaardigheid niet doet, is niet uit God, evenmin als wie zijn broeder niet liefheeft.

Johannes stelt nu een regel vast, die voor alle ware christenen geldt: een oprecht kind van God is iemand die uit God geboren of wedergeboren is. Wat wil dit zeggen?

Een mens leeft in het gebied van de overste dezer wereld in de duisternis en hij kan zich nooit bekeren, indien hij het woord van God niet hoort. Hoe zal hij' het horen, indien het hem niet eerst gepredikt wordt? Het allereerste moet dus het evangelie van Jezus Christus aan hem gebracht worden. Iemands geest die in de duisternis verkeert, merkt het op, richt er zich positief op en grijpt het aan. Het woord van God is vol genade, vol liefde en belooft heerlijke dingen, zoals reiniging van schuld, herstel, heling en genezing. De mens die dit aanvaardt, is dan in plaats van een schuldige, een rechtvaardige geworden, op wie de duivel geen enkele claim meer heeft.

Door het geloof grijpt de geest dus Gods gedachten aan en deze zijn geest en leven. Wanneer dit raadsplan zich als woord met de menselijke geest verbindt, deze als het ware bevrucht, wordt het nieuwe leven gewekt. Daarom staat er: 'Wedergeboren, en niet uit vergankelijk zaad, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God' (1 Petr. 1:23). Dit woord moet worden bewaard, of zoals hier staat, 'het zaad Gods' of zoals het Griekse woord luidt: zijn 'sperma' blijft in hem.

De wedergeboren mens mag het niet meer verliezen of loslaten. Op deze wijze wordt hij innerlijk vernieuwd en zijn gedachtenleven veranderd, want dit woord van God doet zijn reinigend, herstellend en levenwekkend werk. De vrucht van dit zaad is de nieuwe mens die geschapen is naar het beeld van Jezus Christus, want dit vernieuwingsproces zal ook doorwerken in het zieleleven en zelfs in het lichaam. Het zal door de herboren mens heen, geopenbaard worden in goede woorden en werken. Jezus sprak: 'Een goede boom brengt goede vruchten voort. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen'. Wat door God met zijn woord verwekt wordt, is altijd goed.

Ook het ontstaan van de zonde kan vergeleken worden met een geboorteproces. De mens hoort het misleidende woord van de boze en gelooft en aanvaardt dit. Zijn innerlijke mens wordt erdoor bevrucht. Na deze bevruchting wordt de zonde gebaard (Jac. 1:15). Zo iemand brengt dan slechte vruchten voort, of 'de werken van het vlees' (Gal. 5: 19). Zijn gedachten, woorden en daden hebben dan de duivel tot vader. Jezus sprak ook: 'De slechte boom brengt slechte vruchten voort... Een slechte boom kan geen goede vruchten dragen'. Hij voegde er nog aan toe: 'Zo zult gij hen dan aan hun vruchten kennen' (Matth. 7:17-20).

De natuurlijke mens is vanmeetafaan in aanraking gekomen met het verkeerde. Hij was niet bezig met de woorden van God, niet met de waarheid en niet met de werkelijkheid zoals deze is, maar met de dingen die de mensen hem leerden of die rechtstreeks door de boze werden géinspireerd. Hij was gewend daarmee te werken. Wanneer iemand evenwel de naam des Heren noemt, moet hij breken met iedere vorm van ongerechtigheid. Er is geen bekering of begin van wedergeboorte mogelijk, indien niet het oude denken wordt losgelaten en schade en drek wordt geacht.

De hersenen, het verstand, de ziel en de geest die altijd bezig zijn geweest met de dingen van de aarde en met de ingevingen van de duisternis, moeten leren voortaan bezig te zijn met de woorden van God. Daar moeten zij zich naar richten en daardoor vernieuwd worden. Zodra de mens weet dat zijn schuld is vergeven en aanvaard heeft, dat hij een rechtvaardige geworden is, kan dit vernieuwingsproces van de wedergeboorte zich verder gaan ontwikkelen.

Er staat duidelijk: 'Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde'. Johannes vertelt ons dat zonde wetteloosheid is, dus een ingaan tegen de wetten van God. Wat wetteloos is, voert af van de gemeenschap met God, dus van het eeuwige leven. Wie uit God geboren is, doet geen zonde, want hij is vernieuwd in zijn denken, verlost uit de macht der duisternis. Wie de woorden van Jezus werkelijk bewaart, dus Hem liefheeft als Woord van God, valt niet in de zonde.

Natuurlijk kan hij erin tuinen, want de mogelijkheid blijft dat hij nog zonde doet, dat hij opnieuw contact opneemt met de machten der duisternis. Hij kan daar evenwel ook weer van loskomen, indien hij zijn kwaad belijdt. Maar zonde doen is niet de weg van de kinderen Gods, want zij behoeven zich niet te laten inspireren door boze geesten, ook niet door machten van jaloezie, van nijd of van twistgierigheid. De apostel Paulus spreekt over dit soort innerlijke zonden: leg ze af en doe ze weg uit je leven. Richt daarom de aandacht op Jezus Christus en op zijn woord en word geleid door de Heilige Geest.

Johannes maakt dus wel een zeer scherpe tegenstelling tussen mensen die uit God geboren zijn en hen die zondigen. Dit deed de Heer ook. Het is mogelijk dat iemand op bepaalde goede gewoonten in de zichtbare wereld kan wijzen, zoals trouwe kerkgang, grote kennis van de Schrift, geestelijke begaafdheden. Hij mag dan wellicht veelvuldig het woord 'Here, Here' op de lippen nemen, maar wanneer zijn werken niet overeenstemmen met het woord van God, zal hij met alle verdere huichelaars door Jezus worden afgewezen als 'werker der wetteloosheid', die de Heer niet kent als zijn volgeling of als zijn medearbeider (Matth. 7: 21-23).

Een vrouw kan onmogelijk tegelijkertijd met twee mannen gemeenschap hebben. Wel kan zij na het contact met haar eigen man, zich later met een andere afgeven. Dit noemt de bijbel overspel en dat is zonde. Zo kan een christen niet tegelijkertijd gemeenschap hebben met het woord van God en met de gedachten van de boze. Wel kan hij nu eens door Gods woord worden geinspireerd en later weer naar de boze luisteren. De bijbel noemt zulke christenen dan verdeeld van hart. Zij plegen geestelijk overspel en zondigen in de onzienlijke wereld. Zulke personen moeten niet menen dat zij iets van God zullen ontvangen, innerlijk verdeeld als zij zijn (Jac. 1:7,8)'

Iemand die door het woord van God is vernieuwd en dit bewaart, komt in aanraking met de gedachten en het wezen van God, dus met diens licht en diens liefde. Zoals zulk een christen in zijn denken één wordt met het plan van God, komt hij ook in aanraking met de gezindheid van God en neemt deze over. De gesteldheid van God jegens de mens is altijd positief, vooral ten opzichte van zijn volk. Deze liefde neemt de ware christen over en dan zal blijken dat hij zijn broeder liefheeft op dezelfde wijze als God hem bemint.

Daarom noemt Johannes als derde toetssteen: wie zijn broeder niet liefheeft, is niet uit God. Mensen van de wereld begrijpen niet dat iemand zo vol met goddelijke liefde kan zijn, want ze kennen de Heer niet, kennen zijn woord niet en bezitten zijn Geest niet. Zij kennen deze liefde Gods niet die met de Heilige Geest uitgestort is in onze harten, die wij uitdragen en waarnaar wij mogen leven.

Ik heb nog het begin van de opwekking in ons land meegemaakt, de tijd toen Gods Geest weer werd uitgestort. De mensen kenden toen de leer van het Koninkrijk der hemelen niet en zij hielden de gedachten uit de kerken en kringen ondanks dit reveil vast, zoals men dit nu nog doet in de charismatische beweging. In de twee zaken die Johannes hier nu noemt: de wedergeboorte en het zondeprobleem, had men evenwel totaal geen inzicht. Daar had men alleen maar verwarde gedachten over. Wat zag men dus bij het vallen van de late regen? Wanneer men in nieuwe tongen begon te spreken, wist men dat men in Gods Geest was gedoopt. Toen ik als gereformeerde echter de wonderlijke opvattingen, de vreemde gezichten die ermee gepaard gingen, opmerkte, schrok ik. Ik vroeg mij af: indien deze mensen met de Heilige Geest gedoopt zijn, hoe kan dit dan samengaan met zoveel extreme uitingen? Daar klopte iets niet. Ik had de Heer van harte lief en kende zijn woord en daarom heb ik mij jarenlang afzijdig gehouden van de pinksterbeweging.

Ik hoorde de verwarrende profetieën, die alleen een goedgelovig publiek dat niet bij de bijbel opgevoed was, kon slikken. Toen merkte ik op dat ondanks de doop in de Heilige Geest deze mensen niet vernieuwd waren in hun denken. Zij wandelden niet in de hemelse gewesten, streden daar niet en daarom konden zij ook de zonde niet overwinnen. Velen bleven gebonden door de boze machten; ze waren niet vrij. Ondanks hun goede bedoelingen en hun inspanningen bereikten zij niet het niveau van de ware, geestelijke, vrije mens. Daarom zochten mijn man en ik samen een nieuwe weg. Wij begonnen de leer van Jezus over het Koninkrijk der hemelen te bestuderen en toen kwam er licht, werd de sluier die ons denken omfloerste, vernietigd en verstonden wij de waarheid die vrijmaakt. Wij behoefden niet meer te zondigen, omdat wij de weg tot ontkoming gevonden hadden. Prijs de naam van Jezus!

 

1 Johannes 3:11 


Want dit is de verkondiging, die gij van den beginne geboord bebt: dat wij elkander zouden liefbebben.

De apostel heeft voortdurend gesproken over het eeuwige leven dat zich manifesteert in de hemelse gewesten. Hij toonde ons hoe we daar deel aan kunnen krijgen en daar deel aan kunnen houden.

De eerste noodzakelijke stap daartoe was: aanvaard het woord, bewaar de waarheid, voeg je daarnaar, neem de gedachten Gods in je op en leef eruit. Dan noemde hij de zalving van de Heilige Geest en hij vermaande: let er voortdurend op dat de goede Geest die Jezus leidde, in je blijft, opdat je niet misleid en verleid wordt door leugenmachten of 'vrome' geesten die zich voordoen als engelen des lichts. Zorg dat je niet op een of andere manier het spoor bijster raakt door in de verwarring terecht te komen. Zorg dat je niet op een verkeerd pad komt, dat niet naar de hoogte voert, niet naar het doel van God, maar dat je afvoert naar de aarde.

Steeds weer houdt de apostel zijn lezers dan voor: hebt elkaar lief. Vandaar dat hij wel de apostel der liefde genoemd wordt. Wij komen met de liefde van God in aanraking zodra wij zijn woorden, dus zijn gedachten in ons opnemen. Ogenblikkelijk worden wij dan overweldigd door zijn genade die alles in het werk stelde om ons tot Zich te trekken, om de scheiding op te heffen die er tussen Hem en ons was, om ons toch nog te brengen tot de heerlijkheid die Hij voor ons had weggelegd, eer de wereld was. Schreef deze apostel niet: 'Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe?'

Wanneer wij in aanraking komen met de woorden van Jezus, bemerken wij dat klimaat van zijn barmhartigheid. Wanneer wij met Hem leven, komen wij zeker terecht in het milieu van het Koninkrijk Gods, in de sfeer van de vrede, de gerechtigheid en de blijdschap. Dan krijgen wij de gezindheid van onze Heer, zijn positieve instelling jegens alle mensen. Johannes schrijft: neem deze nu ook over. Je neemt de waarheid over, je neemt de geestelijke gaven over, neem nu ook de liefde Gods over. Dit is noodzakelijk, want hierin wordt je blijdschap volkomen. Dan leef je in het klimaat van de Vader en van de Zoon, in hun gezindheid.

In hoofdstuk 2:8 schreef de apostel over een nieuw gebod der liefde. Wanneer wij dit bewaren, kunnen wij pas de volle waarheid kennen en daarmee ook de volle liefde van God. In ons woont de Geest en wij zijn dus nauw verbonden met de volmaakte liefde van God. Toch zegt Johannes hier weer: eigenlijk is het een oud gebod, eigenlijk is het van den beginne al zo geweest, want dit voorschrift van onderlinge liefde werd bij de schepping ingesteld. Het was Gods bedoeling dat het menselijk geslacht één geheel zou vormen, onderling verbonden door de band der liefde. Iedereen moest zich ten opzichte van zijn medemens positief opstellen. Dit is in de praktijk alleen te realiseren ten opzichte van de naaste, dus degene met wie men in aanraking komt.

Wanneer de mensheid door de tegenwoordige communicatiemiddelen steeds meer onderling verbonden is, weet zij zich ook meer betrokken bij het wel en het wee van hen die veraf leven. De liefde tot de naaste zou dus in onze dagen ook groter gemanifesteerd kunnen worden. Helaas, het is zo dat velen wel de liefde propageren tot de onbekende verre naaste, maar deze niet praktiseren in eigen huis, eigen gemeente en eigen omgeving. Voor de ware christen geldt, dat hij zijn liefde begint te bewijzen in het huisgezin Gods, de gemeente, en deze uitbreidt tot een liefde jegens allen, alweer beginnende in eigen omgeving.

 

1 Johannes 3:12 


Niet gelijk Kaïn: hij was uit de boze en vermoordde zijn broeder. En waarom vermoordde hij hem? Omdat zijn werken boos waren en die van zijn broeder rechtvaardig.

Wanneer Johannes schrijft over de liefde vanaf het begin, neemt hij als voorbeeld de geschiedenis van Kaïn en Abel. Kaïn is het prototype van de godsdienstige mens die God dient zonder Hem te kennen en zonder liefde tot Hem en tot de naaste. Abel is het eerste voorbeeld van allen die God wil dienen en zijn gedachten trachten te verstaan en zich daarop positief instellen.

Uit de geschiedenis van Kaïn en Abel kan men leren wat de liefde uitwerkt en ook wat de haat teweegbrengt. Wat was er toch met die twee broers? Beiden hadden op aarde een bestaan: de een als landbouwer en de andere als schaapherder. Sommige uitleggers menen dat het schaapherderen aan God meer welgevallig zou zijn dan het bewerken van de akker, maar dit is een dwaze gedachte. Toch was er een kenmerkend verschil tussen de twee broers, maar dit zat niet in hun beroep, maar aan de binnenkant. Wanneer Abel tussen zijn vee door ging en zijn kudde weidde, was hij bezig met de geestelijke wereld. Die eerste mensen hadden nog ergens contact met God en deze kon nog met hen spreken.

Abel zat met het grote probleem van de zondeschuld. Hij wist dat iets zich tussen God en hem had gesteld, zodat dit contact niet meer zuiver functioneerde. Ook hij was een mens die 'onnut' was geworden, dus niet meer geschikt om door te groeien en het einddoel te bereiken. Hij wist dat hij niet geestelijk volmaakt kon worden. in zijn gedachten stelde hij zich voor het aan gezicht des Heren. Dan staat er in Hebreeën 11 zo mooi, dat ook hij door het geloof een getuigenis van God ont ving. Hij behoorde tot die selecte groep gelovigen in de oude bedéling die toch al iets te zien kreeg van de waarheid, hoewel zij het evangelie van het Koninkrijk der hemelen niet kenden.

Abel die gebogen ging onder de schuld die hem van God scheidde, die voortdurend zocht naar een herstelde gemeenschap, kreeg een antwoord. De Heer sprak tot hem: die barrière tussen Mij en jou kan opgeruimd worden en de situatie van onmacht en dood zal bij jou verdwijnen. Door inspiratie ontving hij de zekerheid dat door het offeren van een ander leven, dus door bloedstorting, vergiffenis van schuld zou teweeggebracht worden. Abel ging toen naar zijn veestapel en nam een eersteling van een zijner schapen en bracht deze op een altaar.

Kaïn dacht niet aan zulke zaken. Wel kon ook hij de stem van God nog in zijn binnenste vernemen zoals wij in Genesis 4:6 kunnen lezen, maar hij had geen aandacht voor de zuiver geestelijke wereld, waarin de verzoening toch bewerkt moest worden en het levend contact met God hersteld. De aandacht van Kaïn was op de aarde gericht, op zijn mooie akker en het wassen van het uitgezaaide graan. Hij dacht wel aan God, want hij was de eerste offeraar op de aarde. Hij stond iets van zijn bezit af om de godheid gunstig te stemmen. Hij wilde God wat schenken van de opbrengst van zijn land. Op deze wijze offeren ook de heidenen en tegelijkertijd bedrijven zij in hun tempels de grofste zonden, zoals gewijde ontucht, of het brengen van kinderoffers.

Velen van hen pijnigen zich zoals de Baälspriesters ten tijde van Elia om hun goden te vermurwen. Ze zuchten, kermen en smeken: 'Och Here, wilt U astublieft'. Hetzelfde doen de monniken in de kloosters, wanneer zij hun lichaam kastijden en geweld aandoen. Het is duidelijk dat zulke offeranden onze goede God niet behagen, maar aan de boze geesten juist welgevallig zijn. Door zijn offeren aan de demonen die hem hiertoe inspireerden, kwam een diepe kloof tussen Kaïn en God, maar ook tussen hem en Abel.

Wanneer Abel evenwel naar zijn schaapskooi gaat en de eersteling slacht voor het aangezicht des Heren, zijn diens gedachten met geheel iets anders vervuld. Hij denkt er niet aan om God gunstig te stemmen door deze wat te schenken. Hij verlangt alleen maar om zijn verhouding met God in orde te maken. Hij weet dat dit schaap voor hem sterft, dat dit dier zijn plaatsvervanger is. Hiermee getuigde Abel dat hij inzicht had gekregen in het grote heilsplan, waarin Jezus Christus door zijn sterven als lam van God verzoening teweeg zou brengen voor de zondeschuld van de gehele mensheid. Abel had dus de gedachten van God aangaande schuld en verzoening overgenomen en hij ontving het innerlijke getuigenis: je offer is juist, je schuld is weggenomen en je bent een rechtvaardige. Er was vreugde in het hart van deze dienstknecht van God. Hij richtte het hoofd omhoog en zijn gelaat straalde van blijdschap.

Abel dacht aan God, wandelde met Hem en was een gelukkig mens, maar Ka:in miste in zijn hart het goddelijke getuigenis. Hij was bezig met het zichtbare en met alles wat van deze aarde was. Hij merkte de constante blijdschap van Abel wel op: hoe zijn broer met het hoofd omhoog liep, terwijl zijn eigen gelaat betrokken was en hij zijn hoofd niet durfde opheffen (Gen. 4:6,7). Weet Je wie die opgewekte houding van Abel ook zag? De duivel! Deze overwoog toen: zal God dan toch zijn plan met die man bereiken? Zal dan toch een mens overgezet worden in de hemelse gewesten en de weg naar het volle leven gaan? Zal hij de man Gods worden zoals de Schepper het Zich eenmaal voorstelde? Dit mocht niet gebeuren.

Hoe zou hij hieraan een einde kunnen maken? Hoe dit ontwikkelingsproces verhinderen? Gloeiend van haat benadert de satan de sombere, godsdienstige Kaïn, de 'vrome' offeraar die geen gemeenschap met God kon krijgen en wiens aangezicht nog steeds vergramd was. Hij fluisterde hem in: zie je je broer lopen met wat God hem heeft gegeven? Dat mis jij en dat is niet eerlijk, want jij bracht ook een offer. Jouw hart is niet blij en jij kent geen levensvreugde. Door deze inspiratie bracht de duivel zijn eigen afkeer over in het hart van Kaïn.

De Here God waarschuwde Kaïn en sprak: 'De belager ligt aan de deur. Hij is bezig zijn gedachten in jou over te brengen. Kaïn, wijs hem af en houd de deur dicht, want jij moet hem overwinnen en hij mag jouw geest niet overheersen. Kaïn, als je goed doet, als jij ook je hart tot Mij verheft, als jij het goede wilt zoeken dat uit Mij is, mag jij ook het hoofd opheffen zoals Abel. Je behoeft niet jaloers te zijn, want het is ook voor jou. Houd echter de machten van de duisternis buiten je en doe het goede'.

Kaïn was niet gepredestineerd tot een eeuwig verderf. God sprak niet over een eeuwige bestemming van voor de geboorte waaraan hij niet kon ontkomen, want Hij wil immers dat álle mensen behouden worden en tot kennis van zaligheid komen. Daarom sprak Hij tot Kaïn: 'Indien jij naar Mij luistert en goed handelt, komt er ook vreugde in jouw hart'.

Gaf Kaïn gehoor aan de woorden van God? Neen, zijn aangezicht werd steeds duisterder en in plaats van over de boze geesten te heersen, liet hij toe dat zij hem in bezit namen. Kaïn werd de eerste gebonden mens. Hij' vroeg aan Abel of deze met hem het veld in wilde trekken. Niet voor een rustige wandeling teneinde contact met zijn broer te krijgen, maar in de eenzaamheid van de natuur valt hij zijn broer aan en slaat deze dood. Dat is dan het einde van Abel en tegelijkertijd het begin van het doden van profeten en kinderen Gods door een aards gerichte, afvallige kerk.

Nu schrijft Johannes: zie, de goede verhouding tot de medemens, de liefde, is uit God, maar de haat komt van de boze. Kaïn en Abel zijn de vertegenwoordigers van twee groepen godsdienstige mensen. De ene groep zegt God te dienen, maar richt het gelaat naar de aarde en heeft de wereld lief. De andere dient oprecht de Heer en zijn gedachten volgen Hem op de hoge weg in de geestelijke wereld.

We zien dit verschil overal om ons heen. Velen noemen zich christenen en beweren dat zij God liefhebben, geloven zelfs in het reinigende bloed van Jezus, maar zij behoren tot de aarde en zoeken niet de weg omhoog. Ze zeggen wel dat je goed moet zijn voor de medemens en richten zich in het bijzonder op de ver afgelegen ontwikkelingslanden om daar liefde te betonen. Maar hoe staat het met hun liefde tot de broeders en zusters in eigen kring?

Men kan de portemonnee openen voor de gediscrimineerde volken en een gift schenken voor een of ander ontwikkelingsproject, maar deze goedheid gaat niet verder dan die van de humanist. Zij is van de aarde en het onzienlijke Koninkrijk Gods vindt geen baat bij de verhoging van het welvaartspeil. De apostel schreef: 'Al ware het dat ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde. . ., maar had de liefde niet, ik ware niets' (1 Cor. 13:3). De ware liefde heeft te maken met 'een weg, die nog veel verder omhoog voert'.

Zo richten vele zogenaamde bijbelgetrouwe christenen het oog naar het Midden-Oosten. Zij zeggen: 'We moeten op Israël letten. Dat volk heeft onze hulp en steun nodig'. Maar ook bij hen domineert de aarde. je kunt de aandacht niet verdelen tussen zaken die buiten het Koninkrijk van Jezus Christus liggen en die zich daarbinnen bevinden. je kunt de wereld niet liefhebben en wat van de wereld is, dus buiten Christus om functioneert, en tegelijkertijd in de hemelse gewesten God liefhebben boven alles. Hier zit de oorzaak van de doodsheid in kerken en kringen. Men heeft het volle evangelie niet begrepen en houdt de aandacht gericht op de zienlijke wereld.

Blijft nu dit soort aardsgerichte christenen onverschillig staan tegenover hen die de weg Gods volkomen willen gaan? De geschiedenis van Kaïn heeft zich vele malen herhaald. Zo waarschuwde Jezus eenmaal de leiders van het volk, dat zij zich met hun godsdienst op een heilloze weg bevonden. Ook sprak Hij reeds bij de aanvang van zijn optreden tot hen: 'Waartoe tracht gij Mij te doden?' Het antwoord van de schare die niet wist door welke machten zij geleid werd, was: 'Gij zijt bezeten; wie tracht U te doden?' (Joh. 7:19,20). De Heer kende evenwel het proces in hun denken en Hij wist waar dit op uit zou lopen. Zij zouden evenals Kaïn broedermoordenaars worden.

Kaïn bracht evenals Abel een offer. Uiterlijk deden deze broers hetzelfde, maar in de onzienlijke wereld werden zij geïnspireerd uit verschillende bronnen. Abel zocht het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid en Kaïn bedacht niet de dingen die 'boven' waren. Zo werd Kain overweldigd door de machten der duisternis en zo gaat het ook nu met een ieder die godsdienstigheld op aarde wil bedrijven en die geen weg kent in de hemelse gewesten. Vooral in de eindtijd zullen er velen zijn, die uiterlijk komen in de naam van onze Heer. Zij zullen zich naar Jezus noemen en onder zijn naam komen (Matth. 24:5).

Zij zullen zelfs profeteren, boze geesten uitdrijven en krachten doen, maar de Heer zal zeggen: , Ik heb u nooit gekend'. Zij hebben geen verbinding met Hem noch met zijn woord. Zij worden van Hem weggedreven, omdat zij werkers zijn van de wetteloosheid en geen medearbeiders van God (Matth. 7:23). Zij zijn de valse profeten die bedrieglijke tekenen en wonderen doen (2 Thess. 2:9). Wij begrijpen dat de Heer kon zeggen, dat de oordelen zouden komen over dit geslacht, dat gebruikt wordt door de machten der duisternis, vanaf Kaïn die de eerste was die het bloed van een rechtvaardige vergoot (Matth, 23:35).

 

1 Johannes 3:13,14 


Verwondert u niet broeders, wanneer de wereld u haat. Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven, omdat wij de broeders liefhebben. Wie niet liefheeft, blijft in de dood.

Kaïn werd geïnspireerd door de wetteloze machten der duisternis, die altijd een gezindheid hebben die tegengesteld is aan die van God. De wereld ligt in het boze en de duivel is overste van de kosmos en hij voert daar heerschappij. Hij inspireert de negatieve houding tussen de mensen onderling, zaait wantrouwen, jaloersheid en afgunst, inzonderheid ook haat tegen de ware kinderen van God die aan zijn autoriteit zijn onttrokken. Bij iedere christen is er wel eens verbazing over de vaak redeloze afkeer, waarmee de ongelovigen zich tegen hem afzetten. Zo dulden ongodsdienstige ouders menigmaal wel dat hun kind naar de bioscoop of danszaal gaat, maar zij tolereren niet dat hun tiener een kerk bezoekt.

De haat barst pas fel los, wanneer hun zoon of dochter zich bij een volle-evangeliegemeente voegt. De 'ruimdenkende' of onverschillige echtgenoot tracht koste wat het kost de waterdoop van zijn vrouw te verhinderen, terwijl hij er volgens zijn zeggen toch geen enkele waarde aan hecht en over onzin spreekt. Wanneer wij evenwel in aanmerking nemen dat zulke mensen onder inspiratie van de boze staan, behoeft zo'n houding ons niet te verwonderen.

Johannes sluit zich altijd nauw aan bij de uitspraken van Jezus zelf. Hier denken wij aan de woorden van onze Heer: 'Indien de wereld u haat, weet dan, dat zij Mij eerder dan u gehaat heeft. Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld' (Joh. 15:18,19). Onder de wereld kunnen we dan ook in het bijzonder de zogenaamde vrome wereld rekenen, want de valse kerk heeft de eeuwen door schuld aan het vergoten bloed van ontelbare ware kinderen Gods. Zo gauw als iemand voort wil gaan, zodra hij de Heer wil volgen waar deze ook in de hemelse gewesten heengaat, laait de afkeer op bij de uiterlijk godsdienstige mens.

Wat is de oorzaak van de haat die mensen onderling kunnen koesteren? De werknemer meent te worden uitgebuit door de werkgever, de buurman heeft last van de muziek die de bewoners boven hem tot diep in de nacht laten horen, de vrouw wordt geplaagd door jaloersheid vanwege haar mededingster, de leerling wordt vernederd en bespottelijk gemaakt door de onderwijzer. De ware christen geeft evenwel geen oorzaak tot afkeer; daarom kan hij zeggen: 'Zij hebben mij zonder oorzaak gehaat'. Hij heeft te doen met de toorn die Kaïn opjoeg tegen Abel en die eindigde met broedermoord. Als christenen zullen wij hier op aarde steeds te maken krijgen met de geïnspireerde haat van de boze, omdat wij met Jezus het Koninkrijk Gods zijn binnengegaan.

'Wij weten dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven'. De barrière die de boze had opgebouwd en waar aan wij zelf hadden meegeholpen door ons zondigen, is opgeruimd. Wij zijn overgegaan uit de duisternis in het licht. Wij zijn rechtvaardigen geworden en kinderen Gods, op weg om het doel van God te bereiken. Is het wonder dat de duivel de rechtvaardige Abel reeds zo haatte, dat hij deze uit de weg ruimde door middel van zijn broer Kaïn?

In ons hart is geen haat. We hebben de mens lief, ook degene die met ons niet optrekt. Het zou ons evenwel verblijden, wanneer de ware kinderen Gods in de kerken en kringen zich bij ons voegden. De Heer spreekt immers duidelijk: 'Trekt uit Babylon en hebt geen deel aan zijn zonden'. Ik heb wel eens tegen mijn man gezegd, dat wij voor de voortgang van het volle evangelie en voor de uitbreiding van onze gemeenten in de eerste plaats mikken op het beste uit de kerken, op mensen die weten dat zij kinderen Gods zijn en die het bloed van de Heer werkelijk tot reiniging hebben aangenomen, dus weten rechtvaardigen te zijn. Als zij de stap kunnen nemen om uit de verwarring te geraken, zouden ze met ons verder opgebouwd kunnen worden. Dat is heerlijk en naar de wil van God. Wij zetten ons niet af tegen deze mensen, want we weten dat ze broeders zijn. We hopen daarom van ganser harte dat ze met ons de hoge weg gaan bewandelen. Het is dan verder opvallend, hoe wij de haat duidelijk ervaren van hen, die zich wel kinderen van God noemen, maar die deze weg naar het doel verwerpen.

De gehele wereld, maar ook de 'vrome' wereld naar haar eigen belijden, is dood in zonde en misdaden. Wij zijn evenwel bevrijd uit de macht van de satan en overgebracht naar het rijk van de geliefde Zoon. Hier leven wij door het woord van God en door de kracht van de Heilige Geest. Hier nemen wij de gedachten van God over en zijn gezindheid en worden zo ook géinspireerd tot broederliefde. Wij kunnen de broeder liefhebben, zelfs al zouden wij zien dat hij struikelt of misleid wordt. juist dan zullen wij door de kennis die wij bezitten van de hemelse gewesten, onderscheid weten te maken tussen de broeder en de geest die hem tracht te gebruiken of te misleiden.

Wanneer wij ons zo positief jegens de broeders en zusters opstellen, weten wij dat deze houding uit God is, want mensenliefde behoort bij de gedachten Gods. Constateren wij bij onszelf dat wij een afkeer of wrevel hebben, dan weten wij dat het met ons niet goed staat en dat wij nog onder de heerschappij en de beïnvloeding van de boze zijn.

Twist en tweedracht verdachtmakerijen, kwaadspreke rijen tasten het lichaam van Christus aan en de Heer kan Zich dan niet onder zijn volk openbaren. Wie zich hieraan schuldig maken, zijn nog in de dood, dat wil zeggen verbonden met het rijk der duisternis. Paulus kon tot de Corinthiërs nog niet spreken als tot geestelijke mensen, omdat onder hen nog nijd en twist waren. 'Wie niet liefheeft, blijft in de dood', want hij staat onverschillig tegenover de waarachtige kinderen Gods.
Dit komt dan omdat hij een aards gericht geloof bezit en deze wereld onder beslag van de boze ligt. Op aarde is daarom geen waarachtig leven te vinden. De ware christen wijkt uit naar de hemelse gewesten, want daar is hij onttrokken aan de heerschappij van e overste dezer wereld, dus ook onttrokken aan de zonde. Paulus schreef in Colossenzen 3:2,3: 'Bedenkt dan de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God'. Gestorven mensen zijn onttrokken aan de wereld, maar ze leven voort in de onzienlijke gewesten . Zo gaat het ook met de christen die waarlijk hemelburger is geworden.

Johannes wijst ons de goede weg en zegt: Houd deze aan teneinde het doel te bereiken. Zolang je in de dood blijft, of zolang je het van de aarde blijft verwachten en daar al je activiteit inzet, zul je het ware leven dat eeuwig standhoudt, niet vinden. Wie het wezen van God niet liefheeft en niet bemint wat Hij liefheeft, blijft in de dood.

 

1 Johannes 3:15 


Een ieder, die zijn broeder haat, is een mensenmoorder en gij weet, dat geen mensenmoorder eeuwig levend blijvend in zich heeft.

Jezus heeft in de eerste bergrede gezegd dat degene die met zijn inwendige mens zijn broeder haat, een doodslager is. In zo'n persoon is de zonde van moord reeds in embryo aanwezig en bezig zich te ontwikkelen. Het gebeurt natuurlijk niet vaak dat deze zonde werkelijk uitbreekt en dat dus een broeder doodgeslagen wordt. In onze tijd beletten de 'wereldgeesten' die autoriteit hebben, dus de staatkundige heersers, zulke misdaden zoveel als in hun vermogen is. Maar wie de kerkgeschiedenis kent, weet dat vele broeders vermoord werden. Denk alleen maar aan de dopers in ons land.

Door de haat is het wezen van de moordenaar in een mens aanwezig. Er staat: 'Wie zijn broeder haat, is een moordenaar'. In het oog van God die het binnenste van de mens ziet, is de gezindheid van zo'n door de boze voortgedrevene, duidelijk. Wanneer de joden zich negatief tegenover Jezus opstellen, zegt deze: 'Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen. Die was een mensenmoorder van den beginne' (Joh. 8:44). Wanneer iemand, géinspireerd door de boze, zijn broeder haat of in toorn tegen hem leeft, valt hij onder hetzelfde oordeel als een moordenaar (Matth. 5:21,22).

Hij is dan ook wetteloos. Het eeuwige leven is alleen voor rechtvaardigen, die handelen en wandelen naar de geboden van God. Een moordenaar tast het tijdelijke leven van zijn medemens aan en de mens die haat, tracht zijn tegenstander innerlijk te kwetsen of te beschadigen. In beide gevallen geeft hij blijk dat hij het leven haat dat uit God is.

Dan zegt Johannes: 'Zo'n mens heeft het eeuwige leven niet blijvend in zich'. Het kan best zijn dat zo'n broederhater de Heer eerst nog heeft liefgehad. Kaïn was aanvankelijk niet een uitgesproken vijand van Abel. Zulke mensen kunnen zich misschien eenmaal bekeerd hebben en zelfs geloofd hebben in de woorden van God die hun een nieuw leven schonk, maar indien zij het woord Gods loslaten en de gezindheid Gods bovendien verliezen, omdat zij hun broeders gaan haten, zullen zij het eeuwige leven verliezen.

In Hebreeën 6:4 is sprake van hen die eens verlicht waren, die de hemelse gave genoten, die deel kregen aan de Heilige Geest en aan het goede woord van God, die de krachten van de toekomende eeuw hadden gesmaakt, en toch alles weer loslieten en op deze wijze afvallig werden. Petrus spreekt over mensen die ontvloden zijn aan de bezoedelingen der wereld door de erkentenis van de Heer en Heiland, maar die toch er weer in verstrikt raakten en erdoor overmeesterd werden (2 Petr. 2:20). Hun leven was niet blijvend!

Aan het einde van de tijden zullen velen afvallen van het geloof in de volle waarheid Gods. In de naam van de liefde zullen die afvalligen toch proberen allen bij elkaar te verzamelen, hoewel ze niet afgestemd zijn op het woord van God en zich niet aan de volle waarheid houden en zich niet laten leiden door de Heilige Geest. Onder de dekmantel der liefde zal men van alles verenigen. Zo'n verzameling mist natuurlijk het contact met het wezen van God. Het bezit alleen een laag vernis, namelijk het liefdoen tegen elkaar. De bedoeling van God is evenwel dat wij lief zullen hebben uit een rein hart, dat is gereinigd door het woord van God en bekrachtigd, ontwikkeld en gebruikt door de Heilige Geest om te zamen het plan van God te bereiken. Dan kun je elkaar liefhebben, omdat je één bent in de geestelijke wereld.

 

1 Johannes 3:16 


Hieraan hebben wij de liefde leren kennen, dat Hij zijn leven voor ons heeft ingezet; ook wij behoren dan voor de broeders ons leven in te zetten.

Jezus heeft gezegd: 'Ik heb ze liefgehad tot het einde'. Hij heeft Zich tot het laatste toe positief opgesteld ten opzichte van zijn jongeren en tenslotte heeft Hij zijn leven voor hen en voor de gehele wereld gegeven. Hadden zij Hem lief? ja, maar zij maakten Hem het leven dikwijls wel erg moeilijk. Het was heus niet altijd zo gemakkelijk en op een dag heeft Hij zelfs tot zijn discipelen gezegd: 'Wilt gij ook niet weggaan?' Toen kwamen ze evenwel tot inkeer en antwoordden: 'Here! tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens' (Joh. 6:67,68). Ze bedoelden: bij U moeten we zijn en we mogen ons niet verwijderen van het Woord en bovendien kunt Gij alleen later de Heilige Geest geven. Zo bleven ze geheiligd door het woord van de Here Jezus dat zij aanvaard hadden en zeiden: 'We blijven bij Hem en gaan niet weg'.

Aan het einde van zijn rondwandeling op aarde kon de Heer getuigen: 'Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden' (Joh. 15:13). Een effectieve vorm van liefde is, dat iemand zijn leven gebruikt om zijn vrienden te helpen, te beschermen, te vertroosten en op te bouwen. Jezus zelf was onder de mens 'aller dienaar' en Hij heeft zijn liefde in de hoogste vorm getoond, toen Hij Zich overgaf om zijn leven te geven tot lossing van de schuld der ganse mensheid. Paulus schreef: 'Weest dan navolgers Gods, als geliefde kinderen, en wandelt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk' (Ef. 5:1,2).

Het allerlaatste en het hoogste wat de mens geven kan, is zijn leven. Zo zette ook Jezus alles in wat Hij had. Hij hield voor Zichzelf niets meer. Dit vraagt Hij nu ook van ons. Allereerst in de geestelijke wereld zullen wij ons leven moeten inzetten voor onze broeders en zusters. De Heer gaf ons leven, blijdschap., ontploofing van de geestelijke gaven en zegt: stel deze nu ten dienste van je broeders en zusters, Doe wat je kunt, opdat ook zij het eeuwige leven ontvangen. Help, wanneer zij door de boze worden aangevallen en ondersteun hen. In de strijd in de onzienlijke wereld zullen we dus voor hen en met hen kampen tegen de machten, die hen belagen, maar ook in de zienlijke wereld zullen we hen terzijde staan, zoals het volgende vers ons doet zien.

 

1 Johannes 3:17 


Wie nu in de wereld een bestaan heeft en zijn broeder gebrek ziet lijden, maar zijn binnenste voor hem toesluit, hoe blijft de liefde Gods in hem?

Het inzetten van zijn leven geldt niet alleen het geestelijke, maar ook het natuurlijke vlak. Wij moeten alles voor elkaar over hebben. Kaïn had alleen zijn bezit in het natuurlijke leven te geven, maar Abel had zowel in de natuurlijke als in de geestelijke wereld schatten verzameld die hij inzetten kon. Zo moet het ook bij ons zijn. Wanneer wij voor onze broeders en zusters liefde hebben, schenken we van onze innerlijke rijkdom aan hen. We hebben dan met hen gemeenschap en we vertroosten en bemoedigen hen. Als het nodig is, zullen we vermanen uit een rein en liefdevol hart, maar ook in het natuurlijke zullen we onze broeders en zusters moeten bijstaan.

Wanneer wij dus onze broeder geestelijk gebrek zien lijden, wanneer we zien dat hij het moeilijk heeft en niet verder kan, zullen we ons hart openzetten en geven door de liefde Gods die in ons is. In de natuurlijke wereld zullen Gods liefde en barmhartigheid zich eveneens door ons heen aan de naaste openbaren. Wanneer we geen stoffelijke dingen willen missen om de nood van een broeder of zuster te lenigen, zullen wij zeker ons leven, niet voor hen veil hebben. Iemand kan wel zeggen dat de liefde van God in hem woont, maar wanneer deze niet geopenbaard wordt, omdat hij zich niet inlaat met de moeiten en zorgen van de broeder of zuster, zal deze gezindheid van God ook niet blijvend in hem zijn.

Een christen mag zich niet afsluiten of isoleren van het leed van zijn naaste. Ontferming en meedogen moeten hem karakteriseren. Niet alleen het geloof maar ook de liefde is zonder werken dood (vergelijk Jac. 2:14-26). Paulus schreef in Galaten 5:6 dat het geloof werkt door de liefde; dit betekent dat het geloof actief wordt, indien we ons erop richten de broeders en zusters te helpen.

Wanneer we overvloed hebben en weten dat ergens op de wereld honger geleden wordt, zeggen we niet: 'Daar hebben we niets mee te maken en daar sluiten we ons hart voor toe'. We beginnen met onze hulp evenwel bij onze naaste, bij degene die dichtbij is, dus het allereerste bij de broeder en zuster in het Koninkrijk van God. Dan gaan we onze liefde verder uitbreiden tot de hele wereld. Zo leren we de gezindheid van de hemelse Vader kennen en toepassen, want Hij gaf alles wat Hij had in zijn enige Zoon.

Allereerst bewijzen we onze liefde dus in eigen kleine kring en zetten dit voort in grotere cirkels. Daarom sturen we ook onze zendelingen uit om het geestelijke brood uit te delen onder hen die hieraan gebrek hebben. Wij hebben gelukkig gemeenten waar wij het goede, geestelijke voedsel kunnen ontvangen, ook al moeten sommigen er op zondag wel eens een heel eind voor rijden. Ik heb echter het idee dat men dat niet zo erg vindt, want men maakt er gewoonlijk een fijne uitgangsdag van.

Het is evenwel ook heerlijk dat we als gemeenten onze zendelingen kunnen uitsturen om in het verre land het heerlijke woord van God te brengen. Zo proberen wij de geestelijke nood van de vreemde volken te lenigen. We willen hier met grote liefde achter staan en onze natuurlijke gaven ruimschoots schenken, opdat onze zendelingen geen moeilijkheden hebben met stoffelijke zaken en zich volledig kunnen inzetten voor de geestelijke strijd.

 

1 Johannes 3:18 


Kinderkens, laten wij liefhebben niet met bet woord of met de tong, maar met de daad en in waarheid.

Na alles wat Johannes in de vorige verzen geschreven heeft over het waarachtige christendom, rijst in dit laatste gedeelte van hoofdstuk drie nu de vraag: hoe weet ik zeker dat ik in de onzienlijke wereld op de goede weg ben en hoe onderken ik, dat ik deel heb aan het leven met God? Wanneer wij ons immers niet op de hoge weg bevinden, zullen er in onze innerlijke mens talrijke conflicten ontstaan, die ons van de vrede, gerechtigheid en blijdschap van het Koninkrijk Gods beroven.

De apostel geeft vervolgens enkele kenmerken, waaraan wij zeker weten dat wij in het Koninkrijk der hemelen aan de goede kant staan en daar niet bedrogen worden. Dit geldt natuurlijk in de eerste plaats voor de 'kinderkens', die nog maar pas op de weg zijn. Tot hen zegt de apostel: laten we ons niet in woorden verliezen, maar daadwerkelijk betonen christenen te zijn. Natuurlijk bedoelt hij niet dat wij niet over de liefde zouden mogen spreken en onze positieve houding ten opzichte van de broeders niet zouden mogen uitdrukken in woorden of haarformuleren, maar dat alleen is niet voldoende, want dan zouden het wel eens 'holle klanken' kunnen zijn, waarvan 2 Petrus 2:18 en 2 Timotheüs 2:16 spreken. Deze ijdele woorden worden gèinspireerd door machten van de duisternis, die zich voordoen als engelen des lichts. In werkelijkheid lokken de 'vrome' geesten je daarmee op een doolweg.

Wanneer de liefde echt is, dus uit de waarheid of uit God, zal zij zich ook openbaren in daden. De christen zal dan blijk geven dat hij het goede voor zijn naaste zoekt. Hij zal deze willen helpen en ondersteunen, opdat de broeder voort kan gaan op de weg des heils die naar de heerlijkheid voert.

In de volgende verzen drukt de apostel daarom zijn lezers nog eens op het hart: blijf in het woord, blijf in de Geest en blijf in de liefde. Hij noemt daarmee de toetsstenen die wij onszelf moeten aanleggen, indien wij zekerheid willen hebben dat wij op de weg des levens zijn.

Er wordt wel eens gezegd: ik groei wel vanzelf naar de volmaaktheid toe en ik bereik haar wel, indien niet in het heden, dan wel na het sterven. Wij zullen echter nu reeds naar dit hoge doel moeten jagen en trachten het nu te grijpen. Dat gaat alleen als we waakzaam zijn en ons voortdurend de vraag stellen: is mijn geest wel op de goede weg en sta ik wel in het juiste geloof? Is het woord dat ik tot mij neem, waarnaar ik mij richt en handel, echt de waarheid? Is de geest door wie ik geleid word, werkelijk de Geest van de heilige God? Wanneer een gedachte in mijn hart opkomt, zal ik mij ogenblikkelijk moeten afvragen: is deze géinspireerd door God of staat er een belager aan de deur?

Ook zal ieder zijn geestelijke toestand moeten toetsen aan de gezindheid van zijn hart en zich dus afvragen: komt mijn houding overeen met die van de Vader en die van Jezus Christus? De apostel schreef: 'Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was', dus zijn liefde, barmhartigheid, ontferming, goedertierenheid en vrede, eigenschappen die het goddelijke wezen kenmerken. Bezit ik de 'goddelijke natuur' en openbaart deze zich door mij?

 

1 Johannes 3:19,20 


Hieraan zullen wij onderkennen, dat wij uit de waarbeid zijn en voor Hem ons hart overtuigen, dat, indien ons hart ons veroordeelt, God meerder is dan ons hart en kennis heeft van alle dingen.

Wanneer wij de gezindheid van Christus hebben en deze ook in daden aan onze naaste bewijzen, vervullen wij de wet van God en het gebod van onze Heer. Zo mogen wij dan zeker weten dat wij in waarheid behoren tot zijn lichaam. Het is evenwel mogelijk dat ons hart ons toch aanklaagt en wij de zekerheid gaan missen dat wij gemeenschap met God hebben. De vraag rijst dan: hoe komen deze twijfels, aanklachten en onzekerheden, in ons? Wel, dat is het werk van de boze, want deze is de aanklager van de broeders. Hij probeert altijd terecht of ten onrechte het kind van God schuldbesef bij te brengen, want hiermee houdt hij een claim op de gelovige. Het kind van God dat door woord en daad evenwel liefde jegens zijn naaste heeft getoond, zoals Christus dit geleerd heeft en zoals het naar Gods wil is, kan bij een beschuldiging in oprechtheid tot de Heer gaan en voor diens aangezicht zijn geweten geruststellen en het vrijmaken van bedrieglijke aantijgingen.
Zo deed ook job, toen de boze hem door middel van zijn vrienden, beschuldigde. De Heer kent immers de ware gezindheid van ons hart en Hij weet dat wij in waarheid voor onze naaste het goede hebben gezocht en dat wij daarbij geinspireerd werden door de liefde Gods.

Voor het aangezicht van de Heer wijst de ware christen de beschuldigingen van liefdeloosheid en hardheid af. Paulus sprak: 'Hierin oefen ik mijzelf, altijd een onergerlijk geweten te hebben voor God en de mensen' (Hand. 24:16). Op dat ogenblik beschuldigden de orthodoxe joden hem dat hij de tempel had ontwijd en dat hij over de ganse wereld opstand onder zijn volksgenoten had verwekt. Hij bracht dank aan God, die Hij met een rein geweten diende (2 Tim. 1:3).

Ook in onze dagen trachten 'vrome' geesten wanneer zij over liefde spreken, de ware gelovigen op een verkeerd spoor te zetten door hen te betrekken in verootmoedigingsbewegingen, teneinde hen aan te sporen tot het uitspreken van schuldbelijdenissen, terwijl zij zichzelf rein weten voor Gods aangezicht. Zo ziet men ook dat men in bepaalde bewegingen boete wil doen voor nationale zonden waaraan men zelf niet schuldig was, bijvoorbeeld wat vroegere geslachten aan joden misdreven hebben of wat onze vaderen aan schuld op zich laadden, toen zij de koloniale volken uitbuitten en de zwarte inwoners van Afrika als slaven naar Amerika verkochten. Wij hebben evenwel reeds lang de banden met het ongehoorzame voorgeslacht verbroken, ook die met de machten die onze vaderen misbruikten. Wij stellen ons daarom voor de Heer op 'zonder besef van kwaad'.

Ook de zondeschuld der kerk of die van de pinksterbeweging nemen wij niet op ons, omdat wij reeds lang met hun gedachtengangen gebroken hebben.

Wanneer dus de boze tot ons komt met allerlei aanklachten en vermeende tekortkomingen, opdat ons geweten ons maar zou veroordelen, mogen wij ons voor God opstellen met een beroep op ons zoeken van het goede en ons voor zijn aangezicht vrijmaken van beschuldigingen. Wanneer daarom de apostel Paulus in Romeinen 3: 11 en 12 de bewering van de psalmist aanhaalt, dat niemand God ernstig zoekt en allen tezamen afgeweken zijn, sluit hij zichzelf hierbij niet in, evenmin als David dit doet ir! Psalm 14, wanneer hij spreekt, dat God dan nog altijd te vinden is bij een rechtvaardig geslacht dat de Here tot toevlucht heeft. God die naar waarheid en gerechtigheid oordeelt, zal ons zeker vrijspreken.

Met het 'hart' wordt hier het geweten bedoeld. De consciëntie is de samenspraak tussen de geest van de mens die de wetten Gods in zijn leven handhaaft, met de ziel waarop de duivel invloed tracht uit te oefenen. Geweten betekent letterlijk: samen weten. Wanneer wij ons voor God stellen, staan wij voor de opperste rechter, die in een gewetensconflict een zuivere uitspraak doet. Dit gebeurt dan door middel van de inwonende Heilige Geest, die ons overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel. Het zieleleven dat door de inspiratie van de boze béinvloed werd, brengt aanklachten in, maar de Geest wijst ze van de hand met een beroep op de liefdedaden die wij bewezen en op de broederliefde die wij hadden en op de zuiverheid van onze intenties of bedoelingen. De Geest heeft immers kennis van alle dingen. Hij doorzoekt en kent ons hart en is in staat een zuiver oordeel uit te spreken.

 

1 Johannes 3:21,22 


Geliefden, als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God, en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden, daar wij zijn geboden bewaren en doen wat welgevallig is voor zijn aangezicht.

Wanneer ons geweten geheel vrij is en er geen conflict of beschuldiging gevonden wordt, bevinden wij ons als christenen in de normale situatie om te allen tijde met vrijmoedigheid voor God te verschijnen. Vele christenen kunnen zich deze toestand ternauwernood voorstellen, daar hun geleerd werd: 'De zonde kleeft ons altijd aan, wie onzer kan voor U bestaan?' Maar wie inzicht heeft in de verlossing en in een leven in het Koninkrijk Gods, weet dat wat Johannes hier beschrijft, heel normaal is. Paulus schreef in Hebreeën 10:22: 'Laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad'.

Christendom is een nieuwe manier van leven en wie het volle evangelie werkelijk met zijn hart aanvaard heeft, weet dat het werkt. Wij zijn dan in Christus en Christus is in ons. Al de beloften Gods zijn daarom ook voor ons die in Christus zijn: ja en amen. Daarom verkrijgen wij al wat wij van Hem vragen, namelijk de ene genade na de andere. Wij blijven immers in zijn woorden en bewaren zijn geboden, want wij hebben Hem lief (Joh. 14:21). Daarom zal de Vader ons alles geven wat wij bidden in de naam van Jezus (Joh. 15:16).

In de vorige verzen heeft het kind van God zich eerst zijn vrijmoedigheid moeten toeëigenen vanuit een geestelijke strijd des geloofs en hier wordt nu gesproken over hen die deze vrijmoedigheid bezitten. Zulk een christen mag ingaan in het heiligdom en in de naam van Jezus daar uit de rijkdom van, genade tot zich nemen wat hij nodig heeft. De Vader heeft ons immers begiftigd met alles wat tot leven en godsvrucht strekt. Hij heeft ons zeer kostbare en zeer grote beloften geschonken, opdat wij daardoor deel zouden hebben aan de goddelijke natuur (2 Petr. 1:3,4). Wanneer wij in Gods woorden blijven, zijn geboden bewaren en ons beijveren te doen wat welgevallig is voor zijn aangezicht, zullen wij nooit iets bidden dat niet uit de Vader is, want wij kennen zijn gedachten. Over ons natuurlijke bestaan dat wij ook van de Vader ontvangen hebben, behoeven wij ons niet bezorgd te maken, want Hij werpt ons toe wat wij nodig hebben. Wij kunnen ons daarom in ons gebed des te meer concentreren op de geestelijke waarden.

 

1 Johannes 3:23,24 


En dit is zijn gebod: dat wij geloven in de naam van zijn Zoon Jezus Christus en elkander liefhebben, gelijk Hij ons geboden beeft. En wie zijn geboden bewaart, blijft in Hem en Hij in hem. En hieraan onderkennen wij, dat Hij in ons blijft: aan de Geest, die Hij ons gegeven heeft.

Op de berg der verheerlijking getuigde de Vader over Jezus: 'Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb; hoort naar Hem'. Ook sprak Jezus van Zichzelf: 'Wie Mij hoort, hoort de Vader', want Hij openbaarde de gedachten van God. Wie Hem gezien had, had ook de Vader gezien, want de Zoon is de afdruk van het goddelijke wezen. Wie dus in Jezus gelooft en Hem liefheeft, heeft ook God lief en vervult daarmee de eerste tafel van de wet of 'zijn gebod'.

Geloven in de naam van Jezus betekent: in zijn wezen geloven en ermee verbonden zijn. Dit vangt aan bij iemands bekering en wordt realiteit in de wedergeboorte of de vernieuwing van het denken. Hierdoor krijgt men dan deel aan de goddelijke natuur. De naam van Jezus betekent voor ons allereerst: God redt, behoudt en geneest. De naam van Christus betekent: gezalfde, dit wil zeggen dat Jezus met de Heilige Geest en met kracht gezalfd was. Voor ons houdt dit in dat Hij ons nu ook zalft of doopt met de Heilige Geest.

Wie de naam van Jezus Christus als volgeling noemt, moet dus allereerst breken met de ongerechtigheid, dus met het rijk der duisternis (2 Tim. 2:19). Na de doop in de Heilige Geest mag hij dan die naam gebruiken in de onzienlijke wereld. Deze naam is boven alle naam en daarom moeten de demonen wijken voor het gezag van zijn naam en worden de zieken onder het noemen van deze glorievolle naam gezalfd tot genezing. Er is geen naam onder de hemel waardoor de mens behouden kan worden dan die van Jezus.

Nogmaals wijst de apostel der liefde erop, dat de inhoud van de wet voor ons concreet samengevat kan worden in de woorden: Jezus Christus liefhebben- boven alles en de broeders of 'elkander' als onszelf. Voor velen is God immers een vaag begrip en de naaste zoekt men liefst ver weg. Johannes voegt eraan toe: 'Gelijk Hij ons geboden heeft', dus een liefhebben op bijbelse wijze en niet steunend op fluctuerende gevoelens en humane omgangsvormen. Het gaat hier over een goddelijke liefde, dus een schenkende, ten opzichte van de broeders en van de zusters. Aan hen zullen we datgene doen wat Jezus ook zou gedaan hebben, want Hij sprak: 'De werken, die Ik doe, zult gij ook doen'. Deze liefde wordt allereerst geconcretiseerd in de gemeente, het huisgezin van God en zij kan niet tot openbaring komen in ' allerlei samenkomsten en conferenties, waar men vrijblijvend ten opzichte van elkaar aanwezig is. Liefhebben is een gebod, omdat het van ons eist dat wij ons nimmer negatief ten opzichte van elkaar zullen opstellen.

In het lichaam van Christus functioneren alleen de wetten van God. Wie de geboden van Jezus bewaart, blijft in Christus en dan is het leven van God in hem. Dit leven wordt in stand gehouden door de Heilige Geest of de Geest des levens, zoals er staat: 'Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods' (Rom. 8:2). Wanneer de Heilige Geest in ons werkt, zijn wij verzekerd dat wij in Christus blijven en daarom God toebehoren, want Jezus heeft ons voor God gekocht!

 
vorige pagina terug volgende pagina