Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de brieven van Johannes
Door A. van den Brink-voor den Dag

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 5


 

1 Johannes 5:1,2 


Een ieder, die gelooft, dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder, die Hem liefheeft, die deed geboren worden, heeft ook degene lief, die uit Hem geboren is. Hieraan onderkennen wij, dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben en zijn geboden doen.

In deze perikoop gaan we ons bezighouden met de persoon van Jezus Christus en met de plaats die Hij inneemt in het heilsplan, in de gedachten van de Vader en in het leven van de gelovigen. Het is een zeer belangrijk onderwerp, want hiervan hangt ons leven af.

Er zijn veel mensen die zeggen in Jezus te geloven, maar ik vraag altijd: in welke Jezus geloof jij? Is het de Jezus van wie de schriften getuigen, van wie in het oude verbond de profeten spraken, wiens geschiedenis is neergelegd in de evangeliën en in de brieven en die ons de kennis bijbracht van de hemelse gewesten? Is het waarlijk deze Jezus? Hij heeft immers zelf gezegd, dat velen onder zijn naam zouden uitgaan om talrijken te verleiden. Mogelijk bedoelde de Heer dat er mensen zouden optreden, die zichzelf Jezus noemen en zich zo als verlosser en zaligmaker presenteren. Zo zouden dan velen verleid worden.

Wanneer wij de verschillende religieuze bladen inkijken, zien wij hoe regelmatig figuren opstaan, die zichzelf de naam Jezus toeëigenen. Voor ons is het dan wel duidelijk dat zulke mannen niet die Jezus zijn over wie wij spreken en in wie wij geloven. Zulke pseudo Jezusfiguren komen heus meer voor dan veelal wordt gedacht. Zelf maakte ik mee dat een man, die bij ons geïntroduceerd werd door een gerenommeerd pinksterevangelist, op bezoek was. In de loop van het gesprek hoorden wij dat hij zichzelf uitgaf voor een nieuwe incarnatie van het Woord Gods. Hij sprak het zeer duidelijk uit: 'Ik ben Jezus'.

Hij zou hier op aarde het werk van onze Heer voortzetten. Hij beval mijn man zijn bril af te zetten, want dan zouden diens ogen ogenblikkelijk herstellen en hij zou voortaan geen bril meer nodig hebben. Mijn man keek hem aan, schudde het hoofd en sprak: 'Dat doe ik niet, ik houd hem op'. Ik zou echt niet durven beweren dat als mijn man gehoorzaamd had er niet iets aan zijn ogen zou zijn veranderd, want de boze kan ook wel het een en ander aan bedrieglijke tekenen en wonderen produceren. Dit wist mijn man toen evenwel zeker, dat hij op een dwaalspoor zou zijn gekomen. Het gehoorzamen aan zo'n valse profeet betekent immers het zich onderwerpen aan de duivel. Hoe wonderlijk het ook is, zulke lieden misleiden altijd weer opnieuw een bepaald soort gelovigen dat geen vast fundament onder zich heeft.

Ook hebben wij meegemaakt dat in de onzienlijke wereld geesten zich aandienden, die zich de naam van Jezus aanmatigen. Zij eisen aanbidding van hun slachtoffers die door hen op het verkeerde spoor zijn geleid. Deze mensen worden bedrogen door geesten die zich voordoen als engelen des lichts. Het zijn dikwijls ernstig zoekende zielen die door zulke machten worden benaderd. Wanneer zij dan bidden, ook al noemen zij de naam van Jezus, ontvangen zij niets van de rijkdommen van het Koninkrijk Gods, noch leven noch godsvrucht.

Wanneer wij ons tot onze Heer Jezus Christus wenden en met Hem in gemeenschap komen, bevinden wij ons tegelijkertijd in zijn klimaat, dat van blijdschap, vrede en gerechtigheid. Zij die in contact gekomen zijn met een boze geest, die zich uitgeeft voor Jezus, ervaren ellende, depressie en droefheid. Meerdere malen hebben wij gezien dat mensen die tot hun Jezus riepen, in zo'n duistere sfeer terechtkwamen. Wij zeiden eens in een gesprek met iemand: 'Bid nu zelf eerst maar'.

Toen zagen we duidelijk dat deze persoon in trance kwam. Zij kwam niet in aanraking met de levende God, maar met een demon die haar zo verduisterde en beangstigde, dat haar gelaat zich gespannen samentrok. Hetzelfde verschijnsel kan men waarnemen in bepaalde samenkomsten waar de aanbidders van 'Jezus' door zijn naam vele malen te herhalen, in een twijfelachtige geestvervoering raken. Wat deze zuster betrof, was de toestand na haar gebed erger dan tevoren. Wij wisten gelukkig deze schaduwen te verdrijven door haar een gebed voor te zeggen, dat geheel positief was gericht tot onze Jezus. Wij moeten waakzaam zijn en heel goed weten, of wij inderdaad met de Heer Jezus der schriften te doen hebben en Hem alleen eren en aanbidden. Dit wisten de apostelen en evangelisten ook al. Wanneer Mattheüs Jezus aanduidt, voegt hij eraantoe: 'Die Christus genoemd wordt', dat is de gezalfde met de Heilige Geest.

Indien wij de brieven van de apostelen lezen, merken wij telkens dat zij Jezus identificeren. Zij voegen dan bij zijn naam: de Zoon des Vaders, die dood is geweest en levend is geworden. Zij omschreven dus daarmee onze Heer Jezus, de verzoener van onze schuld, zoals wij Hem kennen uit zijn woord. Wij zeggen wel eens tot hen die innerlijk verleugend zijn geweest: 'Wanneer jullie nu weer gaan bidden, zeg er dan bij met welke Jezus je in de onzienlijke wereld wilt verbonden zijn, opdat je niet opnieuw in aanraking komt met die duistere macht, die je zo lang in zijn ban heeft gehad. Zeg erbij: Jezus, die voor mijn zonden hebt betaald, die dood geweest is en nu leeft en die als Zoon van God zit aan de rechterhand des Vaders. Laat duidelijk merken: met deze Jezus zoek ik gemeenschap, Hem wil ik aanbidden, Hem toebehoren en met Hem de weg gaan. Dan weet men zeker dat men de goede Jezus ontmoet en terecht komt in het klimaat van het Koninkrijk Gods. Van deze Jezus zal men dan ontvangen, wat men in het geloof vraagt.

Toen Simon Petrus zijn geloof in Jezus beleed en sprak: 'Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God', was het antwoord van onze Heer: 'Op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen'. Een ieder die werkelijk gelooft dat Jezus de Zoon van God is, dat Hij door de Vader in de wereld gezonden was om het verlossingswerk tot stand te brengen en daartoe als de Christus gezalfd werd met de Heilige Geest, heeft deel aan het heil, Hij wordt wedergeboren door het levende en blijvende woord van God en'wordt een nieuwe schepping.

'Uit God geboren', betekent uit diens woord geboren. De mens heeft gebroken met iedere macht van de duisternis en zich positief verbonden door het geloof met de gedachten van God, met diens woord en diens Geest. Ditzelfde is ook gebeurd met alle broeders en zusters in Christus. Dezen zijn ook uit God geboren, hebben ook de Heilige Geest ontvangen en in hun harten is ook de liefde Gods uitgestort. Het kan dan ook niet anders of Gods kinderen moeten een liefdeband met elkaar hebben.

Hoe weten wij nu dat de liefde die wij aan onze broeders en zusters bewijzen, waarachtig en zuiver is en uit een goede bron komt? Men kan immers ook goed zijn voor een ander, maar daarmee zijn heil en zijn verlossing niet op het oog hebben. Er is een liefde tot de medemens die er niet op gericht is dat deze het doel van God met hem in zijn leven zal bereiken. Men is dan wel vriendelijk, toegevend en tegemoetkomend, maar niet uit de gezindheid die God heeft ten opzichte van de mens om deze volmaakt te doen zijn.

In de liefde van velen zien wij andere oogmerken dan die God heeft. Zo tracht men bijvoorbeeld door bepaalde vormen van liefde mensen geestelijk aan zich te binden. Men oefent invloed op hen uit om hen gunstig voor zich te stemmen, om zichzelf gemakkelijker te kunnen bewegen of zelfs om een dekmantel voor de zonde te kunnen creeren. Wanneer iemand zeker wil weten of hij zijn broeder op de juiste wijze liefheeft, zal hij zijn liefde moeten toetsen aan die hij tot God heeft, dus aan zijn verbondenheid met de eigenschappen van het goddelijke wezen dat hij bemint en aan zijn eigen gezindheid om al de geboden van God te realiseren. Liefde tot God betekent immers: liefde tot alles wat goed, zuiver, waar, volmaakt en rein is. Dan zegt men tot hen aan wie men zijn liefde wil bewijzen: 'Kom ga met ons en doe als wij'.

 

1 Johannes 5:3,4 


Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren. En zijn geboden zijn niet zwaar, want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof.

Wie het woord van God bewaart, blijft in de liefde van God en in de liefde van Jezus. Deze sprak: 'Wie Mij liefheeft, bewaart mijn geboden'. Wanneer in een gezin kinderen hun vader en moeder liefhebben en op hen gericht zijn, willen ze ook graag doen wat hun ouders zeggen. Wanneer hun eigen begeerte dan soms een andere kant uitgaat, zeggen ze toch: 'Mijn moeder of mijn vader heeft het liever niet, laat ik het maar niet doen'. Ze bewaren de geboden van hun ouders en zo doen wij dit ten opzichte van onze God, die wij liefhebben. Wij doen wat Hij zegt en een van zijn wetten is, dat wij ook de broeders moeten liefhebben en één geheel met hen vormen.

Wij zijn een nieuwe schepping die voortgebracht is om goede werken te doen (Ef. 2: 10). Daartoe zijn we dan ook herschapen. Oorspronkelijk was de mens goed en deed hij vanzelf en met het grootste gemak wat God wilde. Zo is het ook met de herschepping. Wanneer iemand bevrijd is van de machten der duisternis en zonder besef van kwaad met God kan verkeren en gesteund wordt door de Heilige Geest, is het niet moeilijk voor hem naar Gods wetten te leven. Voor een gezond oog is het niet moeilijk om te zien. Alleen wanneer dit orgaan iets mankeert, wordt het bezwaarlijk. Een oor is gemaakt om te horen. Dit gaat vanzelf. Daar behoeft de mens zelfs niet bij te denken.

Alleen wanneer het misvormd is of ziek, wordt het luisteren belemmerd. Zo is het voor de mens Gods die geschapen is tot goede werken, helemaal niet moeilijk om de geboden Gods te bewaren. Als dit wel zo is, betekent het dat er druk op zo'n christen uitgeoefend of dat hij verleid wordt. Als hij evenwel in de hemelse gewesten vrij leeft, gaat het vanzelf om naar de wil van zijn Schepper en Herschepper te functioneren. Dan is het ook niet moeilijk om de wereld te overwinnen. Deze staat immers onder heerschappij van de boze.

Wanneer die op zijn terrein rondgaat om te verleiden, ziek te maken of te verleugenen, onderkent de christen dit ogenblikkelijk,' mits hij gewend is om met zijn Heer in de hemelse gewesten te wandelen in waarheid en gerechtigheid. Dan kan hij door de Heilige Geest die in hem woont, de machten identificeren. Gods Geest overtuigt immers van zonde, gerechtigheid en oordeel. Zodra de boze geesten op ons afkomen, zal de Heilige Geest ons erop attent maken en we zullen ons tegen hen kunnen wapenen. Zo zullen we de wereld die in het boze ligt, kunnen overwinnen door de wijsheid en de kracht van God in ons, die onze eigen geest ondersteunen. Dit alles functioneert door ons geloof.

Door het geloof zijn wij wedergeboren, door het geloof hebben wij de doop in de Heilige Geest ervaren, door het geloof functioneert de liefde van God in ons en zo hebben wij een schild, waarop de vurige pijlen van de overste dezer wereld en van zijn trawanten gedoofd worden. De nieuwe mens is in staat om de wereld te overwinnen, zoals Jezus deze overwon. Hij sprak immers: 'Heb goede moed, Ik heb de wereld overwonnen'. Door een geloofswandel in de hemel worden de begeerten en de lusten van de wereld weerstaan en wij vernieuwd in ons denken.

De wijsheid van deze wereld is dan voor ons dwaasheid, ongeestelijk en demonisch. Johannes schrijft niet over de dingen in de zienlijke wereld, maar over die uit de onzienlijke en omdat wij de gedachten van Jezus Christus overgenomen hebben, kunnen wij zegevieren. Indien evenwel zijn gedachten in ons niet zijn, weten we zelfs niet waar de wetteloos heid vandaan komt en dus ook niet hoe we haar bestrijden moeten of ons ertegen moeten opstellen. Als wij werkelijk geestelijk leven, kunnen we de wereld met haar verleidingen, haar overwegingen, beschuldigingen en aanvallen, weerstaan en buiten ons leven houden. Dan blijven we vrij van haar.

 

1 Johannes 5:5 


Wie is het, die de wereld overwint, dan wie gelooft, dat Jezus de Zoon van God is?

Eerst zagen wij dat ons geloof de wereld heeft overwonnen. Nu gaat het over de inhoud van dit geloof dat naar de overwinning voert. Het geloof maakt vanuit onze geest contact met het woord van God. Het aanvaardt dus dat Jezus de Zoon van God is. Hij is op de wereld gekomen om de mens te redden, de vijand te verslaan en te verdrijven, zodat het nieuwe leven in blijdschap, vrede en gerechtigheid zich vrij kan openbaren. Het gaat hier nu over de mens Jezus, die de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft. Voor Hem was het geen laster Zich Gods Zoon te noemen (Joh.10:36).

De naam Christus kwam in vers 1 ter sprake. Daar ging het over de Gezalfde, maar hier over de mens die zelf overwon en ons naar de overwinning voert, want wie overwint, gelijk Hij overwonnen heeft, zal met Hem zitten op zijn troon (Openb.3:21). Men zegt wel eens dat wij met een overwonnen vijand te doen hebben. Dit is slechts in zoverre waar, dat Jezus hem volkomen heeft overwonnen en ons een toerusting gaf en een voorbeeld naliet, zodat wij ook kunnen triomferen. De geestelijke strijd wordt ons dus zeker niet bespaard, zoals er staat: 'Strijd de goede strijd des geloofs, grijp het eeuwige leven, waartoe gij geroepen zijt' (1Tim.6:12).

Wij moeten dus de woorden en gedachten van Jezus overnemen en gebruiken om in de geestelijke worsteling de zegepraal te kunnen behalen. Als wij niet geloven dat Hij de Zoon van God is, die op zijn beurt het plan van God overnam, zijn we nergens. Waar zouden wij immers de kennis vandaan halen? Waar zouden we het vertrouwen op de Heilige Geest vandaan halen? Wij hebben immers ook de Geest Gods van Jezus ontvangen, want Hij is en blijft de doper met de Heilige Geest. Hij is de Zoon die ons de Vader doet kennen en diens gedachten doorgeeft, welke wij overnemen en met zijn Geest behalen wij de overwinning.

 

1 Johannes 5:6 


Dit is Hij, die gekomen is door water en bloed, Jezus Christus, niet slechts met water, maar met bet water en met bet bloed. En de Geest is het, die getuigt, omdat de Geest de waarbeid is.

Wij geloven de schriften, die ons meedelen dat de Zoon van God in alles de mensen gelijk is geworden. De Zoon des mensen is geboren uit een vrouw en groeide op bij zijn moeder en pleegvader. Hij leefde als een kind in het stadje Nazareth en was in het huis van zijn ouders tot zijn volwassenheid. Een ding onderscheidde Hem van ons allen, namelijk dat Hij nimmer zonde heeft gedaan. Hij werd door de Vader geheiligd en nam nimmer contact op met onreine geesten. Daardoor wies Hij op tot een volmaakt natuurlijke en rechtvaardige man, die steeds bezig was met de dingen van zijn Vader in de hemel.

Hij leefde ook met zijn medemensen in een goede verhouding en als jongen was Hij zijn vader en moeder in alles onderdanig, precies naar de wetten die God had gegeven en waarin staat: 'Eert uw vader en uw moeder'. Ook alle andere geboden onderhield Hij nauwkeurig. Hij leefde onder de wet zoals de Vader deze had gegeven. Hij deed er dertig jaar over om volwassen te worden. Het is een benauwende gedachte dat in onze tijd zoveel jongelui zo snel rijp moeten zijn.

Als zij achttien zijn, moeten zij al kunnen stemmen, dus moeten zij al inzicht hebben in politieke, sociale, maatschappelijke en economische situaties. Het is mij een raadsel waarom dit alles zo vlug moet gaan. De hemelse Vader gaf zijn Zoon de tijd om Zich rustig te ontwikkelen en het zou heerlijk zijn, als onze kinderen dit ook vergund werd, zodat ze niet hun hele leven door behoefden te jakkeren in een veel gecompliceerder maatschappij dan waarin onze Heer opgroeide.

Toen Jezus dertig jaar was, wandelde Hij naar de Jordaan en zocht daar Johannes de Doper op. Hij kwam daar dus aan als een natuurlijk en rechtvaardig mens. Toen Hij bij Johannes kwam, vroeg Hij hem om gedoopt te mogen worden in water. Deze had evenwel inzicht en sprak: 'Dat kan ik niet doen, want U bent volmaakt rechtvaardig. Ik ben gekomen om een doop van bekering te prediken. Ik moet de mensen oproepen tot levensvernieuwing en dan vergeef ik hun de zonden en zijn ze rechtvaardig. Hierna volgt dan hun doop. Ze getuigen daarna: ik sta als een rechtvaardige op. Dat is voor U niet nodig. U behoeft Zich niet te bekeren. U behoeft niet met de ongerechtigheid te breken, want U bent rein'.

Onze Heer antwoordde evenwel: 'Ik ga als een rechtvaardige onder in het doopwater en sta ook op als een rechtvaardige, maar Ik doe het als een getuigenis'. Is dit ook voor de christen in onze tijd niet hetzelfde? Ook wij willen evenals Hij 'alle gerechtigheid vervullen'. Als wij ons laten dopen, is dit ook een getuigenis. Wij hebben toch reeds voor onze doop gebroken met de zonde en wij zijn wedergeboren, dus rechtvaardigen door het bloed van Jezus Christus. Voordat wij in het water gaan, zijn we dus evenals onze Heer rechtvaardig. Hij is ons voorbeeld en Hem volgen wij. Wezenlijk doet dit bad ons niets, maar het gaat om een getuigenis die wij afleggen van hetgeen met ons al gebeurd is.

Toen Jezus uit het water opkwam, daalde de Heilige Geest op Hem neer. Deze kwam in het hart van een volmaakt natuurlijk mens en op dat ogenblik werd de Heer tot een volmaakt geestelijk mens. Als later Nicodémus bij Hem komt, zegt Hij: 'De Zoon des mensen, die in de hemel is' (Joh.3:13 St. Vert.).

Na de doop in de Heilige Geest functioneerde Jezus naar zijn inwendige mens voortaan in de onzienlijke wereld. Daar was zijn burgerschap, zijn wandel en daar zou Hij ook. strijden en overwinningen boeken. God gaf van deze Geestvervulde Zoon het getuigenis: 'Deze is mijn geliefde Zoon' en daarbij klonk de raad: 'Hoort Hem!' De Geest had ook een getuigenis gegeven, want tot Maria had Hij gesproken: 'Deze zal de Zoon van de Allerhoogste genaamd worden'. Jezus was niet alleen de Zoon van God, maar Hij ging als zodanig na zijn doop in de Heilige Geest ook de werken des Vaders doen.

Het optreden van Jezus in deze wereld wordt begrensd door twee markante gebeurtenissen. De eerste is dus zijn doop in water bij de aanvang van zijn werkzaamheden. De Doper sprak: 'Zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom kwam ik dopen in water' (Joh. 1:31). Toen de voorloper de Geest op Jezus zag neerdalen, sprak Hij: 'En ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is' (Joh.1:34). De dag erop werd Johannes, de schrijver van deze brief, een volgeling van Jezus. In de jaren die volgden, heeft de Heer het Koninkrijk der hemelen gepredikt en de verborgenheden ervan geopenbaard. Terwijl Hij hiermee bezig was, heeft de Vader nog enkele malen vanuit de hemel gesproken: 'Deze is mijn Zoon'. Die uitverkoren Zoon ging rond, goeddoende en genezende allen die van de duivel overweldigd waren, omdat God met Hem was en Hem met zijn Geest had gezalfd. Zo liet Jezus ons een voorbeeld na, opdat de zonen Gods in zijn voetsporen zouden wandelen.

Hij is evenwel niet alleen gekomen door water, maar ook heeft deze volmaakte mens op priesterlijke wijze zijn bloed, dat is zijn leven, gegeven als Lam van God tot delging van de schuld der wereld. Niettegenstaande zijn lijden -en sterven was deze tweede mijlpaal zo ontzagwekkend, dat zelfs de Romeinse hoofdman en zijn soldaten getuigen moesten: 'Waarlijk dit was een Zoon Gods' (Matth.27:54). Zelfs de dood heeft Hij overwonnen en door zijn opstanding heeft Hij verklaard Gods Zoon te zijn in kracht (Rom.14).

De Zoon van God wordt hier dus duidelijk géident'ficeerd door het water en het bloed. Hij is niet alleen een 'voorbeeldig' mens met een bijzondere opdracht, zoals vele modernen Hem zien, maar Hij is ook gekomen 'met bloed', dus als verlosser om ons te rechtvaardigen. Johannes geeft hier dus weer duidelijk aan over welke Jezus hij schrijft. Hij is nog steeds bezig om de geesten te beproeven. Hij wil Jezus duidelijk voorstellen, omdat hij weet dat er velen zullen komen met een Jezusfiguur die niet aan de waarheid beantwoordt.

Tenslotte beroept Johannes zich op het getuigenis van de Geest. Deze woont in de gelovigen en bevestigt de woorden van Jezus Christus, die ook de woorden van God zijn, in de inwendige mens. Deze geest is uit God en Hij is de waarheid en er is geen leugen in Hem. In ons woont dus het wezen van God dat enkel waarachtigheid is. De Heilige Geest kan en zal nooit liegen, leugens accepteren of iemand misleiden. De Heilige Geest die ons geschonken is, leidt ons in de volle waarheid. Zijn gedachten komen overeen met die van Jezus, die ook alleen de woorden Gods sprak. Het is geen wonder dat deze apostel zijn Heer in de Openbaring identificeert als 'Woord Gods'.

Men verwijt ons wel eens dat wij ons teveel bezighouden met de Heilige Geest en zijn begaafdheden, maar over het 'bloed' zwijgen. Dit is evenwel voor ons het fundament waarop ons leven is gebouwd, want het reinigt ons van de schuld en als wij dit zouden wegdoen uit ons leven, zijn we nergens meer. Dan zijn we ook geen rechtvaardigen meer en hoe zouden we dan in de hemelse gewesten kunnen wandelen? We spreken niet zoveel over het bloed, omdat dit behoort tot de dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben. Daar zijn we mee begonnen en blijven er tot het einde op pleiten. We willen evenwel verder. Wij blijven niet bij het kruis van Calvarie staan en daarom zingen wij niet graag: 'k Klem mij vast aan Golgotha's kruis', want er is nog meer te. doen. We hebben immers nog een wandel in de onzienlijke wereld en hebben daar nog een ontwikkeling door te maken en een strijd te voeren in de dienst van onze Heer.

 

1 Johannes 5:7 


Want drie zijn er, die getuigen in de bemel: de Vader, bet Woord, en de Heilige Geest; en deze drie zijn één.

Nog steeds gaat het erom of Jezus de Zoon van God is. Johannes noemt nu in de hemelse gewesten of in de onzienlijke wereld drie getuigen van Hem - In de eerste plaats de Vader, die zo menigmaal gesproken had: 'Dit is mijn Zoon'. In Johannes 5:37 zegt Jezus: 'En de Vader, die Mij gezonden heeft, die heeft van Mij getuigenis gegeven'.

In de tweede plaats is er het woord, dat de Schepper van hemel en aarde heeft gesproken en dat bij Hem hoort. Dit woord drukt precies uit wat binnen in God is, want het is waarachtig. Een innerlijk verleugende mens kan onwaarheden produceren, maar wat uit God komt, is alleen zuiver. Het past precies bij zijn gedachten. Wij kunnen nog wel eens 'spreken om onze gedachten te verbergen', maar dat doet God nooit. Hij openbaart Zich door zijn woord juist zoals Hij erover denkt. Zijn woorden zijn waarachtig en als zij uitgesproken zijn, rechtstreeks zoals bij de schepping of door profeten heen, gaan zij een zelfstandig bestaan voeren. Het woord vindt zijn eigen weg, zoals ook menselijke woorden hun eigen weg gaan. Als wij iets gezegd hebben, gaan onze woorden van ons uit en zijn we ze kwijt. Zij vertroosten, bemoedigen, kwetsen of beschadigen. Woorden kun je niet meer achterhalen.

Het doel wat erin gelegd is, verandert niet meer. je kunt er later nog wel een ander woord achteraan sturen, bijvoorbeeld: ik heb het niet zo bedoeld of: het was eigenlijk anders, maar het eerste woord blijft toch ook voortgaan.

Het woord van God is van Hem uitgegaan en het doet wat Hem behaagt en volbrengt alles, waartoe Hij het zendt. Het leidt dus een zelfstandig bestaan. De woorden van God werden meestal uitgesproken door de profeten en daarom kon Jezus zeggen: 'Gij onderzoekt de schriften en deze zijn het die van Mij getuigen' (Joh.5:39). Zij kwamen dus via de profeten uit de hemel, de onzichtbare wereld. Ook het vleesgeworden Woord getuigt nu vanuit de hemel door ons de Heilige Geest te schenken. Dit Woord toont door deze gift dat Het als Zoon gezeten Is aan de rechterhand van God.

De Heilige Geest getuigt in de onzienlijke wereld van ons eigen hart, dat Jezus waarlijk de Christus is. Hij neemt zijn getuigenis uit de woorden van Jezus en verheerlijkt de Heer in ons. De Geest blijft altijd aan de Schepper van hemel en aarde verbonden. Hij werkt als een hand die er geregeld iets bijneemt, dus die wat binnen de kring van het goddelijke wezen trekt. Zo werd eerst de Zoon door zijn doop in de Geest bij God gevoegd en als Doper in de Geest heeft Jezus de autoriteit ontvangen er steeds meer mensen bij te trekken. Zo worden wij allen één met Hem, want 'ons leven is verborgen met Christus in God'. God en zijn Geest worden nooit gescheiden, zoals een levende hand zich niet kan scheiden van het lichaam. Ze blijven één geheel. Dit is dus een verschil met het woord, dat wel een zelfstandig bestaan gaat leiden. Door de Heilige Geest zijn we nu samen met de Vader en de Zoon verbonden en vormen wij een eenheid.

Tenslotte merkt de apostel op dat de Vader, het Woord en de Geest één zijn. Ze hebben dezelfde gedachten en dezelfde doelstelling. Ze zijn alleen licht, leven en kracht en hebben dezelfde gezindheid. Men kan hen nimmer separeren, want ze werken tezamen hetzelfde uit. Er is geen verdeeldheid tussen deze drie. Ze zijn wel onderscheiden, maar niet te scheiden. Welk een machtige gedachte is het om te weten dat wij als wedergeboren mensen door het woord en gedoopt met de Heilige Geest, ingevoegd zijn in deze goddelijke eenheid in de geest.

We merken nog op dat hetgeen in dit vers geschreven is vanaf 'in de hemel' tot 'op aarde' in vers 8, in verschillende oude handschriften niet voorkomt. Zo zag mijn man in Londen de Codex Sinaïticus, waar boven deze tekst een vergrootglas was geplaatst. Daardoor kon men duidelijk zien dat deze woorden er dwars doorgeschreven waren als een correctie of bijvoeging. Dit is evenwel geen bewijs dat dit gedeelte in de originele tekst niet zou hebben gestaan. De Vulgata heeft deze woorden in haar latere handschriften wel. Ook de Codex Montfortii heeft dit zinsdeel, terwijl de kerkvader Cyprianus (200258) dit 'comma Johanneüm' in zijn geschriften citeert.

 

1 Johannes 5:8 


En drie zijn er, die getuigen op de aarde: de Geest en bet water en bet bloed, en de drie zijn tot één.

Drie zijn er die in de onzichtbare wereld getuigen dat Jezus de Zoon van God is en drie zijn er die dit op aarde doen.

Als eerste noemt Johannes de Heilige Geest. Deze was zeer nauw betrokken bij de verwekking van Jezus. De engel sprak tot Maria: 'De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden' (Luc.1:35).

Deze Geest geleidde Simeon en Anna naar de tempel teneinde daar te verklaren, dat het kind Jezus 'de Christus des Heren' was. Toen Jezus in water gedoopt was, werd Hij door de Heilige Geest die op Hem neerdaalde als een duif, aan Johannes geopenbaard als de Zoon van God (Joh.1:32-34). Hij werd gezalfd met de Heilige Geest om alles te vervullen wat de profeten gesproken hadden (Hand.10:38). Wanneer de leiders van het volk onze Heer aanvallen, omdat Hij zei de Zoon van God te zijn, beroept Jezus Zich op zijn werk dat Hij deed en dit geschiedde door de vinger Gods, dat is door de Heilige Geest (Luc.11:20). Op deze wijze openbaarde Hij Zich onder zijn volk als de Zoon van God (Joh.10:37).

De Geest stelde Hem ook in staat om als een onbevlekt Lam het grote offer voor de zonde te brengen, zoals er geschreven is: 'Die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft' (Hebr.9:14). Ook bij zijn opstanding bewees Hij Gods Zoon te zijn in kracht (Rom.14). Deze kracht was die van de Heilige Geest, waardoor Jezus uit de doden opstond. Hierdoor bleek op aarde duidelijk dat Hij werkelijk de Zoon van God was. Tenslotte getuigt de Heilige Geest ook nog door de kinderen Gods heen, namelijk wanneer dezen gedoopt worden in de Heilige Geest. Zo is ook de geest der profetie het getuigenis van Jezus (Openb.19:10). De Geest die de gelovigen doet profeteren, getuigt van Jezus, want de Geest neemt het uit het zijne en verkondigt het ons (Joh.16:14). Door deze Geest zet Jezus in en door ons zijn werk voort (Marc.16:17,18; Joh.14:12-14; 1Cor.12).

Wij zagen reeds dat bij zijn doop in water van Jezus getuigd werd als Zoon van God, maar telkens wanneer een wedergeborene zich dopen laat, getuigt ook deze daarmee dat hij in Jezus gelooft als Zoon van God, die zijn zondeschuld heeft weggedragen en hem nieuw leven heeft geschonken. Iedere waarachtige doop getuigt van het werk van de Zoon in de mens.

Ook zagen wij dat het vergoten bloed van Jezus getuigt van de schuldvergeving. Dit bloed van het nieuwe verbond getuigt nog altijd dat wij met God verzoend zijn, dit wil zeggen in de rechte verhouding tot de Vader staan. De gedachte daaraan wordt bij alle gelovigen levend gehouden, wanneer zij naar het gebod van Jezus bij het avondmaal uit de beker drinken. Zij betuigen daarmee dat zij gemeenschap hebben met het bloed van Christus (1Cor.10:16). Wanneer Jezus niet de volmaakte Zoon van God was, zou zijn vergoten bloed geen kracht tot leven bezitten. Iedere zondaar die zich bekeert, kan nu evenwel nog getuigen van de werkzaamheid van het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God heeft gebracht. De claim die de boze op hem had, werd van de zondaar weggenomen. Het bloed van Jezus blijft de pleitgrond voor ons recht op leven in het Koninkrijk Gods.

De Geest, het water en het bloed zijn tot één, betekent: hebben tezamen één doel, namelijk het herstel of de vernieuwing van de mens, het opwassen tot de volwassenheid van het zoonschap of van de volmaakt geestelijke mens. 'Deze drie zijn tot één', heeft dus een andere betekenis dan 'deze drie zijn één' in het vorige vers. Daar betekent deze uitdrukking: de Vader, het Woord en de Heilige Geest horen bij elkaar.

 

1 Johannes 5:9,10 


Indien wij het getuigenis der mensen aannemen, bet getuigenis van God is meerder, want dit is het getuigenis van God, dat Hij van zijn Zoon getuigd heeft. Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zich; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat bij niet geloofd heeft in bet getuigenis, dat God getuigd heeft van zijn Zoon.

Onze Heer sprak tot zijn volgelingen: 'Gij zult mijn getuigen zijn' (Joh.15:27 en Hand.1:8). De discipelen spraken dan ook over Jezus als de Zoon van God en getuigden van wat zij hadden gezien, gehoord en ervaren. Hiermee begon ook Johannes zijn brief. De belijdenis van Petrus was: 'Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God' (Matth.16:16). Paulus beriep zich behalve op wat de Heer zelf aan hem had geopenbaard, ook op hetgeen hem door betrouwbare getuigen was overgeleverd (1Cor.11:23 en Hebr. 2:3).

Hij sprak van de zekerheid der opstanding, omdat Jezus onder meet aan zijn discipelen was verschenen, aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, en tenslotte aan hemzelf op de weg naar Damascus (1Cor.15:5-8). Wie ook eenmaal klaar en duidelijk getuigden, waren de Romeinse hoofdman en allen die bij het kruis de wacht hielden. Zo machtig en heerlijk was zelfs in zijn lijden en sterven het aanzien van Jezus in de geestelijke wereld, dat de centurio en zijn soldaten uitriepen: 'Hij was een godszoon'.

Ook wij hebben zovele eeuwen later deze getuigenissen aanvaard en zijn hierdoor tot geloof gekomen. Daarna hebben wij ervaren dat hetgeen wij geloven ook werkelijkheid in ons leven werd, dat het in onze innerlijke mens grote veranderingen bewerkte, zodat wij nu zeker weten gereinigde kinderen van God te zijn. Dit is dan het getuigenis van God in allen die de Zoon hebben aangenomen. Ook nu nog spreekt de Vader tot ons: 'Deze is mijn Zoon, hoort naar Hem!' Indien wij God willen liefhebben en dienen, moeten wij zijn Zoon aanvaarden en dit doen wij dan ook met heel ons hart.

In ons is 'het getuigenis van God', namelijk de Heilige Geest, want deze getuigt van Jezus Christus en niet van Zichzelf. Hij spreekt van verzoening, van de mogelijkheid om met God in de hemelse gewesten te leven en van ons kindschap. Paulus schreef dat de Heilige Geest met onze geest getuigt dat wij kinderen Gods zijn. Wij zijn dit geworden, omdat wij Jezus als Zoon van God aanvaard hebben en omdat wij weten, dat zijn offer ook onze schuld heeft betaald en wij in genade door God als zijn kinderen zijn aangenomen. Het getuigenis in ons is de stem, die ons de zekerheid schenkt dat deze onzienlijke dingen waarachtig zijn en uit God.

God heeft dus in de hemel en ook op aarde, in de onzichtbare wereld van ons hart en in de zichtbare wereld door mensen heen, veelvuldig getuigenis gegeven dat Jezus zijn Zoon is. Wie dit niet gelooft, zegt dus metterdaad dat God liegt en dat heel de geboorte, het optreden, het sterven, de opstanding en de regering van Jezus Christus maar berusten op fantasie en leugen. Dan kan men ook nooit zeggen dat men bij God hoort. Dan moet men ook niet beweren dat men Hem liefheeft, want men heeft zijn woord niet aanvaard. Het getuigenis van God in ons doet ons weten dat wij geen verdichte fabelen zijn nagevolgd (2Petr.1:16).

 

1 Johannes 5:11,12 


En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.

Het eerst heeft het volmaakte waarachtige mensenleven zoals God dit van eeuwigheid bedoelde, zich geopenbaard in de Zoon. Deze mag dit leven doorgeven aan hen die gereinigd zijn in zijn bloed en die Hem volgen, die wedergeboren zijn en gedoopt met de Heilige Geest. Wanneer deze Geest in ons betuigt dat wij kinderen van God zijn, mogen wij evenzeer getuigen eeuwig leven te hebben, want ons leven is dan verbonden met Hem die leven is en die leven geeft. Wij zijn dan in de Zoon. Deze is het hoofd en wij vormen zijn lichaam. Op deze wijze worden wij de goddelijke natuur deelachtig en functioneren mee met de eeuwige God.

Er is slechts één weg om tot het volmaakte leven te komen en dat is door de Zoon. Wie langs een andere weg dit altijd durende leven grijpen wil, komt bedrogen uit. Wie de Zoon niet heeft, wie niet gereinigd is door zijn bloed, wie niet wedergeboren is door zijn woord en niet gedoopt is met zijn Geest, wie in de waarheid niet blijft, zal dit leven niet zien. Hij is dan ook niet ingevoegd in het ware lichaam van Christus. In Johannes 3:36 staat: 'Wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem', dus blijft in de dood.

 

1 Johannes 5:13 


Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt.

De naam van de Zoon van God is boven alle naam verheven, opdat voor de naam van Jezus zich eenmaal alle knie zal buigen en 'alle tong zal belijden dat Jezus Christus de Heer is. Deze naam houdt dus niet alleen onze redding in, maar ook de doop met de Heilige Geest en de voleinding van ons geloof. Zijn naam voert ons van kracht tot kracht en van heerlijkheid tot heerlijkheid.

Deze naam krijgt voor de christen steeds meer inhoud naarmate zijn geloof toeneemt. Jezus is onze aanvoerder, onze geleider, onze koning, onze werkgever die ons voert naar de ongekende hoogten van zijn troon. Zo geloven de in water en in de Geest gedoopte kinderen van God in de naam van Jezus.

Johannes schreef aan gelovigen, geestelijke christenen, die de onzienlijke dingen verstaan. Zij hebben immers het getuigenis van God in zich, namelijk de Heilige Geest. Johannes is niet een evangelist in de gewone betekenis van het woord, al schreef hij een evangelie. Hij richt zich hier in het bijzonder tot geestelijke mensen om hen de weg te wijzen in de geestelijke wereld. Daarom schreef hij: 'Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn'.

Hij richt zich ook niet zozeer tegen de uitbrekende zonden, zoals Petrus dit in zijn brieven doet en hij schrijft ook niet over ons gedrag en onze openbaring in de wereld, maar specifiek over de wandel van de christen in het Koninkrijk der hemelen, waar men niet misleid mag worden door dwaal- en leugengeesten, maar waar men zeker moet weten dat men verbonden is met de levende God en met Jezus Christus door de Heilige Geest. Daar moet men ook een eenheid vormen met de broeders en zusters die hetzelfde geloof hebben en die van dezelfde gezindheid zijn.

Als wij ons in de hemelse gewesten bewegen, moeten wij zeker zijn van onze zaak. Wij moeten wéten dat wij eeuwig leven bezitten, dat is zulk een kwaliteitsleven dat wij het altijd kunnen volhouden. Wij moeten zeker zijn van onze positie in de geestelijke wereld en van het doel dat God met ons leven heeft. Wij zullen geen ogenblik mogen twijfelen of aarzelen aangaande dit bezit van het eeuwige leven. Dan kan ook onze gang in het natuurlijke leven vast zijn. In de onzichtbare wereld kan men alleen strijden en overwinnen, indien men onbeweeglijk staat in het geloof. Een godsdienst met twijfels en onzekerheden, waar bijvoorbeeld gezegd wordt: 'Och, mocht het de Heer behagen mij een nieuw hart te geven', rust op een geloof dat buiten het gedachtenleven van de apostel staat. Wij moeten zeker weten en de Heer zoekt zulke vrijmoedige aanbidders in geest en in waarheid, met wie Hij eeuwig kan leven.

Ook moeten wij onomstotelijk weten dat wij ons zullen ontplooien tot geestelijke mensen, ieder naar zijn aard. Niemand behoeft in dit proces zich met 4e andere te vergelijken, maar ieder zal zich moeten ontwikkelen naar de gaven en talenten die God in hem heeft gelegd. Deze visie helpt de mens uit een krampleven van eenvormigheid te komen. je groeit vanzelf wel op, wanneer je vertrouwt op de werking en de hulp van de Heilige Geest. Ondanks de strijd tegen de boze geesten magje spanningloos opwassen, terwijl je je aan de waarheid vasthoudt. je groeit dan naar Hem toe, die het hoofd is van de gemeente.

Als je dan een viooltje bent, mag je je ontwikkelen met een kort steeltje en met je liefelijke, kleine bloemen. je behoeft niet te streven naar een lange steel zoals de tulp met zo'n opvallende bloem erbovenop. Het is rustgevend dat wij weten in een groeiproces te zijn en dat de Heer ons de tijd gunt volwassen te worden. Wij hebben geen haast en laten ons niet opjagen door de moderne tijdgeesten, want we leven eeuwig.

 

1 Johannes 5:14,15 


En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil, ons verhoort. En indien wij weten, dat Hij ons verboort, wat wij ook bidden, weten wij, dat wij de beden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden.

Wanneer wij in de hemelse gewesten onze plaats innemen, ons hart daar vullen met de gedachten van God die overeenkomen met het evangelie van Jezus Christus, de woorden van onze Heer in de innerlijke mens bewaren, ernaar willen leven en handelen, wanneer wij luisteren naar onze leermeester, de Heilige Geest die in ons woont, hebben wij een vrij leven. Dan mogen wij vrijmoedig tot de Vader gaan en behoeven niet benauwd te zijn of ons te schamen, wanneer wij iets van Hem nodig hebben. Wij weten dat de Zoon van God in zijn grote liefde altijd ons gebed wil verhoren.

Wanneer je in gemeenschap met de Heer leeft, ga je niets vragen dat buiten de planning van de Vader ligt. Een kind dat zijn ouders goed kent, vertelt hun vrijmoedig wat het nodig heeft. Innerlijk weet het dat zijn vader en moeder in zijn bepaalde noden willen voorzien. Zo'n kind dat de gedachten van zijn ouders kent en ook de manier van hun leven dagelijks ervaart, zal, als het goed staat, niets vragen wat buiten de orde is. Het denkt intiiitief: daar moet ik niet mee aankomen. Zo is het ook in het huisgezin Gods. Wanneer wij onze Heer kennen en door Hem de hemelse Vader, gaan wij niet bidden om wat buiten de regels en de wetten is van het plan Gods. Indien wij evenwel iets vragen wat tot leven en godsvrucht strekt, ontvangen wij het ook.

De geadresseerden tot wie Johannes zich richt, zijn geestelijk ingesteld. Zij zijn gedoopt met de Heilige Geest en de liefde van God is in hen. Door al deze dingen weten zij dat het Koninkrijk Gods binnen in hen is en dat zij eeuwig leven hebben. Zij openbaren dit dan ook in woord en wandel. Zulke christenen hebben grote vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom (Hebr.10:19). Zij hebben 'de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen door het geloof in Hem' (Ef.3:12). Zonder schroom laten zij hun stem in de hoge horen (Jes.58:4).

Reeds in het Oude Testament gaf God rijke beloften aan zijn volk, wanneer dit gehoorzaamde en Jezus sprak: 'Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden' (Joh.15:7). Bidden naar Gods wil is dus bizzig zijn in de hemelse gewesten op grond van zijn woord en van zijn beloften. Wij doen dit, indien wij ons uitstrekken naar het goede, het welgevallige en het volkomene (Rom.12:2). Dan zijn wij eenswillend met de Vader en gaan wij zonder enige schroom naar Hem toe. Hij antwoordt ons uit de hoge.

Wanneer wij in de rechte verhouding met God leven, weten wij dus dat wij alles ontvangen wat wij vragen. Dit geldt dan wel in de eerste plaats de geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten, want onze Heer wekt ons op om eerst het Koninkrijk Gods te zoeken. Wanneer wij dus bidden om de Heilige Geest, weten wij stellig dat deze ons ook wordt geschonken, ook al kunnen wij Hem niet zintuiglijk waarnemen. Wanneer wij vragen om wijsheid en kracht, zullen zij ons toegedeeld worden, indien wij niet twijfelen. De Heer zal zulke verzoeken inwilligen, want Hij schenkt mildelijk en verwijt niet (Jac.1:5).

Wat de stoffelijke dingen betreft, zegt Jezus in de bergrede, dat zij bovendien worden toegeworpen. Het uren lang bidden en dagen lang vasten voor zijn nooddruft, is een onbijbelse wijze van doen. We horen hier wel eens van spreken bij zendelingen, die uit 'geloof' moeten leven, omdat zij geen gemeente achter zich vinden die in hun materiële behoeften voorziet. Wanneer zij toch werkelijk door de Heer uitgezonden zijn, behoeven zij in het algemeen de strijd om het bestaan niet te voeren. Zij hebben alleen de opdracht het evangelie te verkondigen en hebben de worsteling tegen de geestelijke boosheden in de hemelse gewesten.

Men zegt wel eens dat God alle gebeden van zijn volk verhoort, maar dikwijls op een andere wijze als de bidder bedoelt. Dit gezegde is een 'vrome' dooddoener. Wanneer voor iemands genezing wordt gebeden en hij sterft, is het huichelachtig om over een verhoring van het gebed te spreken. Wanneer aan twee voorwaarden voldaan is, namelijk dat de bidder 'in Christus' is en iets vraagt dat overeenstemt met de wil en het plan van God, is de verhoring zeker. Tot de wil van God behoort de genezing en niet de ziekte.

Daarom vragen wij vrijmoedig om herstel van krankheid. Toch spreekt de Hebreeënbrief, dat het de mens beschikt is eenmaal te sterven. Dit is voor de ware christen geen probleem, want hij weet dat hij de dood niet zien zal, maar dat hij zijn intrek rechtstreeks zal nemen bij Jezus Christus. Wij merken bij de apostelen op, dat zij op de hoogte waren van hun heengaan en hier beslist niet tegen op zagen (2Petr.1:14 en 2Tim.4:6). Wij zullen ook nog dikwijls moeten 'leren bidden' en dan 'weten we ook dat we verkrijgen wat we van Hem hebben gevraagd' (Can. Vert.).

Wanneer wij dus iets vragen wat binnen het Koninkrijk Gods ligt, zullen we het ook verkrijgen. Wanneer een kind van God om de Heilige Geest bidt, ontvangt hij deze ook. Er staat immers: 'Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden?' (Luc.11:13). De bidder om de Heilige Geest behoeft dus niet te twijfelen, want hij mag zeker weten dat God Hem schenken wil. Dit ligt immers helemaal in zijn plan met de mens.

In de gemeente komt men nogal eens mensen tegen die zeggen: 'Ik weet eigenlijk niet of ik de Heilige Geest heb'. Meestal behoren zulke personen nog maar kort bij ons. Soms ook zijn het broeders of zusters die aangevallen worden door 'vrome' geesten. Ik zeg dan wel eens tot zo'n twijfelaar: 'Heb je Hem dan niet ontvangen?' Het antwoord is dan: 'Dat weet ik niet'. Dan vraag ik verder: 'Heb je erom gebeden en wil je Hem graag hebben?' Natuurlijk wil men dit en dan zeg ik: 'Heb je de Heer gebeden met geloof in zijn woord? Als dit laatste zo is, heb je de Heilige Geest'. Misschien heb je niet gevoeld dat de Heilige Geest binnenkwam, maar dat is ook niet nodig. Sommigen ervaren bij hun doop in de Geest wel gemoedsbewegingen, maar dat is niet noodzakelijk. Je krijgt de Heilige Geest door het geloof. Hij komt binnen en verbindt Zich met je geest en de beïnvloeding van het gevoelsleven komt meestal later.

Hetzelfde geldt voor de andere gaven in de geestelijke wereld. Zo schrijft de broeder des Heren: 'Indien echter iemand van u in wijsheid tekort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudig weg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden. Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, want wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt. Want zulk een mens moet niet menen, dat hij iets van de Here zal ontvangen, innerlijk verdeeld als hij is, on'gestadig op al zijn wegen' (Jac.1:5-8).

Op een gegeven ogenblik sta je voor een moeilijke zaak en je weet niet hoe te handelen. Ga dan vrijmoedig tot de Heer en zeg: 'Heer, ik heb wijsheid nodig'. Dan is zijn antwoord: 'Ik geef je deze en verwijt je niet, dat je nog te dom bent of dat je dat nog niet weet'. Geloof dan dat je haar ook gekregen hebt en handel daarnaar. Ga dan later niet zitten dubben: heb ik het wel goed gedaan of niet? Als God je wijsheid belooft en je handelt ernaar in geloof, is het goed. Een van mijn kinderen zei in een boze bui eens tegen mij, dat ik haar verkeerd had opgevoed. Ik antwoordde: Vel, ik heb altijd om wijsheid gebeden bij de opvoeding van mijn kinderen en de Heer heeft beloofd deze te schenken. Indien je meent, dat ik fout geweest ben, moet je 'boven' je beklag indienen.

Wanneer we iets vragen wat God ons toegezegd heeft, moeten we ook geloven dat wij het verkrijgen. In de onzienlijke wereld kun je niet zien of je je iets hebt toegeëigend. je kunt daar niet met je handen tasten en met je natuurlijke ogen zien, maar daarom is het er nog wel. Geloof dit dan en houd het vast.

Heb je onderscheiding der geesten nodig en je vraagt je af: hier sta ik nu in de geestelijke wereld en met wie heb ik te doen? Wat is er daar aan de hand met dit kind, of met die man of vrouw? Misschien ben je bij een zieke geroepen of bij een die in moeite verkeert. Zeg dan: 'Heer, geef mij toch onderscheiding der geesten, want van mijzelf kom ik er niet uit. Wilt U mij inzicht schenken?' Geloof dan ook dat de Heer het je gegeven heeft en zeg niet op het kritieke ogenblik: 'Het zal toch niet fout gaan?'

Je moet geloven, dat is zeker weten, dat je deze dingen hebt ontvangen. Als je iets naar de wil van God vraagt, mag je er ook van uitgaan dat je het hebt ontvangen. Jezus zegt in Marcus 11:23,24 dat de gelovigen bergen of machten in de afgrond zullen werpen, maar dan moeten zij niet twijfelen in hun hart, maar geloven, dat hetgeen zij zeggen, ook gebeuren zal: 'Daarom zeg Ik u, alwat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen, en het zal u geschieden'.

En in de natuurlijke wereld? Als we daarvoor nu iets vragen? Voor wat de stoffelijke dingen betreft, hebben we niet zoveel te bidden, want de Heer belooft dat wanneer wij het Koninkrijk Gods zoeken, al het andere ons bovendien wordt geschonken. Dat krijgen we vanzelf. God weet wat wij nodig hebben en deze zal het ons ook geven, wanneer wij op Hem vertrouwen. Hij laat zijn kinderen niet in de steek. Hij is zelfs niet karig ten opzichte van hen. Hij geeft mildelijk en we behoeven ons niet zo druk te maken over de dagelijkse behoeften.

Ik lees wel eens over zendelingen die hele nachten moeten doorbidden om iets te ontvangen voor hun nooddruft. Zulke mensen zijn dan zogenaamd in het geloof uitgezonden en er is geen gemeente die in hun onderhoud voorziet. Ze menen nu dat zij hierom, hoewel ze zich geroepenen achten, uren lang moeten bidden en dagen vasten. Ik zie dit als een onbijbelse zaak. Wanneer iemand voor een geestelijke taak uitgezonden wordt, zal de Heer ook mensen geven die in zijn materiele behoeften voorzien.

Dan is het niet nodig dat een zendeling er een gebedszaak van moet maken om een paar nieuwe schoentjes voor de kinderen of een nieuwe japon voor zijn vrouw te kunnen aanschaffen. Hij moet zijn gebed geheel kunnen richten op zijn geestelijk werk, teneinde de mensen te onderwijzen, te herstellen, op te bouwen en op de hoge weg te brengen. Ik ben er altijd huiverig voor, als ik bemerk dat arbeiders in de wijngaard des Heren hun geestelijke energie en aandacht moeten verspillen. De Heer zegt: 'Ik werp je deze dingen wel toe en wees tevreden met watje hebt en krijgt'. Hij weet immers wat wij nodig hebben en als Hij zegt: 'Het is voldoende', dan is het ook genoeg.

 

1 Johannes 5:16,17 


Als iemand zijn broeder ziet zondigen, een zonde niet tot de dood, moet bij bidden en God zal hem bet leven geven, hun namelijk, die zondigen niet tot de dood. Er bestaat zonde tot de dood: daarvoor zeg ik niet, dat bij moet vragen. Alle ongerechtigheid is zonde, en er bestaat zonde niet tot de dood.

We bespraken onze verhouding in het Koninkrijk Gods ten opzichte van onze Heer zelf, maar hoe is deze nu ten opzichte van onze broeder en zuster? Er staat: indien we een broeder zien zondigen. We gaan dus niet af op een praatje, op een roddeltje of op een fantasie van: dat zal hij wel gedaan hebben of het lag zeker in zijn bedoeling, maar wij constateerden dat onze broeder, dus een kind van God met wie we optrekken, in zonde is gevallen. De Heer sprak in verband met zo'n situatie: ga naar hem toe, bestraf hem onder vier ogen en zeg dan: dat was verkeerd. Wanneer hij naar je luistert, kun je samen bidden en dan zal hij de schuldvergeving ontvangen. Indien er een gebondenheid achter gebleven is, kun je samen de macht verbreken in de naam van Jezus, want waar twee of drie vergaderd zijn in zijn naam, daar is Hij in hun midden (Matth.18:15-20).

Zondigen is contact hebben met de boze en het betekent een buiten de wet van God treden en dus ook buiten het lichaam van Christus komen. Bij vergeving en bevrijding kan zo'n broeder zich dan weer vrijmoedig in het lichaam voegen. Hij heeft het daar niet moeilijk mee en is daar geen vlek of rimpel meer, maar behoort er weer waarlijk bij, want hij heeft opnieuw deel aan het leven Gods dat in de gemeente geopenbaard wordt.

Er is hier sprake van 'zien zondigen' en 'van een zonde niet tot de dood'. Het gaat hier dus over zonde tegen de geboden van God in de natuurlijke wereld. In het oude verbond had God in zijn wet deze vorm van kwaad in herinnering gebracht. Denk maar aan de tien geboden. Het gaat dus over zonden die tegen de wil van de christen ingaan, zoals Paulus schreef: 'Naar de inwendige mens verlustig ik mij in de wet Gods, maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij tot krijgsgevangene maakt van de wet der zonde, die in mijn leden is' (Rom.7:23). Deze zonden kan men belijden en dan worden zij vergeven. Wanneer zij gepaard gaan met gebondenheid, kan de boze in de naam van Jezus worden uitgedreven. Wanneer dus een kind van God steelt, doet hij dit in de zichtbare wereld en zijn geweten zal hem aanklagen. Zijn geest kan dus nog wel vrij zijn. Als dan een broeder of zuster naar hem toekomt, kan deze appelleren aan zijn consciëntie.

Indien men iemand ziet zondigen, heeft men dus de taak naar hem toe te gaan en hem te waarschuwen. Mijn man en ik krijgen wel eens een enkele maal iemand bij ons, die het moeilijk heeft met de levenspraktijken van een andere broeder of zuster. Mijn man vraagt dan altijd: 'Mag ik deze persoon zeggen dat jij mij dit meegedeeld hebt?' Wanneer dan geantwoord wordt: 'Ik weet het niet zeker, maar ik geloof dat hij of zij dat doet, of ik heb het bij geruchte vernomen, of van mijn kinderen gehoord', misgaat hij zich door zo'n beschuldiging over te nemen. Dat geloof van zo'n persoon kan altijd nog foutief zijn en het is een bewijs dat hij niet positief ten opzichte van zijn naaste ingesteld is. Ook vraagt mijn man als iemand het dan wel zeker weet: 'Ben je al bij hem geweest? jij hebt het toch geconstateerd en hebt het 'gezien'.

Dikwijls probeert men een oudste of voorganger ergens heen te zenden, voordat men zelf naar de betrokken persoon is gegaan. Ook kan men opmerken dat sommige aanklagers zich bezighouden met overtredingen van hun broeder of zuster tegen het zevende gebod, terwijl er van 'zien' of zeker weten geen sprake is. Zij projecteren dan zonder enig bewijs hun eigen verborgen onreinheid in het leven van hun naaste. Ze denken dan 'oprecht' dat hun broeder in zo'n situatie wel zo slecht zal gehandeld hebben.

Wie zijn broeder'ziet zondigen'moet zelf eerst trachten de zaak tot een goede oplossing te brengen en wel met al de liefde van zijn hart. De vermaning moet functioneren in de positieve sfeer van de liefde. Het gaat er niet om de ander eens goed de waarheid te zeggen, maar om hem langs de weg der liefde we ' er terug te brengen op het goede pad. Paulus schreef in 1Timotheüs 1:5: 'Het doel van alle vermaning is liefde uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof'. De zondigende broeder moet immers weer in een goede relatie met zijn Heer komen, hij moet weer een rein hart krijgen en een goed geweten, nadat hij zijn schuld heeft beleden en vergiffenis heeft ontvangen. Is het gelukt, dan kan dit incident ook verder met de mantel der liefde worden bedekt.

Er bestaat evenwel ook 'zonde tot de dood', dat is zonde in de geestelijke wereld. Men is dan verbonden met leugengeesten en er kan niet gezegd worden, dat de inwendige mens eigenlijk anders begeert te leven. De geest van zo'n persoon richt zich dan niet op het woord van God en op de Heilige Geest, maar wordt géinspireerd door dwaalgeesten en door de vader der leugen. Zo'n macht brengt hem dan met heel vroom schijnende redeneringen af van de weg der waarheid en voert hem naar de geestelijke dood. Hij gaat verloren, omdat hij de liefde tot de waarheid niet aanvaard heeft, waardoor hij had kunnen behouden worden. De apostel Paulus voegde eraan toe: 'En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven, opdat allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben' (2 Thess. 2:10-12). In de Statenbijbel staat dat God hun 'een kracht der dwaling' zendt, dus een geest der dwaling.

In 1 Johannes 4:6 is er ook sprake van 'de geest der dwaling'. Het is dus onmogelijk om door gebed en door 'bediening' iemand van een 'geest der dwaling' te verlossen. Een echtbreker of een dief weet dat hij zondigt als hij een christen is, maar een verleugend mens ziet de dwaling aan voor. waarheid en richt zich daarnaar. Hij vraagt geen vergeving, omdat hij zich geen schuld bewust is, maar zegt: 'Wat ik geloof, is waar' en 'wat ik belijd, is zeker'. Ook hier zien we de wet van de letter V weer in werking treden. In het begin is er een klein verschil, maar de benen gaan steeds verder uit elkaar. Men komt dan tenslotte op een geheel andere plaats uit. Wie de waarheid vasthoudt, komt tot de volmaaktheid en op de troon van God en wie de leugen continueert, zakt al dieper weg en komt in de dood.

Hoewel je dus weet, dat een verleugende broeder verkeerd staat, is hij toch meestal niet aanspreekbaar. Het enige wat men kan doen, is, zo'n persoon het woord van God voorhouden, want 'dat is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zo diep, dat het vaneen scheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten' (Hebr. 4:12).

Alleen een veranderd inzicht kan tot bekering leiden. Men kan bij zo'n persoon geen machten uitdrijven, maar hij moet deze zelf loslaten. Daarom staat er ook dat je met zulke mensen niet moet bidden, maar men zal ze de woorden van God voorhouden, opdat ze misschien in hun denken vernieuwd worden. Dit is de enige manier waarmee je iemand kunt helpen om de zonde tot de dood te bestrijden. Men moet hem dus de werkelijkheid verkondigen van het eeuwige plan van God met de mens, dat hem tot het voorgestelde doel van de volmaaktheid voert. Als iemand de waarheid niet aanvaardt, zakt hij af naar het verderf.

In Johannes 8 wordt verhaald dat velen in Jezus geloofden. Zij aanvaardden de woorden van de Heer evenwel slechts tot op zekere hoogte. Jezus sprak toen tot hen, die een eind met Hem meegingen: 'Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrij maken'. Het antwoord van deze verleugende gelovige joden was: 'Wij zijn Abrahams nageslacht en zijn nooit slaven geweest; hoe zegt Gij dan: gij zult vrij worden?' Zij loochenden dus evenals velen in onze tijd, dat een kind van God in slavernij kan verkeren, dus gebonden kan zijn.

Maar Jezus antwoordde hen: 'Ik zeg u, een ieder, die de zonde doet, is een slaaf der zonde. Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn'. Hoewel deze joden dus in Jezus geloofden, waren zij verbonden met hun vader de duivel, die hen misleid de en daarom konden zij de Heer der waarheid niet vol gen. De enige oplossing was, dat zij de volle waarheid zouden verstaan. Wij lezen ook nergens dat de Heer bij dit soort mensen of bij de schriftgeleerden en Farizeeën machten uitdreef. Hij confronteerde hen met de waar heid en als ze deze aangenomen hadden, waren ze behouden. Het enige dat wij kunnen doen met misleide en verleugende christenen, is: trachten hun denken te veranderen en te vernieuwen. Hun zonde is immers dat zij wat Gods woord en de Heilige Geest tot hen spreken, voor leugens houden.

Alle ongerechtigheid, dus alles wat van de wet van God afwijkt, is zonde en wetteloosheid, maar er is wel verschil. Het is opmerkelijk dat Jezus dikwijls met tollenaars en zondaars aanlag en at. Ook had Hij geen moeite met mensen die naar lichaam, ziel of geest geschonden waren, maar alleen met de geestelijk dove en blinde leidslieden. Indien Hij wel eens bij hen at, botste het keer op keer! Zij konden niet tot Hem komen en in Hem geloven, want door de vader der leugen waren hun ogen verblind en hun oren toegestopt.

 

1 Johannes 5:18 


Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; want Hij, die uit God geboren werd, bewaart hem, en de boze heft geen vat op hem.

Wij zijn geschapen tot goede werken en daarom weten wij 'dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt'. Johannes schreef eerder in hoofdstuk 3:6: 'Een ieder, die in Hem blijft, zondigt niet'. In onze tekst vervolgt hij nu: 'Hij, die uit God geboren werd, bewaart hem'. In de Statenvertaling staat: 'Maar die uit God geboren is, bewaart zichzelve'. De Canisiusvertaling heeft: 'Maar wie uit God geboren is, waakt over zichzelf. Het is dus de vraag of volgens een aantal handschriften 'zichzelf' of naar andere bronnen 'hem' gelezen moet worden. Hiermee staat dan in verband of 'die uit God geboren werd' de gelovige bedoelt, of dat Jezus Christus aangeduid wordt.

Nu gebruikt Johannes in hoofdstuk 3:9 de uitdrukking 'die uit God geboren is'voor de gelovige. Ook in zijn evangelie spreekt hij over hen 'die uit God geboren zijn', wat algemeen op de 'kinderen Gods' uit het vorige vers wordt toegepast. en niet op de Christus (Joh.1:12,13). Nergens wordt de Zoon van God aangeduid met de benaming: 'die uit God geboren is'. De bijbel leert ons dat Jezus werd geboren uit een vrouw en dat Hij verwekt was door de Heilige Geest. De christen is door God verwekt, namelijk door diens 'levende en blijvende woord'. Dit woord vernieuwt zijn gedachten en als hij daarmee voortdurend bezig is, bewaart hij zich voor de boze. Deze heeft dan geen vat op hem.

Wanneer wij wedergeboren kinderen Gods zijn, die zich op de hoge weg bevinden, behoeven wij dus niet te zondigen. Wel moeten wij op onze qui vive zijn en daarom staat er, dat Wij ons zullen 'bewaren'. 'Wederstaat de boze en hij zal van u vlieden'. Ook is er de waarschuwing: 'Wees waakzaam', sta als een wachter aan de deur van je levenshuis, opdat je gedachtenwereld zuiver blijft en niet géinspireerd wordt door de boze. je bewaart jezelf tegen de boze door alleen de gedachten van God over te nemen. De Heilige Geest die in je woont, ondersteunt je in deze waakzaamheid. Hij overtuigt je van zonde, gerechtigheid en oordeel. Hij geeft je dus onderscheiding der geesten en kracht om goed en kwaad te scheiden. Hij houdt je mede op het rechte spoor en Hij strijdt mee, wanneer de machten met geweld aanstormen.

Een kind van God wordt dikwijls aangevallen. Hij wil niet zondigen en behoeft ook niet te zondigen, maar hij kent wel strijd, want de boze geesten leggen zich er in het bijzonder op toe om hem van de hoge weg af te voeren. Ze willen hem beschadigen en wegtrekken uit de vrede, de blijdschap en de gerechtigheid van het Koninkrijk Gods. Wij weten evenwel dat de Heilige Geest ons in alle waarheid en gerechtigheid wil leiden. Wanneer we op Hem vertrouwen, kunnen we ons leven rein houden en kan dit in ons functioneren en zich ontwikkelen, want zonde en leugen onderdrukken het leven.

Wanneer wij in het Koninkrijk Gods leven en met de Heilige Geest vervuld zijn, heeft de boze geen vat op ons. Hij vindt dan in ons niets! Wanneer ons gedachtenleven, omdat we waakzaam zijn, niet kan worden geinfiltreerd, komt de boze niet verder en kan hij ons zeker niet tot de zondige daad of het verkeerde woord brengen. Uit Jacobus 1:14 weten we hoe de zonde ontstaat, namelijk door bevruchting van onze gedachten. Daar wordt ze een tijdje als begeerte gekoesterd en daar ontwikkelt zij zich als een embryo. Dan wordt zij later als zondig woord of zondige daad in de zichtbare wereld geboren. Wanneer wij evenwel de zonde niet toelaten en geen enkel contact met de demonen opnemen, hebben ze ook geen invloed op ons.

 

1 Johannes 5:19 


Wij weten, dat wij uit God zijn en de gehele wereld in het boze ligt.

'Wij zijn uit God!' Dit is voor ons geen vraag, maar een zekerheid. Dat behoeven wij ook niet in twijfel te trekken, want wij hebben Gods gedachten overgenomen en door zijn woord zijn wij wederom geboren. Ook woont zijn Geest in ons en functioneert de liefde Gods in ons, en wat is er dan dat niet uit of van God is? Wij zijn niet hoogmoedig, als wij zeggen: 'Ik ben uit God', maar belijden daarmee onze hoge geboorte, want wij zijn van koninklijk geslacht. Het evangelie van Jezus Christus verheft de mens en trekt hem op in de onzienlijke wereld, zodat daar de heerschappij op zijn schouders gelegd kan worden. Wij zijn dus apart gesteld. Terwijl de mensheid verder nog onder de macht van de overste dezer wereld ligt en door hem wordt gedirigeerd, zijn wij overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde.

De wereld ligt onder het beslag van de boze. Zij wordt door de duivel géinstrueerd en broedt zijn gedachten uit. Zij heeft de geest van de vijand en hij heerst daar en niet de liefde van God. De wereld ligt in het boze, want zij is aan de boze overgeleverd. Deze houdt haar omarmd en zij ligt daar meer of minder in slaap: dood in zonden en misdaden. Zij kan zich er dus niet uit losmaken. De goed bedoelende wereldgeesten, die recht en orde willen handhaven, zijn tegenover de kwade geesten meestal 'zwak en armelijk'. Eenmaal bezat de mens het koningschap over de aarde, maar hij viel. Vantoenaf kon gezegd worden: 'Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om de wil van hem (de mens), die haar daaraan onderworpen heeft' (Rom.8:20). Elk contact met het kwaad betekent gemeenschap met de geestenwereld die vijandig tegenover God staat.

Als christenen verheffen wij ons evenwel niet boven de mensen van de wereld, maar zullen hen liefhebben, 9want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe' (Joh.3:16). Wij verheffen ons daarom boven de machten der duisternis, maar stellen ons. op naast de gebonden en overweldigde mens.

De wereld ligt in het boze, dus in de goddeloosheid en in het kwaad. In plaats van 'het' boze, kan ook vertaald worden: 'de' boze en dan wordt al het kwaad teruggebracht tot de grote verleider uit het vorige vers, die evenwel op hem die uit God geboren werd, geen vat heeft.

 

1 Johannes 5:20 


Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen; en wij zijn in de Waarachtige, zijn Zoon Jezus Christus. Dit is de waarachtige God en het eeuwige leven.

Voor de zesde maal gebruikt Johannes hier het werkwoord 'weten'. Kunt u als gelovige ook in onze tijd met grote stelligheid zeggen: 'ik weet dat ik eeuwig leven heb en daarom ben ik in de rust Gods' (vers 13). Ik weet dat de Heer mijn gebed verhoort en daarom ben ik niet uit mijn evenwicht te krijgen. Ik weet dat ik verkrijg wat ik bid, want ik heb leren bidden naar zijn wil' (vers 15). 'ik weet dat ik niet zondig' (vers 18). Wel een ongelofelijke uitspraak voor vele christenen.

'Ik weet dat ik uit God ben en ik ben door dit vernieuwde denken een vreemdeling in deze wereld' (vers 19).

Wie de genoemde uitspraken van de apostel overnemen kan, mag ook getuigen: 'Ik weet dat ik inzicht ontvangen heb om de Waarachtige te kennen'. In zijn evangelie schreef Johannes: 'Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen' (Joh.1:18). Jezus kwam immers om van de waarheid te getuigen, dus het plan van de Waarachtige te openbaren. Hij gaf ons inzicht en verstand van het wezen Gods door zijn prediking van het Koninkrijk der hemelen. Met dit eeuwige evangelie trok Jezus alle steden en dorpen rond, terwijl Hij alle ziekten en kwalen genas (Matth.9:35).

Wordt het dan niet hoog tijd dat wij zijn evangelie gaan overnemen en ons bezig graan houden met de onzienlijke wereld~ Dan alleen kunnen wij het doel bereiken wat voorgesteld is: 'Opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust' (2Tim.3:17). Wij behoeven ons niet te verwonderen dat de geestelijk volwassen mens nooit tevoorschijn is gekomen, want het evangelie 'van' Jezus, dus dat Hij zelf gebracht had, is nooit verkondigd dan alleen in het begin. Maar Hij beloofde ook dat het over de ganse wereld zou worden gepredikt en dat dan het 'einde' zou gezien worden, dus de rijpe vrucht van het woord van God.

Door Jezus Christus hebben wij de 'Waarachtige', dus de schepper van hemel en aarde, leren kennen. Wij zijn in de Waarachtige, want ons 'leven is verborgen met Christus in God'. Er staat: 'Doch wij weten', of zoals anderen vertalen: 'Ook weten wij', dat Jezus ons de Vader doet kennen, die onveranderlijk en waarachtig is. Wij oriënteren ons dus geheel op de inzichten in het Koninkrijk der hemelen, die Jezus heeft verkondigd. Hij heeft de gedachten van God geopenbaard en deze ontvouwd en ons de mogelijkheid geschonken, dat wij deelgenoten zijn van een hemelse roeping.

Door te breken met de wetteloosheid die uit het rijk van de overste van deze wereld voortkomt, en door het offer van Jezus te aanvaarden, zijn wij in het lichaam van Christus ingevoegd en door Hem zijn wij met God verbonden. Dit alles is voor ons werkelijkheid geworden, hetgeen de ware God ons gegeven heeft en waarin wij eeuwig mogen leven. Eeuwig, omdat het altijd durend is, en leven, omdat wij in alle aeonen a'ct-iéf bezig mogen zijn in het Koninkrijk Gods.

 

1 Johannes 5:21 


Kinderkens, wacht u voor de afgoden.

Nog een laatste vermaan voor hen die nog maar pas op de weg zijn, namelijk de kinderkens. De geadresseerden aan wie Johannes schreef, leefden klaarblijkelijk midden in het heidendom met zijn vele afgoden. Zij moesten zich in acht nemen voor de occulte zonden, die 'hen lichtelijk omringden' (Hebr.12:1 St. Vert.), dus die iedereen deed. Het spreekt vanzelf dat de afgoden geen werkelijke goden zijn. Het zijn letterlijk nietswaardigheden of onmachten (eidola). Het Nederlandse woord afgod betekent 'verkeerde god' of 'on-god'. Paulus schreef daarom: 'Wij weten, dat er geen afgod in de wereld bestaat' (1Cor.8:4) en 'gij hebt goden gediend, die het in wezen niet zijn' (Gal. 4:8).

Ze zijn dwaze uitvindingen van de boze mensen, die de 'majesteit van de onvergankelijke God vervangen door hetgeen gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren' (Rom.1:23). Maar de cultus der afgoden richt zich in wezen op de boze geesten. In 1 Corinthiërs 10:19,20 merkt de apostel op: 'Wat wil ik hiermee dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is, of dat een afgod iets is? Integendeel, dat hun offeren een offeren is aan boze geesten'. Daarom is afgoderij zo gevaarlijk, want door middel van een zichtbaar voorwerp komt de mens in gemeenschap met de demonen in de onzienlijke wereld.

Zojuist had Johannes opgemerkt dat de gehele wereld in het boze ligt. Dit houdt dus in dat de ware christen niet tot deze wereld behoort, want hij ligt niet in het boze, maar is uit God. Hij behoort dus tot het Koninkrijk Gods, de goede zijde van het Koninkrijk der hemelen. Door afgoderij komt hij evenwel rechtstreeks aan de verkeerde zijde, dus in het rijk der duisternis. Vandaar ook de Paulinische waarschuwing: 'Mijn geliefden, ontvlucht de afgoderij!' (1Cor.10:14). Ban daarom ook uit uw huis de beelden, die in enigerlei vorm voorwerpen zijn geweest van devotie of aanbidding.

Johannes eindigt niet met een afscheidsgroet, met een heil- of zegenbede, maar met een waarschuwing tegen het occultisme dat veelal iets zichtbaars als blikvanger gebruikt om de mens in gemeenschap te voeren met de boze geesten. De kruidendokter schrijft besproken planten voor, de magnetiseur maakt strijkende bewegingen, de pendelaar gebruikt zijn wichelroede of een draad voor zijn magie, de waarzegster de speelkaart, de spiritist de planchette, de astroloog de sterren. Ik denk ook aan het gebruik van fetisjen, amuletten en mascottes in vele verscheidenheden.

Wij kennen ook de demonisering van het moderne heidendom in onze cultuurwereld. De mens schept zich dan afgoden in wetenschap, kunst, sport, ras, staat, economie, of sexualiteit. Hij wordt dan van bepaalde machten bezeten en zij gaan over hem heersen, in plaats dat hij over hen heerst. Zo kan de bijbel spreken over de Mammondienst als veeleisende meester en wordt de geldzucht gebrandmerkt als afgoderij. Wie haar bedrijft gaat het Koninkrijk van Christus en God niet binnen (Ef.5:5).

Het is ook zeer gevaarlijk om de gemeenschap met God in zijn Koninkrijk in verband te brengen met: sabbatsviering, met gewijde kleding, met heilige plaatsen of voorwerpen, met ceremoniën en riten, met tale Kanaäns, met voorvaderlijke inzettingen, of al of niet gedekt hoofd bij de vrouw. Zij werken het occultisme in de hand, want de ware God wordt alleen gediend in 'geest en in waarheid'. Het door de Heilige Geest verlichte, verstandige hart zal evenwel het denken vernieuwen, de geestelijke mens behoeden en bewaren voor iedere vorm van idolatrie of afgoderij.

Tenslotte eindigen enkele handschriften nog met een 'amen', dus een 'zo zij het' (vergelijk de St. Vert.). Waar deze bevestiging ontbreekt, eindigen wij met de Johannéische vermaning: 'En nu, kinderkens, blijft in Hem, opdat wij, als Hij zal geopenbaard worden, vrijmoedigheid hebben en voor Hem niet beschaamd staan bij zijn komst'.

 
vorige pagina terug volgende pagina