Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de brieven van Johannes
Door A. van den Brink-voor den Dag

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 2


 

Ook met dit nieuwe hoofdstuk gaan we verder door de hemelse gewesten aan de hand van onze broeder Johannes. We werden erbij bepaald dat de mens die in de duisternis wandelt, geen gemeenschap heeft met God. Zo'n zondaar moet zich dan ook niet sieren met de naam van Christus, omdat hij niet radicaal met het kwaad heeft gekapt, want: 'Wie de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid' (2 Tim. 2:19). De duisternis heeft met het licht geen contact, en God is enkel licht.

Vanaf de grondlegging der wereld is het de bedoeling van God geweest, mensen naar zijn beeld te maken, die tot alle goed werk volkomen zouden zijn toegerust (2 Tim. 3:17). Deze geestelijke mannen en vrouwen zouden dan hun plaats moeten innemen in de hemelse gewesten. Om dit doel te realiseren, begon de Schepper een natuurlijk mens te formeren. Adam leefde grotendeels in de zichtbare wereld en was niet overgezet in de hemelse gewesten, zoals dit bij ons mogelijk is (Ef. 2:6).

Het voornemen van de Here God was dat de mens langs de weg van het leven, dat is door groei, ontplooiing en bezig zijn, zijn uiteindelijke bestemming zou bereiken. Het geestelijke ontwikkelingsproces werd echter onderbroken door de zonde en door de boze afgeremd. Deze verleidde, onderdrukte en beschadigde de mens en bracht de ongerechtigheid in diens leven. Hierdoor werd zijn -voortgang geblokkeerd. Hoe heeft bijvoorbeeld de wetsbetrachter in het oude verbond zijn best moeten doen om nog wat gerechtigheid te verwerven, teneinde als rechtvaardige een beetje te kunnen leven? De Heer had immers gezegd: 'De mens die mijn wetten doet, zal daardoor leven'. Deze moest hier aldoor mee bezig zijn en verder kwam hij niet. Hij werd geen geestelijk mens, dat is iemand die zich in de onzienlijke wereld weet te bewegen.

De besten van het oude verbond hadden slechts een onvolkomen gerechtigheid, omdat ook het bloed van dieren niet bij machte was de gelovige offeraars voor hun besef te volmaken. Het binnen gaan in het Koninkrijk Gods was voor hen niet mogelijk, daar de hemelse dingen zelf met een betere offerande gereinigd moesten worden (Hebr. 9:22,23). In de nieuwe bedéling heeft Jezus een nieuwe, levende en verse weg geopend, waardoor wij wél verder kunnen komen. Er waren heel wat geestelijke versperringen, er was schuld op schuld, maar God nam deze volkomen weg door het bloed van zijn Zoon. Er is nu een vrije toegang tot het Koninkrijk Gods voor degene die deze vergeving van schuld aanvaardt of gelooft.

De oude verleider zit evenwel ook nu niet stil. Hij is nog altijd bezig om ons de verzenen te vermorzelen. Als hij iemand te pakken krijgt, zal hij meteen proberen diens voortgaan te verhinderen, want hij wil niet dat de mens zijn doel bereikt.

De eerste en grote voorwaarde om het Koninkrijk Gods binnen te gaan, is, dat wij zeker zijn van onze gerechtigheid. Er zijn mensen die ons dit vertrouwen willen ontnemen. Zij zeggen. 'je denkt wel dat je zondeloos kunt leven, maar dat is onmogelijk. je blijft een zondaar tot je dood'. Deze aantijging ontneemt je dan de zekerheid van je gerechtigheid, maar Jezus zegt van Zichzelf, dat Hij niet was gekomen om de wet te ontbinden, maar om die te vervullen. Van hen die naar de Geest wandelen schrijft de apostel Paulus, dat ook zij de eis der wet vervullen (Rom. 8:4).

Wanneer men beweert dat je niet naar de wil van God kunt leven, omdat Johannes schrijft: 'Indien wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot een leugenaar', geldt deze uitspraak dus niet voor ons die de reiniging van onze zonden door het bloed van Jezus aanvaard hebben en die naar de Geest wandelen, maar voor hen die nog voor de poort staan en die niet binnengingen, omdat zij meenden het offer van Jezus niet nodig te hebben. Over dezen sprak de apostel en niet over de rechtvaardigen die door geloof leven en de woorden van Jezus bewaren. Laat je daarom nooit afschrikken door negatieve gedachten, door opmerkingen als: 'Doe je dan geen zonde meer? Durf jij dat te zeggen?' We gaan voor een antwoord ons dan opnieuw met onze broeder Johannes oriënteren in de hemelse gewesten en lezen:

 

1 Johannes 2:1 


Mijn kinderkens, dit scbrijf ik u, opdat gij niet tot zonde komt. En als iemand gezondigd beeft, wij bebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige.

Het is niet de bedoeling van de Heer dat wij zondigen, nadat wij gerechtvaardigd zijn door het bloed van Jezus Christus. Wat is dan de oorzaak als dit wél gebeurt? De hielbijter is altijd aanwezig. Hij belaagt ons voortdurend. Hij tracht te verleiden, te verdrukken, ja, hij gaat zelfs rond als een briesende leeuw om te zoeken wie hij kan verslinden. Hiermee houdt hij nooit op, maar loert onophoudelijk om een prooi te grijpen.

Johannes richt zich tot de kleine kinderen, die nog maar pas door de enge poort zijn binnengegaan en die nog maar enkele schreden op de heilsweg hebben gezet. Ze hebben dus nog maar weinig ervaring (zie vers 12). Dit is een bewijs temeer dat de voorgaande tekst mensen betrof die de schuldvergeving nog niet hadden ontvangen en die meenden haar niet nodig te hebben.

De 'kinderkens' zijn wel gerechtvaardigd en de apostel schrijft hun dat zij niet opnieuw contact met de boze mogen opnemen. Paulus drukt het zo uit: 'Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns Zoons, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft'. Hij vervolgt dan later: 'Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven?' De pas bekeerde was een slaaf van de zonde, maar nu wil hij 'in nieuwheid des levens' wandelen en 'in dienst staan van de gerechtigheid' (Rom. 5:10; 6:1,2,4,18).

Mocht het voorkomen dat een kind van God struikelt of valt, dus op een of andere manier tot zonde komt, dan is zijn zaak nog niet verloren, want hij heeft een 'parakleet', een voorspraak of advocaat, namelijk Jezus Christus. Het Griekse woord 'parakleet' wordt ook door Jezus gebruikt in Johannes 14:16, waar Hij belooft de Vader te bidden om een andere parakleet. Het woord betekent letterlijk: 'degene die erbij geroepen wordt', hetgeen ook de betekenis van het latijnse woord 'advocatus' is. Zo kunnen wij het weergeven door: verdediger, pleitbezorger, raadsman, trooster. Door te spreken over een andere Trooster, erkent Jezus Zichzelf ook als Parakleet en wordt door Johannes hier zo genoemd.

Zo gauw het de duivel weer gelukt is om je tot zonde te verleiden of om je iets te laten doen dat buiten de wet van God omgaat, staat hij ook ogenblikkelijk op zijn recht. Geloof maar dat de kleinste overtreding van het kind van God voor de boze aanleiding is om naar de troon van God te rennen teneinde de christen te beschuldigen. Johannes noemt hem in de Openbaring 'de aanklager van onze broeders'. Hij stelt zich voor de troon van God en zegt: 'Ziet U wel?' De apostel bepaalt ons dus bij de gang van een rechtszaak. Op de troon als rechter zit de Vader. Voor Hem staat de beschuldigde, dus hier het kind van God. Naast deze bevindt zich de aanklager die zegt: 'Dat en dat heeft hij gedaan'. Hij legt daarmee een claim op de zondaar. Ook is Jezus aanwezig. Hij staat daar als de parakleet of de voorspraak en beroept Zich op zijn plaatsbekledend offer.

Wanneer een kind van God iets verkeerds doet, zal zijn geweten hem veroordelen, dit wil zeggen in het gesprek tussen zijn ziel en geest zal de laatste hem van zijn kwaad overtuigen. Hij moet er dan niet mee rond blijven lopen, maar zo gauw mogelijk van zijn schuld zien af te komen. Sommige mensen zeggen: 'je bidt 's avonds voor het naar bed gaan en dan belijd je achteraf, de zonden die je die dag bedreven hebt. Voor het slapen gaan vraag je om vergeving van schuld'. Maar zo blijf je er tot het einde van de dag mee rondlopen. Dan heeft de boze de gehele dag tijd om je vreugde te vergallen.

Dan heeft hij gelegenheid om je urenlang met de duisternis bezig te houden. Zo gauw je merkt dat je verkeerd gedaan hebt, moet je evenwel je zonden belijden. De 'Parakleet' of onze voorspraak bij de Vader wijst dan op zijn vergoten bloed. Hij zegt alleen maar: 'Vader, het was genoeg! Voor deze zonde is ook voldaan'. Dan moet de boze afdeinzen, want hij heeft geen recht en geen claim meer op het kind van God. Een machtige oplossing! Zullen we ons daarnaar regelen in het Koninkrijk der hemelen? Zullen we daar rekening mee houden? We zullen het kwaad niet laten doorvreten in ons leven, er niet mee blijven lopen, maar het openbaren.

We moeten iedere zonde zo snel mogelijk belijden. Wat je belijdt, breng je aan het licht. Daar maak je je los van. De psalmist zei al: ''k Verborg geen kwaad dat in mij werd gevonden'. Wanneer wij de zonde niet belijden, blijft ze in het verborgen en dan kan ze niet weggenomen worden. Wanneer we ze echter uitspreken, dus voor de Heer neerleggen, maken we ons er inwendig van vrij en op grond van het vergoten bloed van Jezus wordt onze schuld weggenomen. Dan zegt onze Meester: 'Vader, Ik heb ook voor deze zonde betaald'. De gemeenschap met God die louter licht en leven is, wordt hiermee hersteld. Dan gaan we weer verder met:

 

1 Johannes 2:2 


En Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld.

Jezus is niet alleen de verzoener van de zonden der kinderen Gods, maar ook van die van de hele wereld, dus van alle mensen van alle tijden, vanaf het begin der schepping tot aan het einde. Deze laatste uitspraak heeft onder de christenen aanleiding gegeven tot veel discussie. Men zegt immers: 'Wanneer Jezus een verzoener is van de zonden van de gehele wereld, dan zou er eigenlijk een stuk van deze verzoening verloren raken, daar niet iedereen er profijt van heeft'. Dan zegt men verder dat hier bedoeld wordt, dat Jezus een verzóener is van de zonden van de wereld der uitverkorenen. Maar dat staat er niet. Jezus stierf voor de gehele 'kosmos'. Iedereen die wil, kan dus het zoenoffer aanvaarden en het water des levens om niet nemen.

Ook de rechtvaardigen in het oude verbond die gestorven waren, hebben door zijn bloed deel gekregen aan een volkomen rechtvaardiging. Het gaat hier niet om de redding van een individu, maar om die van de ganse schepping, die van een schoon geheel, de kosmos, die tot een chaos vervallen is. Het verzoenend lijden en sterven van Jezus maakt 'de wederoprichting aller dingen' mogelijk. De mens gaat niet verloren, omdat zijn schuld niet werd vergeven, maar omdat hij de duisternis liever heeft dan het licht. Dit laatste geldt ook voor ieder die de Zoon van God heeft gekend, maar Hem 'met voeten heeft getreden, het bloed des verbonds, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad heeft'(Hebr. 10:29).

De kleine kinderen aan wie Johannes schreef, waren blij dat ze door de poort binnengekomen waren. Zo zijn er ook nu mensen die zeggen.- 'Wij zijn gered en zijn nu klaar'. Maar de inhoud van het woord van God is: leef! Leven betekent activiteit, verder gaan, zich ontwikkelen. Je mag niet blijven stilstaan. Sommigen zingen met de overgave van hun hart: 'Ik klem mij vast aan Golgotha's kruis tot de Heer komt'. Op deze wijze zien zij uit naar de wederkomst van hun Heer met de wolken. Ze zien niet in, dat na de verzoening een opwassen in de genade volgt.

'Jezus Christus en die gekruisigd' is het fundament van onze gerechtigheid en daar blijven wij natuurlijk op staan en bouwen daarop verder. In de Openbaring staat: 'Zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam'. De Heer wil evenwel dat wij in de hemelse gewesten ook onze plaats gaan innemen als volwaardige mensen Gods en als zijn medearbeiders. Hoe bereiken we dit? We lezen dan weer verder:

 

1 Johannes 2:3 


En hieraan onderkennen wij, dat wij Hem kennen: indien wij zijn geboden bewaren.

Het woordje 'Hem' wijst allereerst op de persoon van Jezus van wie de verzen 5 en 6 zeggen, dat wij in Hem moeten zijn en moeten blijven. Het gaat over het bewaren van de verkondiging die wij van Hem gehoord hebben' (1:5).

Het woordje 'gebod' betekent hier: de leidinggevende gedachte in de prediking van Jezus over het Koninkrijk der hemelen. 'Zijn geboden' kennen wij dus uit zijn leer, zoals ook in vers 5 staat: 'Maar wie zijn woord bewaart'. We vinden hier dus bij Johannes evenals in zijn evangelie een synoniem gebruik van 'woord' en 'gebod'. In het evangelie van Johannes staat bijvoorbeeld in hoofdstuk 10:18 dat Jezus zegt: 'Ik heb macht mijn leven af te leggen en macht het weder op te nemen; dit gebod (of woord) heb Ik van mijn Vader ontvangen'. In hoofdstuk 14:21 en 23 vinden we deze afwisseling ook: 'Wie mijn geboden bewaart, die is het die Mij liefheeft' en 'Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren'. Zo krijgen de discipelen de opdracht de leidinggevende gedachten van de Heer te verbreiden, want ze moeten de volken leren te onderhouden 'alles wat Hij hun geboden had'. In onze tekst gaat het dan over het kennen van Jezus, dat is de gemeenschap met Hem of het bij Hem behoren en het bewaren van zijn woorden, waarin Hij zijn gedachten heeft doorgegeven.

In het natuurlijke leven moet men eten om te groeien. Zo is het ook in het Koninkrijk van God. Wie zich daar ontwikkelen wil, moet de woorden van onze Heer tot zich nemen. Er staat 'bewaren', maar je kunt dit niet, als je zijn woorden niet eerst tot je genomen hebt of aanvaard. Anders kun je er niet mee werken of ernaar handelen.

Laatst hoorde ik iemand zeggen: 'Als ik mijn bijbel wil gaan lezen, dringt alles zo moeilijk tot mij door'. Er zijn zelfs mensen die bij het lezen van de woorden van onze Heer in slaap vallen. Weer anderen kunnen ze niet vasthouden of bewaren, of ze begrijpen ze zelfs niet. Wat zit daar nu achter? Wie wil dit lezen afremmen en de mens daardoor beletten geestelijk voedsel tot zich te nemen en te groeien?

Ook is het een opgave om uit een volle provisiekast juist datgene te halen wat op dat ogenblik nuttig en nodig is. Dit is vooral moeilijk voor een kind. Voor hem wordt het eten gewoonlijk netjes klaargemaakt. Hoe kan het zelf uit de grote voorraad nemen wat goed voor hem is? Zo gaat het ook met het lezen van de bijbel. De mensen gaan vaak ongeordend lezen en ze denken: zo is het wel goed. Je moet evenwel ook verstaan wat je leest, want dan kan het je pas van nut zijn. De boze wil nu verhinderen datje de gedachten van de Heer werkelijk tot je eigendom maakt en dat je geloof daardoor geactiveerd wordt om deze waarheden vast te houden.

We merkten al op, dat de rechtvaardige door het geloof leeft. Geloven is nooit iets op zichzelf. Het betekent dat je geest zich aan iets vasthecht, iets pakt. Met je geloof grijp je de gedachten van God die in zijn Woord geopenbaard worden, die bewaar je en daar werk je mee en leef je mee.

Voor de mensen die pas tot de Heer gekomen zijn, dus voor de 'kinderkens', is het moeilijk om te weten wat nodig is voor hun groei. Hierbij is leiding nodig. In het bijzonder is er wijsheid nodig, wanneer men onbekeerden tot Jezus wil brengen. Ik verwonder mij er wel eens over, wanneer evangelisten exemplaren van het Johannes-evangelie uitdelen aan mensen die geestelijk van toeten noch blazen weten. Het is prachtige lectuur en heerlijk om te lezen, maar juist moeilijk om te verstaan. Het is echt geen melkkost, maar vaste spijs. Ik zou zeggen: geef eerst een ander evangelie, bijvoorbeeld dat van Marcus.

Leer beginnelingen eerst eens wat over het leven van Jezus, over zijn persoon en werk, over zijn lijden en sterven. Dan weten zij enigszins met wie ze te doen hebben en wat het betekent zijn offer te aanvaarden. Ook de geschiedenissen zijn van groot belang. Zo wordt dikwijls in het Nieuwe Testament teruggegrepen naar verhalen uit het Oude. Jonge mensen die op school of thuis hierin al onderwezen werden, hebben een groot voordeel boven hen die hiervan niets weten. De gewone prediking is voor de laatsten vaak onbegrijpelijk.

Vlak na de oorlog hadden we een meisje in huis dat uit een volkomen vrijzinnige omgeving kwam. Ze was een dochter van een 'dikke' Groningse boer, en in het 'Leger des Heils' tot bekering gekomen. Onze kinderen waren nog jong, maar als er een gesprek aan tafel was en het ging bijvoorbeeld over David of jozua, wist ze nergens van. Terwijl onze kleinen al aardig georiënteerd waren. Dit meisje wilde de Heer volgen, maar had geen apperceptiemateriaal, en dan is het niet mogelijk om zich geestelijk te ontwikkelen. Het meeste eten dat dit meisje kreeg, kon ze aanvankelijk niet verteren.

De wijze waarop iemand die tot de Heer gebracht is, verder wordt geleid, is belangrijk. Geef hem eerst het eenvoudige en laat hem dit eerst lezen. Niet de bijbel open doen onder het motto: de Heer zegene de greep, maar een evangelie of brief systematisch lezen en de gedachten van de schrijver goed laten inwerken. Om kennis van de geschiedenissen te krijgen, kan men ook een goede kinderbijbel gebruiken.

Hoe wordt openbaar of wij Jezus kennen, dit wil zeggen dat wij 'onderkennen' of weten hoe zijn wezen, zijn gedachten en zijn gezindheid zijn? Hoe blijkt dat wij gemeenschap met Hem hebben? Het antwoord luidt: wanneer onze gedachten met zijn gedachten verweven zijn, zullen wij ook leven naar zijn wetten of geboden. Wij blijven dan in zijn woorden, waardoor Hij zijn gedachten heeft geopenbaard. Zo kende Jezus de Vader in volmaaktheid. Paulus wilde alles schade en drek achten om Jezus te kennen en de kracht van zijn opstanding (Filip. 3:9,10). Jezus zegt in het hogepriesterlijk gebed: 'Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt' (Joh. 17:3). Het eeuwige leven functioneert alleen naar de woorden van Jezus.

Wanneer er mensen uit een christelijke omgeving komen, die de Heer Jezus hebben aangenomen, heeft dit het grote voordeel, dat zij veel geschiedenissen uit de bijbel kennen. Aan de andere kant is het nadeel dat zij dikwijls zoveel ballast bij zich hebben, die ze eerst overboord moeten gooien. Het is vaak heel moeilijk om zich los te maken van de dwalingen waarin men opgevoed is.

Wie met de Heer gemeenschap hebben wil, zal zijn woord moeten kennen. Vele christenen zeggen: 'O, kennis is niet zo nodig. Wat heb je eraan? Kennis maakt immers opgeblazen'. Hier staat echter duidelijk dat je niet kunt zeggen: 'Ik ken Hem', of je moet zijn geboden, dat zijn zijn woorden, weten. je moet op de hoogte zijn van wat de Heer bedoelt en zijn gedachten leren verstaan. Dan kun je pas zeggen: 'Ik ken Hem' en in deze kennis is nog een groot onderscheid:
Wanneer in een gezin vader thuiskomt, gaat hij naar het wiegje toe waarin zijn kleine jongen ligt. Hij zegt een paar vriendelijke woordjes en het kind begint te lachen. De man zegt nu tegen zijn vrouw: 'Hij kent me al' en hij is blij.

Dan loopt er nog een jongen rond van een jaar of vier. Deze kent zijn vader ook, want hij snelt 'naar hem toe als deze de handen uitsteekt. Het kind weet immers dat dit stoeien wordt, een ogenblik van vrolijkheid en blijdschap. Hij kent zijn vader en hij weet heel goed, als deze de vinger opsteekt en zegt: 'Jantje!', dat dit betekent: nu niet meer. Op deze wijze kent hij zijn vader. In dit grote gezin is ook een jongen van veertien jaar. Deze kent zijn vader weer heel anders. Hij weet al: zo denkt mijn vader, dit wil hij niet en dat wil hij wel. Dat behoeft niet eens meer gezegd te worden. Hij heeft immers al zoveel van zijn vader gehoord en hem al zo vaak horen praten. Wanneer hij 's avonds de straat opgaat, weet hij automatisch wat hij doen mag en wat hij laten moet. Hij kent zijn vader en als hij hem liefheeft, gehoorzaamt hij. Hij wil op goede voet staan met zijn vader.

Dan is er ook nog een jongen van achttien. Je zou zeggen: 'Is dit verschil tussen de jongste in de wieg en de oudste niet te groot?' Maar het kan, want in mijn ouderlijk huis verschilden de jongste en de oudste zuster ook achttien jaar. De oudste zoon kent zijn vader weer heel anders, want hij wordt opgeleid om in de zaak van zijn vader te komen. Dikwijls gaat hij al met zijn vader naar het kantoor en hij neust daar in de papieren. Zijn vader bespreekt de zaken met hem en de jongen krijgt steeds meer inzicht in het doen en handelen van zijn vader. Dit is natuurlijk een heel andere kennis dan zijn jongere broertjes hebben. Hij kent zijn vader niet alleen in het huiselijke verkeer en in de opvoeding der kinderen, maar hij kent hem ook in het maatschappelijke leven. Daarin leeft hij in het bijzonder met hem mee. Dit betekent dus meerdere kennis.

Zo zijn er in het kennen van God ook gradaties. Wie pas tot bekering gekomen is, zegt blij: 'Ik ken God, want Hij heeft mijn zonden vergeven. Jezus is mijn Heiland en Redder'. Wie evenwel langer met de Heer omgegaan heeft, weet dat er veel meer is. Hij leert Jezus ook kennen als de Doper met de Heilige Geest. Wanneer hij dit gaat geloven en zich actief erop richt, zal hij ontvangen wat hij begeert. Hij zal dan na deze doop zeggen: 'Ik ken mijn Heer nu beter dan vroeger.

Hij woont nu in mij, openbaart zijn kracht in mij en onderwijst mij. Zo gaat hij steeds verder en leert steeds meer de gedachten van God kennen en deze doorgronden. Hij wordt steeds hongeriger naar het woord, want hij zegt: 'Hierin kan ik de openbaring van de gedachten Gods vinden. Die moet ik hebben, want daar word ik rijk van. Daar kan ik mee werken en mee bezig zijn'. Wij zingen immers: ' 't Levend brood is mijn spijs in het hemelrijk'. Langs deze weg leren wij de Vader kennen zoals Hij is, zoals Hij Zich heeft geopenbaard en weten wij zijn eeuwig voornemen met de mens. is dit niet heerlijk? Is dit geen rijkdom?

 

1 Johannes 2:4 


Wie zegt: Ik ken Hem, en zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar en in die is de waarheid niet.

Hier worden we nog op iets anders gewezen. Wanneer je God kent, kun je twee dingen doen, net als die jongen die de straat opging. Hij weet wat zijn vader wil, want dat heeft hij goed gehoord. Wanneer hij dan een bioscoop voorbijgaat waar een slechte film, draait, kan hij zeggen: 'Ik weet wel dat mijn vader niet wil dat ik hier kom, maar ik doe het toch'. Hij kan ook zeggen: 'Ik wil in geen geval mijn vader verdriet doen, want ik heb hem lief en wil de harmonie met hem bewaren. Hij heeft het goede met mij voor, dus doe ik het niet'. De jongen looptnu een straatje om en gaat naar huis.

Hoemeer wij God leren kennen, hoemeer wij voor de keuze geplaatst worden: wil ik Hem dan ook gehoorzamen? Wil ik ook doen wat Hij zegt? Wil ik mij actief richten op zijn Woord? Wil ik werkzaam zijn in zijn dienst en ontwikkelen en groeien? Wil ik ook luisteren naar de stem van de Heilige Geest die in mijn leven gekomen is? Als iemand dan zegt: 'Ik ken Hem en heb Hem lief', zal hij ook de verhouding met de Heer niet vertroebelen door zonde. 'Alles acht ik schade en drek om Hem te kennen', sprak Paulus.

Wie echter zegt dat hij Hem kent, dus alles van Hem weet, maar zijn geboden of woorden niet bewaart, is gewoon een leugenaar. Hij gehoorzaamt niet, maar is in de macht van de vader der leugen. Die heeft hem te pakken en zal beletten dat hij een stap verder komt in het rijk Gods. Zijn daden zijn dan in flagrante strijd met zijn woorden, dus met zijn belijden. in hem wordt het plan van God niet gerealiseerd, dus de waarheid is in hem niet. Dezelfde uitspraak vonden we in hoofdstuk 1:6, waar iemand zegt met God gemeenschap te hebben en tegelijkertijd in de duisternis wandelt.

Het is nuttig en nodig dat wij dit in de gemeente goed voor ogen houden, omdat vele christenen leren dat zij kinderen van God zijn en toch gelijkertijd zondaars blijven. Zij menen dat zondigen, dus het niet bewaren van de geboden Gods, noodzakelijk bij het christelijke leven behoort. Een treurige zaak, en Johannes merkt op, dat zulke 'vromen', leugenaars zijn. Ze kennen God niet, noch diens kracht, noch diens gaven, want deze maken het ons mogelijk de boze te weerstaan, hem te overwinnen en in de voetsporen van Jezus te wandelen.

 

1 Johannes 2:5,6 


Maar wie zijn woord bewaart, in die is waarlijk de liefde Gods volmaakt. Hieraan onderkennen wij, dat wij in Hem zijn. Wie zegt, dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zo te wandelen, als Hij gewandeld heeft.

Hoe langer wij met de Heer leven en Hem kennen, hoemeer ook de liefde tot God zich in ons hart gaat ontplooien. Wie Gods woord bewaart, neemt dit voortdurend op en handelt ernaar. Jezus zegt: 'Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blijven' (joh. 15:10). Van menselijke kant bezien is er liefde nodig, dit wil zeggen een positieve instelling om Gods geboden te horen en deze te doen. Wanneer een mens dus wandelt in gerechtigheid en in het licht, is de liefdesverhouding tussen God, die liefde is, en de mens die zijn liefde in zijn opstelling en door zijn woorden en daden laat blijken, volmaakt. Het gaat hier dus niet om 'de liefde Gods' zoals de Nieuwe Vertaling geeft, want deze is altijd volmaakt en gaat uit naar de mens. Wij lezen evenwel met de Canisiusvertaling en met die van Brouwer: 'De liefde tot God'. De Leidse overzetting heeft 'de liefde voor God'.

Het woord 'onderkennen' betekent 'onderscheiden' of 'herkennen'. Het heeft te maken met iets dat je moeilijk zien kunt. Dit 'onderkennen' komt in deze brief tien maal voor. Wie zo'n onderscheidingsvermogen bezit, zal zich dus in handel en wandel richten naar het beeld van Jezus Christus. Hij is het voorbeeld van de volmaakte mens. De ware liefhebber van het Woord zal zich op Hem instellen.

Onze liefde moet dus groeien, zodat wij van ganser harte gehoorzamen aan wat onze Heer zegt. Wij moeten dus eerst zijn gedachten kennen, opdat wij ons er geheel naar kunnen voegen. Wanneer de vruchten van onze gemeenschap met de Heer gezien worden, weten wij dat wij in Hem zijn, want Jezus zegt: 'Blijf in Mij, gelijk Ik in u' en verder: 'Evenals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan de wijnstok blijft, zo ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft' en 'Wie in Mij blijft, gelijk ik in hem, die draagt veel vrucht'(Joh. 15:4,5).

Aan de vruchten zal men de boom kennen. Bij iemand die zegt dat hij Jezus liefheeft, dat hij voortdurende gemeenschap met Hem heeft, zodat hij in Hem blijft, zal ook zijn levensgedrag overeenstemmen met dat van Jezus. Hij zal gelijkvormig worden aan diens beeld. Johannes gaat niet alleen van de mogelijkheid uit, maar stelt als kenmerk van een oprecht en waarachtig christen, dat deze in het licht wandelt. Petrus sprak: 'Hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden; die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden; die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde' (1 Petr. 2:21-23).

We merken tenslotte nog op dat de woorden van Johannes zeer nauwkeurig aansluiten bij die van Jezus zelf en dat zij het accent leggen op een levenswandel in liefde, waarheid en gerechtigheid.

 

1 Johannes 2:7 


Geliefden, ik schrijf u geen nieuw gebod, maar een oud gebod, dat gij van den beginne gehad bebt. Dit oude gebod is het woord, dat gij gehoord hebt.

In de vorige verzen had Johannes gesproken over een wandel van de gelovigen in het licht. Dit doet de christen, wanneer hij nauwkeurig leeft volgens de wetten van God. Dan is er blijdschap, vrede, harmonie en gerechtigheid in zijn leven, dit wil zeggen dat het Koninkrijk Gods zich in hem openbaart. Johannes schrijft hier over 'van den beginne'. Sommige uitleggers zeggen dat hier het begin van het evangelie mee bedoeld wordt in verband met het 'woord' of het 'gebod' dat de lezers 'gehoord' hadden. Ik geloof evenwel dat Johannes hier heel hoog vliegt en helemaal ziet hoe het in de aanvang was. Daarom wil ik het woordje 'gebod' eens vervangen door 'wet'. Er staat dan: 'ik schrijf u geen nieuwe wet, maar één die gij van den beginne gehad hebt'.

Alles wat God in den beginne schiep, heeft Hij aan wetten gebonden. De dode materie heeft haar wetten, bijvoorbeeld van uitzetten bij verwarming en inkrimpen bij afkoeling, van kristalvorming, en haar valwetten. Denk ook eens aan de wenteling van de hemellichamen, zoals bijvoorbeeld bij onze zon, maan en planeten. Alles draait volgens vaste verordeningen en men kan de onderlinge standen eeuwen van tevoren berekenen. Met grote wetmatigheid en precisie heeft God de omloop van deze hemellichamen geregeld, zodat alles feilloos functioneert.

Ook de dieren en planten hebben ingeschapen levenswetten: alles wat leeft, ontwikkelt zich naar eigen wet en naar een bepaald doel. Vogels trekken op gezette tijden naar verre landen, bouwen op bepaalde plaatsen en tijden hun nesten en weten de manier waarop ze hun jongen verzorgen moeten. in het zaadje zit de wet volgens welke de plant zich ontwikkelt. Hier is geen vergissing mogelijk: uit een tarwekorrel komt niet per ongeluk een haverplant met een haveraar en -korrel. Evenmin als een dier in staat is een menselijk leven voort te brengen! Dit gebeurt niet, doordat er voorschriften zijn waaraan het rijk gevariëerde leven zich bij zijn ontwikkeling houdt. De Schepper schonk alles wat leeft een geest des levens en deze is de drager van de wetten Gods.

In den beginne heeft God de mens zo geschapen dat deze vanzelfsprekend zijn geboden onderhield. De (levens) geest is de drager van de 'wet des levens' en deze doet de mens groeien en ontplooien. Dit proces zou eindigen bij de openbaring van de volmaakte, geestelijke mens. Er is evenwel een rem opgekomen en de mens heeft zich niet volledig kunnen ontwikkelen. Door de zondeval werd hij misleid en zijn geest verduisterd. Hij werd onmachtig om volgens de ingeschapen wetten van God te leven. Het werd zelfs zo dat de Heer aan het uitverkoren volk vanaf de Sinaï een wet moest geven teneinde de voornaamste vergeten geboden weer in herinnering te brengen en de afwijkingen te signaleren. Deze wet was dus niet gegeven aan rechtvaardigen zoals Abraham, in wie de ingeschapen wet van God nog functioneerde, maar zij was gesteld 'voor de wettelozen en tuchtelozen en zondaars' (1 Tim. 1:9), dus voor gebonden, misleide en door boze geesten bezette en overweldigde mensen.

Na de komst van Jezus Christus en door de doop in de Heilige Geest worden in het hart van de van schuld verloste en van machten bevrijde me ns opnieuw Gods wetten ingeschreven. De kracht van de Heilige Geest maakt. het mogelijk weer volgens deze oorspronkelijke wetten te functioneren naar geest, ziel en lichaam. In Hebreeën 8:10 staat, dat God zijn wetten in ons hart schrijft en in ons verstand legt. Wij begrijpen dus zijn wetten ook en daarom kunnen we ze gemakkelijker vervullen.

Als gemeente leven wij in de tijd van het herstel. Het evangelie van Jezus Christus sluit aan bij wat 'in den beginne' is geweest. Het geeft dus geen nieuwe geboden, maar grijpt terug op de scheppingswetten en schenkt opnieuw de mogelijkheid na verlossing, bevrijding en herstel, in de kracht van Gods Geest naar deze wetten te leven. Zo verwees Jezus in verband met het monogame huwelijk en de echtscheiding terug naar hoe het in het begin was, vó6r de tijd dat de vorst der duisternis, de wetteloze, Gods wetten had verstoord in de mens en in de ganse levende schepping (Matth. 19:4). Wanneer wij in het Koninkrijk Gods gaan leven, zullen wij al de wetten van God weer gaan vervullen. Dat zijn de oude wetten die God bij de schepping gegeven heeft en waarin ook de wetten voor het menselijke leven in de onzienlijke wereld verborgen of begrepen waren. Naar deze wetten zullen we ons ontwikkelen tot het doel dat was gepland: de mens Gods tot alle goed werk volkomen toegerust.

Johannes schreef geen nieuw gebod, maar een oud, dat van den beginne was en waarvan Jezus en de apostelen hadden gesproken. Deze oude wet is het woord dat wij gehoord hebben.

 

1 Johannes 2:8 


Toch schrijf ik u een nieuw gebod, want - wat waarheid is in Hem en in u - de duisternis gaat voorbij en het waarachtige licht schijnt reeds.

Door het oude gebod ontplooide zich het leven zoals God het bedoelde. Nu vervolgt Johannes: 'Toch schrijf ik u een nieuw gebod, want de duisternis gaat voorbij en het waarachtige licht schijnt reeds'. Er komt dus iets wat in het leven van de mens geheel nieuw is. God had namelijk tot de slang gezegd: 'Dit zal u de kop vermorzelen' -en hier staat nu: 'De duisternis gaat voorbij. Er komt een einde aan. Het nieuwe is in Jezus Christus al werkelijkheid geworden. Hij is al aan de duisternis ontkomen. Toen Hij op aarde vertoefde, bevond zich in Hem totaal geen duisternis en door Hem zal zij ook uit óns leven volkomen verdwijnen. Dit is de hoop die onze roeping wekt en wij belijden haar met vreugde. Met elkaar zullen wij groeien tot de gemeente waarin geen duisternis is en geen vlek, geen rimpel en geen beschadiging meer worden gevonden. Vanuit dit lichaam van Christus zal de gehele mensheid en de ganse schepping hersteld worden. Als dit plaats gevonden heeft, is de duisternis voorbij. Dan is de kop van de slang vermorzeld. Dan wordt haar plaats in de hemel noch op de aarde meer gevonden.

In de tussenzin merkt de apostel op: deze heerlijkheid is nu al waarheid in Jezus en in u! Zij is waar in 'de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods' en ook in de herstelde schepping, dat is in ons (Openb. 3:14). Dit heil zal zich evenwel verder uitbreiden, want ieder woord dat God gesproken heeft, zal uitkomen, ook de belofte dat de kop van de slang verbrijzeld zal worden. Wij zullen volkomen en volmaakt leven in een vernieuwde hemel en op een gereinigde aarde waarin gerechtigheid woont.

'Het waarachtige licht schijnt reeds'! Nog ligt de wereld in het boze en in de duisternis, maar het is duidelijk dat aan deze heerschappij een einde komt. In het leven van de volmaakt geestelijke mens Jezus en in dat van degene die in Hem geloven, die zijn woorden aanvaarden en beleven, is het reeds werkelijkheid of waarheid geworden: de duisternis is verdwenen en het waarachtige leven, dat is het waarachtige licht, openbaart zich. Schreef Johannes niet in het begin van zijn evangelie: 'En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet overmocht' (Joh. 1:5 vert. Brouwer). Het licht is sterker dan de duisternis en het waarachtige leven is krachtiger dan de dood. Prijs de naam van Jezus! Dit is de heerlijkheid van het volle evangelie, dat dit het onvergankelijke leven aan het licht heeft gebracht.

Johannes schrijft hier over een nieuw gebod. De Heer sprak immers: 'Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt' (Joh. 13:34). Het is zijn bedoeling dat zijn volk niet los van elkaar staat en ook niet los van elkaar leeft. Het moet een hecht aaneengesloten organisme vormen. Daarom moet het positief ten opzichte van elkaar ingesteld zijn. Men moet verbonden zijn door de band der liefde en deze zal duidelijk blijken, wanneer de broeders hun leven voor elkaar inzetten. Zo toonde Jezus zijn liefde door zijn leven in te zetten voor zijn vrienden, ja zelfs voor de ganse kosmos.

Er is een nieuw gebod dat er van den beginne niet was. Toen was Adam alleen en later was hij door een natuurlijke band met zijn vrouw Eva verbonden. Na de zondeval staat er dat Adam en zijn vrouw zich voor elkaar schaamden. Er was wat tussen hen gekomen. De harmonie was verbroken en de volmaakte band der liefde was stuk. 'In Christus' moest door het nieuwe gebod ook deze band weer hersteld worden.

 

1 Johannes 2:9 


Wie zegt in het licht te zijn en zijn broeder haat, die is in de duisternis tot nu toe.

De duivel is altijd bezig om de mensen tegen elkander op te zetten. Zo probeert hij ook in een goed huwelijk een wig te drijven tussen twee mensen teneinde de harmonie te verstoren. Dat is een van zijn stunts. Kinderen van God, aanvaardt daarom nooit iets dat de eenheid van het huwelijk kan verbreken.

De geschiedenis leert dat de mensen steeds verder uit elkaar zijn gegroeid. Wij zien deze verwijdering reeds tussen Kaïn en Abel. In plaats van zich positief te richten op zijn jongere broer, sloeg Kaïn deze dood. Hij deed hem weg uit het 'leven'. Zo ging het maar door. Denk eens aan het lied van Lamech, waarin deze verhaalt hoe -hij een man doodsloeg om zijn wonden en een jongeling om een striem. Kain, Lamech en al de geweldenaars uit de voortijd stelden zich negatief op ten opzichte van hun naaste: zij haatten hem.

In de bedéling der schaduwen werd bij het volk Israël de liefdesverhouding onder elkaar door gehoorzaamheid aan de wet, hersteld. De tweede tafel werd immers samengevat onder de woorden: 'Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf'. De Israëliet mocht dus geen haat tegen iemand van zijn volksgenoten koesteren. Zij waren zijn 'broeders', want allen waren nakomelingen van vader Abraham. Had men zijn naaste lief, dan had men dus ook zijn broeder lief. De 'ouden' verbonden echter al heel gauw aan het begrip 'naaste' degene die hen gunstig gezind was, met wie ze goed bevriend waren.

Het is duidelijk dat de boze de oorzaak was van deze nieuwe kloof tussen de broeders. Aan Jezus werd daarom de vraag gesteld: 'Wie is mijn naaste?' In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan breidde Jezus het begrip 'naaste' uit tot ieder mens die het goede doet, ook al behoorde hij niet tot de 'broeders' van het uitverkoren volk (Luc. 10:37). Petrus maakte in navolging van de Vader in de hemel de kring nog groter, toen hij schreef: 'Voegt bij de broederliefde, de liefde jegens allen' (2 Petr. 1:7).

Onze Heer Jezus sprak in de bergrede: 'Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten. Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt zijn van uw vader, die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. . . Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is' (Matth. 5:43-48).

In de praktijk van het leven geldt voor de christen: 'Indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want zo zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede' (Rom. 12:20,21). Wie zijn broeder haat, is in de duisternis. Het is immers Gods bedoeling dat uit alle gelovigen een tempel wordt gebouwd; er mag daarin geen scheur zijn. De gehele gemeente moet één lichaam vormen; er mag geen wonde of kwetsuur in gevonden worden. Zij moet een legerschare zijn; er mag geen rivaliteit en geen naijver zijn, maar zij moet als één geheel aan de bevelen van de grote Leidsman gehoorzamen.

Nu kan iemand wel zeggen: 'Ik heb gemeenschap met God en ik wandel in het licht', maar als hij niet verbonden is met zijn broeders, maar met haat en afkeer jegens hen is vervuld, liegt hij. De gevolgen van de zonde manifesteren zich dan nog in zijn leven.

Voorwaarde tot een hechte liefde is geestelijke saamhorigheid, eenzelfde gerichtheid en eenzelfde gezindheid jegens God. Liefhebben is niet een uiterlijk liefdoen, geen show die men met elkander opvoert, waar het hart, dat is de inwendige mens, geen deel aan heeft, maar het is juist de wetenschap dat wij door één Geest tot één lichaam gedoopt zijn en met één Geest gedrenkt zijn (1 Cor. 12:13). Ook zijn wij geroepen 'in de ene hoop onzer roeping, één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen' (Ef. 4:4-6). Dit is dan de voorwaarde van waarachtig functionerende broederliefde.

 

1 Johannes 2:10 


Wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht en in hem is niets aanstotelijks.

Wie door een liefdeband met zijn broeders verbonden is, wandelt geheel in het licht, want wanneer hij niet wandelt in gerechtigheid en waarheid, zal dit ogenblikkelijk scheiding brengen. Wanneer iemand door oprechte liefde aan zijn broeder is verbonden, zal deze in hem niets vinden waaraan hij zich kan stoten of dat een struikelblok kan vormen voor het samen optrekken. Men ziet maar al te veel hoe broeders bij elkaar gehaald worden die verschillende dingen geloven en belijden, die vaak gebonden zijn of in zonde leven, terwijl ze bovendien verschillende doelstellingen najagen die niet overeenstemmen met het plan van God. Men vergadert dan wel samen en demonstreert een uiterlijk vertoon van saamhorigheid en liefde, maar dit alles stemt niet overeen met het innerlijke leven. Naar buiten vormt men dan wel een eenheid in een organisatie of in een conferentie, maar innerlijk blijft men toch verdeeld. God kan zijn plan met zulk een uitwendige vertoning niet volvoeren. Men stelt dan wel de zogenaamde liefde voorop, maar houdt geen rekening met een wandel bij het zuivere licht van Gods Woord en Geest.

Johannes spreekt hier dus inzonderheid voor mensen die allen wandelen in het Koninkrijk Gods. De liefde functioneert natuurlijk in de eerste plaats in eigen omgeving en zij kan dit ook onder de broeders. Ieder van hen moet zich positief jegens de andere opstellen, onafhankelijk van het feit of iemand hem ligt of niet. Zo ondersteunen en helpen zij elkander. De boze wil echter evenals in oud Israël verwijdering tussen de broeders brengen.

Wanneer een broeder tot zonde komt, wordt de gemeenschap gemakkelijk verbroken, maar wanneer zijn medebroeder werkelijk de Heer kent en met Hem leeft, blijft zijn liefde functioneren. Dan blijft er van zijn kant een positieve benadering tot de broeder, waardoor de mogelijkheid geschapen wordt de dwalende terug te brengen en de verbroken gemeenschap te herstellen.

Wanneer men werkelijk liefde tot elkaar heeft en men ziet dat het met een broeder niet goed gaat, moet men deze opzoeken. Als deze broeder gezondigd heeft, moet men hem onder vier ogen vermanen, enkel met de bedoeling hem te behouden. De bijbel spreekt in dit verband over liefde uit een rein hart.

Men gaat niet naar hem toe om iets van hem gedaan te krijgen, niet om hem zijn wil of zijn gedachten op te leggen, maar omdat de liefde Gods in het hart werkzaam is. Daarom moet men ervoor zorgen dat het hart ten opzichte van de ander, rein is. Dan kan de liefde haar werk doen en de ander zal begrijpen dat men tot hem komt om te helpen. Men komt niet om te verwijten, maar men wil dat de ander weer op het goede niveau komt, in harmonie met Jezus en met de Vader. Langs deze weg zal de gestruikelde broeder zich laten gezeggen en op deze wijze wordt de broeder gewonnen.

Wie zijn broeder liefheeft, ook al wendt deze zich van hem af, blijft in het licht en in hem is niets wat zijn broeder aanstoot kan geven. Door zijn manier van doen zal de ander niet tot zonde gebracht worden, maar zijn optreden baant juist de weg tot herstel. Dan zal de door afkeer of zonde overweldigde zijn plaats weer innemen in het Koninkrijk Gods.

Waarom moet de liefdeseenheid blijven? De Heer zoekt maar één vrouw. Wij zijn wel verschillende mensen, maar het kerkelijke avondmaalsformulier stelt het zo duidelijk: wij vormen te zamen één brood. Wij horen bij elkaar. leder ontwikkelt zich wel naar eigen patroon, maar met elkaar vormen wij één tempel. Er zijn daarin kleine stenen en grote en ook zullen, maar zij zijn alle met elkaar verbonden en de Heer geeft ze ieder een plaats in het geheel. De een kan niet zeggen tot de ander: 'Ik heb je niet nodig'.

Die andere hoort er ook bij om het geheel te volmaken. Het is dus noodzakelijk dat er liefde is onder de broeders, maar deze mag nooit bijoogmerken hebben. De bedoeling is slechts om één geheel te blijven en de afgedwaalden weer in te voegen in het lichaam van Christus. Zo willen wij dan in onze gemeenten te zamen optrekken om ook te zamen het voorgestelde doel te bereiken. Wij zijn allen levende stenen, maar het is noodzakerijk dat ze bij elkaar gevoegd blijven om een gave tempel te vormen.

 

1 Johannes 2:11 


Maar wie zijn broeder haat, is in de duisternis, en hij weet niet waar hij heengaat, want de duisternis heeft zijn ogen verblind.

Wanneer men zich afwendt van zijn broeder, is men zelf in de duisternis. Wanneer men in het licht wandelt, kent men de gedachte en de wil van God en heeft men de broeder lief. Wanneer iemand negatief tegenover zijn broeder staat, zal hij deze niet helpen, niet trachten te winnen of in liefde vermanen, maar hij zal zich van hem afkeren en hem gaan haten. Hij begrijpt niet dat hij hierdoor zelf in de duisternis terechtkomt. Wie om de een of andere reden, terecht of ten onrechte een afkeer krijgt van zijn medechristen, verliest zijn gemeenschap met God.

Kaïn haatte zijn broeder en deze gezindheid bracht hem tot broedermoord. Ook de Farizeeën wisten niet waar zij terechtkwamen door hun blinde afkeer. Ook zij werden moordenaars, want zij brachten Jezus aan het kruis. Als wij de haat in ons hart toelaten, staan wij aan het begin van moord. De Heer sprak: 'Wie zijn broeder haat, is een doodslager'. Daarom is het van groot belang dat wij letten op de gezindheid van ons hart. Wij moeten Gods wil doen en geen negatieve gedachten ten opzichte van onze broeder of zuster in de gemeente, toelaten.

Haat maakt blind en zij is de oorzaak dat men de mens en de zondemachten waardoor deze overweldigd is, niet meer weet te scheiden. Dan rekent men de zondaar alleen verantwoordelijk en legt op hem de volle schuld. Het gevolg is dat men met het badwater het kind gaat wegwerpen. Zo deed Jezus niet, want toen zij Hem aan het kruis sloegen, bad Hij: 'Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen'. Daarom mogen wij nooit strijden tegen bloed en vlees, maar alleen tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. We moeten ons daarbij door de machten der duisternis niet laten blinddoeken en op een hellend vlak laten voeren, maar ons met verlichte ogen des harten tegen hen te weer stellen om de gemeente zuiver te houden.

Voordat ik nu de weg in de hemelse gewesten met Johannes vervolg, wil ik nog iets zeggen over de wijze, waarop men de woorden van Jezus kan bewaren (zie vers 5).
Het is wel duidelijk dat je het woord eerst moet hebben, voordat je het bewaren kunt. Je moet dus beginnen met het woord te horen of te lezen en in geloof te aanvaarden. Je kunt de bijbel lezen en deze zelf onderzoeken, maar er is ook nog een machtige gelegenheid om de kennis te vermeerderen. Als een wel toebereide maaltijd kan men het woord van God tot zich nemen, wanneer dit in de samenkomst van de gemeente opgediend wordt.

De apostel Paulus zegt ergens, dat wij de onderlinge samenkomsten niet zullen verzuimen. Dáár is immers de plaats waar een kind van God opgebouwd wordt, dáár ontvangt hij duidelijke uitleg en daar wordt het hem gemakkelijk gemaakt het woord op te nemen en te bewaren. Bovendien mag je daar zelf meegetuigen door zang en gebed, en aan de dienst deelnemen door de Heer te loven en te prijzen. om het woord tot je eigendom te maken, is het van groot belang de samenkomsten op zondag en de bidstonden en bijbelstudies in de week bij te wonen.

Ik merkte reeds op dat de duivel altijd probeert het lezen van de bijbel te verhinderen. Wel, hij tracht ook het bezoeken van de samenkomsten der gemeente te beletten. Het is heus niet voor niets dat de Hebreeën schrijver vermaant deze toch niet te laten schieten en te zorgen dat je altijd aanwezig bent. De boze zal adviseren: ga vandaag maar niet. Je hebt het van de week toch al zo druk gehad. je mag ook wel eens uitslapen - . Of je denkt: ik ga maar niet naar de bidstond, want dit zal wel niet zoveel betekenen en ik heb toch nog zoveel te doen. Verder ga ik vanavond eens vroeg naar bed, want dat heeft een mens ook wel eens nodig.

Let op al deze pogingen van (de vijand om je te verhinderen je in het woord van God te verdiepen. Daarom moet ook de nadruk gelegd worden op het trouw bezoeken van de bidstonden en bijbelstudies. Hier wordt het fundament van ons geloof gelegd. Wanneer vers voor vers van een bepaald bijbelgedeelte besproken wordt en uitgelegd, is dit ontzaglijk leerzaam. Dan krijgt ieder facet van de boodschap aandacht en de totaliteit van het volle evangelie dringt duidelijk tot je door. Je moeilijkheden en je vragen kunnen daar in kleiner verband opgelost en beantwoord worden. Nooit kan er daarom genoeg de nadruk op gelegd worden, dat ieder lid van de gemeente trouw moet zijn in het bijwonen van alle samenkomsten.

Het is niet voor niets dat de boze op allerlei manier wil beletten dat je het woord van God ontvangt. Men kan zelfs meemaken dat mensen tijdens de dienst gewoon wegzakken en versuffen. Vooral zij die occult gebonden zijn. Ze horen wel woorden, maar deze dringen niet door. Soms probeert de tegenstander door het opwekken van allerlei fantasieën de toegang van het woord van God te versperren. Al zulke mensen weten, wanneer ze weer buiten zijn, ternauwernood wat voor boodschap er gebracht werd.

Sommigen nemen aanstoot aan broeders en zusters en geven dit op als oorzaak om niet meer in de gemeentesamenkomsten te verschijnen en zij zitten nu zondags thuis. Deze mensen verliezen op de duur nog wat ze hebben, namelijk de gemeenschap met God en met de heiligen en de mogelijkheid om hun geestelijke begaafdheden verder te ontwikkelen, door ze in dienst te stellen van de gemeente. Ze worden zelf ook niet meer opgebouwd door de prediking en hun hart zit vol kritiek.

Wanneer men uit de dienst komt, is het bekend dat broeders en zusters dikwijls met elkaar naar huis gaan om koffie te drinken en om nog wat na te praten. Dit is vooral van belang wanneer de leden van heinde en ver komen. Laten ze elkaar maar opzoeken. De vraag moet evenwel gesteld worden: wat is het onderwerp van hun gesprek? Wordt er doorgesproken over het gepredikte woord en voert men een geestelijke conversatie of gaat het alleen over de dingen van de dag, om maar niet te denken aan negatieve gesprekken over elkaar. Gebeurt dit laatste, dan verdrinkt zo'n gemeente in de koffie.

Laten we er toch op letten dat we te allen tijde in het woord blijven en dit bewaren. Laten we met de dingen Gods bezig zijn. We willen toch naar het woord handelen en ook spreken.

 

1 Johannes 2:12 


Ik schrijf u kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om zijns naams wil.

Al schrijvend gaat Johannes zich een ogenblik bezinnen. Voor zijn geestesoog trekt de hele stoet broeders en zusters voorbij. Allen hebben zij de Zoon van God aangenomen en allen geloven zij in Jezus Christus. Tot hen richt zich de apostel, want er staat in hoofdstuk 5:13: 'Dit heb ik u geschreven, die gelooft in je naam van de Zoon Gods'. Johannes ziet dit volk van God ieder met zijn kenmerkende eigenschappen en zijn bijzondere gesteldheid.

Wie trekken het eerst de aandacht? De kinderkens! Aan hen begint hij te schrijven. Het zijn de kinderen in het geloof. Dit kunnen misschien in de natuurlijke wereld oude mannen en vrouwen zijn. Ze weten nog maar korte tijd dat hun zonden vergeven zijn door het verzoenend bloed van Jezus Christus. Ze leven in deze blijdschap, maar ze hebben verder nog niet veel van het woord van God tot zich genomen. Ze weten er nog niet veel van, maar hun hart is gereinigd en er is vreugde gekomen.

Men kan zich afvragen waarom Johannes met de 'kleine kinderen' begint? is het niet, omdat aan dezen de meeste aandacht en zorg besteed moet worden? Net als in een huisgezin de meeste toewijding zich op het kleinste kind richt. Dat heeft de grootste aandacht, hulp en dienstbetoon nodig. Zo is het ook in het huisgezin Gods. Degenen die er pas bijgekomen zijn, moeten het eerst worden geholpen door onderlinge bijstand. Is dit niet heerlijk? Vroeger begreep ik dit niet zo, maar langzamerhand drong het tot mij door waarom de Heer de onedelste leden in het lichaam van Christus de grootste eer bewijst.

Hoe gebeurt dit nu bij ons? De kleinen die nog zoveel aandacht nodig hebben, moeten deze ook krijgen. In de gemeentesamenkomst kan niet altijd de nodige zorg aan hen besteed worden, want de dienst is voor allen, 'groot' en 'klein'. In het onderlinge contact gaan de kleinen evenwel voorop. Wanneer dit zo is, heerst er harmonie in het hemelse gezin. De groten vinden hun weg en hun plaats zelf wel, maar de kinderkens moeten geholpen worden. Zij vereisen de meeste zorg. Zij moeten uiteraard ook het meeste huisbezoek ontvangen en bij broeders en zusters een geopend oor vinden voor hun moeilijkheden.

Johannes karakteriseert de kleinen in het geloof met de woorden: kindertjes, jullie zonden zijn vergeven om zijns naams wil. Hij schreef hun een oud en een nieuw gebod. Het oude was dat zij in gerechtigheid, dus naar de wet van God, moesten wandelen, en het nieuwe gebod was, dat zij daarbij als broeders door de band der liefde zouden zijn verbonden. Nogmaals getuigt de apostel dat hun zonden zijn vergeven terwille van de naam van Jezus, die de schuldvergiffenis heeft verworven voor de gehele wereld. Wanneer een lezer van een tijdschrift voor zijn vrienden een abonnement betaalt en hun toch de rekening wordt gepresenteerd, doen zij een beroep op de naam van de schenker. Zo appelleert iedere gelovige wanneer hij schuldvergeving nodig heeft, op Jezus Christus, want deze betaalde voor hem.

 

1 Johannes 2:13 


Ik schrijf u, vaders, want gij kent Hem, die van den beginne is. Ik schrijf u, jongelingen, want gij bebt de boze overwonnen.

Achter de kinderen die zich pas hebben bekeerd en die nog maar korte tijd wedergeboren zijn, staan de vaders. Zij zijn de mensen die al lang meelopen, die veel van het woord Gods kennen en geloven, en die door de Heilige Geest worden geleid. Zij zijn dus geestelijk gegroeid en de volkomenheid dichter genaderd. In hen bereiken de geestelijke begaafdheden een rijke ontplooiing. Ze zijn medearbeiders van God en ingewijd in diens plan dat van den beginne was en dat de Vader van eeuwigheid in Zich heeft omgedragen. Zij weten ook waar dit naartoe leidt, want die volmaakte mens zal met de Vader en de Zoon zitten op de troon en met Hem heersen over al het geschapene. Hun geest kwam tot volle ontwikkeling en zij werden vaders in het geloof en ontvingen de toerusting om de gedachten van God te realiseren. Zij delen hun broeders mee van de menigerlei genade en helpen dezen.

Uit deze vaders worden de oudsten, de voorgangers, de evangelisten, de herders en de leraars gerecruteerd. Zij kunnen immers in de gemeente goede leiding geven en de kudde voeren naar het grote doel, de volkomen mens die tot alle goed werk volkomen is toegerust (2 Tim. 3:16). Zij kennen Hem die van den beginne is. Dit wil zeggen: zij kennen God als schepper, maar ook als de auteur van de herschepping door Jezus Christus. Ze zijn opgegroeid tot zonen en op weg naar 'de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus . Zij zijn dus het beeld van Jezus Christus, de Zoon van God, dicht genaderd.

Het zal voor de apostel een grote blijdschap zijn geweest om hetgeen hij had gehoord, gezien en getast van het woord des levens, aan deze categorie door te geven. Vervolgens komen de jongelingen, die de boze hebben overwonnen. De kinderkens zijn wel blij en voelen zich ook van een grote last ontdaan, maar ze moeten nog beschermd worden en er moet nog voor hen op de bres worden gestaan. Wanneer ze echter opgroeien tot jongelingen, of zoals ik al eerder zei, opgeleid worden om als volwassenen de zaak van hun vader over te nemen, leren ze zelf strijden.

Wanneer in deze jongelingen de begaafdheden van de Heilige Geest zich ontwikkelen, wanneer zij hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad, weten zij ook op welke wijze ze moeten kampen. Wanneer zij veel van het woord Gods tot zich genomen hebben, zegt de Heer: 'Ik geef je een wapen in de hand, namelijk mijn woord'. Zij moeten immers geestelijke strijders worden die het niet met de vuisten doen, niet met de scherpe tong, niet met geweld, maar altijd weer met het woord van God. Zo heeft ook Jezus het voorgedaan, toen Hij in de woestijn door de duivel verzocht werd.

Onze Heer produceerde altijd het woord van God tegen de aanvallen en verleidingen van de satan. Dit moeten de jonge strijders in het Koninkrijk Gods ook leren. Zij zullen immers spoedig bemerken dat de boze die hun wandel in het Koninkrijk der hemelen ziet, hen niet met rust laat. Deze jongelingen worden door de kracht van God in de strijd sterk, en zij hebben de vijand overwonnen. Zij weten hun geloof te bewaren en de boze te weren en uit hun leven te bannen. We merken op dat het jongeling zijn in de geestelijke wereld niet afhangt van de natuurlijke leeftijd.

Er zijn mensen die menen dat zij na hun bekering, hun doop in water en misschien ook in de Heilige Geest, er al zijn. Ze denken: nu komt er een heerlijk leven, nu krijgen wij alles wat wij willen, zoals een nieuw huis, een goede betrekking, een groter salaris, genezing voor onszelf en voor onze zieke familieleden. De Heer zal immers goed voor ons zorgen nu wij geheel in zijn wil zijn. Vergeet het maar. Wat het natuurlijke betreft, zal de hemelse Vader naar zijn beloften wel voor ons zorgen, maar Hij zegt erbij: je moet tevreden zijn met wat Ik je geef. Wanneer Hij veel schenkt, zijn wij voor veel verantwoordelijk en wanneer Hij minder toebedeelt, moeten wij er ook blij mee zijn. Tevredenheid is een christelijke deugd.

In de geestelijke wereld zien wij evenwel, dat de boze zich juist werpt op hen die voor de Heer hebben gekozen en die opwassen in geloof en in genade. De machten der duisternis die vroeger in hun leven heersten, trachten het verloren terrein weer terug te winnen. Andere geesten die ze vroeger nooit gekend hebben, proberen nu hen te onderdrukken en te benauwen. Mensen worden hun plotseling vijandig gezind. Zij krijgen het moeilijk in de huiselijke krilig of in hun werk of onder hun vrienden en vriendinnen. Ze moeten strijden om hun innerlijk rein en zuiver te houden. Wanneer zij die worsteling niet aanvaarden en gezapig verder willen leven, komt de dief en rover die het gewonnen leven wegrukt. Hij komt immers, naar de woorden van onze Meester, om te stelen en te moorden. Hij wil het geestelijke leven vernietigen.

Daarom is het nodig dat de jongelingen in de geestelijke wapenrusting staan, dat zij weten waar het op aankomt en dat zij goed kunnen onderscheiden. Het eerste onderdeel van hun toerusting is het geloof en wel in wat God gezegd heeft. Dit geloof moet voortdurend als een schild opgeheven worden teneinde de vurige pijlen van de boze te kunnen doven.

De vijand infiltreert ook met vreesaanjagende voorstellingen. Hij wil de christen in paniek brengen. Dan raakt deze in de sfeer van de duisternis en uit het Koninkrijk Gods. Wanneer hij echter volhardt in het geloof aan het woord van God, komt hij niet om. Wanneer daarom iets je wil beangstigen of wil verwonden, vraag je dan af: is wat ik in mijn geest hoor, de stem van mijn Heer of inspireert de boze mij?

Toen ik een gezwel had, kwam de duivel en hij zei: 'Geloof maar niet, dat jij ooit beter wordt. Iedereen gaat er dood aan. In je eigen familie zijn er toch drie voorbeelden van: je vader, je broer en je zuster. Nu ben jij aan de beurt'. ik antwoordde evenwel: 'Duivel, de Heer heeft het niet gezegd. Hij sprak tot: mij dat ik zal leven en dan zal ik ook leven'. Dit is het gebruik maken van het woord van God om de béinvloeding van de vijand af te werpen. Dan heeft hij geen vat meer op je.

Toen de boze Jezus al de koninkrijken der aarde aanbood, wanneer deze Zich zou nederwerpen om hem te aanbidden, was diens antwoord: 'Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: de Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen'. Toen liet de duivel van Hem af, want de Meester gebruikte het enige wapen waartegen de vijand niet is opgewassen. Je kunt je inspannen, je opwinden, je angstig maken, maar dat helpt alles niets. Jongelingen, die nog zoveel hebt te strijden: blijf daarom in de wil van God en hanteer zijn woord.

Het is vanzelfsprekend dat men het woord moet bezitten, dus kennen en bewaren om het te kunnen gebruiken als zwaard van de Heilige Geest. Kennis is van ontzaglijk groot belang. Men zegt wel eens dat zij niet nodig is, maar waar moetje dan mee strijden? Dan ben je een open stad en de duivel loopt erin wanneer hij wil. Alleen als je in de volle wapenrusting staat en het woord van God als een tweesnijdend zwaard in de hand is, kun je de vijand buiten de deur van je levenshuis houden. Dan kun je hem weerstaan, vast in het geloof, want het woord van God is waar en komt altijd uit. De Heilige Geest die in je woont, geeft je arm kracht. Dit ervaren de jongelingen en daarom zijn ze zo sterk. Van hen staat: 'Gij hebt de boze overwonnen'.

Wij willen allen graag zegevieren en een plaats in de troon verwerven, maar dan zullen we moeten overwinnen zoals Jezus overwonnen heeft. Deze behaalde de victorie door tegen iedere aanval van de vijand de wapenen des lichts in stelling te brengen. Niet met de strijdmiddelen van de natuurlijke wereld, ook niet met die der duivelen, door je bijvoorbeeld goed kwaad te maken en met de vuist op tafel te slaan, maar alleen met het zwaard van het woord Gods, kan het goede en het kwade haarfijn worden gescheiden. Gods woord werkt als het mes van een chirurg heel nauwkeurig en precies. Het kwade wordt dan afgelegd en het gave blijft in het leven bewaard.

 

1 Johannes 2:14 


Ik heb u geschreven, kinderen, want gij kent de Vader. Ik heb u geschreven, vaders, want gij kent Hem, die van den beginne is. Ik heb u geschreven, jongelingen, want gij zijt sterk en het woord Gods blijft in u en gij hebt de boze overwonnen.

Opnieuw spreekt Johannes de drie categorieën in dezelfde volgorde aan, maar nu in de voltooide tijd. In verschillende vertalingen begint vers 14 daarom ook logisch met: 'Ik heb u geschreven, kinderen', de zin waarmee in onze vertaling vers 13 eindigt. Hoogstwaarschijnlijk is deze herhaling niet gebaseerd op het feit dat Johannes vroeger al over deze dingen had geschreven, maar zij is een accentuering van hetgeen hij in de beide vorige verzen schreef, opdat men zijn woorden vooral ter harte zou nemen.

Wanneer de apostel zich nu allereerst weer tot de kleine kinderen richt, merkt hij op: 'Want gij kent de Vader'. Kennen de kinderen dan ook al de Vader? ja, want zij hebben God gezien in zijn liefde, barmhartigheid en vergevingsgezindheid. Hierover zijn ze verblijd. Het kennen bij de 'vaders' ligt dus anders dan bij de 1inderen'. Toch is het ook voor deze laatsten een heerlijke geloofszaak en we zijn blij, dat ook in onze gemeenten zulke 'kinderen' worden gevonden.

Voor de 'vaders' blijft de omschrijving hetzelfde, namelijk 'want gij kent Hem, die van den beginne is'. Dit zal altijd zo blijven, want het is het allerhoogste wat te bereiken valt. Er is immers niets heerlijkers dan God te kennen naar zijn wezen, zijn gedachten en zijn plannen.

Wij bereiken dit door Jezus Christus, die sprak: 'Indien gij Mij kendet, zoudt gij ook mijn Vader gekend hebben' (Joh. 14:7). Voor de apostel Paulus was alles onbelangrijk in vergelijking met deze kennis en met de groei naar het vaderschap. Hij schreef: 'Voorzeker, ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat' (Filip. 3:8). Hij vervolgde dan: 'Dit alles om Hem te kennen'. Paulus drukte hiermee het verlangen van de christen uit, die wil weten hoe God denkt. Het gaat dan om de kern van het evangelie van Jezus Christus, van wie gezegd werd: 'Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen' (joh. 1: 18). Mozes noch de profeten hebben God gekend, maar de minste in het Koninkrijk der hemelen heeft meer inzicht dan zij.

Dan spreekt Johannes nogmaals de jongemannen aan en steekt hun een hart onder de riem. Zij zijn immers bevrijd en gedoopt met de Heilige Geest en daarom sterk. Zij geloven in de uitspraken van hun Heer en houden deze onder alle omstandigheden vast. Zijn woorden blijven in hen en functioneren in hen en zijn beloften worden in hun leven tot een realiteit. Zij kunnen de boze overwinnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, dat is door het woord van God dat zij als belijdenis tot behoud op de lippen nemen (Rom. 10:10).

Wanneer de boze ook ons aanvalt, zeggen wij: 'Het Lam heeft zijn bloed voor ons vergoten en wij zijn rechtvaardigen en je hebt geen enkele claim op ons, want je hebt ons moeten afstaan'. Telkens probeert hij echter zijn vermeende rechten weer te laten gelden. Als wij zijn leugens dan geloven, trekt hij ons opnieuw naar beneden, zodat wij in een depressie komen. Wanneer Wij evenwel vasthouden aan het bloed van het Lam als betaling van onze schuld en aan onze rechtvaardigheid door het geloof, moeten wij ook nog met onze mond de woorden Gods belijden. Wanneer wij de duivel dan vertellen wat de Heer voor ons heeft gedaan en wat Hij nog voor ons gaat doen, wat onze verwachtingen zijn en wat de bedoeling van de Heer met ons is, namelijk dat wij een koninklijk priesterschap vormen, moet hij wijken. De boze weet immers dat wij dan de absolute waarheid spreken. Hij tracht de christen echter los te maken van het woord Gods om hem de duisternis in te drijven. Als wij evenwel volharden in de goede strijd des geloofs en telkens overwinnen, worden wij langzamerhand vol van kracht. Daarom staat er hier: 'Gij zijt sterk'.

Wanneer de broeders of zusters voor de eerste maal goed te strijden hebben gehad en de overwinning hebben behaald, zeg ik wel eens: 'Denk nu niet, dat je nu kunt uitrusten, maar doe als David van wie staat, dat hij zich sterkte in de Here zijn God. Ga in het geloof ogenblikkelijk verder en verzamel nieuwe moed, nieuwe kracht en nieuwe inzichten. De boze komt morgen, overmorgen, over een week of over een jaar terug en laat hij je dan paraat en wakende vinden. Als je vele malen overwinningen boekt, laat hij van je af, evenals dit geschiedde bij Jezus in de woestijn.

Enige tijd geleden had ik een zuster in de bediening die na een zware ziekte op het gebed weer was hersteld. Zij had van haar overwinning genoten, maar op een keer kwamen de verschijnselen van haar ziekte terug. Zij kwam bij mij met de vraag: 'Zuster, wilt u niet bidden dat deze kwaal niet meer terugkomt?' Ik antwoordde: 'Dit kan ik niet, want we hebben te maken met een wetteloze macht, die doet wat hij niet mag. Ik wil wel bidden of de Heer je zo sterk maakt, dat je de vijand kunt weerstaan en niet ondergaat bij een nieuwe aanval, dat hij je levenshuis niet kan binnenkomen om te roven en te stelen'. We hebben dit toen samen voor de Heer gebracht.

Johannes ziet een hele rij mannen en vrouwen voor zich en hij verblijdt zich erin dat deze mensen voortgaan op de weg des levens. Ze zijn allen door de enge poort gegaan, Jezus Christus, en hebben één doel voor ogen, namelijk de Heer die op de troon zit. De oude psalmdichter sprak: 'Ik stel mij de Here bestendig voor ogen'. In het nieuwe verbond staat er dat wij het oog moeten richten op de leidsman en voleinder van ons geloof. Wij zien Hem reeds als overwinnaar op de troon, ons tot voorbeeld. Wij moeten zijn voetstappen drukken en zijn woorden en voorbeeld voortdurend voor ons houden, want dan blijven wij op de goede weg en wandelen wij in de goede richting. We willen toch allen graag het doel bereiken. Kleinen en groten, zwakken en sterken, allen zoeken wij onze bestemming: de mens Gods tot alle goed werk volmaakt toegerust.

 

1 Johannes 2:15 


Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem.

Dan ziet de apostel een heel merkwaardig of liever een heel verontrustend verschijnsel. Hij merkt mensen op die wel op weg zijn, maar die het oog niet op de Heer gericht houden. Het einddoel des geloofs dat Hij bereikte, zoeken zij niet, maar hun geestesoog dwaalt af naar de aarde. Nu zijn christenen mensen die in twee werelden leven: naar de inwendige mens zijn ze in de hemel, maar ze vertoeven naar de uitwendige mens op aarde. Velen zijn evenwel onbekend met hun positie in de ónzienlijke wereld en worden gefascineerd door wat de aarde te bieden heeft. In plaats van zich alleen te richten op Gods wil, staan ze ook positief ten opzichte van de wereld die beheerst wordt door de satan, haar overste.

Wanneer in Johannes 3:16 wordt gezegd: 'Alzo lief heeft God de wereld gehad', wordt de kosmos bedoeld zoals deze door God was bedacht en geschapen. Wanneer de apostel hier echter over de kosmos spreekt die wij niet zullen liefhebben, bedoelt hij de wereld die door de boze gebruikt wordt om de mens van God te vervreemden. Zo trachtte de verzoeker Jezus te verleiden door Hem zijn machtsgebijed van de wereld te tonen en de heerlijkheid ervan aan te bieden. Deze schoonheid was echter alleen van de aarde en ontoereikend voor de mens die allereerst bestemd is tot heerschappij in de geestelijke gewesten.

Indien iemand de wereld liefheeft, stelt hij zich positief op ten opzichte van alles wat van beneden is en hij richt hierop zijn denken en handelen. De liefde van de hemelse Vader gaat evenwel uit naar de geestelijke mens, de aanbidder in de onzienlijke wereld. Deze bedenkt dan de dingen die boven zijn waar Christus is, en niet die van beneden zijn. Geen christen kan zich met de ganse inzet van zijn leven tegelijkertijd richten op de natuurlijke en op de geestelijke wereld. Wie zijn hart zet op wat het natuurlijke leven te bieden heeft, kan de zware worsteling tegen de demonen niet volhouden en zich niet tegelijkertijd voldoende concentreren op het rijk Gods.

Mogen we dan niet echt op aarde leven? Natuurlijk want God heeft haar gegeven om te bewonen en om te bearbeiden. Het is evenwel een groot verschil of je ergens gebruik van maakt, of dat je je liefde eraan geeft. Dit laatste is gevaarlijk, want Jezus waarschuwde ons dat wij geen twee heren kunnen dienen. je kunt niet Hem volgen in de hemelse sferen en liefhebben met je gehele hart, je gehele ziel en al je kracht en daarnaast ook de wereld beminnen met de inzet van je leven. Of je zult de ene haten en de ander liefhebben, of je aan de ene hechten en de ander minachten (Matth. 6-24).

Johannes merkte in zijn tijd al op, dat er een soort christenen waren die de wereld liefhadden, want ze hadden al hun aandacht erop gericht. Hij waarschuwt deze categorie en schrijft: dat gaat niet, want daarmee mis je de liefde van de Vader in je leven. God zoekt immers aanbidders in de hemelse gewesten, die dit doen in geest en waarheid, die zich dus verdiepen in het plan van God en zijn bedoelingen en daarmee werkzaam zijn. Zo'n aanbidding van de Vader kan onmogelijk samengaan met een wereldgezind leven.

 

1 Johannes 2:16,17 


Want al wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.

Wat heeft de wereld te bieden? In de eerste plaats is er de begeerte van het vlees. Jezus typeerde haar met de woorden: ze aten, ze dronken, ze namen ten huwelijk en gaven ten huwelijk. Dit was het pakket met verlangens van de mensheid in de tijd voor de zondvloed. In Genesis wordt ook opgemerkt, dat de bewoners der aarde enkel 'vlees' waren. Hogere begeerten hadden ze niet.

In onze dagen zouden we zeggen, dat hun verlangens alleen uitgingen naar eten, drinken, goede behuizing en sex. Men bedrijft met deze dingen zelfs een cultus. Zie maar eens in de restaurants hoe de menukaart opgesteld wordt en met wat voor ceremoniën het opdissen en consumeren van de maaltijd gepaard gaat. Ook het sexuele leven heeft men buiten haar begrenzingen getrokken. Het gaat daarbij dan niet om een normale huwelijksverhouding zoals de Here God deze instelde tussen man en vrouw, maar om een tot in de details geregelde opvoering van het geslachtsleven bij jong en oud. Eten en drinken en sex zijn door God gegeven om het natuurlijke leven in stand te houden. Daarin ligt dan ook hun betrekkelijke waarde. Voor het grijpen naar het eeuwige leven zijn het woord Gods als voedsel en de gemeenschap met de Heilige Geest noodzakelijk.

In de tweede plaats biedt de wereld dingen aan, die een verlokking zijn voor de ogen of voor de andere zintuigen. Ook hier zien we een overvoering en overaccentuering van wat tijdelijk en vergankelijk is. Zo zijn er christenen die zich wel niet verslaven aan lichamelijke lusten, maar ze zijn gebonden aan allerlei uiterlijke dingen, die wel het oog bekoren, maar wanneer dit niet meer kan zien, houdt hun waarde op; daarom moet men zijn leven er niet aan wijden.

Mag men dan niet van de schone dingen genieten, zoals bijvoorbeeld van de rijkdom der natuur, van de schone kunst en van de literatuur? Natuurlijk wel, maar allerwegen ziet men de verwording vanwege de infiltratie van de wereldse cultuur. Wat men dan mooi vindt, is zelfs vaak verwerpelijk voor een natuurlijk mens met een gezonde geest. In de derde plaats vergapen velen zich aan een hovaardig leven, dat gekenmerkt wordt door: rijkdom, eer, macht en aanzien. ook deze dingen duren maar kort en behoren tot het tijdelijke leven.

Ze hebben geen enkele betekenis voor het Koninkrijk Gods, maar vormen er zelfs een belemmering voor. In de kerkgeschiedenis zien we maar al te vaak dat 'geestelijke' leiders grote rijkdommen verzamelden, eropuit waren hun macht in de zienlijke wereld te vergroten en naar eer van mensen jaagden. Daarom waren ze in het hemelse Koninkrijk 'J ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte (Openb. 3:17). Duidelijk zegt Johannes hier dat deze dingen niet uit de Vader zijn, maar dat ze gestimuleerd worden vanuit een ongeestelijk denken.

We noemen ten slotte nog een verschijnsel dat zich tegenwoordig afspeelt onder onze jeugd, vooral in de grote steden. Vroeger moesten de jongelui hard werken en studeren teneinde iets te bereiken. Een goede behuizing, een goed loon en goede sociale voorzieningen stonden bovenaan op de verlanglijst. Daar streefde men naar. Het bezit hiervan is echter voor zeer velen een vanzelfsprekende zaak geworden.

Wie komt er nog tekort? Een mooie japon die je een poos gedragen hebt, kun je nergens meer weggeven. Niemand wil haar hebben. Vroeger wisselde men de kinderkleertjes onderling uit, maar tegenwoordig durft men dit haast niet meer te doen en men schaamt zich ervoor iets weg te geven, omdat men bang is dat zo'n cadeau niet op prijs wordt gesteld.

Wat ziet men echter? Vele jonge mensen zeggen: 'Het kan ons allemaal niet meer schelen'. In plaats van in de mooie jeugdkamer te slapen, liggen zij liever op de harde grond in een park met hun soortgenoten. De welvaart, dus alles wat de aarde te bieden heeft, bracht hun dus het geluk niet. Zij hebben al zoveel van de beker van overvloed geproefd, dat zij wat het natuurlijke leven betreft, hun idealen kwijt zijn. Het is hun alles te effen en te vlak. Hieruit kan men zien dat het vergankelijke geen wezenlijke waarde heeft en waarom zou men dan zijn leven ervoor inzetten?

Wij zijn blij dat wij een ander doel hebben gevonden en een heerlijker leven kennen, dat zich verder ontplooit en dat in eeuwigheid zal blijven. Laten we daar onze aandacht op concentreren, want dat leven is uit de Vader en heeft eeuwigheidswaarde. Laat ons daaraan onze liefde wijden en ons verder bewust zijn, dat God wat het natuurlijke leven betreft, allerminst krenterig is.
Hij is een milde en goede hemelse Vader. Wees evenwel tevreden met wat Hij je geeft, want ook als iemand overvloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit (Luc. 12:15).

De begeerte des vlezes, die der ogen en een hovaardig leven zijn uit de wereld, dit wil zeggen dat zij het leven op aarde begerenswaard maken. De Vader in de hemel heeft echter verhevener gedachten en een hoger plan met de mens. De rijkdommen die Hij schenkt, bestaan uit een onvergankelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen wordt bewaard voor allen die Hem liefhebben (1 Petr. 1:4). Zoals een schip langs ons heenvaart en voorgoed aan de kim verdwijnt, zo gaat ook de wereld voorbij met haar begeerlijkheid.

Wie echter de wil van God volbrengt, blijft in eeuwigheid. Het is dus zeer belangrijk te weten wat de wil van God is. Het antwoord van Romeinen 12:2 luidt: 'Het goede, welgevallige en volkomene'. Wie daaraan zijn liefde wijdt en daarnaar jaagt, omdat de hemelse Vader zo graag ziet dat zijn kinderen groeien, volwassen worden en de volkomenheid bereiken, volbrengt de wil van God. Een aards vader verheugt zich erin wanneer zijn kinderen zich goed ontwikkelen en hun plaats in de maatschappij gaan innemen en zo is onze hemelse Vader blij als wij in de geestelijke wereld opwassen en daar wandelen, strijden en overwinnen. Laten we ons dan uitstrekken naar dit heil, dat verkregen wordt door het geloof in Jezus Christus en gerealiseerd wordt door de kracht van de Heilige Geest.

 

1 Johannes 2:18 


Kinderen, het is de laatste ure; en gelijk gij gehoord hebt, dat er een antichrist komt, zijn er nu ook vele antichristen opgestaan, en daaraan onderkennen wij, dat het de laatste ure is.

Johannes spreekt opnieuw de 'kinderen' aan, dus hen die pas op weg zijn. De 'jongelingen' en de 'vaders' zullen niet zo gemakkelijk misleid worden en in handen vallen van dwaalgeesten en 'vrome' geesten die zich voordoen als engelen des lichts, maar die in wezen de duisternis toebehoren: 'wolven in schaapsklederen'. De laatste twee groepen gaan ook niet zo gemakkelijk meer opzij voor de bedreigingen en aanvallen van de boze geesten. Zij laten zich niet zogauw beangstigen.

De pas bekeerden van wie er inatuurlijk in de dagen van de apostel velen waren, moesten nog beginnen de juiste weg in hun leven te kiezen. Tot hen wordt gezegd: 'Het is de laatste ure', of het zijn 'de laatste dagen' van het plan Gods om geestelijke mensen tot aanzijn te brengen. Voor de aanvang van 'het laatste uur' : moesten de discipelen in Jeruzalem wachten tot de Heilige Geest werd uitgestort. Toen weriden zij 'aangedaan met kracht van omhoog', met de Geest die in gerechtigheid en in de volle waarheid zou leiden.

Johannes wijst nu op een ander verontrustend verschijnsel dan in de verzen 15 en 16. Wellicht schreef hij zijn brieven op zeventig- of tachtigjarige leeftijd en was er dus nog maar sprake van een halve eeuw christendom. Toch merkte hij al een verbasteringsproces op. Hij schrijft hier over de antichrist en over antichristen. Over wie heeft hij het? Wanneer zijn dezen in de gemeenten opgestaan? Het is wel van belang om dit te weten.

God heeft vanaf de val der boze engelen een tegenstander.' Deze heeft steeds getracht het goddelijke raadsplan te dwarsbomen en het werk van de Schepper te verderven. In de volheid des tijds werd de Zoon geboren en deze begon zijn werk van herstel. Daarom werd Hij zwaar aangevallen, maar het gelukte de boze niet om zijn gemeenschap met de Vader te verstoren. Integendeel ging Jezus over de aarde als een volmaakt geestelijk mens, goeddoende en genezende allen die door de duivel waren overweldigd, opdat ook de gehandicapten de voeten met blijdschap zouden zetten in het Koninkrijk Gods.

Toen kwam de tijd dat de Zoon tot zijn Vader sprak, dat Hij alles gedaan had wat Hem was opgedragen. Hij vroeg om de heerlijkheid als beloning voor zijn algehele gehoorzaamheid. Hij had er recht op, want Hij was een vlekkeloos mens. Vanwege deze volkomenheid kon Hij de plaats op de troon van God innemen. In de gedachten van de Vader was evenwel nog een ander voornemen. Zijn Zoon zou deze troon met andere mensen delen, want Hij was geroepen om vele zonen tot heerlijkheid te leiden. Een schare die niemand tellen kan, zou bij Hem zijn. Daarom koos Jezus vrijwillig de lijdensweg.

God voerde een transactie met zijn tegenstander. Hij vroeg hoeveel deze zijn Zoon waard achtte en de duivel, die altijd zelf de plaats op de troon begeerd had, zag een kans. Hij stond nu immers toch al voor een verloren zaak, want de mens Jezus zou de begeerde plaats innemen. Daarom was deze hem 'alles waard', want misschien kon hij diens troonsbestijging verhinderen, indien hij Hem volledig in zijn macht kreeg. De duivel ruilde nu de mensheid, de beschadigde 'parels', in, voor de gave vertegenwoordiger van de nieuwe schepping, de 'kostbare parel'. God gaf zijn Zoon over en wisselde deze in om de schuld van de gehele wereld met diens leven te betalen.

Na het sterven van Jezus voerde de duivel deze af naar het dodenrijk met het doel Hem voor eeuwig gevangen te houden. Daar openbaarde Jezus Zich evenwel vanwege zijn verbondenheid met de eeuwige Geest als de Levende. Het moet in deze duisternis een onvoorstelbaar gebeuren zijn geweest, toen daar opeens een groot licht, beeld van het Leven, scheen. De zwarte doodsmachten moesten wijken. Ik denk dat zij van angst naar alle kanten van de hades vluchtten, terwijl de koning des doods sidderend zijn 'sleutels' moest afstaan, toen onze Heer Zich als algehele overwinnaar op de troon van zijn Vader neerzette.

Op de vraag in de Openbaring: 'Wie is waardig?' ontvangt het Lam de boekrol om deze te openen. Het krijgt inzage in het hele plan van God en mag dit ook uitvoeren. Jezus heeft nu alle macht in hemel en op aarde en alles is Hem door de Vader overgegeven. Wat dunkt u nu van de boze, toen hij deze overwinnaar aanschouwde? Jezus was voortaan de grote uitvoerder van het heilsplan teneinde de schepping tot haar volkomenheid te brengen. Van toen af was de satan niet alleen anti-God, maar ook anti-Christus. Zijn grootste vijand is de persoon van Jezus. Hij kan niet meer verhinderen dat onze Heer op de troon zit, maar hij zal met al zijn kracht, intelligentie en sluwheid trachten te voorkomen dat verder nog een mens de troon bestijgt.

De vijand weet dat Jezus vanuit zijn verheven positie zijn nieuwe opdracht volvoert, namelijk de bouw van een geestelijk huis, van een tempel in de onzienlijke wereld, waarin de Vader en de Zoon woning maken. De stenen van deze woonstede moeten levend, heilig en volkomen zijn. Er komen dus mensen die 'tot alle goed werk volmaakt zijn toegerust'. De bedoeling van de duivel is nu om ieder levensproces en iedere groei van de mens te stuiten.

Hij wil verhinderen dat de Heer klaarkomt met zijn opdracht en dat Gods tempel in zijn volle glorie verrijst. Daarom zaait hij onkruid tussen de tarwe. Daarom staan temidden van het volk van God antichristen op om te beletten dat de zuilen in het huis Gods worden geplaatst en dit gebouw wordt voltooid. Wat zag Johannes reeds in zijn dagen? Hij merkte op dat er al vele antichristen waren uitgegaan. Er zijn dus mensen die zich voordoen als volgelingen van Jezus, maar in wie een tegengeest werkzaam is, 'de geest van de antichrist' (4:3).

De antichristen vertonen zich als engelen des lichts, doen zich vriendelijk en 'vroom' voor, maar van binnen zijn ze verscheurende wolven. Vele 'kinderen' werden door deze geest misleid en het gevolg was dat zij zich niet lieten gebruiken als levende stenen voor de bouw van een geestelijk huis en dat zij niet wandelden in de voetsporen van hun Heer. Zij verloochenden de Meester die hen kocht en kwamen in conflict met de waarheid of met het plan van God. Ze hadden zich in eerste instantie wel bij de gemeente gevoegd, maar de weg die 'omhoog' voert, wilden zij niet gaan en daarom werden zij antichristen.

Ten tijde van Johannes waren er reeds velen van dit soort 'gelovigen'. Zelfs Jezus had reeds moeite met de joden 'die in Hem geloofden', maar van wie Hij constateerde: 'Gij zijt uit uw vader, de duivel' (Joh. 8:30,44). Wanneer de waarheid gepredikt wordt, brengen de antichristen er een leugenleer tussen, op dezelfde wijze als in de gelijkenis een boos mens het onkruid zaaide tussen de tarwe. Zij trachten de fijne of grove dwaling in de gemeente ingang te doen vinden.

Wat gebeurt er nu met hen die de waarheid hebben ontvangen en daarna de leugen erbij nemen en erop overgaan? Wij zeggen tegenwoordig dat het met zulke mensen gaat ten opzichte van hen die de weg der waarheid blijven bewandelen als met de benen van de letter V. De waarheid gaat vooruit en de weg waarop de leugen zich bevindt, wijkt af. Er ontstaat een zijpad. De twee wegen komen niet meer bij elkander, zomin als de benen van de letter Y, die toch in het begin een gemeenschappelijk raakpunt hadden. De dwaling voert de mens steeds verder af van de waarheid en zij brengt hem in de duisternis. Dit is het werk van de religieuze geesten, die zich als engelen des lichts vermommen. Zij huizen in misleide gemeenteleden, die op hun beurt weer rondgaan als antichristen om de waarheid door de leugen te vervangen.

In de eindtijd zal het aantal van deze van de waarheid afgeweken christenen toenemen en tenslotte zal de 'antichrist', 'de mens der wetteloosheid, de zoon des verderfs, de tegenstander' zich openbaren. Hij zal zich stellen aan het hoofd van alle antichristelijke 'gelovigen' en zich verheffen tegen al wat onder de ware christenen 'God of voorwerp van verering heet' (2 Thess. 2:3,4). De valse kerk groeit hoe langer hoemeer naar deze antichristelijke gemeente toe. Hoe invloedrijker ze wordt, hoe dichter we bij het einde dezer 'eeuw' zijn gekomen. In deze 'laatste ure' zal ook de ware gemeente zich hoe langer hoe heerlijker openbaren en het verschil tussen tarwe en onkruid zal dan pas recht duidelijk zichtbaar zijn.

 

1 Johannes 2:19 


Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zouden zij bij ons gebleven zijn: maar aan hen moest openbaar worden, dat niet allen uit ons zijn.

Sommigen menen dat de antichrist zich zal openbaren vanuit het communisme. Zij houden zich daarom bezig met de politieke ontwikkelingen en bestrijden zo veel als in hun vermogen is het rode gevaar. Zij behoren tot de verontrusten vanwege de toename van de invloedssfeer van Rusland en China en zoeken in de bijbel naar steunpunten voor hun gedachten. Enkelen menen dat de antichrist een jood zal zijn. Het wel en het wee van de ganse schepping verbinden zij niet aan de ware of valse gemeente, maar aan een nationaal en vleselijk jodendom.

Natuurlijk zal de antichrist wel een zekere nationaliteit bezitten, maar dat is evenmin van belang als de landaard van de paus, die door sommige orthodoxe, uitleggers ook wel voor de antichrist wordt gehouden. Vleselijke afkomst is in 'de laatste ure' echter niet van belang. Het teken van de eindtijd bevindt zich in de geestelijke wereld. Het gaat dan over één mens en over mensen, die in de hemelse gewesten heerschappij uitoefenen, over een antichrist en antichristen, die de plaats van onze Here Jezus en zijn gemeente willen Veroveren.

Johannes zegt duidelijk dat de antichristen van óns uitgaan. Ze hadden zich dus eerst bij het volk van God gevoegd, maar in hun leven openbaarden zij zich niet als rechtvaardigen, hoewel ze hadden beleden, dat ze rechtvaardig waren door het bloed van Christus. Wezenlijk hadden zij echter door hun levenswandel de Zoon van God met voeten getreden, het bloed des verbonds, waardoor zij geheiligd waren, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad (Hebr. 10:29).

Zij behoren tot de categorie afvallige christenen, van wie gezegd wordt, dat zij eens verlicht waren, van de hemelse gave hadden genoten, deel hadden gekregen aan de Heilige Geest, en het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw hadden gesmaakt, en daarna waren afgevallen (Hebr. 6:4,5). Ik denk als voorbeeld aan een figuur als judas, die zich in het begin in niets onderscheidde van de andere discipelen en die in de naam van Jezus ook zieken genas en duivelen uitwierp.

De antichrist zal daarom wel komen uit een volle-evangeliegemeente waar men door de Heilige Geest in de volle waarheid geleid wil worden en waar de geestelijke begaafdheden werken. Hij en zijn volgelingen verlaten evenwel de weg van Jezus Christus. Zij 'vertrekken' en 'gaan heen', zoals de apostel ook van judas schreef toen deze zijn Meester ging verraden (joh. 13:30,31). Let dus wel dat zij niet uitgestoten worden, maar zij verlaten zelf de gelederen van de ware kinderen Gods om zich te groeperen om een 'vreemde' leider.

Het gaat met de antichristen als met de boze zelf. Deze was eenmaal een engel des lichts en hij bevond zich met zijn schitterende talenten als beschuttende cherub in de nabijheid van Gods troon. Omdat hij het plan van God met de mens, de waarheid, niet aanvaardde, werd hij de grote tegenstander van God en stelt hij nu al zijn vermogens in dienst van de destructie.

Wanneer de antichristen werkelijk de reiniging van hun zonden serieus genomen en de realisatie van het plan Gods in hun leven aanvaard hadden, zouden zij ook bij de ware gemeente zijn gebleven en met hun broeders en zusters zijn opgetrokken op de weg des heils en der heerlijkheid naar de volkomenheid toe. In werkelijkheid bleven zij in de waarheid niet staande, evenals hun geestelijke vader, en vormden zij geen eenheid met de gemeente. Zij waren niet één in geloof en ook nlet één in de hoop hunner roeping (Ef. 4:4,5).

Zoals Paulus moest schrijven dat niet allen die van Israël afstammen, Israël zijn, zo zijn ook niet allen die zich bij de gemeente voegen, van de gemeente. Uiterlijk behoren ze erbij, doch innerlijk passen zij zich niet aan bij het goddelijke patroon. Dat niet allen tot het ware geestelijk Israël behoren, wordt openbaar door de levenswandel dier christenen die niet jagen naar de gerechtigheid en de volmaaktheid, maar die vanzelfsprekend aanvaarden dat zij een blijvend 'werk van de boze in hun leven hebben, die dus belijden dat zij zondaar blijven tot hun dood.

 

1 Johannes 2:20,21 


Gij echter hebt een zalving van de Heilige en gij weet dat allen. Ik heb u niet geschreven, omdat gij de waarheid niet weet, maar omdat gij haar weet en omdat geen leugen uit de waarheid is.

Johannes richt zich nu tot de broeders, die in de geestelijke wereld waarlijk tot het lichaam van Christus behoren. Dezen hebben allen 'een zalving van de Heilige', dit wil zeggen dat zij allen gezalfd zijn met de Heilige Geest en met kracht, evenals hun Meester dit was (Hand. 10: 38). Deze is de Heilige, de doper met de Heilige Geest, en hun zalving hadden zij dus van Hem ontvangen. De Geest heeft kennis van alle dingen en schenkt ook de gave van de onderscheiding der geesten. Zij kunnen dus bij hetgeen tot hen komt, constateren wat uit God en wat niet uit God is.

Van de Geest zegt Jezus dat Hij ons leidt in de volle waarheid, dat Hij ons dus het gehele plan van God doet kennen. Johannes schrijft dan ook niet, omdat de geadresseerden de waarheid niet zouden verstaan of kennen, maar -hij wil deze waarheid bevestigd zien worden, doordat zij haar aan zijn woorden toetsen. Zij kunnen immers waarheid en leugen onderscheiden. De leugen is nooit uit de waarheid, dus is de dwaling een vreemd element in het plan van God met de mens.

God bedoelt alleen de verheffing van de mens en diens koning- en priesterschap. Hij heeft daartoe de gerechtvaardigde mens met alles wat tot leven en tot godsvrucht strekt, begiftigd. De leugen wil de mens altijd vernederen en verachtelijk maken. De waarheid verheft de mens en doet hem de goddelijke natuur deelachtig worden. Johannes zegt dus: broeders en zusters, jullie weet het. jullie bezitten ook de Heilige Geest naar wie jullie moeten luisteren. Laat je daarom niet misleiden en op het verkeerde pad brengen door listig uitgezochte leugens. je raakt erdoor uit het licht en komt erdoor in de duisternis.

Dat het verbasteringsproces toen al begonnen was, weten we uit het verhaal in Handelingen 20:13-38. Paulus was op zijn reis naar Jeruzalem te Miléte aangekomen, waar hij de oudsten uit de gemeente van Efeze ontmoette. Hij vertelde hun daar dat hij onder hen had rondgereisd met de prediking van het Koninkrijk, dat is het evangelie van de genade Gods. Bij deze laatste ontmoeting met de leiders van die gemeente, verklaarde de apostel dat hij rein was van hun bloed. Hij had niet nagelaten hun al de raad van God te verkondigen.

Ze kenden dus de waarheid heel goed. Hij waarschuwde tenslotte: 'Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft'. Zij waren dus 'vaders' in Christus. Dan vervolgt hij: 'Zelf weet ik, dat na mijn heengaan grimmige wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet zullen sparen; en uit uw midden zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken'.

De geest van de antichrist bedient zich van instrumenten, dus van mensen die misschien te goeder trouw zijn, maar die zich laten gebruiken, omdat zij niet wakker zijn, omdat zij niet alles wat in hun denken opkomt en wat ze doorgeven, laten controleren door de Heilige Geest en door het Woord van God. Paulus kende dit verschijnsel en daarom had hij drie jaar lang nacht en dag niet opgehouden om ieder oudste afzonderlijk onder tranen terecht te wijzen.

Zolang hij bij ben was, zolang hij tegen de machten gestreden had, kon hij ieder verkeerd beginsel en alle ingeslopen dwalingen weerleggen. Nu hij heenging, bedoelde hij evenwel te zeggen: broeders, weest waakzaam, want de antichristen zijen als wolven. Jullie denken misschien dat het weinig uitmaakt of je dit of dat leert. Tegenwoordig is de trend zelfs om te zeggen: die leer verdeelt maar, laten we het maar over de liefde hebben of over fellowship. Dit is echter doodgevaarlijk, want die 'vrome' geesten gaan ook nu overal rond.

Hoe hebben de antichristen, de tegenstanders van het werk van Christus, in de kerk huisgehouden! Wat is er overgebleven van de heerlijkheid en van het leven met God in de tegenwoordige kerken? Alles werd gereduceerd en tenslotte was ook het fundament van het geloof, zoals Hebreeën 6:1,2 dit beschrijft, volkomen verwoest. Wat was er in onze jeugd nog over van het leven met God? Bijna niets meer.

We zijn zo ontzettend blij dat we nu weer het woord van de apostel kunnen beamen: jullie weten het, want jullie hebben de Heilige Geest en zijn zalving. Hij zal jullie wel indachtig maken wat de Heer heeft gezegd en jullie in alle waarheid leiden. Hij zal jullie helpen om je zinnen te oefenen in het onderscheiden tussen goed en kwaad. Het is daarom wel duidelijk waarom wij niet iedere leer die verkondigd wordt en ieder praatje dat we horen, zo maar voetstoots aanvaarden.

In de geschiedenis van de kerk zien we, hoe zelfs de Heilige Geest het veld moest ruimen, omdat de doop in deze Geest geloochend werd. Daarom waren onze vaders en moeders en zijn nu nog zovelen: zondaars tot de dood. Velen durven zich zelfs geen rechtvaardige te noemen. Wie waagt het nog te belijden dat hij een kind van God is? Wie in bepaalde kerken de moed heeft om deel te nemen aan het avondmaal en daarmee betuigt dat hij deel heeft aan het lijden en sterven van onze Heer en dat hij gereinigd is door het bloed van het Lam Gods, wordt voor een bijzonder mens, of voor een leugenaar gehouden die met een ingebeelde hemel naar de hel gaat. Daarom zijn er in de zwaar orthodoxe kringen zo weinigen die zich aan de avondmaalsdis zetten.

Wat hebben de 'vrome' geesten, die van de antichristen, toch veel kwaad gedaan in de gemeente. Het is zo geworden dat het heerlijke, nieuwe jeruzalem, onze moeder, waar leven, licht, blijdschap en vrijheid zijn, is omgevormd tot een Babylon, dat een schuilplaats is voor de demonen, waar allerlei ellende, narigheid en duisternis gevonden worden, maar waar het volle licht niet meer schijnt en kan schijnen.

We zijn nu bijna twintig eeuwen verder dan toen Johannes zijn waarschuwingen op papier zette. De late regen is nu gevallen en wij leven in de laatste ure. In onze tijd heeft de Heer een machtig werk gedaan. Hij verbreekt opnieuw de werken des duivels en doopt velen met zijn Geest. Hij heeft ons bovendien ook weer het Woord in al zijn heerlijkheid, doen vinden. Onze vaders kenden dit evangelie niet meer, maar van ons kan gezegd worden: 'Ik schrijf je niet, omdat je de waarheid niet weet, maar omdat je haar kent'. Zij wordt weer gepredikt en er zijn weer boeken die haar doorgeven.

De tijden van de onwetendheid zijn voorbij. Hoe konden onze vaders ook geloven, want het werd hun nimmer gepredikt. Wij evenwel bezitten de waarheid en hebben haar lief. Laten we dan ook wakker blijven, juist nu in deze tijd, wanneer het koren rijp wordt. Het is ons geopenbaard wie wij zijn,zullen en wij hebben het doel van God met de mens weer voor ogen. Nu begint echter ook de antichrist zijn krachten tot het uiterste in te spannen en merken wij op, dat ook het onkruid rijp wordt. De geest van de tegenstander zoekt wie hij kan verslinden en hij wil de misleiden dan gebruiken, om opnieuw onder ons dingen te brengen waardoor wij afgetrokken worden van de volle waarheid en in de duisternis belanden.

Broeders en zusters, laten we waakzaam zijn en de belangrijkheid van de zuivere of ware leer goed zien. In dit verband wil ik u voorhouden wat in Efeziërs 4:11-16 tot de gemeente gezegd wordt- 'En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom dervolheid van Christus.

Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel van mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt'. Ziet u, hoe de apostel ons waarschuwt toch niet alle praatjes te geloven van rondreizende predikers, wier belang niet in de opbouw van de gemeente ligt, maar in eigen organisatie die grootgemaakt moet worden. Paulus vervolgt dan, wanneer hij gewezen heeft op wat God in zijn dienstknechten binnen de gemeente, wil schenken: 'Maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus'.

 

1 Johannes 2:22,23 


Wie is de leugenaar dan wie loochent, dat Jezus de Christus is? Dit is de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent. Een ieder, die de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet. Wie de Zoon belijdt, heeft ook de Vader.

Johannes spreekt hier niet over heidenen of joden in het algemeen, die Jezus niet kennen of Hem verwerpen, maar hij heeft het over leugenaars, die zich te midden van de gemeente bevinden. Zij hebben immers de geest van de antichrist in zich, die vanuit de gemeente met zijn gruwelijke dwalingen de christenen infecteert. Zij weigeren de belijdenis van Petrus over te nemen, dat Jezus de Christus is, dat wil zeggen de Gezalfde met de Heilige Geest. juist deze inwoning van de goddelijke Geest maakt Hem tot hogepriester en een prototype, dat is een eerste van allen die in Hem geloven en die niet alleen gerechtvaardigd zijn, maar ook gedoopt met de Heilige Geest.

Wanneer iemand zich christen noemt en deze heerlijke werkelijkheid niet aanneemt, loochent hij in wezen Jezus als de gezalfde leider van een gezalfd volk. In de Openbaring schrijft Johannes daarom over het koningschap van 'onze Here en zijn gezalfde', dat is Jezus en zijn gemeente (Openb. 11:15). Wie dit niet aanvaardt, loochent daarmee de glorie van de opgestane Heer en zijn macht om vele zonen tot heerlijkheid te leiden. Het loochenen van de Vader en de Zoon betekent hun plan ontkennen en hun werk weerstaan.

Natuurlijk loochenen deze misleiders niet het bestaan van de Vader en van de Zoon, maar hun openbaring en methode van arbeid in deze wereld. Indien men het werk van Jezus reduceert tot de schuldvergeving, zoals velen dit ook in onze dagen doen, erkent men Hem niet als degene die de Vader gesteld heeft om een tempel Gods in de geest te bouwen van mensen die Hij tot wel toebereide, levende stenen heeft gemaakt, die zijn getuigen zijn en zijn medearbeiders.

Wanneer men de Zoon als zodanig verwerpt - en dat doen er velen, want er zijn vele antichristen uitgegaan -loochent men ook de Vader, die Jezus gezonden heeft en wiens raad en eeuwig voornemen deze uitvoert. Wie door Jezus niet gedoopt is in de Heilige Geest, mist ook de inwoning van de Vader, want de Heer sprak: 'Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen' (Joh. 14:23). In Mattheüs 10:32 sprak de Heer: 'Een ieder dan, die Mij belijden zal voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor mijn Vader, die in de hemelen is; maar alwie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal ook Ik verloochenen voor mijn Vader, die in de hemelen is'.

Het belijden van de Zoon betekent dat wij van zijn werk vóór, in en d66r ons getuigen. Wij belijden dat Hij onze zondeschuld heeft weggenomen en dat wij rechtvaardigen zijn door zijn bloed. Het is bekend dat 'vrome' geesten weigeren te belijden wie Jezus is en wat Hij doet. Hoewel zij zeggen de schuldvergeving te aanvaarden, zullen zij toch niet persoonlijk belijden dat zij rechtvaardigen zijn. Zij zeggen liever, dat zij hun schuld voor God dagelijks meerder maken en dat ondanks het machtige werk van de Heilige Geest, hun beste daden met zonden bevlekt zijn.

In Romeinen 10:9 schrijft de apostel Paulus: 'Indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden'. Met onze mond belijden wij tot behoud of tot zaligheid. Wat wij belijden, maakt Jezus reëel. Wij moeten zijn woorden met de mond produceren en dan is Hij de hogepriester van onze belijdenis. Dan doet Hij er wat mee. Hij kent ons hart en ziet of wat wij belijden, overeenstemt met hetgeen wij geloven. Indien dit zo is, hecht Hij Zich aan ons getuigenis en maakt het waar. Wanneer wij belijden dat Hij de opgestane Heer is, zegt Hij tot de Vader: 'Deze broeder of zuster hoort bij Mij. Hetzelfde doet Hij dan ook voor de heilige engelen (Luc. 12:9). Dezen kunnen ons dan dienen, want zij worden immers uitgezonden ten dienste van degenen die het heil beërven.

De Zoon belijden is een uitvloeisel van ons geloof in Hem. Wij belijden dat Jezus Heer is, dat Hij een naam heeft boven alle naam en dat Hij alle macht bezit in hemel en op aarde. Wij belijden dat God zijn gehele heilsplan door de Zoon wil realiseren en bij ons begint. Daarom getuigen wij dat wij koningen zijn en heren en dat Hij de Koning is der koningen en de Heer der heren. Wij belijden alleen positieve dingen, want onze God is alleen positief. Wij belijden geen ziektemachten, maar spreken over de grote Geneesheer die door de Heilige Geest onze sterfelijke lichamen levend, dat is goed functionerend maakt. Wij belijden niet onze gebondenheden met de woorden: 'Zo ben ik nu eenmaal en dit heb ik van mijn jeugd afaan', maar zeggen dat Hij ons verlost uit de hand van al onze vijanden.

Wie negatief belijdt, heeft de Zoon niet, maar mist ook de Vader, want diens heilsplan functioneert niet in hem. Daarom volharden wij in ons belijden ondanks de druk van de vijand. Dat is onze geloofsstrijd. De boze heeft geen recht op ons en wij overwinnen Hem door ons geloof en belijden, zoals er staat: 'En ze hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis' (Openb. 12:11).

 

1 Johannes 2:24,25 


Wat u betreft, wat gij van den beginne gehoord hebt, moet in u blijven, Indien in u blijft, wat gij van den beginne gehoord hebt, dan zult gij ook in de Zoon en in de Vader blijven. En dit is de belofte, die Hij zelf ons beloofd heeft: het eeuwige leven.

Er zijn velen in de gemeente die ontrouw worden en die zich ontpoppen als antichristen, dit wil zeggen die de verzoening door het bloed van Jezus Christus slechts met de mond aanvaarden, terwijl hun levenspraktijk er niet op is gebaseerd. Zij loochenen tevens dat Jezus de gezalfde is, die met de Heilige Geest doopt, waardoor Hij hun behouder is. Op deze wijze stellen zij zich tegenover of anti Christus en tegenover het plan van God waarvan Jezus de uitvoerder is.

Johannes spreekt nu de getrouwen aan, de ware gelovigen, die het evangelie in al zijn volheid hebben gehoord en aangenomen. Zij zijn daardoor in aanraking gekomen met de eeuwige gedachten van God en bekend met het evangelie van Jezus Christus aangaande het Koninkrijk der hemelen. Johannes vermaant hen deze grondwaarheden, waarmee zij door de woorden van de betrouwbare apostelen bekend waren geworden, te blijven vasthouden. Jezus sprak immers: 'Blijft in Mij, gelijk Ik in u' (Joh. 15:4). Wanneer ook wij zijn woorden vasthouden, is Hij in ons en dan ook de Vader, want Hij bracht alleen datgene wat Hij van zijn Vader hoorde. Wanneer Jezus ons de Heilige Geest zendt, neemt deze het weer uit het zijne om het ons te verkondigen en indachtig te maken, want er staat: Hij zal het. uit het mijne nemen en het u verkondigen (joh. 16:14). De Vader, de Zoon en de Heilige Geest zijn één van denken en één in spreken. Zij zijn dus één van geest.

Wanneer wij de woorden van God bewaren, heeft dit tot gevolg dat wij hierdoor de eeuwige Schepper leren kennen. Wij gaan ervaren dat zijn woord waar en betrouwbaar is, dat het ons leven schenkt, indien wij volharden door het vast te houden. Ons leven gaat dan vrucht dragen, wat geopenbaard wordt in liefde, blijdschap, vrede en lankmoedigheid.

De tekst in Johannes 7:38 lees ik met de kerkvader Chrysostemus als volgt: 'Wie in Mij gelooft gelijk de Schrift zegt stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien', dus zonder komma tussen geloof en gelijk. De bedoeling is dan: wie dorst heeft naar het woord van God zoals de Schrift dit openbaart en bij Jezus komt drinken, zal ervaren dat diens woord in hem wordt tot een fontein, waaruit levend water opspringt en verder vloeit.

Op deze wijze blijven we ook in de liefde des Vaders, want er staat: 'Indien gij mijn geboden bewaart, zult Gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik de geboden mijns Vaders bewaard heb en blijf in zijn liefde' (Joh. 15:10). Dit betekent dat God dan een onafgebroken positieve gemeenschap met ons kan hebben, want Hij zoekt zulke aanbidders, die met hun geest Hem zoeken in de onzienlijke wereld en die de waarheid, dat is zijn plan met de mens en de schepping, liefhebben en bewaren (Joh. 4:23,24).

Zo zullen wij ons niet alleen bewegen in het Koninkrijk Gods, maar dit zal door gerechtigheid, vrede en blijdschap binnen in ons zijn en bovendien door onze handel en wandel in de natuurlijke wereld geopenbaard worden. Jezus heeft beloofd, dat wie in de Zoon gelooft, eeuwig leven heeft. Deze toezegging wordt in Johannes 5:24 en 6:47 voorafgegaan door een 'voorwaar, voorwaar', of door 'amen, amen', wat betekent dat dit absoluut waar en zeker zal zijn. Eeuwig leven is blijvend leven, dat altijd kan voortduren, aangezien het niet verstoord, beschadigd of misleid wordt door iets uit het rijk der duisternis. Het eeuwige leven dat in God zelf aanwezig is en eindeloos in Hem functioneert, is aan ons geschonken.

 

1 Johannes 2:26,27 


Dit heb ik u geschreven over hen, die u misleiden. En wat u betreft, de zalving, die gij van Hem ontvangen hebt, blijft op u, en gij hebt niet van node, dat iemand u lere; maar, gelijk zijn zalving u leert over alle dingen, en waarachtig is en geen leugen, blijft in Hem, gelijk zij u geleerd heeft.

Reeds in de tijd van de apostel waren al vele dwaalleraars die het volk van God trachtten te misleiden en die leringen van boze geesten verkondigden. Ook Paulus en Petrus waarschuwden menigmaal tegen valse broeders, die niet geleid werden door de Heilige Geest, maar die heidense of joodse denkwerelden probeerden vast te blijven houden of in te voeren. Zij werden dus niet totaal vernieuwd in hun denken en werden geinspireerd door 'vrome', religieuze geesten uit het rijk der duisternis.

Ook in de tijd van Johannes ging de boze dus al rond als een engel des lichts en deze zocht mensen op, die hij kleedde als schapen en die zich tussen de kudde mengden. In wezen waren zij echter grijpende wolven. Het spel van de duivel was erop gericht het woord van God krachteloos te maken en het werk van Jezus door de Heilige Geest, tegen te staan. De Zoon was toch gezonden om van de raad van God, de waarheid, getuigenis te geven op deze aarde en te beginnen met de realisatie ervan.

Hij was gekomen om de werken van de duivel te verbreken en om de mens een nieuw leven te geven. Hij bracht hem een nieuw woord en een nieuw getuigenis, waaruit hij zou kunnen leven. De boze stelde echter alles in het werk om dit voornemen van de Heer te dwarsbomen. Hij wilde niet dat er een huis Gods zou komen, een tempel in de geestelijke wereld, dat er levende stenen zouden zijn, dus mensen met wie onze Heer Zich een Woning kon bouwen. Hij wilde zelf de plaats innemen die God voor de mens had bereid. Daarom probeerde de duivel met al zijn listigheid het werk van Jezus tegen te staan.

Wanner men iemands werk vernielen wil, moet men de kracht kennen waardoor deze werkt en de wijze waarop hij arbeidt. Op welke manier bouwde jezus nu aan het huis Gods en hoe vormde Hij de levende stenen die aan het doel van God beantwoorden? Dit gebeurde in de eerste plaats door zijn woord. Jezus bracht een nieuwe leer. In het oude verbond was alles wat de hemelse gewesten betrof, nog verborgen. Wat vandaar tot de mensen kwam, zowel goed als kwaad, werd aan God toegeschreven. Van Hem kwam het goede, de hulp, de kracht en de zegen, maar ook het kwade, de straf, de ziekte, de ellende en de vloek.

Toen Jezus kwam, heeft Hij door zijn woord ons de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen geopenbaard. Hij trok de steden erk dorpen door om het evangelie van de onzienlijke wereld te verkondigen. Hij kwam openbaren wie daar werkzaam waren. Hij verklaarde ons de Vader die in de hemelen is en toonde aan dat van deze nimmer het kwade kwam. God was alleen licht en leven, liefde en barmhartigheid. Uit Hem is de genade en Hij ziet met ontferming neer op al het geschadene van deze aarde.

Jezus openbaarde ook dat er engelen zijn en sprak over hun functie als gedienstige geesten die uitgezonden werden ten behoeve van hen die het heil beërven. Wie Hem zou belijden, namelijk wie Hij is en wat Hij doet, zou Hij belijden voor deze heilige engelen. Hij verteld.e dat, telkens als een niens zich bekeerde en loskwam uit het rijk der duisternis en uit de macht van de boze, deze overgezet werd in het rijk des lichts. Dan was er ook vreugde bij deze hemelse dienaren. omdat zij aan het werk konden gaan. Als iemand een kind van God wordt, kan zijn engel hem dienen en beschermen. Dit vindt deze hemeling heerlijk, want het is zijn taak. De demonen hadden oorspronkelijk ook deze opdracht, maar zij zijn gaan heersen en verdrukken in plaats van dienen.

De boze geesten willen de mens de plaats die God hem toegedacht heeft, ontroven. Dit in het bijzonder is de zonde van de satan, die hierdoor van een engel des lichts, een geest van de duisternis en van de wetteloosheid is geworden. Jezus heeft ook de werkzaamheden van de boze machten geopenbaard. Hij toonde ons de realiteit van hun werkmethoden om het plan van God te verstoren. In een gelijkenis deelde Jezus mee dat een man zijn akker met goed koren inzaaide en dat in de nacht een duistere figuur onkruid tussen het goede graan strooide.

Dit is wel een heel duidelijk beeld van de boze en hoe deze zijn werk in de kerk verricht. De Heer deelde dit allemaal mee, en zo heeft Hij de boze, die in het verborgen werkte, openlijk tentoongesteld. Hij heeft ons laten zien, wie onze vijanden die ons tot het kwade verleiden, werkelijk zijn, van wie wij geheel moeten loskomen en die wij op een afstand moeten houden.

Jezus openbaarde de geestelijke wereld en de mensen hebben met verwondering naar Hem geluisterd. Zo'n leer hadden zij nog nooit gehoord. Die was geheel anders dan hetgeen de Farizeeën en schriftgeleerden brachten. Dit evangelie van Jezus is de waarheid en als Hij vandaag aan de dag bezig is om in de wereld een werk te verrichten, doet Hij dit nog door zijn woord, namelijk door de leer van het Koninkrijk der hemelen, dat is door het evangelie dat Hij eenmaal zelf verkondigde.

Ook in de dagen van de apostelen werkte Jezus door hetzelfde evangelie dat Hij had gebracht. Hij sprak tot zijn discipelen. 'Gaat heen, weest mijn getuigen en verkondigt het evangelie van het Koninkrijk'. Dit woord bewerkte wat God behaagt, volbracht alles waartoe Hij het had gezonden, en hierdoor werd het plan van God gerealiseerd.

Voordat mijn man eens een reis naar het buitenland maakte, vroeg hij aan de oudsten van onze gemeente of zij hem de handen wilden opleggen voor een zegen.
Toen kwam er ook een boodschap die hem vertroostte en bemoedigde, want hij zag tegen de reis op. Hierin sprak de Heer: 'Ga heen en breng het evangelie precies zoals ik het heb gebracht. Breng mijn woord en er zal een deel zijn dat het volledig aanneemt, maar een ander deel zal het slechts gedeeltelijk aanvaarden. Maak je echter nergens ongerust over, want ik zorg'.

In de brieven van Johannes lezen we daarom telkens: bewaar het woord. Geloof het, leef ernaar en werk ermee. Wat doet nu de duivel? Hij ondermijnt het woord en hij steelt het. In de geschiedenis der kerk merken wij dat de boze iedere keer een stukje heeft weggehaald. Men spreekt tegenwoordig van een salamitaktiek, waarbij men zijn tegenstander beetje bij beetje concessies afdwingt. Zo snijdt men immers ook van de salamiworst dunne plakjes af, zodat er tenslotte niets meer over blijft. Iedere keer hadden de mensen weer minder beloften Gods waarop zij zich konden richten, ja, in de voorbijgegane eeuwen is het evangelie van het Koninkrijk der hemelen volkomen verdwenen.

God is ver weg, men zegt zelfs dood; engelen en duivelen zijn middeleeuwse voorstellingen en de zonde heeft men losgekoppeld van het werk der boze geesten, de zaligheid heeft men weggeschoven naar een imaginaire hemel in het hiernamaals is. Wel zijn er ontelbare leringen gekomen, maar de waarheid van de onzienlijke wereld werd niet meer verkondigd. Paulus schreef dat het woord door de apostelen op betrouwbare wijze was overgeleverd en ook hij was rondgereisd met het evangelie van Jezus Christus. Hij bracht dus hetzelfde woord, dat van het Koninkrijk der hemelen, hoe het daar in de hemelse gewesten reilt en zeilt, en de plaats die de gelovige daar heeft en nog zal krijgen.

Dit evangelie is totaal verloren gegaan, ja zelfs dat van het bloed des kruises werd eeuwen lang niet verkondigd. Welk een omkeer bracht Luther niet, toen hij de rechtvaardiging door het geloof weer predikte. Er ging toen een schok door de christenheid, want men meende dat de zaligheid verkregen werd door goede werken en met geld te koop was.

Het volle, rijke woord van Jezus Christus aangaande de geestelijke wereld is door de eeuwen heen opnieuw verborgen geweest en daardoor kon het ook niet werken. Is het wonder dat er van de gemeente in de loop der historie zo weinig terecht is gekomen?

Er is nog een tweede kracht die de Heer aanwendt. Hij zegt tot zijn discipelen voordat dezen het woord mochten brengen, zij eerst aangedaan moesten worden met kracht van omhoog. Dat was de zalving die hen over alle dingen zou leren. Hoe lang heeft het geduurd dat de gelovigen gedoopt werden met de Heilige Geest? Slechts een honderdvijftig jaar. Al spoedig ging ook deze ervaring verloren, en wij zijn er nog maar een korte tijd van op de hoogte. Ook hier hebben de antichristelijke geesten in orthodoxen en modernen hun werk gedaan en eeuwen en eeuwen zijn er geen christenen met de Heilige Geest gedoopt. Misschien dat iemand heel in het verborgen deze ervaring smaakte, maar de officiële kerkgeschiedenis rept er niet over. De Heilige Geest werkte en functioneerde niet meer op nieuwtestamentische wijze.

Is het wonder dat er zo'n dorheid en doodsheid waren? De gemeente kon zo nimmer haar volkomenheid bereiken. Het licht op de kandelaar was,gedoofd. Ik stel mij voor wanneer onze vaderen de brieven van Johannes lazen, zij dachten: waar heeft deze apostel het eigenlijk over? Men is zich dan ook in de kerken gaan oriënteren op het oude verbond en tegenwoordig in vele kringen op het natuurlijke volk Israël. Wanneer men het evangelie van Jezus Christus loslaat, komt men als vanzelf in het Oude Testament terecht. Dan valt men terug naar de aarde en naar het natuurlijke.

De Heer sprak: je bent uit de hemel gevallen en weer teruggekeerd tot de aarde. De zalving waarover Johannes schreef, was niet meer dan een emotionele ervaring, zoals de liefde Gods ook in het gevoelsleven getrokken werd, als een bewogenheid van de natuurlijke mens. ook ging men de wet weer voorlezen. Maar deze is voor mensen die het Koninkrijk Gods niet kennen en in wier binnenste de wet Gods niet is ingeschreven. Vergelijk maar wat dienaangaande staat in 1 Timotheüs 1: 9-11. Nu denken misschien sommigen dat zij geen wet meer behoeven te houden, als zij Christus toebehoren, omdat de wet op stenen tafelen uit de tijd zou zijn. De Heilige Geest evenwel schrijft de wil en de geboden van God in ons hart. We hebben ze wat dichter bij huis, of liever, in huis.

Wanneer wij de woorden van Jezus nemen en deze vergelijken met de wet die in ons hart is ingeschreven, bestaat er overeenstemming. Wat de Geest spreekt en inschrijft en wat Jezus leerde, corresponderen met elkaar. De Heer sprak: 'Ik ben niet gekomen om de wet of de profeten te ontbinden, maar om die te vervullen'. Het is zo'n heerlijke troost dat wij kunnen controleren of we werkelijk de woorden van Jezus bezitten en recht verstaan.

Indien wij gedoopt zijn met Gods Geest, zal de Heer ons zijn woorden indachtig maken en indien er iets niet mee overeenkomt, zal deze Geest ons overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel, dit wil zeggen een scheiding maken tussen het goede en het kwade. Hij zal in ons spreken: dit is goed en dat is verkeerd, dit is uit God en dat is van de tegenstander. Bovendien kunnen wij aan de woorden van Jezus zoals die voor ons opgetekend zijn, toetsen, of de geest die in ons werkt, werkelijk de Heilige Geest is.

 

1 Johannes 2:28,29 


En nu, kinderkens, blijft in Hem, opdat wij, als Hij zal geopenbaard worden, vrijmoedigheid hebben en voor Hem niet beschaamd staan bij zijn komst. Als gij weet, dat Hij rechtvaardig is, erkent dan ook, dat een ieder, die de recbtvaardigbeid doet, uit Hem geboren is.

De christen die alleen gelooft in het verzoenend bloed van Jezus, maar die niet gedoopt is in de Heilige Geest en die de leer van het Koninkrijk der hemelen niet kent, staat het meest open voor de misleiding. Zij die de zalving van de Heilige Geest hebben ontvangen, bezitten hierdoor evenwel kennis en wijsheid en zij zijn in staat om de geesten te onderscheiden die hen willen infiltreren en instrueren. Iedere met de Geest gedoopte christen moet leren alleen te luisteren naar de stem van de Geest van God, de Schepper, en haar te gehoorzamen. Deze inspiratie kan hij altijd verifiëren aan het overgeleverde woord van de apostelen en profeten. Zo blijft hij 'in Hem' en zal hij van valse profeten en dwaalleraars niets aannemen, noch zijn leven door hen laten bèinvloeden.

Natuurlijk bedoelt de apostel niet, dat er geen leraars en profeten meer behoeven te zijn om Gods volk te leiden, te vermanen en te vertroosten, maar de Heilige Geest maakt Gods volk bekwaam om de geesten te beproeven en om het gesproken woord te toetsen. De Heer sprak dat de schapen zijn stem zullen herkennen en dat zij die van de vreemde niet zullen volgen.

Ook getuigt de Geest in ons dat de Geest die door het woord of door de inspiratie tot ons komt, de waarheid is (1 Joh. 5:6 St. Vert.). De menselijke geest is de drager van de wetten Gods en deze geest wordt versterkt door de Heilige Geest. Deze is waarachtig en spreekt de waarheid, zoals Jezus ook deed in wie geen leugen werd gevonden. Daarom moeten wij in Christus blijven, zijn woord bewaren, want door volharding en geduld wordt de belofte waarvan de bijbel spreekt, verkregen. In Christus zijn alle beloften Gods 'ja' en daarom is door Hem ook het 'amen'. Door de Heilige Geest zijn wij met de Vader verbonden en de Geest leert ons hetzelfde wat Jezus eenmaal op aarde leerde.

Johannes richt zich in deze verzen weer tot hen die het fundament van het geloof onder zich hebben, die dus 'in Christus' zijn, maar die nog een lange weg voor zich hebben om in hun leven de volle raad van God te realiseren en zijn doel met de mens te bereiken. Deze 'kinderkens' adviseert Johannes om in de Heer te blijven, dus in diens woord te geloven, dit te bewaren, maar ook om te luisteren naar de stem van de Heilige Geest en te vertrouwen op diens wijsheid en kracht.

Wanneer de 'kinderkens' dit alles doen, zullen zij niet alleen gerechtvaardigd zijn door het geloof, maar ook in gerechtigheid kunnen wandelen. Het eeuwige leven zal dan in hen geopenbaard worden en de begaafdheden en de vruchten van de Heilige Geest zullen in hun leven gezien worden. Zulke christenen zullen met vrijmoedigheid voor Gods aangezicht komen. Zij hebben immers de belofte dat zij van de rijkdommen van God mogen vragen al wat zij begeren en dat zij ze ook zullen ontvangen. Zij bezitten volle vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus. Dan zal de Heer Zich in hen openbaren, zoals er staat, dat Hij komt om in die dag of in dat tijdperk verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing door de buitenstaanders zal aanschouwd worden in allen, die tot het geloof gekomen zijn (2 Thess. 1: 10).

Er is sprake dat Jezus zal geopenbaard worden. Dit ziet niet op zijn wederkomst, maar op het feit dat zijn heerlijkheid in zijn gemeente gemanifesteerd wordt. Uit de gemeenschap van het kind van God met de Heer worden de goede werken geboren en deze zijn voor hem als een kleed: 'want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen' (Openb. 19:8).

Hebben wij geen goede werken gedaan en niet buiten de zonde geleefd, dan missen wij deze bedekking. Wanneer wij leven uit Gods Woord en werken van de Heilige Geest voortbrengen, weven wij een gewaad dat onze statuur in de hemelse gewesten bepaalt. In Openbaring 16:15 lezen we: 'Zalig is hij, die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde'. Het is immers zo dat degenen die op het fundament bouwen met hout, hooi en stoppelen, weliswaar ingaan, maar beschadigd, want hun werken verbranden (1 Cor. 3:15).

Als de Heer Zich in ons openbaren gaat, zal gezien worden wat wij zijn door Hem. In onze statuur wordt dan zijn heerlijkheid openbaar, namelijk wat Hij van ons door zijn woord en zijn Geest heeft gemaakt. Dan zal zijn heerlijkheid door ons afstralen en zullen de mensen er met verwondering naar kijken. Als wij echter geen kleed hebben, zijn wij naakt en staan wij beschaamd in zijn parousia of tegenwoordigheid. Dan zijn we nog niet verloren vanwege het bloed van het Lam, maar kunnen geen deel hebben aan de tempel Gods.

Wanneer wij rechtvaardig zijn door het geloof in het offer van Jezus, behoren wij tot het nieuwe jeruzalem. Wanneer onze werken evenwel naar de wil van God gericht zijn, is ons leven in de hemelse gewesten en kan de Heer ons gebruiken om een levende steen te zijn in zijn tempel. Hij roept immers zijn kinderen om zich als levende stenen, dus waarin het leven Gods geopenbaard is, te laten gebruiken. Er moet toch een huis Gods gebouwd worden, een tempel in de geestelijke wereld. Wie deze hoop op Hem heeft, reinigt zich van alle ongerechtigheid. Hij wandelt met de Heer en strijdt in de hemelse gewesten om vrij te blijven.

Hij wil ook anderen zijn leven ten dienste stellen, want 'wie velen tot gerechtigheid hebben gebracht, zullen stralen als de sterren voor eeuwig en altoos' (Dan. 12:3). Zo'n christen doet de zonde uit zijn leven weg en als men hem vraagt: 'Doe je dan geen zonde meer?' is het antwoord: 'Neen, en als ik er soms één doe, belijd ik die terstond en Christus reinigt mij van dit kwaad en ik ga weer vrolijk verder'.

Het is juist de bedoeling om door middel van de gemeente, dat is door de opgroeiende 'kinderkens' aan de overheden en machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend te maken (Ef. 3:10).

Wanneer zij vrijmoedig van de Heer op hun gebed de ene geestelijke begaafdheid na de andere ontvangen en deze tot ontwikkeling brengen, zal dit zijn tot eer en heerlijkheid des Heren, maar wanneer de kinderen niets bezitten om de goddelijke luister te tonen, zullen zij beschaamd staan en zij zullen daarmee ook de Heer beschaamd maken, want Hij maakte alles gereed voor een volkomen toerusting.

God is rechtvaardig, dit wil zeggen dat Hij vaste wetten heeft, die Hij nauwkeurig toepast. Hij zelf is een en al wetmatigheid, gerechtigheid, rechtvaardigheid, waarheid en Hij verandert nooit. Al deze eigenschappen zijn dus uit God en alle wetteloosheid, ongerechtigheid, onrechtvaardigheid en leugen zijn uit de boze. Wanneer iemand rechtvaardig leeft, zal iedereen moeten erkennen dat hij uit God geboren is. Het is immers Gods bedoeling om zonen te hebben die volkomen functioneren naar zijn wetten zoals Jezus die openbaarde. Is er dus een mens die volkomen of volmaakt leeft, dan is hij uit God en door het woord of de gedachte van God voortgebracht en geschapen tot goede werken (Ef. 2:10).

 
vorige pagina terug volgende pagina