Stichting Uitgeverij Rhemaprint

de brieven van Johannes
Door A. van den Brink-voor den Dag

 
vorige pagina volgende pagina

hoofdstuk 4


 

1 Johannes 4:1 


Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan.

Wanneer de apostel hier begint met 'geliefden', grijpt hij terug naar hetgeen hij in de vorige hoofdstukken heeft geschreven. Zo staat boven de vorige perikoop: 'De verzekerdheid' en daarin richt Johannes zich tot het volk dat zeker weet, dat het op de goede weg is, dat contact heeft met de levende God en zich bewust is dat het overgeplaatst is uit de macht van de satan in het Koninkrijk van Jezus Christus. Het had de woorden van God aangenomen, was door dit woord wedergeboren, was met de Heilige Geest gedoopt en hiermee was ook de mededelende liefde van God in hun harten uitgestort.

Het is voor ons een grote vreugde, dat wij ook tot dit volk mogen behoren tot wie Johannes zich richt. Ook wij zijn met onze innerlijke mens uit de natuurlijke wereld overgezet in de hemelse gewesten en daar hebben wij ook ons domicilie. In het Oude Testament staat hierover deze beeldspraak: 'Ik zal hen op eigen bodem doen wonen, op de grond des Heren' (Jes.14:1,2). Wanneer wij op onze 'eigen plaats' zijn, worden wij niet meer verjaagd, maar mogen daar vertoeven tot in alle eeuwigheid.

Tot deze wedergeborenen die in het onzienlijke rijk Gods hun burgerschap hebben, richt Johannes zich met de woorden: geliefden, gelooft niet iedere geest in het Koninkrijk der hemelen, maar beproeft de geestenwereld. Er zijn dus verkeerde geesten werkzaam. Wij horen wel eens opmerken: jullie van het volle evangelie hebben het altijd over geesten en dan niet zoveel over de goede, maar over de boze. De apostel zegt hier: ze zijn er, want anders behoeven we de geesten niet te beproeven. Zodra wij onze wandel in de hemel hebben, kunnen wij ze opmerken en wij komen met hen in aanraking, omdat wij daar onze levensstrijd moeten voeren.

Vele christenen is het er alleen om te doen een veilig plaatsje binnen de muren van het nieuwe Jeruzalem te bemachtigen. Als ze maar met de hakken over de sloot zijn, als ze maar niet voor eeuwig verloren zijn, zijn ze tevreden. Enkele jaren geleden sprak mijn man voor een gereformeerde gebedsgroep. Het opgegeven onderwerp was: de doop in de Heilige Geest en het spreken in tongen. Na zijn toespraak nodigde mijn man de deelnemers uit onze samenkomsten te bezoeken, want dan konden ze in de praktijk zien hoe een en ander werkte.

Een jonge vrouw stelde toen de vraag: 'Gaat een christen verloren, als hij deze geestelijke ervaringen niet kent en niet in tongen spreekt?' Mijn man antwoordde toen: 'Wij zijn gered door het bloed van het Lam Gods. Indien iemand gelooft dat Jezus voor zijn zonden is gestorven en dat hij daardoor een rechtvaardige is, kan hij verzekerd zijn van zijn verlossing'. De reactie van deze vrouw tot haar man was: 'Wel, als dat zo ligt, vind ik het niet belangrijk'. Daarmee veegde zij wat haar gezin betrof, de toespraak van de kaart. Als ze maar niet verloren ging, behoefde zij zich verder nergens zorgen over te maken.

Broeders en zusters, of om met Johannes te spreken, geliefden, er is oneindig veel meer dan 'gered' zijn. De Heer wil zijn Heilige Geest schenken en zijn begaafdheden in ons tot ontplooiing brengen. Dit geeft ons een rijk en overvloedig leven, want daardoor worden we bekwaam onze plaats in de hemelse gewesten in te nemen. Het gaat niet over een klein plaatsje en een geringe bestemming, maar over een zeer hoge en verheven functie, die God daar van eeuwigheid voor ons gereed heeft gehouden. Wanneer er nu duidelijk in onze tekst staat dat er verkeerde geesten zijn en wanneer er christenen zijn, die zeggen dat wij hier niet over moeten praten, stel ik hier tegenover dat wij hiertoe zeker geroepen zijn.

De geestenwereld was er al voordat de mens geschapen werd. Wij lezen in Genesis 1:1 dat God in den beginne de hemel schiep, dit wil zeggen dat de geestenwereld door Hem werd voortgebracht. Hij maakt door zijn woord de onzienlijke zelfstandige wezens die Hem lief hadden en dienden. Ze waren Hem gehoorzaam en ze 'letten op de adem zijns monds'. Al deze dienende engelen stonden klaar om naar Hem te luisteren en te doen wat van hen werd gevraagd. Ze waren snel in het handelen, want de geestenwereld kent geen luiheid. Deze is een eigenschap die mensen kunnen hebben, meestal een gevolg van de pressie en de afremming van boze geesten. De onzienlijk geschapen wezens waren allen vol bewondering, toen de Here God de zichtbare wereld schiep.

In Job 38:7 staat dat toen God de aarde grondvestte, 'de morgensterren tezamen juichten en al de zonen Gods jubelden'. Niemand van hen ontbrak in dit grote koor. Toen de Schepper de materie voort bracht door zijn woord en door zijn geest, juichten ze: 'Wat een kracht en wat een wijsheid!' Toen Hij verder ging en alles ordende, zagen ze ook vol verwondering toe. Ze braken uit in gejuich bij alles wat God schiep. Het volgende wonder was dat de dode materie met het leven dat uit God is, verbonden werd. Toen zagen de engelen hoe het groene kruid begon uit te spruiten en hoe de zaadjes zich in de planten vormden en uitge strooid werden. Ook gingen de uitlopers door de grond om opnieuw groen gewas voort te brengen, zodat de aarde met een tapijt van planten overdekt werd. Ook de bomen kwamen tevoorschijn en brachten kostelijke vruchten voort, terwijl de hemelingen de Geest prezen van Hem die dit alles bewerkte.

De Schepper had geen enthousiaster supporters kunnen hebben. Hij ging voort met dieren te scheppen, levende wezens van hoger orde dan de planten, zodat de wateren begonnen te wemelen van de vissen en in de takken van de bomen de vogels kwinkeleerden. Toen alles zich vermenigvuldigde en ontplooide, en de aarde met dierlijk leven vervuld werd, vond de geestenwereld dit prachtig en verheerlijkte zij de Maker. Dit schone en harmonische was in hun denken niet opgekomen, maar alleen in de fantasierijke gedachten van de eeuwige Vader.

Tenslotte hoorden de engelen de stem van de Allerhoogste: 'Laat Ons mensen maken naar ons beeld en als onze gelijkenis'. Opnieuw zagen de hemelscharen toe. Uit de elementen der aarde maakte de grote Bouwmeester de mens en blies de geest erin. Dit schepsel overtrof alles wat God tot dusver gemaakt had. Zijn 'uitnemende geest' bezat de mogelijkheid om zich ver te verheffen boven elk dier en om zich ook te ontplooien in de geestenwereld. De Schepper legde in hem de mogelijkheid niet alleen op aarde, maar door ontwikkeling ook een verheven plaats te krijgen in de hemelse gewesten en wel naast Zichzelf.

Ook dit aanschouwden de engelen met verbazing en toen liet een deel het afweten. Het werd jaloers op de geestelijke mogelijkheden van dit nieuwgeschapen wezen. De mens was nog wel niet op zijn bestemde plaats in de onzienlijke wereld, maar deze engelen zagen de capaciteit in zijn leven om dit doel te bereiken. Ze zagen dat God in de menselijke geest ook groei en ontwikkeling gelegd had, wat in hun bestaan onbekend was. Toch was de mens nog zeer ver verwijderd van zijn volkomen ontplooiing. Hij zou tijd nodig hebben om te realiseren dat hij naar Gods beeld en gelijkenis was geschapen, evenals het lang duurde voordat in de zienlijke wereld de gehele aarde bedekt was met flora en fauna. De engelen kenden evenwel de kracht van het woord Gods dat de mens in de zienlijke wereld reeds tot heerser had gemaakt, en zij wisten dat zij op hun terrein ook aan de mens onderworpen zouden worden, ja, dat zij hem dienen moesten teneinde het goddelijke plan met hem gestalte te doen krijgen.

Ook de engelen moesten een proef afleggen: zouden zij hierin gewillig en gehoorzaam zijn of niet? Zouden zij kunnen zeggen: de mens moet meerder worden en wij zullen steeds meer dienende geesten zijn? De bedekkende cherub Lucifer die zich het dichtst bij de troon bevond, kende het verlangen van God om gemeenschap te hebben met een wezen bij wie Hij wonen kon. Deze aartsengel begeerde het voorrecht om naast God te tronen en met Hem te heersen over al de werken van zijn handen. Hij zag dat het voor hem fout liep en toen zegde hij de gehoorzaamheid aan God op.

Hij accordeerde niet langer met het plan van God dat van eeuwigheid de mens voor deze plaats had bestemd. In zijn wezen kwam een algehele verandering en hij viel. In plaats van een gehoorzame dienstknecht~ werd hij een tegenstander en vervuld met nijd en jaloersheid. God heeft toen de boze verworpen en absoluut afgeschreven, want in deze geest en zijn aanhangers was geen enkel goed meer. Hun hele wezen was verdorven, wetteloos en onbruikbaar voor het goede.

Kunt u begrijpen dat de duivel alles in het werk zou stellen om ook de mens tot een wetteloze te maken? Hij slaagde erin door leugen en bedrog de mens ongehoorzaam te doen zijn, zodat deze de proef niet zou doorstaan op zijn weg naar de troon. Ja zelfs zijn koningschap over de aarde gaf de mens door de duivel te gehoorzamen, prijs, en zo werd de boze de overste dezer wereld en haar bezetter. In de tweede wereldoorlog zagen wij hoe de stampende laars van het Duitse leger ons bloeiende en welvarende landje in kommer en ellende stortte.

Ik hoorde een van die bezetters in een winkel zeggen dat Holland 'steinreich' was. Deze rijkdom verdween als sneeuw voor de zon onder hun regiem. Na vijf jaren bezetting hadden we nog slechts een minimum aan natuurlijk leven over, zoals kleding, voedsel en behuizing. Zo heeft de duivel ook de mens omlaag gestampt, op verkeerde wegen gebracht en zo was deze binnen zeer korte tijd zijn prachtige doelstelling kwijt en moest God zeggen: 'De mens is vlees!' God kon dus geen man of vrouw meer vinden die door ontwikkeling tot een geestelijk mens kon worden.

De mensen zeggen wel eens: als er een God was, zou dit of dat niet gebeuren. Maar wie heeft de aarde tot een chaos gemaakt? Dit heeft de bezettende macht gedaan en de mensheid moet wachten tot de overheersende macht verdreven is om er weer bovenop te komen. Nog ligt de wereld in het boze, maar God heeft na eeuwenlange voorbereiding, ingegrepen. In de volheid des tijds zond Hij zijn Zoon. Hij heeft deze in de wereld gebracht en 'geheiligd', dit wil zeggen beschermd en bewaard. Opnieuw begon het heel eenvoudig, namelijk met een klein zaadje in de schoot van Maria, met een kindje in de kribbe.

God omtuinde evenwel zijn Zoon als een vader zijn kind en Jezus wies op en nam toe in genade bij God en de mensen. Zo ontplooide Hij Zich als een echt mens, die niet gedevalueerd was en niet verziekt, niet verzondigd en niet gebonden. Toen Hij dertig jaar oud was, werd Hij gedoopt in water om alle gerechtigheid te vervullen en daarna werd Hij gedoopt in de Heilige Geest om klaar te zijn voor zijn hemelse roeping. Langs deze weg werd Hij de mens Gods, tot alle goed werk volkomen toegerust.

Hij begon om in de geestelijke wereld het goede van het kwade te scheiden, omdat het oordeel Hem was gegeven. De mensen hadden immers van de boom der kennis van goed en kwaad gegeten en deze belde functioneerden in hen en maakten hun innerlijke mens tot een kluwen dat in de war zit. Maar 'de knopen werden ontward' en het goede werd van het kwade gescheiden. Het boze werd verwijderd en het goede hersteld teneinde dit opnieuw tot ontploofing te brengen. Zo werkte eerst één man Gods, de Zoon, en de Vader getuigde van Hem: Hij is mijn geliefde in wie Ik mijn welbehagen heb, dus Hij is zoals Ik het wil hebben volgens mijn oorspronkelijke plan.

Jezus was tot een oordeel in de wereld gekomen, dit is om scheiding te maken en goed en kwaad van elkaar te halen, teneinde een goede schepping met goede mensen te krijgen. Zo ging Jezus eenmaal het land door om scheiding te maken en allen te genezen die door de duivel overweldigd waren. Hij genas zieken, bevrijdde de bezetenen en herstelde de aangetasten. Herstel en vernieuwing kenmerkten zijn optreden en karakteriseerden zijn wezen. Hij liet ook een voorbeeld na aan allen die in zijn voetsporen wilden wandelen.

Is het wonder dat de Heer nu door Johannes tot ons spreekt: 'Beproeft de geesten of zij uit God zijn'? Wij hebben immers dezelfde Geest die Jezus had en deze leert ons in de geestelijke wereld te onderscheiden en te oordelen. De boze geesten zitten immers niet stil, maar proberen ons alsnog op allerlei manieren op een dwaalspoor te brengen en te verleugenen. Ook wij zijn beminden van wie de Vader getuigt: deze is mijn zoon of dochter, mijn geliefde!

Wij behoren immers bij Jezus en wij doen niet zoals de gelovigen uit het Oude Testament, die alles wat uit de onzienlijke wereld tot hen kwam, als van God komende, aanvaardden. De met de Geest gedoopte christen heeft het vermogen ontvangen om te onderscheiden wat van de Heilige Geest komt en wat van de geesten uit het rijk der duisternis voortspruit. Hij kan de geesten beproeven of testen, hetzij ze rechtstreeks tot hem komen, hetzij ze zich door mensen heen manifesteren in woord en daad. Zijn toetssteen is het woord van God en de gezindheid van de Vader, waarvan de christen kennis heeft ontvangen.

Wanneer hij benaderd wordt door valse profeten, dus mensen die géinspireerd worden door misleidende, boze geesten, zal hij dezen onderkennen, ook al doen zij zich voor als engelen des lichts, omdat hun oogmerken niet overeenstemmen met het plan en het doel van God, zoals deze in zijn woord geopenbaard heeft. De opmerking dat 'vele' valse profeten zijn uitgegaan, geeft ons de stellige overtuiging dat er dan ook zeer vele religieuze demonen zijn, om maar niet te spreken over de ontelbare ziekte-, zonde- en doodsmachten. Wij lopen beslist geen gevaar dat wij teveel duivelen zouden zien, maar de christenheid is juist krachteloos, omdat zij demonenblind is.

Met de raad van Johannes: 'Beproeft de geesten, of zij uit God zijn', komen we vanzelfsprekend in de hemelse gewesten. Daar zijn we heus niet om werkeloos te vertoeven. Sommigen menen dat zij na de doop in de Heilige Geest alles hebben en in de onzienlijke wereld niets meer behoeven te doen, maar in de wereld der geesten is geen enkele inactief.

Toen ik jong was, stelde men mij de hemel voor als een verblijfplaats waar de christen na zijn sterven zou binnengaan. Men schilderde dit oord met straten van goud, met paarlen poorten en met verblijven waar wij eeuwig op gouden harpen zouden spelen. Toen dacht ik al: dat is wel eens een dag mooi, misschien een week, maar om dit in eeuwigheid te doen, wordt een verschrikking. Ik durfde dit echter niet te zeggen, want ik meende dat ik dan aan de hemelse geneugten tekort zou doen, maar deze populaire, natuurlijke voorstelling lokte mij niet. Dat eeuwigdurende tokkelen, dat voortdurende zingen en dat wandelen op gouden straten ging tegen mijn verlangen in. Ik ben een liefhebster van de natuur en mijn man zou zeggen, dat hij de eeuwig groene Jachtvelden van de Indianen zou verkiezen boven de koude, gestileerde goudstad, zoals velen deze in letterlijke zin voor ogen hebben.

Wanneer wij na de wedergeboorte, dat is na de vernieuwing van ons denken, overgezet zijn in de hemelse gewesten, zegt de Heer: 'Doe hier de ogen goed open om te zien en haal de geestelijke handen uit de zakken, want er is veel werk te doen'.
'Beproeft de geesten, of zij uit God zijn!' Het kwaad is in de hemel begonnen en daar vangen wij ook met oordelen aan. Jezus sprak: 'De Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven' (Joh. 5:22). De Zoon des mensen maakt dus scheiding en Hij is de eerste van vele broeders. Ook wij zullen de geesten moeten oordelen, dus scheiding moeten maken tussen een geest die van de Vader is en ons wil dienen, en een vijandige geest die ons uit het plan van God trekt.

Van de Zoon des mensen staat, dat Hij het oordeel tot overwinning zal brengen, dus een totale scheiding zal maken tussen het goede en het kwade. Het slechte wordt veroordeeld en uitgezuiverd, terwijl het wetmatige tot in alle eeuwigheid blijft bestaan. Jezus volbrengt dit oordelen evenwel niet alleen, maar Hij schakelt de gemeente als medearbeiders hierbij in.

Toen de duivel op aarde binnendrong om zich daar als overste der wereld te vestigen, kwam hij niet alleen, maar hij had een gevolg. Ik stel mij deze invasiemacht voor als een leger. Aan het hoofd ging de satan en achter hem kwamen in goede orde en onder ijzeren discipline zijn voornaamste geesten: de leugenmachten die het plan van God met de mens op de fijnste en meest geraffineerde manier zouden tegenwerken. Daarachter kwamen de aanvoerders van de zondemachten met hun divisies en vervolgens de oversten van de ziektegeesten met hun onderhorigen.

De laatsten hadden in het begin van de menselijke historie nog weinig invloed, want voor de zondvloed werden de mensen nog 800 en 900 jaren oud, terwijl wij moeten rekenen op een levensduur van 70 of 80 jaar. De levensgeest van de mens voor de zondvloed was nog sterk en werkte zo accuraat dat de ziektegeesten moeilijk konden binnendringen. De mensen werden toen zo oud, doordat hun lichaam bijna niet afgebroken werd en nog niet zo spoedig ten dode was opgeschreven. Tenslotte kwam achteraan de stoet de dood met zijn rijk van doodsmachten, die als koning heerste over allen die hun sterfelijke lichamen, hun aardse tent, hadden verlaten.

In het begin waren er nog weinig mensen, maar nu zijn er al miljarden die allen aangevallen worden door de ontbindende en wetteloze demonen. Wij begrijpen dan toch wel dat er overal en over de ganse aarde verspreid, duivelen zijn. De wereld, ook de godsdienstige, is demonenblind, maar wij worden onderwezen om de geesten in de hemelse gewesten te onderscheiden en de bozen te ontmaskeren. Zo zijn wij bezig in het Koninkrijk der hemelen met de opdracht: 'Beproeft de geesten, of zij uit God zijn'. Het is al moeilijk iets in de zienlijke wereld juist te beoordelen.

Wie een kaas- of wijnproever is, moet hierover veel weten, Hij moet een expert zijn. Wanneer wij de geesten moeten beproeven met wie wij tijdens onze wandel in de hemel in aanraking komen, zullen wij ook gedegen kennis van hun gedachten en van hun werkwijze behoren te hebben. Het is belangrijk om te weten hoe de boze geesten reageren en op welke wijze Gods Geest in ons arbeidt en waaruit de dienst van de goede engelen bestaat. Hoe werken de infiltraties van een boze geest en wat zijn de gedachten van God? Hoe onderscheiden wij de geesten? Wat zijn de intenties van de- boze geesten, wat is hun streven en op wie is hun activiteit gericht?

Het is zo heerlijk dat wij in de eerste plaats de gedachten van God mogen kennen en het plan dat Hij in de bijbel geopenbaard heeft. Wij zijn wedergeboren door zijn woord, kennen dit, hebben het lief en wandelen ernaar. Wij komen er niet verkeerd mee uit. Toch zullen wij de overwegingen van de boze ook moeten kennen, zoals Paulus sprak: 'Zijn gedachten zijn mij niet onbekend' (2Cor.2:11). Dank zij de leer over het Koninkrijk der hemelen kunnen wij de geestenwereld controleren, of deze uit God is of verbonden is met de duivel.

Komen wij dan zo vaak met de geesten in aanraking? ja, even rechtstreeks als wij ook de Heilige Geest ervaren. Zoals de Geest van God in ons woont, tot ons spreekt, ons onderwijst en ons de woorden van Jezus in herinnering brengt, zo benadert ook de boze ons rechtstreeks in het gedachtenleven. De mensen zeggen wel eens: 'Ik heb het in mijn hart', maar wij vragen dan: 'Waar komt die invallende gedachte vandaan? Heb je steeds een wacht bij de deur van je levenshuis en controleer je wat binnendringt?'

Johannes schrijft: 'Beproeft de geesten, of zij uit God zijn', maar de geesten bedienen zich ook van mensen om je te benaderen. Er staat toch verder: 'Want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan'. Toen de Duitsers ons land bezet hadden, probeerden ze ook ons in hun dienst te krijgen. Zij hadden zelfs een 'arbeidsdienst' voor onze jongemannen. Zo trachten intelligente leugengeesten, die het heerlijke plan van God dat de mens met Hem op de troon zal zitten, dwarsbomen, het gedachtenleven te beïnvloeden.

Zij willen dan de mens tot een god zijn, want een god is immers een voorwerp van verering en een inspirator. De vader der leugen tracht reeds vanaf het begin argeloze zielen die niet opletten wie bij hen binnenkomt en die geen controle uitoefenen, te misleiden. Als zulke mensen de geïnspireerde gedachten doorgeven, worden ze valse profeten, hoe goed ze het ook mogen menen.

Er staat dat vele valse profeten in de wereld zijn uitgegaan. Daar moeten wij dan toch wel rekening mee houden. Wanneer wij iemand horen spreken over religieuze zaken, over een geestelijke weg, zullen wij ons toch wel goed afvragen, waar die gedachten vandaan komen. Stemmen ze volledig overeen met de woorden van God en met de Geest die zijn wetten in ons schrijft, dan accepteren wij ze. Ze komen dan ook overeen met de liefde van God die in onze harten is uitgestort. Wij zeggen dan: 'Dit is goed' en aanvaarden de gesproken woorden. Als evenwel iets hiervan afwijkt, al is het nog zo geraffineerd, verwerpen wij radicaal zo'n leer en verschuiven deze naar de zijde van het rijk der duisternis. Onze Heer heeft in de onzienlijke wereld het oordeel ontvangen en als zijn medearbeiders volgen wij Hem in dit opzicht na. Dan lopen wij niet meer enthousiast achter iedere valse profeet aan, ook al komt hij van de overzijde van de oceaan vergezeld van wonderen en tekenen. Wij verwerpen zijn gedachten.

Nu wil ik opmerken dat boze geesten zich dikwijls vermommen. Ze zijn meesters in de kunst van het camoufleren en geven zich voor wat anders uit dan ze werkelijk zijn. Ze doen zichzelf voor als engelen des lichts, terwijl ze behoren tot het rijk der duisternis. Wanneer een valse profeet in het midden van de gemeente spreekt, zegt hij rustig: 'Zo zegt de Heer', of 'zo spreekt Jezus'. De apostel Paulus schrijft evenwel: 'Wat de profeten betreft, twee of drie mogen het woord voeren, en de anderen moeten het beoordelen' (1Cor.14:29). Luister dus aandachtig of je wel met een goede geest te doen hebt. Zo'n profeet kan wel zeggen: 'Zo spreekt de Heer', maar vraag dan onmiddellijk: 'Welke heer?' Als ze zeggen: 'Zo spreekt Jezus', vraag: 'Welke Jezus?'

Jaren geleden kwam een vrouw in onze gemeente die zo nodig een profetie moest doorgeven. Ze zag in een visioen een afdak waaronder veel mensen stonden. Er viel een zegenrijke regen, maar slechts enkele druppels kwamen op hen die schuiling zochten. Wat was toen de profetie? Onder het afdak, beeld van de gemeente, was het goed, maar 'Jezus' sprak dat indien men meer regen wenste, dus rijker zegeningen, men buiten deze beschutting moest gaan staan. Deze boodschap kwam niet overeen met het woord van God, dat spreekt dat de heerlijkheid van God door middel van de gemeente wordt geopenbaard. In haar is de Geest uitgestort, door haar komt de zegen in de wereld en door haar wordt nieuw leven gewekt.

Toen mijn man die in deze dienst niet aanwezig was, later de profetie las, belde hij de vrouw op. Hij zei: 'Zuster, die profetie klopt niet, want zij is niet in overeenstemming met de bijbel. Ik wil niet dat u in onze gemeente profetieën uitspreekt'. Het antwoord was dat zij moest profeteren. Een typisch kenmerk van de valse profetie, want de bijbel zegt, dat de geesten der profeten aan de profeten onderworpen zijn (1Cor.14:32).

God dwingt geen mens tot profeteren, maar de machten pressen iemand wel om hun misleidende gedachten door te geven. Mijn man maakte deze vrouw duidelijk, dat de Heer hem tot voorganger had aangesteld en hij de taak had om de kudde Gods te weiden. Hij vroeg: 'Waarom profeteert u niet in uw eigen gemeente?' Het bleek toen dat zij zelfs niet tot een gemeente behoorde, maar hier en daar rondzwierf, teneinde door haar profetieën de arbeid van de door God gegeven leiding af te breken. Daarom zullen wij de profetieën moeten toetsen en in onze gemeenten laten we daarom ook geen buitenstaanders toe iets te zeggen, want zij onttrekken zich immers aan iedere beoordeling.

Ook Johannes kon zich nog wel herinneren hoe zijn Heer bij hem en zijn broer een verkeerde geest ontmaskerde. Met Jacobus was hij eenmaal bij een vlek der Samaritanen, waar men weigerde hun Meester te ontvangen. Toen vroegen zij: 'Here, wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van de hemel nederdale, en dezen verslinde, gelijk ook Elias gedaan heeft? Maar Zich omkerende, bestrafte Hij hen, en zeide: Gij weet niet van hoedanige geest gij zijt. Want de Zoon des mensen is niet gekomen om der mensen zielen te verderven, maar om te behouden' (Luc. 9:52-55 St. Vert.).

Johannes doelt bij het beproeven der geesten niet op de onderscheiding van zonden zoals ook de wet dit doet, want hij laat liegen, doodslaan, echtbreken en dergelijke overtredingen in zijn brief bulten beschouwing. het gaat bij hem om de subtiele en geestelijke benadering van de vijand door middel van leugen en dwaling die de mens van God afvoeren. Deze geesten zijn des te gevaarlijker, omdat zij in het midden van de gemeente opkomen.

Johannes sprak toch al: 'Zij zijn van ons uitgegaan' (2:19). Ook Paulus die rondreisde om de volle raad van God te prediken, waarschuwde de oudsten uit Efeze voor de wolven in schaapskleren, die de kudde niet zouden sparen. Uit hun eigen midden zouden mannen opstaan die verkeerde dingen zouden spreken (Hand. 20:29,30). Ze zouden zich voordoen als engelen des lichts, als liefdevolle broeders en als dienstknechten van God 'in schapevachten', dus als keurige, nette en intelligente mensen, ook vermomd in het kleed van het volle evangelie, maar ze zouden geinspireerd en gebruikt worden door verleidende geesten en de discipelen achter zich trekken.

Ook Jezus merkte op dat er vele valse profeten zouden komen en Hij sprak: 'Ze zullen komen onder mijn naam' (Matth. 24:5). De religieuze geesten zouden zich dus de naam van Jezus toeëigenen en zichzelf zo laten noemen en de kerk zou dus door een groot aantal verleiders benaderd worden. Ze zouden zelfs een meerderheid gaan vormen. Ook in het volle evangelie zien wij hoe broeders, die aanvankelijk met ons optrokken, de weg der waarheid verlaten en zijn gaan luisteren naar boze, inspirerende geesten.

Het gevolg is altijd dat zij leer en leven in het onzienlijke rijk van God loslaten. Ze houden ook op met de strijd in de hemelse gewesten teneinde een weg te kiezen die aangenaam is voor het vlees. In de kerkgeschiedenis merken we op hoe de kudde verscheurd en verdeeld is en volkomen het spoor is bijster geraakt onder leiding van ontelbare valse profeten, apostelen, leiders, herders en leraars. Daarom is er sprake van 'het grote Babylon'.

 

1 Johannes 4:2,3 


Hieraan onderkent gij de Geest Gods: iedere geest, die belijdt, dat Jezus Christus in bet vlees gekomen is, is uit God; en iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds in de wereld.

Sommigen hebben wel eens gedacht dat hier bedoeld werd, dat ieder mens die zegt dat Jezus op aarde geweest is, uit God is. Beweert men echter dat Hij nooit geleefd heeft en alles wat over Hem wordt verteld een fictie of een mythe is, dan zou men uit de duivel zijn. In de dagen van Johannes was het evenwel nog geen probleem, of Jezus echt bestaan had, ofwel een verdichte figuur voorstelde. Er waren nog teveel ooggetuigen die met Hem hadden gewandeld en die met de apostel konden zeggen: 'Hetgeen wij gezien hebben met onze eigen ogen'. Niemand loochende toen nog de realiteit van de Zoon des mensen. Hier wordt evenwel bedoeld wat er ook letterlijk staat: 'Wie belijdt dat Jezus Christus in vlees is gekomen'. Dit betekent dus dat Jezus inwoning in het vlees maakt.

In de volgende brief wordt van misleiders gesproken, die loochenen dat Jezus is 'komende in vlees'. De kanttekenaars van de Statenbijbel die deze letterlijke lezing geven, hebben het dan over 'een wijze van spreken', omdat zij het tegenwoordige deelwoord 'komende' niet in verband zagen met de doop in de Heilige Geest. Onze Heer had evenwel gezegd: 'Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen' (Joh.14:23). De Heilige Geest is de vertegenwoordiger van de Vader en van de Zoon in ons. Ons lichaam is hierdoor een tempel van de levende God. Als je dit belijdt, sta je goed en ben je uit God geboren en woont Hij in je. Dan ben je dus dubbel uit God.

Hoe weinig christenen belijden echter dat de Vader en de Zoon in hen woning hebben gemaakt door de Heilige Geest. Hoe velen durven te zeggen dat Christus in hen de hoop van de heerlijkheid is? Zij schrikken er zelfs van terug om te belijden dat zij rechtvaardigen zijn. Ook beweren velen dat met de wedergeboorte iemand ook de Heilige Geest ontvangt. Hoe weinigen echter getuigen dat na hun rechtvaardiging en na hun wedergeboorte de Heilige Geest in hun vlees woning heeft gemaakt! De christenheid in het algemeen heeft in de loop der eeuwen nooit beleden: de Heilige Geest woont in ons, werkt in ons en aan Hem behoren wij toe. Wanneer je dit echter getuigt, ben je uit God.

Laten we ook voorzichtig zijn met de woorden: 'Jezus woont in mij', want ook dit moet getoetst worden. We zagen immers aan het einde van het vorige vers, dat velen onder Jezus' naam zouden komen en dat talrijken misleid zouden worden. In de christelijke encyclopedie las ik iets over twee personen die beiden Jezus heetten. Toen onze Heer voor Pilatus geleid werd, stond tegenover Hem een zekere Barabbas. Deze naam betekent: zoon des vaders.

In enkele handschriften wordt evenwel gesproken over Jezus Barabbas. In het rechthuis waren dus twee personen die de naam Jezus droegen: Jezus Barabbas en 'Jezus, die Christus genoemd wordt' (Matth. 27:22). Welke Jezus koos het volk? Het antwoord is: Jezus Barabbas, wiens vader de duivel was, want Jezus Barabbas was een dief, een rover en een moordenaar in de zichtbare wereld, zoals de duivel er een is in de onzichtbare.

Welke Jezus hebben wij in het hart? Eén zoals tegenover onze Heer stond, maar die geen redder en hersteller is, of bezitten wij Jezus Christus, de Gezalfde met de Heilige Geest? Beproeft daarom de geesten, of zij uit God zijn! Het is wel wonderlijk dat wij op onze weg door de hemelse gewesten dit altijd moeten doen. Wij moeten daar wel een gedegen kennis hebben en goed bij de tijd zijn om de geesten te kunnen onderscheiden. Tijdens het lijden van onze Heer zagen wij de antichrist tegenover Hem staan en het volk koos de verkeerde Jezus.

Zo is de geest van de antichrist doorgegaan om het werk van Christus te weerstaan, want hij weet dat onze Heer het oordeel tot overwinning zal brengen. Deze scheiding begint bij het huis Gods en in de hemelse gewesten. Onze Meester zag dit reeds in de geest en sprak: 'Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen'. Als profeet aanschouwde Hij van verre dat de boze was overwonnen en uit de zuiver geestelijke wereld werd geworpen. Jezus was nog maar nauwelijks begonnen de machten te verdrijven, of Hij wist door middel van een visioen de betekenis en het resultaat van zijn werken.

Steeds schuift de satan de antichristen naarvoren om te beletten dat de christen het doel van God met de mens zal bereiken. Wij zullen ze daarom regelmatig tegenkomen, vooral als wij in het volle evangelie weer de weg van God willen gaan. Zij zullen trachten om het vormen van onze gemeenten te beletten en het leven van onze leden te verstoren.

Zij willen verhinderen dat de geestelijke gaven in ons ontplooien en dat wij onze plaats in nemen in de hemelse gewesten. Hierdoor blijven wij als christen op een laag niveau. Dit is het speciale werk van de geest van de antichrist en wanneer hij hiertoe mensen inspireert, zoekt hij de intelligentste onder hen uit, opdat dezen zijn profeten zullen zijn. De geest uit de afgrond hamert het erin dat een christen geen woonstede is van God. Hij wil immers hemzelf in bezit nemen en in hem wonen, hem inspireren en door hem spreken en handelen. Zijn uiteindelijke bedoeling is om zich in de tempel Gods te zetten, dus in het menselijke lichaam, teneinde zichzelf als een god te vertonen (2 Thess. 2:4).

Door de praktische ontkenning dat Christus in ons woont, komt men ook tot leringen dat de christen zondaar blijft tot de dood en zijn leven dus afgesloten is van heil en heerlijkheid. De ware gelovige belijdt evenwel: Christus in mij, de hoop der heerlijkheid (Col. 1.27). Hij zoekt het volmaakt menszijn naar het beeld van Jezus Christus, het vormen van een koninklijk priesterschap en een volk van God tot alle goed werk volkomen toegerust. Hij gelooft deel uit te maken van een legerschare van overwinnaars, teneinde met Jezus Christus te zitten op de troon, om voor eeuwig met Hem te regeren over al de werken van Gods handen.

In de Openbaring staat 'dat de satan aan de antichrist zijn macht en kracht afstaat, want hij wil beletten dat na Jezus nog een mens op de troon komt. In 2 Thessalonicenzen 2:9 merkt Paulus op dat de antichrist bedrieglijke tekenen en wonderen verricht. Hij ontvangt van de duivel, wanneer deze zich met ïiJn volle geweld in de eindtijd wil openbaren, de autoriteit over de gehele legermacht van de vijand. Dan mag hij alle zonde- en ziekteverwekkende demonen gebruiken en dirigeren teneinde de bedoeling van de boze te realiseren.

In onze dagen merken wij dat er verschillende antichristelijke stromingen zijn, die tegen het volle evangelie ingaan. Daar gebeuren wel tekenen en wonderen. De antichrist heeft immers macht over de ziektegeesten. Als hij tegen zo'n demon zegt: 'Ga', dan heeft deze maar te wijken. De mens juicht dan over zijn genezing. Hij vindt het heerlijk, maar zij is niet uit God. Zij kwam van de verkeerde kant. Het lichaam mag dan wel gezond zijn, maar zo'n misleide bereikt het doel van God niet meer, want wanneer hij zich daarnaar uitstrekt, komt hij in conflict met de meester die hem heeft genezen.

Soms horen of lezen we: we waren verslaafd aan de drugs, aan sex, -aan alcohol, maar toen we daar kwamen, verdwenen deze gebondenheden opeens, van de ene dag op de andere. Kostelijk, wat een kracht en heerlijkheid daar worden gemanifesteerd! Toch werd op deze plaats niet het evangelie van Jezus Christus gebracht. Integendeel kwamen leer en leven niet overeen met de fundamentele waarheden van het Koninkrijk Gods. Wat deed de antichristelijke macht waar deze verslaafden hun hulp zochten?

Hij sprak tot de onderhorige geesten dat dezen zich moesten terugtrekken. Boeren spreken wel over 'verscharen'. Dit betekent dat zij bijvoorbeeld de koeien uit de weide halen om er ander vee voor in de plaats te brengen. Zo worden de geesten in de slachtoffers ook verschaard. Begrijpt u nu wat er in onze dagen bezig is zich te ontwikkelen? Ziet u het raffinement? 'Dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds in de wereld'. Dit zei Johannes in de eerste eeuw van onze jaartelling. Wat zeggen wij in onze tijd? Hij bestaat niet of is er nog niet? Of zeggen wij: toetsen, opletten, beproeven?

 

1 Johannes 4:4 


Gij zijt uit God, kinderkens, en gij hebt hen overwonnen; want Hij, die in u is, is meerder dan die in de wereld is.

Wanneer we de ontelbare legerscharen van de vijand zien, denken we misschien: waar zijn we aan begonnen? Wat moet ervan terechtkomen? We zijn immers maar mensen! De Heer zegt evenwel: 'Gij zijt uit God, want er woont iemand in je, namelijk de Heilige Geest'. Deze wil in je werken met al zijn kracht', kennis en wijsheid.

Vertrouw op Hem, want Hij zal je leiden en voeren. Broeders en zusters, gebeurt dit bij u en bent u nu ook zeker van de overwinning? Onverschillig met welke macht u ook in aanraking komt? Onze Heer heeft immers ook tot u gezegd: 'Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen' (Luc.10:19).

De satan geeft zijn macht aan de antichrist, maar wij hebben ook macht ontvangen en die van onze Meester is hoger en sterker. Hij schenkt ons de Heilige Geest, namelijk de geest van de Schepper van hemel en aarde. Deze is toch wel wat meer dan alle vijandelijke benden en op Hem vertrouwen wij. Daarom zijn we zo zeker van de overwinning. We behoeven niet te vrezen, niet te zien op onszelf en op eigen geest, die zo zwak is dat de bijbel spreekt over 'de armelijke en zwakke wereldgeesten', maar we kijken op de Geest van God in ons. Als we ons aan Hem hechten, zeggen we: 'Heer, doe het door mij heen, ik luister naar U en gehoorzaam U, ik vertrouw op U en iedere bezorgdheid, ongerustheid en angst doe ik weg, want die komen allemaal van de duivel om mij te overheersen. Ik wandel met U en U zult mij ondersteunen en krachtig bijstaan om de overwinning te behalen.'

Wie wedergeboren is door het woord van God, gedoopt is met de Heilige Geest en wie zich onder diens leiding stelt, kan verzekerd zijn dat hij 'uit God' is. Wanneer een kind van God zich zo opstelt en zich hierdoor afzondert van de inspirerende boze geesten, heeft hij dezen ook overwonnen. Men zegeviert over een geest door zijn béinvloeding en pressie te weerstaan en buiten zijn leven te houden. Dan kan hij geen enkele invloed meer uitoefenen en ook geen beschadigingen aanbrengen.

De duivel is de overste dezer wereld en de god of inspirator dezer eeuw. Waar hij geen tegenstand ondervindt, is het voor hem gemakkelijk de mens te gebruiken. Hij opereert en regeert in deze wereld rechtstreeks of indirect door mensen in wie hij werkzaam is, maar ons is geleerd: 'Wederstaat hem, vast in het geloof' en 'die met ons is, is meerder dan die in de wereld is'.

 

1 Johannes 4:5,6 


Zij zijn uit de wereld; daarom spreken zij uit de wereld en hoort de wereld naar ben. Wij zijn uit God; wie God kent, hoort naar ons; wie uit God niet is, hoort naar ons niet. Hieraan onderkennen wij de Geest der waarbeid en de geest der dwaling.

Johannes identificeert de valse profeten met de geesten die hen inspireren. Ook hier zien wij in vers 4 en 5 evenals in vers 1 dezelfde verhouding. 'Hen' uit vers 4 zijn de verleidende machten en 'zij' uit vers 5 zijn de valse profeten, de mensen die door leugengeesten gedreven, spreken. 'Zij zijn uit de wereld' betekent dus: zij behoren tot het domein van de overste dezer wereld, tot de god dezer eeuw die in deze bedéling het denken van de mens vergiftigt. Deze spreekt dan naar de wijsheid van de wereld en Jacobus 3:15 zegt hierover, dat de wijsheid van deze wereld 'ongeestelijk en duivels' is. De mens van de aarde die geen onderscheiding in de geestelijke wereld bezit, aanvaardt, onbewust van het gevaar en van de ware toedracht der dingen, de woorden van de verleidende profeten. Dit gebeurt in het bijzonder ook in de afvallige kerken en in de gemeenschappen, die zich niet hemels georiënteerd hebben, maar aardsgezind zijn.

Hoe geheel anders handelt de wedergeboren mens, die met de Heilige Geest gedoopt is en die zijn wandel in de hemel heeft. Deze is uit God en hij kent God. Paulus schreef: 'Gij geheel anders: gij hebt Christus leren ken nen. Gij toch hebt van Hem gehoord en zijt in Hem onderwezen' (Ef. 4:20,21). Opmerkzaam gehouden door de Heilige Geest zal men in de woorden van anderen beluisteren of deze uit God zijn. De Geest van God die in ons is, zal samenstemmen met de geest die uit de woorden van de ware christen spreekt. Ook Johannes rekent zichzelf tot de betrouwbare getuigen van God en van Christus en hij durft daarom met vrijmoedigheid te belijden: wie God kent, hoort naar ons; wie uit God niet is, dus wie geleid en geïnspireerd wordt door een andere geest, hoort ons niet.

Voor Johannes die doordrenkt was met de woorden van Jezus en die gedoopt was met de Heilige Geest, was het niet zo moeilijk om de geest van waarheid en die van leugen en dwaling te onderscheiden. Alles wat met de denkwereld van Jezus Christus en met het getuigenis van de Heilige Geest in hem, overeenstemde, was van God, en wat daar niet mee harmoniëerde, kwam van de tegenstander.

Het is voor iedere gemeente van het grootste belang om Gods woord in zijn geheel te leren. kennen en te verstaan. Haar leden behoren zich allen bewust te zijn, dat de Heilige Geest in hen woont én hen leiden wil in de volle waarheid. Het is meestal voor de christen gemakkelijker een ziekte- of zondemacht te onderscheiden dan een valse leer. Vandaar dat er velen zijn die zich om de juistheid van de leer liever maar niet bekommeren. Om een dwaling te herkennen moet men in de Schriften gefundeerd zijn en nauwlettend acht geven op de mening van de Heilige Geest.

Nogmaals, degenen die door de antichrist geïnspireerd worden, zijn uit de wereld, ook al trokken ze een tijd lang met de ware christenen op. Wie evenwel God kent, weet wie Hij is, wat Hij denkt en wat zijn plannen zijn. Die hoort naar de woorden van de apostel en naar allen die hiertoe door de Heer zijn aangesteld. Hieraan onderkennen wij de Geest der waarheid met wie wij door het leven willen gaan en de geest der dwaling met wie wij geen contact wensen, omdat deze ons naar de afgrond voert.

 

1 Johannes 4:7,8 


Geliefden, laten wij elkander liefbebben, want de liefde is uit God; en een ieder, die liefheeft, is uit God geboren en kent God. Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde.

Het heeft zijn voordeel om de bijbel vers voor vers door te gaan. Wij doen dit bijvoorbeeld op de bijbelstudies in onze gemeenten: iedere week een perikoop verder. Deze wijze van Schriftonderzoek heeft het voordeel dat je dan met alle soorten onderwerpen in aanraking komt. Alle problemen en goddelijke gedachten komen zo van tijd tot tijd aan de orde.

Wanneer wij deze perikoop lezen, krijgen we toch wel het gevoel in een kringetje rond te draaien: in Hem blijven, elkaar liefhebben, liefde van God en liefde tot God. Als ik een preek zou moeten houden, nam ik dit gedeelte zeker niet. Het heeft wel een mooie klank, maar de betekenis komt namelijk zeer moeilijk over. Het kost inspanning er een lijn in te ontdekken. Wij vangen evenwel maar aan om op onze hoogte te gaan staan en met de apostel de hemelse gewesten binnen te gaan. Daarin heeft hij ons al vele malen gevoerd en wij weten, wanneer wij ons daar opstellen, daar wandelen en leven, dat alles wat Johannes hier schrijft, duidelijker wordt.

Het gaat dan in de eerste plaats over de liefde. Omdat dit woord in deze perikoop vele malen voorkomt, worden de harten al week, want men zegt: 'Dat is mooi!' In de brief is het nu de derde maal dat over dit onderwerp wordt geschreven. In vorige hoofdstukken behandelden wij dit thema dan ook reeds. In een summier overzicht kunnen we nu zeggen: Wanneer Johannes over de liefde schrijft, bedoelt hij de liefde zoals deze van God uitgaat. Liefde is namelijk een positieve instelling en wanneer wij elkaar liefhebben met de liefde die uit God is, omvat zij ons gehele wezen en niet alleen ons gevoel. Bij deze liefde is dus ook onze geest betrokken. Wanneer wij iets liefhebben, keren wij ons gelaat ernaartoe. Wanneer wij iets haten, keren we het de rug toe. Dan stellen wij ons negatief op.

In het natuurlijke leven is er verschillend soort liefde. Een ouder heeft zijn kind lief en verzorgt, bewaakt en voedt het en hij is altijd bereid er alles voor af te staan en op te offeren. Een kind heeft zijn vader en moeder lief, maar kan niet veel geven. Hoe kleiner het is, hoe minder het iets voor zijn ouders kan doen. Hoe openbaart het nu zijn liefde jegens zijn vader en moeder? Door te ontvangen, iets aan te nemen wat zij schenken, door zijn handje uit te steken of op te houden, zijn gezichtje naar hen toe te keren en misschien nog vriendelijk te lachen. Hier zien we dus een tweeërlei soort liefde: de schenkende en de ontvangende.

Hoe is nu de verhouding tussen de mens en God? De Heer bezit de schenkende liefde. Alles wat wij hebben en zijn en wat ons toegekomen is, hebben wij van Hem gekregen. Ons lichaam, ons leven, onze redding, onze verlossing en onze gezondheid hebben wij aan Hem te danken. Als het goed is, hebben wij onze handen opengedaan en alles aangenomen wat Hij in zijn liefde ons toedacht. Hierbij wenden wij het gelaat naar de hemelse Vader. Wij hebben dus ten opzichte van God een ontvangende liefde. De gevende liefde is de meerdere en de ontvangende de mindere. Wanneer Johannes hier over 'de liefde' schrijft, bedoelt hij de schenkende liefde van God die ook in ons is. Hoe zit dit nu?

Van eeuwigheid heeft God een plan in zijn hart en koestert dit met grote liefde. Zijn eeuwig voornemen was om een wereld te formeren van louter geesten en een wereld van dode materie en ook van levende stof. Als uiteindelijk doel en middelpunt van zijn schepping zou er een mens zijn met wie Hij gemeenschap zou kunnen hebben, die op zijn troon zou zitten om met Hem te regeren. Door gemeenschap met de mens zou God in de stof kunnen wonen, die Hem zo tot een tempel zou zijn.

De Schepper begon op een bepaald tijdstip om deze gedachte die Hij liefhad, te openbaren en vorm te geven. Dit deed Hij met grote nauwkeurigheid en precisie en met grote liefde. Wanneer een scheppingsdag voorbij was gegaan, wanneer er weer iets nieuws ontstaan was, staat er: 'God zag dat het goed was'. Zijn oog ging met welbehagen over het geschapene en Hij nam het op in zijn liefde. Hij hield het vast, het was kostelijk in zijn ogen en Hij verblijdde Zich erover. Toen Hij op de zesde dag het pronkstuk en kroonjuweel van zijn schepping had gemaakt, de mens die zich zou ontwikkelen naar Gods beeld en als zijn gelijkenis, overzag Hij alles en 'het was zeer goed'. Toen ging de Schepper in zijn rust teneinde, zoals de oude vertaling luidt: de schepping te 'volmaken' (Gen.2:3).

Het was er allemaal, maar het moest nog volmaakt worden. Zijn oog rustte met liefde op alles wat Hij geschapen had. Hij was er blij mee en verheugde Zich erop. Inzonderheid zag Hij met welgevallen op de natuurlijke mens Adam en diens vrouw. Hij zag uit naar de tijd dat dit echtpaar zou uitgroeien tot geestelijke mensen, die volledig zouden beantwoorden aan de gedachten die Hij van eeuwigheid had gekoesterd.

Tussen de Schepper en de mens was een wonderbare liefdeband. God de altijd gevende zocht de mens op, die bij zijn nadering in de avondkoelte het hoofd ophief en luisterde, zodat hij Gods eeuwige gedachte opving. Deze liefdesverhouding werd door de zonde verbroken en daarmee kwam een einde aan de rechte ontplooiing van de mens.

In het volmaken van de mens had God ook bedoeld, dat deze niet alleen zou blijven, maar dat hij zich zou vermenigvuldigen en dat er een teer grote menigte zou zijn, die één van hart, één van zin, één van gedachten en één van liefde zich naar de Vader zou wenden. Door de zonde kwam er echter geen broederliefde, maar broederhaat. Toen de haatmacht aan de deur van Kaïns hart kwam, wilde de Heer nog waarschuwend ingrijpen, maar tevergeefs. Er kwam een breuk in de mensheid en zij spatte uit elkaar. Toch bleef het Gods bedoeling dat zij één met Hem in liefde verbonden zou zijn. Het werd een moeilijke tijd. Het leefklimaat op aarde veranderde.

Zolang er liefde is, heerst er een goede sfeer, waarin de mens zich vrij kan bewegen. De haat roept echter het klimaat van de dood op, waarin het schepsel terneer gedrukt wordt en zich niet kan openbaren en ontplooien. Hier en daar is er nog wel liefde, zoals bijvoorbeeld tussen man en vrouw, ouders en kinderen of tussen familie- en stamleden, maar steeds meer scheuringen ontstonden en vandaag aan de dag is het zo dat er meer haat op de wereld wordt gevonden dan liefde.

Ieder mens die negatief staat tegenover Gods schepping of tegenover zijn medemens, die is vervuld met haat, afkeer of wrevel, is niet verbonden met God, maar zijn gedachten en gevoelens zijn in dit opzicht ontleend aan het rijk der duisternis. God kan wel haten, maar deze afkeer heeft Hij alleen tegen de boze geesten en tegen allen, die zich met hen identificeren, dit wil zeggen met hen één maken. God haat de duivel, omdat deze de schepping en de mens aantast en het goede ervan wil verstoren.

Wanneer Johannes schrijft dat God liefde is, bedoelt hij niet dat Hij geen andere eigenschappen zou hebben, maar dat er ten opzichte van zijn schepping geen afkeer van Hem uitgaat. God is ook waarheid en leven, en Hij haat slechts alles wat de waarheid en het leven aantast. Zo moet het ook bij ons zijn. Wij zullen de machten haten, maar de mens liefhebben en daarom losmaken en bevrijden van de boze en hem redden en beschermen in de naam van Jezus.

 

1 Johannes 4:9 


Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden beeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem.

Hoe reageerde God toen Hij zag, dat de mens in ongehoorzaamheid zich van Hem had afgewend? Verbrak ook Hij de banden? Zegde ook Hij de liefde op? Neen, maar Hij bleef dezelfde. Hij had de schepping eenmaal in zijn hart gesloten en Hij bleef positief tegenover haar staan. Dit is het wonder van de liefde Gods, waarover de Heer Jezus zegt: 'Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen'. Onze Heer roept dan op, dat wij dezelfde liefde zullen openbaren.

God weet ook wel dat de mens zonder de Heilige Geest niet is opgewassen tegen de boze geesten. Daarom kon Paulus zeggen: 'God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen' (Hand.17:30). God liet dus alles maar passeren en geworden, totdat het evangelie werd gepredikt van bevrijding, dat een scheiding zou aanbrengen tussen de mens en de macht. Wat het volk Israël betrof, daar beval de Heer in het oude verbond in uiterste noodzaak de zondaar te doden, opdat hierdoor dan de boze geest verdwijnen zou en het land rein zou blijven.

Gods liefde jegens de mens is onveranderlijk. Toen Hij zag hoe de kroon van zijn schepping als slaaf naar de dood werd afgevoerd en door de satan gebruikt, hoe zij in een klimaat van angst en vrees terecht gekomen was, zocht zijn liefde een weg tot ontkoming. Het geloof van God in het uiteindelijk bereiken van zijn doel met de mens en zijn liefde tot de schepping waren de oorzaak dat Hij aan het werk ging. Bewaarheid werd wat Paulus in Galaten 5:6 schreef, dat het geloof door de liefde werkende is en alles te boven gaat.

God ging zijn liefde jegens de mens openbaren. Door zijn kracht werd door de Heilige Geest in de schoot van Maria een Zoon verwekt, die door de Vader geheiligd en in de wereld werd gezonden (Joh.10:36). Jezus wordt daarom genoemd: de Zoon van God en Zoon des mensen. Zijn verwekking was het begin van een nieuwe schepping. De kracht die over Maria kwam, schiep nieuw leven zonder haar maagdom te verbreken. God voegde dus een nieuw geschapen levend zaad toe aan haar eicel. Jezus was hierdoor 'het begin der (nieuwe) schepping Gods' (Openb.3:14). Hij werd ook de eerste in wie de Vader zijn doel bereikte, namelijk een volmaakt geestelijk mens, zonder besef van kwaad, en gedoopt in de Heilige Geest. Deze eniggeboren Zoon wilde God in zijn grote wijsheid en liefde inzetten om ook de ganse wereld te redden en de mens de mogelijkheid te schenken om ook aan Gods doel te beantwoorden.

Johannes schrijft dat hij de liefde van God gezien had in Jezus Christus. Met de doop in de Heilige Geest werd ook de liefde van God in de Zoon uitgestort (Rom.5:5). Deze Geest draagt immers het wezen van God en Hij heeft ook het klimaat van de Vader der liefde. Johannes die dicht bij Jezus had vertoefd en naast Hem aanlag, toen Hij de dingen van het Koninkrijk Gods openbaarde, zegt: 'Ik heb gezien hoe de Geest Zich in Hem openbaarde'.

Hij ging het land niet door om te veroordelen, maar om te schenken, te zegenen en te behouden. Hij ging rond goeddoende, genezende en herstellende allen die door de duivel overweldigd waren. Hij deed dit uit de kracht en uit de liefde van God. Nooit heeft Johannes gezien dat de Meester ten opzichte van een mens, hoe boos, verdorven en misvormd deze ook door de machten der duisternis mocht zijn, zich afwendde. Allen die tot Hem kwamen, werden door Hem behouden, genezen, hersteld en teruggebracht in het beeld van God.

Jezus was ook het betaalmiddel van God bij de boze om de zondeschuld der wereld weg te nemen, want er staat: 'Gij hebt hen Gode gekocht met uw bloed' en 'wij zijn gekocht en betaald'. Door Hem en in Hem zou een nieuwe levensontplooiing van de mens mogelijk worden: een eeuwig leven naar het beeld van deze Zoon zou op aarde worden geopenbaard.

 

1 Johannes 4:10 


Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden.

Van nature moest het zo zijn, dat de mens God bestendig liefheeft, dit wil zeggen dat hij zich positief jegens Hem opstelt en Hem steeds gehoorzaamt. Deze relatie werd evenwel door de zonde verbroken en het herstel van de juiste verhouding gaat niet van de mens uit en van diens liefde tot zijn Schepper, maar dit ging van de kant van God uit. De nieuwe schepping is geworteld en gegrond in de liefde van God (Ef.3:17).

Daarin bezit zij haar vastigheid en daaruit ontvangt zij yoeding voor haar levensontplooiing ten einde vrucht te dragen. De herstelde relatie is dus uit God, die 'in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was'. Daarom kon de apostel schrijven: 'Nadert tot God, en Hij zal tot u naderen' (Jac.4:8). De mens nadert, wanneer hij de uitnodiging hoort en aanvaardt: 'Laat u met God verzoenen' (2Cor.5:19 en 21).

Door het geloof in dit woord stelt hij zich positief op ten opzichte van God. Hierin openbaart hij dan weer zijn natuurlijke, ontvangende liefde tot de hemelse Vaden De mens zoekt dan bij Hem alles te ontvangen wat tot leven en godsvrucht dient. Hij wordt immers getrokken door Gods heerlijkheid en macht (2Petr.1:3). De Heer zal dan naar zijn belofte tot hem naderen en hem alles schenken wat beloofd is.

In zijn grote liefde schenkt de Vader door middel van de gave des Geestes Zichzelf. Met deze Geest wordt nu de schenkende liefde van God in het hart van de gelovige uitgestort, zodat deze voortaan niet alleen van God kan ontvangen, maar ook in naam van de eniggeboren Zoon uitdeler kan zijn van de menigerlei genade van God (Rom.5:5 en 1Petr.4:10 St. Vert.).

Nogmaals merk ik op dat in het nieuwe verbond met het woord 'liefde' steeds de schenkende wordt bedoeld, die in de naam des Heren door de Geestvervulde christen werkzaam is in deze wereld. Deze liefde openbaart het wezen van God, zoals er staat: zij is lankmoedig, goedertieren, niet afgunstig, praalt niet, is niet opgeblazen, kwetst niemands gevoel, zoekt zichzelf niet, wordt niet verbitterd en rekent het kwade niet toe. Zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid. Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij en alles verdraagt zij (1Cor.13:4-7).

Voordat God evenwel de verbroken relatie geheel kon herstellen, moest eerst de grote barrière van zondeschuld worden weggenomen. Als een verzoening voor de zonde van het ganse menselijke geslacht heeft de Vader hiertoe zijn Zoon geofferd.

 

1 Johannes 4:11,12 


Geliefden, indien God ons zó heeft liefgehad, behoren ook wij elkander lief te hebben. Niemand beeft God ooit aanscbouwd; indien wij elkander lief hebben, blijft God in ons en zijn liefde is in ons volmaakt geworden.

Wanneer iemand een kind van God geworden is, behoort hij tot de 'geliefden'. Dan is hij wedergeboren door het levende en blijvende woord van God, heeft zijn plaats ingenomen in de hemelse gewesten en zal daar ook gaan functioneren. Hij leeft en werkt in de geestelijke wereld en houdt het woord van God, dus diens gedachten, vast. Op deze wijze openbaart hij ook het klimaat van God en diens liefde. Met zijn broeders die ook hierin leven, is hij dan één. Zij horen bij elkaar, want ze hebben dezelfde gedachtenwereld in eenheid des Geestes en ook dezelfde liefde.

Daarom schrijft Johannes in vele varianten- wie werkelijk wederom geboren is en werkelijk in de hemelse gewesten handelt, wie God liefheeft en doordrenkt is met diens gedachten, zal ook diens bedoeling met de mens in het hart dragen. Hij zal zich positief opstellen ten opzichte van zijn medemensen, inzonderheid ten opzichte van hen die met hem in de onzienlijke wereld hun domicilie hebben.

Denk erom dat uw broeder of zuster ook wedergeboren is door het levende en blijvende woord van God. Ook hij of zij heeft een plaats in de hemelse gewesten en moet zich daar ontwikkelen. Daarom zullen wij ten opzichte van onze broeder of zuster de wil van God en diens plan openbaren, zodat wij niet alleen dezelfde gedachten hebben, maar ook dezelfde liefde bezitten.

Men zegt wel eens dat wij niet zoveel over onze leer moeten praten. Dat verdeelt maar en staat de eenheid in de weg! De Heer wil echter dat wij hetzelfde denken en dit gebeurt als wij hetzelfde woord tot ons nemen. De waarheid is ongedeeld. Een leer is waar of ze is een leugen. In mijn jeugd zag ik al dat er veel schijn is, zowel bij de natuurlijke mensen als bij hen die zeggen te geloven. Ik dacht toen: ik zou willen weten hoe de dingen werkelijk zijn en niet hoe ze zich voordoen. Door de prediking van het Koninkrijk der hemelen hebben wij de werkelijkheid leren zien, waarvan Jezus sprak: 'Gij hebt de waarheid leren kennen'.

Hierin bezitten wij de eenheid van denken en komen wij ook tot de eenheid in liefde die ons met elkaar verbindt. Deze liefde heeft de naaste wat te geven en zij deelt uit. In de gemeente zegt mijn man wel eens: je moet behoren tot de mensen die wat te geven hebben en niet blijven zoals kleine kinderen, die er alleen op gericht zijn te krijgen. Het is immers zaliger te geven dan te ontvangen. Zo worden wij uitdelers van de woorden en beloften van God en ook van zijn liefde. Op deze wijze krijgen wij een hechte eenheid in onze gemeenten.

We zijn samen in de hemelse gewesten één, want we horen daar bij elkaar en de liefde van God verbindt ons. Deze liefde zal zich ook in de natuurlijke wereld openbaren, wanneer wij bijvoorbeeld met de broeders en-zusters te zamen zijn. Het zal zichtbaar zijn dat wij positief ten opzichte van elkaar staan en elkaar liefhebben.

Wanneer er staat: 'Alzo lief heeft God de wereld gehad', drukt evenals in onze tekst het bijwoordje 'zó' een mateloze liefde uit. Wanneer wij 'geliefden' zijn, dit wil zeggen door het geloof aan deze goddelijke liefde deel hebben, zullen wij haar op onze beurt in deze wereld moeten openbaren. In de eerste plaats doen wij dit ten opzichte van de huisgenoten Gods en ten tweede voegen wij hierbij de liefde jegens alle mensen in de gezindheid om te behouden, te redden, te helpen en te bewaren. Door deze band der liefde worden de eenheid en de saamhorigheid onder de kinderen Gods bewaard en blijven wij betrokken bij het lot van de onbekeerde naaste. Wanneer deze liefde Gods aanwezig is, zullen wij het goede zoeken voor alle mensen.

'Niemand heeft ooit God aanschouwd', want God is geest. De liefde die wij tot Hem hebben, kunnen wij in deze wereld niet zichtbaar maken, maar door positief ten opzichte van elkaar te staan, kunnen we tonen dat zijn liefde in onze harten is uitgestort. Ons bezigzijn, ons spreken en ons handelen zullen deze liefde Gods in ons, manifesteren.

Ook de natuurlijke mens kent wel de liefde tot zijn naaste, maar die is voornamelijk gericht op degenen die ook hem liefhebben. Het grote verschil is evenwel, dat de ware christen de naaste liefheeft om deze tot behoudenis te brengen, om hem volmaakt te doen zijn als geestelijk mens. Hij kan dit door de gezindheid van de liefde Gods die in hem woont en door hem werkt. De volmaaktheid waarover Johannes spreekt, blijkt hieruit dat men ook evenals de hemelse Vader zelf, 'goed is jegens de ondankbaren en bozen' (Luc.6:35).

Wanneer wij onze vijanden liefhebben en bidden voor degenen die ons haten, zijn wij waarlijk kinderen van onze hemelse Vader, 'want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden, laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen'. Wanneer wij zo handelen in de gezindheid van God, zal ook zijn liefde zich hoe langer hoemeer in ons ontplooien, totdat de woorden van Jezus bewaarheid worden: 'Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is' (Matth.5:48).

 

1 Johannes 4:13,14 


Hieraan onderkennen wij, dat wij in Hem blijven en Hij in ons, dat Hij ons van zijn Geest gegeven heeft. En wij hebben aanschouwd, en getuigen, dat de Vader de Zoon gezonden heeft als Heiland der wereld.

Wanneer Johannes spreekt van 'onderkennen', dus van een juist onderscheidingsvermogen, gaat dit over zaken die niet zintuiglijk waarneembaar zijn en die we alleen kunnen begrijpen door ons geloof, zoals de apostel schreef: 'Het geloof is een bewijs der zaken die men niet ziet' (Hebr.11:1). Wel moeten wij zeker weten dat ons geloof de waarheid heeft gegrepen en zich niet vastklemt aan leugens. We moeten overtuigd zijn dat wij de enige waarachtige God kennen en ons in de onzichtbare wereld niet richten op een macht, die zich als een god of inspirator voordoet.

Het is daarom noodzakelijk dat wij Gods woord vasthouden en recht verstaan. 'Wij onderkennen dat wij in Hem zijn', indien wij in zijn woorden blijven (2:5). Op grond van de beloften geloven wij ook dat ons de Geest geschonken is (3:24), maar toch moeten wij de Geest die in ons woont en werkt, testen en beproeven, of deze werkelijk de Geest der waarheid is (4:6).

Wij weten zeker dat de goede Geest in ons woont, omdat Hij ons leidt naar de woorden en naar de gedachten van Jezus Christus, die ons de Vader heeft geopenbaard en omdat wij ook ervaren dat de liefde Gods in onze harten is uitgestort, of zoals Johannes hier schrijft: 'Dat Hij ons van zijn Geest gegeven heeft'. Ook 'getuigt'deze Geest met onze geest dat wij kinderen Gods zijn (Rom.8:16). Hieraan weten wij dus dat onze geloofsinhoud goed is: wij bewaren de woorden van God en realiseren deze door de kracht van de Geest, terwijl het geloof door de liefde werkt.

Naar bovenstaand patroon heeft Jezus zelf op aarde ook geleefd. Johannes had dit aanschouwd en duidelijk kunnen waarnemen, toen hij met de Meester rondwandelde. Deze sprak wat Hij van de Vader gehoord had, dus in overeenstemming met het plan van God. Ook Johannes had uit de hemel de stem van de Vader gehoord: 'Deze is mijn geliefde Zoon in wie Ik mijn welbehagen heb'. De Vader had dus een welgevallen in de Zoon, omdat deze nauwkeurig en punctueel de goddelijke gedachte uitvoerde. Zo was Jezus bezig geweest om door de liefde Gods als de Heiland der wereld, de helende, de mensen te bevrijden, hen te genezen en te herstellen.

Aan het einde van zijn aardse leven gaf Hij zijn discipelen de opdracht: 'Gij zult mijn getuigen zijn' en dit zijn ze ook geweest. Paulus schreef dat het evangelie ons op betrouwbare wijze overgeleverd is door hen, die het van Hem hadden gehoord (Hebr.2:3). Wij op onze beurt nemen deze boodschap ook over, realiseren haar in de wereld en getuigen ervan onder de mensen.

 

1 Johannes 4:15 


Al wie belijdt, dat Jezus de Zoon van God is - God blijft in hem en hij in God.

Al wie belijdt dat Jezus 'als Heiland der wereld' de Zoon van God is, dat al zijn woorden waarheid zijn en overeenstemmen met het plan van God en dat al zijn werken gericht zijn op het herstel van de schepping en de volmaking ervan, kan zeker weten dat God met zijn Geest en met zijn kracht en met zijn liefde in hem blijft. Hij blijft ook in God, dat wil dus zeggen dat zijn geest verbonden blijft met de Geest van God die leven, liefde, kracht en altijd goed is.

Belijden is een uitvloeisel van wat wij geloven. Door de prediking komen Gods gedachten naar ons toe en deze wekken in ons het geloof op. Dit richt zich dan op het gesprokene en aanvaardt het. Onze geest grijpt hiermee de gerechtigheid en belijdt dat alle schuld is geweken. De ware christen belijdt niet dat hij zijn schuld dagelijks meerder maakt, maar spreekt: 'Ik ben er vrij van, want ik ben een rechtvaardige'. Het belijden van Jezus als Zoon van God betekent dat wij zijn werk voor ons en in ons aanvaard hebben. Hij sprak: 'Een ieder die Mij belijden zal voor de mensen, zal Ik ook belijden voor mijn Vader, die in de hemelen is', en 'voor de engelen Gods' (Matth.10:32 en Luc. 12:8).

Met onze belijdenis maken wij Jezus reëel. Hij kan dan wat doen. Hij is immers de hogepriester van onze belijdenis (Hebr.3:1). Hij zegt dan tot de Vader en tot de heilige engelen: 'Deze broeder of zuster hoort bij Mij'. Wij belijden dan dat Jezus zijn heilsplan in ons wil realiseren, dat Hij veel zonen tot heerlijkheid wil leiden, dat Hij Koning is over koningen. Bij ziekte en gebondenheid belijden wij de Zoon van God en zeggen niet: 'Dat heb ik van mijn jeugd aan en ik ben nu eenmaal zo', maar 'de Heer zal mij verlossen. uit de hand van al mijn vijanden'.

Waarom belijden wij eigenlijk met onze lippen? Omdat het geloof door het horen is, niet alleen bij mensen, maar ook bij de heilige engelen en de duivelen. Door onze belijdenis wordt het geloof van de geestenwereld gestimuleerd. De heilige engelen geloven wat wij zeggen en komen ons ondersteunen en de duivelen geloven ook de woorden die wij uitspreken en zij vluchten sidderend heen. Zo wijken de ziekte- en zondemachten door het geloof in onze woorden. Zij horen dat wij Jezus belijden als geneesheer en overwinnaar en worden door onze woorden zo overtuigd, dat zij hun aanvallen staken. Daarom staat er: 'En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis' (Openb. 12:11).

Bij de ingang van zijn lijden zong Jezus de lofzang en beleed hiermee voor de mensen, de engelen Gods en de demonen dat Hij overwinnaar zou zijn. Dit beleden ook Paulus en Silas in de kerker te Filippi, toen zij 'Gods lof zongen' en aldus de weg baanden dat het heil gezien werd (Ps. 50:23). Zelfs kan door ons belijden het geloof van de Heilige Geest in werking worden gebracht. Deze neemt onze belijdenis over en versterkt hiermee ons geloof, zoals er staat: 'De een (ontvangt) geloof door dezelfde Geest' (1Cor.12:9). Daarom spreken wij in nieuwe tongen als onze geest bidt. De Heilige Geest vormt dan op onze lippen de woorden, dus onze belijdenis door middel van vreemde talen. 'En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit' (Rom.8:27).

 

1 Johannes 4:16 


En wij hebben de liefde onderkend en geloofd, die God jegens ons heeft.

Door het overdenken van zijn woord leren wij Gods plan verstaan en merken wij dat dit geheel gebaseerd is op en doortrokken is met de liefde van God jegens de mens. Hij wil niet dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot behoudenis komen. Hij vergeeft menigvuldig en verwijt niet. Hij laat zijn goede gaven afdalen voor ieder die ze maar aanvaarden wil.

Nogmaals komt Johannes bij zijn overdenking tot de conclusie dat God liefde is en dat Hij dus ten opzichte van zijn schepping geen vijandschap, haat of wraakgevoelens koestert. Het is zijn wil dat wij ons niet alleen koesteren in deze liefde en erdoor hersteld worden, maar dat wij de liefde van God zelf ook openbaren in deze wereld. De Vader en de Zoon wonen in ons door de Heilige Geest en hun woorden en hun liefde geven ons hoop op de heerlijkheid, die overeenkomt met de glorie die Jezus heeft. Daarom zegt de Heer: 'De heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven' (Joh.17:22).

Opnieuw benadrukt dus Johannes dat het niet voldoende is om alleen Gods gedachten over te nemen, maar dat de beminden en geliefden ook de gezindheid van de Vader moeten bezitten, dat is de positieve instelling ten opzichte van hun medemens, in het bijzonder ten opzichte van de broeders. De liefde van God jegens alle mensen is een van de kenmerkendste eigenschappen van de Vader. Zijn ganse wezen is vol barmhartigheid en ontferming en Hij is groot van goedertierenheid. Zo heeft Jezus ons de Vader doen kennen, die zijn zon doet opgaan over bozen en goeden en die regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.

Het is voor de mens onmogelijk de liefde Gods te openbaren, indien hij geheel of gedeeltelijk met de duivel is verbonden, want deze haat de mens. Wie de positieve instelling van God bezit, heeft gemeenschap met Hem. Hij kan verzekerd zijn dat hij uit God geboren is en Hem kent. Hij weet dus zeker dat de woorden die hij gelooft en vasthoudt, waarachtig zijn en overeenstemmen met de diepste gedachten van de Schepper van hemel en aarde. God kennen betekent diens verborgenste en intiemste gedachten verstaan. Jezus Christus heeft door woord en daad ons het wezen van de Vader getoond. Hij sprak: 'Ik heb hun uw naam (dat is uw wezen) bekend gemaakt en Ik zal hem bekend maken (door de inwonende Geest), opdat de liefde, waarmede Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij en Ik in hen' (Joh.17:26).

 

1 Johannes 4:17 


Hierin is de liefde bij ons volmaakt geworden, dat wij vrijmoedigbeid bebben op de dag des oordeels, want gelijk Hij is, zijn ook wij in deze wereld.

De liefde Gods moet in ons tot volle ontplooiing komen, dus volmaakt in ons worden op dezelfde wijze als de Heilige Geest begaafdheden in ons moet ontwikkelen om ons tot volkomenheid te brengen. Hoe kunnen wij nu weten dat onze positieve gezindheid jegens God en de mensen tot volle ontwikkeling is gekomen? Dit blijkt op de dag des oordeels, dit wil niet zeggen op de dag dat God de wereld oordeelt, maar de volmaakte liefde wordt openbaar, wanneer het oordeel begint bij het huis Gods, dus als wij in verdrukkingen en beproevingen komen. Dan blijkt of wij van binnen uit bestand zijn tegen de felle aanvallen van de boze geesten die komen om in ons iets te vinden.

Zo vielen zij ook op Jezus aan. Ook Hij kwam onder het oordeel, maar getuigde: 'De overste dezer wereld komt en vindt in Mij niets'. In Jezus was immers de liefde volmaakt, niet alleen de liefde tot zijn Vader die Hij tot het uiterste gehoorzaamde, maar er staat ook, dat Hij zijn discipelen heeft liefgehad tot het einde, niettegenstaande dezen het Hem dikwijls moeilijk maakten. Hij heeft zelfs zijn leven ingezet voor de gehele wereld. Wanneer in ons de liefde volmaakt is, zullen wij ons in deze wereld openbaren zoals Hij Zich heeft getoond.

In de hemelse gewesten zijn wij één door de waarheid te aanvaarden. Wij hebben dus een eenheid van denken, maar daarnaast moet er ook eenheid van klimaat zijn, dus van liefde die naar elkaar uitgaat. De liefde Gods die in onze harten uitgestort is, staat altijd gereed om de naaste iets te chenken. Zij gaat dus niet uit om iets te ontvangen of te vragen, maar te geven. In de gemeente leren wij te geven en niet te zijn als kleine kinderen, die altijd ontvangen willen. Jezus sprak dat het zaliger is te geven dan te ontvangen. Wij kunnen het woord uitdelen dat wij in ons opgenomen hebben, maar moeten evenzo uitdelers zijn van de liefde die in ons is uitgestort. Op deze wijze vormen wij dan een hechte eenheid met onze broeders en zusters. Wij zullen dus de liefde Gods die wij in de onzienlijke wereld gekregen hebben, in het natuurlijke leven openbaren, in het bijzonder in de gemeente waartoe wij behoren.

Johannes schrijft dat in ons de liefde volmaakt is geworden. God heeft namelijk zijn liefde in ons vermenigvuldigd zoals Hij ook in ons allen de Heilige Geest heeft gezonden. Hoe talrijker het aantal kinderen Gods wordt dat elkaar liefheeft, hoe groter, hoe weidser, hoe volmaakter Gods liefde onder hen wordt. Zij wordt dit ook indien nog vele anderen binnen haar cirkel getrokken worden, want dan breidt zij zich opnieuw uit in 'liefde tot alle mensen'.

Indien wij dus belijden één te zijn in de liefde, hoe zit het dan met onze houding ten opzichte van hen die in hetzelfde huis wonen of in onze omgeving, of naast wie wij zitten in de samenkomst van de gemeente? Hoe functioneert deze liefde die in ons woont hier op aarde in het dagelijkse leven? Misschien zijn onze broeder en zuster van een heel ander maatschappelijk niveau, van een heel andere cultuur, met volkomen andere achtergronden, of komen zij uit een heel ander kerkgenootschap en zijn ze anders opgevoed.

Toch zullen wij aan hen allen de liefde Gods openbaren en ons hart voor niemand toesluiten. Ons geloof in de woorden Gods zal door de liefde werken. Zo zegt de apostel Jacobus: 'Stel, dat een broeder of zuster gebrek heeft aan kleding en aan dagelijks voedsel, en iemand zegt tot hen: Gaat heen in vrede, houdt u warm en eet goed, zonder hen echter van het nodige voor het lichaam te voorzien, wat baat dit?' (Jac.2:15,16). Het geloof zonder werken en zonder liefde is 'op zichzelf genomen, dood'.

Ook denken we aan de andere die dikwijls in zijn geest wordt aangevallen, zodat hij verward wordt in zijn denken, of in zijn zieleleven, zodat hij telkens zondigt, of in zijn lichaam, zodat hij weer ziek is en instort. Dan moet de liefde Gods onveranderlijk in ons blijven. Wij zeggen niet: 'O, met deze is altijd wat en die is weer op de verkeerde toer'. Onze liefde zal blijven uitgaan naar hen die zorgen hebben, zodat de eenzamen en verdrukten door ons steeds in het klimaat van de liefde komen, opdat zij zich kunnen en durven openstellen.

Wanneer iemand aangevallen wordt, is het van groot belang dat hij hiervoor durft uit te komen. Wanneer hij zich ziek voelt, moet hij het niet alleen blijven uitzoeken of trachten het alleen te klaren. Dit behoeft niet, want het gevolg is dat zo'n bedreigde zich in zijn denken te veel gaat concentreren op de wetteloosheid en hierdoor geïsoleerd raakt. Dan verliest hij de band met de gemeente.

Natuurlijk moet iemand zich in de onzienlijke wereld opstellen, maar indien hij het niet redt, niet bolwerken kan, laat hij dit belijden aan hen die in de gemeente aangesteld zijn. Hij kan dan zeggen: 'Dit en dat scheelt mij, ik heb getracht zelf de overwinning te behalen, maar het lukte niet. Willen jullie met mij bidden en met mij strijden?'Wanneer het klimaat van de liefde aanwezig is, zal dit ook gemakkelijk gaan, want men weet dat de broeders positief zijn ingesteld. Ze zijn als de Heer die ook wil dat allen tot Hem komen met hun nood en die wil redden, helpen en bouwen.

Het gebeurt wel dat mensen zeggen: 'De Heer zal mij wel genezen, ik zeg het maar niet in de gemeente'. Zij stellen zich dan meestal ook niet op en spreken de machten niet aan. Zij wachten gelaten met de vage gedachte dat de Heer op de een of andere geheimzinnige manier en 'op zijn tijd', zal ingrijpen. Maar Hij doet dit door ons heen en door de gemeente heen, want dit is zijn lichaam. Dit heeft de opdracht om te genezen, om de bressen te dichten en de muren te herstellen. Van Jezus staat dat Hij afwacht, totdat al zijn vijanden onder zijn voeten worden gelegd. Indien wij aangevallen worden, moeten wij niet passief zijn, maar de liefde Gods moet ons tezamen binden, zodat wij de kracht Gods actief gebruiken om de boze te verslaan.

Wanneer iemand gezondigd heeft, moet hij dit ook niet verbergen, maar zijn kwaad gaan belijden. Altijd moet er iets openbaar worden gemaakt, al is het maar in een kleine kring, aan een enkele vertrouwde broeder of zuster. De apostel zegt: 'je moet de geesten ontmaskeren'. Zodra bij de machten der duisternis de bedekking waarachter zij zich verbergen, afgetrokken wordt, komen zij in het licht. Dan kunnen ze gemakkelijker verdreven worden. Ze houden er immers niet van dat het licht hen beschijnt. Ze zijn als de ratten in een donkere schuur. Wanneer je er even met de zaklamp doorloopt, vluchten ze weg.

Wanneer in de gemeente een goed klimaat heerst, wanneer de liefde Gods dus functioneert, wanneer ieder bereid is de ander te helpen en bij te staan teneinde het leven te herstellen, zijn wij sterk en worden we ook gereinigd, dit wil zeggen dat dan alle werken des duivels tevoorschijn komen en verdreven kunnen worden. Dan zijn wij op weg om te worden wat God zoekt: een gemeente zonder vlek of rimpel. Stop daarom de rimpels niet weg, maskeer ze niet, maar ga openlijk in de strijd. In het Koninkrijk Gods is geen gelatenheid, geen gezapigheid of onderworpenheid aan de boze onzerzijds, maar kracht en leven. Indien je hulp nodig hebt, zoek deze in de gemeente bij hen die God hiervoor aanstelde. Zoek geen heil bij allerlei zogenaamde grote godsmannen, die buiten de gemeente opereren.

 

1 Johannes 4:18 


Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit; want de vrees boudt verband met straf en wie vreest, is niet volmaakt in de liefde.

Wie God kent en Hem liefheeft, weet ook hoe groot, hoe machtig, hoe sterk Hij is. Hij is trouwin het houden van zijn woord dat herstel en bewaring belooft. Wie dit vasthoudt en wie op Hem zijn vertrouwen stelt, zal niet beschaamd uitkomen en gaat nimmer onder. Hoe de vijand ook aanvalt, hij behoeft niet te vrezen, zoals de psalmist zegt: 'Al zie ik zelfs een leger mij omringen, toch vrees ik niet, 'ik verlaat mij op de Heer'. Hij behoeft niet bang te zijn voor de machten der duisternis die op hem aanvallen, maar ook niet voor mensen die hem bedreigen en benauwen. De psalmist zegt verder: 'Als God mijn schild en hulp wil wezen, wat zal een nietig mens mij doen?'

Wij behoeven niet bang te zijn voor God, want Hij is vol liefde en ontferming. Maar er staat toch: 'Vrees God'? Dit is evenwel een ander soort vrees. Deze houdt geen verband met straf van Gods zijde, maar zij houdt eerbied en ontzag in en heeft te maken met gehoorzaamheid. Daarom kan met grote blijdschap gezegd worden: 'Looft onze God, al zijn knechten, die Hem vreest' (Openb.19:5). Wie God vreest, onderhoudt zijn geboden en deze bewaren hem ervoor dat hij een prooi wordt van de machten der duisternis en van de dood.

Vrees, angst en bezorgdheid vormen het klimaat van de boze. Wanneer zij op je afkomen, ga dan op je voeten staan en trek de geestelijke wapenrusting aan. Met vrees en angst willen de boze geesten je intimideren. Ze schilderen je iets voor dat misschien nooit realiteit wordt.

Ze hypnotiseren de beangstigde mens, zodat hij niet onder het gezicht van de slang uit durft te komen. Wanneer de duivel iets vindt, waardoor hij een claim op een mens krijgt, zal hij door angst en bezorgdheid de geest van de mens nog verder onder druk zetten, zodat de aangevallene door matheid van ziel verslapt en zich niet meer durft op te richten, of de knikkende knieën durft te strekken teneinde de volle wapenrusting aan te doen, waarmee hij de vurige pijlen van de boze kan weren.

Een mens die zich bang laat maken, stelt zich buiten het klimaat van God, dus buiten de liefde. Hij houdt immers niet vast aan de beloften en toezeggingen en aan de kracht van de Geest in hem. In hem die volmaakt is in de liefde, wordt niets strafwaardigs gevonden, waardoor de boze zijn recht zou kunnen laten gelden.

 

1 Johannes 4:19 


Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.

God heeft de mens eerst liefgehad. Aan de avond van de zesde scheppingsdag, nadat God door de mens te formeren de kroon op zijn arbeid gezet had, zag Hij dat al wat door Hem geschapen was, zeer goed was. Hij had een bijzonder welbehagen in de mens en om diens wil had Hij al het andere doen ontstaan. Een hoger wezen dan de mens werd niet door Hem voortgebracht en zal ook nooit door Hem gemaakt worden, want Hij schiep de mens naar zijn beeld en als zijn gelijkenis.

Ook toen de mens viel en als koning der aarde onttroond was, bleef God hem liefhebben en veranderde Hij zijn plannen niet. Zijn liefde creëerde een weg om de mens met Zich te verzoenen teneinde met Hem gemeenschap te kunnen hebben. Het was zijn woord dat in Jezus Christus deze nieuwe weg openbaarde. Door diens prediking en door zijn Geest te aanvaarden wordt de liefdeband tussen God en de mens weer hersteld. De gelovige kan de gedachten en de gezindheid van God weer overnemen door zich volhardend en voortdurend op Hem te richten. Op deze wijze kan ook de liefde Gods in zijn hart worden uitgestort en het is hem mogelijk deze liefde in de wereld te openbaren.

Zoals Gods liefde altijd naar de mens is uitgegaan, zo zal ook de liefde van de ware christen die werkelijk met God gemeenschap heeft, naar zijn naaste uitgaan, naar zijn broeders en zusters, naar alle mensen en naar de hele schepping.

De liefde Gods is zeer sterk. Zij gaat gepaard met barmhartigheid, goedertierenheid en doet nimmer enig mens kwaad. Zij wil dat de naaste zuiver en gereinigd in het midden van de gemeente zal kunnen leven. Daarom staat er ook, dat het doel van de vermaning, dus het gewenste resultaat van ons spreken met een zondaar, altijd moet zijn om liefde tot God op te wekken uit een gereinigd hart, zodat de overtreder weer een goed geweten ontvangt en zijn geloof weer goed functioneert (1Tim.1:5). Wie bij zijn vermaan toorn of bitterheid opwekt, kan beter zwijgen en de machten in de geestelijke wereld bestrijden in gebed. Zo functioneert de liefde Gods in de gemeente in de zichtbare wereld.

Wanneer wij de liefde Gods uitdragen, zal gezien worden dat wij zelf God liefhebben. We kunnen immers wel zeggen dat wij de Heer beminnen en zijn woorden hebben overgenomen, maar wanneer wij het klimaat van het rijk Gods niet openbaren, kan niemand controleren of dit wel waar is. Wanneer wij evenwel de ondersteunende en helpende liefde openbaren, kunnen we met elkaar in de gemeente voortgaan op de hoge weg, teneinde tot de volmaaktheid te komen. Dan zullen we alles wat tegen de wetten Gods indruist, moeten wegdoen: de zwakke zal hierin ondersteund, de zieke opgericht en de gebondene bevrijd worden.

Wij hebben de Heilige Geest ontvangen en met Hem dus de liefde Gods. Heeft deze Geest ons nu ineens tot volkomen ontplooiing gebracht? Neen, maar Hij tracht ons tot ontwikkeling te brengen. Door een groeiproces zullen de gaven als die van wijsheid, kennis en onderscheiding der geesten steeds rijker in ons gemanifesteerd worden. Dit is het opmerkelijke: hoemeer geestelijke begaafdheden wij bezitten, des te meer en rijker de liefde ook geopenbaard kan worden. Wanneer slechts één begaafdheid in ons functioneert, kunnen we de naaste maar weinig helpen. Wanneer wij evenwel een veelvoud van gaven bezitten, kunnen die ook een ri kdom van geestelijk leven in ons teweeg brengen en hebben we ook veel om een ander te dienen en te helpen en worden we uitdelers van de 'menigerlei genade' Gods.

Zoals de Geest ons volkomen zoekt te ontplooien, zo groeien wij ons aan de waarheid der schriften vasthoudende, naar Hem toe, die een volmaakt geestelijk mens was en in wie ook alle talenten zuiver werkten. In Hem kwam ook de liefde Gods ten volle openbaar. Zo zullen wij niet alleen om de geestelijke begaafdheden bidden, maar er ook naar ijveren ze te gebruiken en ermee bezig te zijn. We zullen daarbij onszelf verloochenen om alleen datgene te grijpen wat uit God is. Langs deze weg wordt ook de liefde Gods in de gemeente openbaar en dat is dan weer een getuigenis in de wereld, want het betekent het uitstralen van goddelijk licht. Paulus zegt dat de rechtvaardige door geloof leeft, dit wil zeggen dat hij de woorden van God moet grijpen en vasthouden. Dit geloof werkt door de liefde. Zij is voor ons geloof de stimulans. Wanneer je de gedachten Gods overneemt en zijn medearbeider wordt, zul je ook zijn liefde moeten bezitten om de naaste, je broeder en zuster, te kunnen bereiken. Slechts dan ben je in staat hem of haar te kunnen omtuinen en te helpen.

 

1 Johannes 4:20,21 


Indien iemand zegt: Ik heb God lief, doch zijn broeder haat, dan is bij een leugenaar; want wie zijn broeder, die hij gezien heeft, niet liefheeft, kan ook God, die hij niet gezien heeft, niet liefhebben. En dit gebod hebben wij van Hem: Wie God liefheeft, moet ook zijn broeder liefhebben.

Wanneer een gelovige een positieve band met God heeft, zal dat in zijn leven blijken. We kunnen moeilijk zien wat er in iemands hart is, dus de mogelijkheid bestaat dat hij zegt God lief te hebben, terwijl dit niet waar is, of dat hij misleid wordt door religieuze machten door wie hij contact heeft met leugengeesten. Wanneer zijn inwendige mens niet waarlijk op God gericht ook de liefde Gods niet in zijn hart ervaren is, zal hij en is het dus voor hem een onmogelijke zaak deze uit te dragen. In zijn leven zal dan blijken dat hij een afkeer heeft van zijn broeders, dat hij hen zelfs haat of zich negatief jegens hen opstelt. Hij wil ze ook niet helpen en ondersteunen, maar richt zich tot hen met beschuldigingen, verwijten en dreigementen.

Ten opzichte van zijn broeders kan iedere gelovige tonen wat er in zijn hart aanwezig is. De verborgen omgang die hij met God heeft, kan hij niet laten zien, maar de liefde jegens zijn broeder en zijn gedragingen tegenover zijn naaste kan ieder opmerken. Zo kan men zien of een broeder in de waarheid of in de leugen staat.

Heel duidelijk zegt Johannes dat er sprake is van een wet van God: wie God liefheeft, dus Hem kent en nauw en positief met Hem verbonden is zal ook liefde openbaren ten opzichte van zijn broeders en zusters. Hij zal daarbij al zijn geestelijke begaafdheden ten dienste van zijn medegelovigen stellen en ook bereid zijn in diens stoffelijke noden te voorzien. Niemand heeft immers groter liefde dan die zijn leven inzet voor zijn vrienden.

In Johannes 15:12 staat: 'Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u heb liefgehad' en in 13:34,35 wordt opgemerkt: 'Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat gij ook elkander liefhebt. Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, indien gij liefde hebt onder elkander'. Petrus spreekt: 'Voegt bij de broederliefde nog de liefde jegens allen', want God had de mens zo lief, dat Hij zijn eniggeboren Zoon schonk aan ons, toen wij nog zondaars waren.

Hij had de geknechte en de gebonden slachtoffers van de boze lief. Zo zullen ook wij onze liefde uitbreiden tot de buitenstaander. Het gaat dan niet over de verre 'naaste' in de derde wereld, die wij nooit hebben gezien. Wij laten het doen van barmhartigheid aan hem, gaarne over aan de daartoe bevoegde instanties en wereldgeesten, die terzake kundig zijn en die controle-apparaten hebben, zodat niet teveel geld aan de strijkstok blijft hangen.

Het is goed om barmhartige regeringen te hebben, zoals wij, voor wie wij uiteraard ook bidden, dat zij de nodige wijsheid zullen hebben om hun taak te volbrengen. Dit doen wij niet, omdat wij het in alles met ons bestuursapparaat eens zijn, maar omdat de bijbel ons gebiedt voor hen te bidden, dus voor hen bezig te zijn in de hemelse gewesten.

Hoevelen zijn er evenwel niet wier naasten de hoge weg niet mee willen bewandelen. Wij komen hen tegen onder degenen die aan onze zorgen zijn toevertrouwd: een man of vrouw of kinderen. Laten wij hun in het bijzonder de liefde Gods die in onze harten woont, tonen. Wij zeggen niet tegen een kind dat zich verzet: 'Hoepel jij maar op en je kunt de deur wel uit'. Dit zeggen de 'vrome'geesten, die niet met God verbonden zijn en ons verleugenen willen met de voorstelling een stil en gerust leven te kunnen leiden zonder die man of zonder dat kind. Wij blijven evenwel in de naam van Jezus zo'n man of zo'n vrouw claimen voor het Koninkrijk Gods. In de onzienlijke wereld houden wij hen vast met onze geest en bewijzen hun onze liefde. We verzorgen ze en trachten hen in het klimaat van de Heer te brengen en te houden.

Misschien worden zij dan daardoor gewonnen. Indien er nood in hun leven is, weten ze: er is altijd openheid, ik heb nog een plekje bij mijn man, mijn vrouw, bij vader of moeder. Daar is altijd nog de sfeer van de liefde Gods waarin ik terecht kan met mijn moeite en ellende. Zo breiden wij onze liefde uit over hen die vlak bij ons zijn.

Ook met andere ongelovige mannen en vrouwen kunnen we goede contacten onderhouden met familieleden, buren en met hen met wie we werken. Dat kan wonderlijke resultaten hebben. Door ontspannenheid en openhartigheid krijg je met vele mensen verbinding en je weet niet waartoe dit leiden kan. Je moet geduld hebben, want het is dikwijls moeilijk, maar van onze kant moet er altijd liefde zijn en de positieve instelling die God ook tot die man en die vrouw heeft.

Ik denk dan: hoe stug en dwars hij of zij is, Jezus is ook voor hem of haar gestorven. Hij of zij horen ook bij 'het ganse menselijke geslacht'. God is ook barmhartig voor hen en doet ook over hen zijn zon opgaan en deze liefde mag ik meehelpen uitbreiden. Zo wordt, zegt Johannes, de liefde Gods 'bij ons volmaakt', dat is dus volmaakt in u en in mij. Oefen je in deze liefde en ijver dan verder naar de geestelijke begaafdheden en naar geestelijke rijkdom teneinde iets weg te kunnen schenken.

Ook in het natuurlijke lopen wij niet achter, want wanneer wij iemand gebrek zien lijden, sluiten wij ons hart niet toe, maar laten de liefde in ons functioneren. Dan zijn wij bereid ook onze vijandige naaste en buur bij te springen en tonen zo, dat de liefde van God in onze harten is uitgestort, 'want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen'.

 
vorige pagina terug volgende pagina