Stichting Uitgeverij Rhemaprint

De volheid van de Geest
Door P. Bronsveld

 
vorige pagina volgende pagina

Tegenwerpingen


 

Veel christenen kunnen zich helaas niet verenigen met de gedachte dat de Geestesdoop ook voor hen is. Zij 'onderbouwen' hun gedachtengang met verschillende teksten uit de bijbel, waaruit zij duidelijke uitspraken daaromtrent denken te vinden. Enkele willen wij hier onder de loep nemen.

 

1 Corintiërs 12:13 


'Want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt'.

Deze uitspraak van Paulus zou een van de 'bewijzen' zijn dat de doop in de Geest geen speciale ervaring in het christenleven is. Doop in de Heilige Geest en wedergeboorte vallen samen, denkt men. Bovengenoemde tekst zegt immers dat we allemaal als gelovigen door de Heilige Geest tot één lichaam zijn gedoopt.Wie bij het lichaam gevoegd wordt - en dat gebeurt met een ieder die wedergeboren wordt - ontvangt dus ook automatisch de 'doop in de Heilige Geest'. Is deze uitleg inderdaad juist?

Van groot belang is bij de verklaring van dit bijbelvers het woordje 'allen'. Op dat ene woord plaatst men praktisch het hele gewicht van de argumentatie.

In Gods Woord vinden wij echter heel andere feiten. Wat moeten wij bijvoorbeeld denken van de 'honderdtwintig' die op de pinksterdag de doop in de Heilige Geest ontvingen? Werden zij op diezelfde dag wedergeboren? Dit is niet aannemelijk. Zij waren immers reeds gelovig. Neem verder de eerste gelovigen in Samaria. Zij waren tot geloof gekomen en zelfs in water gedoopt. Desondanks moesten Petrus en Johannes helemaal uit Jeruzalem overkomen om voor hen te bidden 'dat zij de Heilige Geest ontvangen mochten' (Hand. 8:15). Een vreemde zaak als we aannemen dat al deze gelovigen de Geestesdoop reeds automatisch bij hun wedergeboorte ontvangen zouden hebben.

Dan Paulus. Hij ontmoet twaalf discipelen in de wereldstad Efeze, doopt hen in water en legt hun vervolgens de handen op voor het ontvangen van de Heilige Geest (Hand.19:6). Onbegrijpelijk die handoplegging. Waarom was deze nodig, als de gelovigen reeds bij hun wedergeboorte, die toch vóór of op z'n minst tijdens die waterdoop had plaatsgevonden, met de Geest waren gedoopt?

Neen, met het 'allen' uit onze tekst zullen we beslist wat voorzichtiger moeten omspringen. We kunnen er zeker niet vlotweg uit concluderen dat het hier zonder meer om alle gelovigen van alle tijden gaat. De honderdtwintig in de opperzaal, de volksmassa's in Samaria en de twaalf in Efeze vormen daar op z'n minst een uitzondering op.

Bovendien spreekt de apostel niet over 'allen' in de zin van alle gelovigen zonder meer, maar over 'wij allen'. En dat brengt de zaak op een heel ander vlak. 'Allen' zou een feit weergeven dat op alle gelovigen betrekking heeft. 'Wij allen' spreekt evenwel van een gebeurtenis waar de schrijver zelf met de hem bekende medegelovigen deel aan heeft. De hoofdinhoud van Paulus' brieven is doorgaans dogmatisch. Maar we mogen niet ontkennen dat ze even goed subjectieve, persoonlijke gebeurtenissen en ervaringen beschrijven. Het 'wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt', is daar een duidelijk voorbeeld van. Het feit dat deze algemene ervaring van de eerste gelovigen in een brief van Paulus - en bijvoorbeeld niet in Handelingen - vermeld wordt, maakt deze uitspraak daarom nog niet tot een algemeen geldende regel.

Ten slotte wordt het 'allen' nog eens afgezwakt door het verdere van de tekst 'hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt'.

Zoals we al aantoonden, kan Paulus niet gedoeld hebben op alle christenen zonder uitzondering. Hij betoogde: de doop in de Heilige Geest is voor iedereen. God maakt geen onderscheid. Of je nu Jood of Griek bent, slaaf of vrije, je komt voor de Geestesdoop in aanmerking. Paulus doelde daarom met 'wij allen' niet op de totaliteit van alle gelovigen, maar op die van verschillende bevolkingsgroepen die in de eerste gemeente vertegenwoordigd waren. Zowel onder gelovige Joden, alsook onder Grieken, slaven en vrijen waren er die de doop in de Geest ontvangen hadden en die daardoor tot één waren samengevoegd. Dit is het enige wat we met zekerheid uit onze tekst kunnen concluderen.

Er is echter meer! De zinsconstructie 'door één Geest tot één lichaam gedoopt' kan ook door 'ín één Geest' vertaald worden. En dat is dan dezelfde uitdrukking die gebruikt wordt om de doop in de Heilige Geest aan te duiden. Wanneer Paulus het nu heeft over 'tot één lichaam gedoopt' worden, zou hij spreken over de wedergeboorte. Paulus zou dan dus gezegd hebben: Door de Geestesdoop (in één Geest) werden wij allen wedergeboren (in één lichaam gedoopt). Zo geredeneerd wordt men de Geestesdoop niet door de wedergeboorte, maar de wedergeboorte door de Geestesdoop deelachtig. Oorzaak en gevolg worden op die manier verwisseld en dat is natuurlijk niet juist.

Willen we werkelijk een zinvolle en houdbare uitleg aan onze tekst geven, dan zullen we ons moeten afvragen, wat er met dit 'tot één lichaam gedoopt worden' wordt bedoeld. Nu komt deze term buiten onze tekst nergens anders voor. Er is dus ook geen enkele plaats te vinden, waar 'tot één lichaam gedoopt worden' en 'wedergeboren worden' duidelijk met elkaar in verband worden gebracht. We zullen het bij onze verklaring dus van de context moeten hebben waarin bovengenoemde tekst wordt gebezigd. Waar gaat het nu in dit bijbelgedeelte om? Blijkbaar schortte in de gemeente van Corinte het een en ander aan het gebruik van de geestelijke gaven. Sommige gaven werden hoog aangeprezen, andere totaal miskend. Paulus tracht dit nu te corrigeren. God heeft aan verschillende gelovigen een keur van verschillende gaven toevertrouwd, is zijn betoog. Ieder voor zich moet op eigen wijze de gemeente daarmee trachten te dienen. We horen bij elkaar. We zijn leden van één lichaam, we vormen een organisch geheel. Geen enkel lid, hoe onbetekenend ook, kan gemist worden. Dan, midden in dit betoog over de eenheid van de gemeente in gaven en bedieningen, valt de gewraakte zin. Onmiddellijk springt nu in het oog wat Paulus hiermee bedoelde: toen we gedoopt werden in de Heilige Geest, werden we 'tot één lichaam gedoopt'. Ons werd een plaats aangewezen in een heel concrete, plaatselijke gemeente, waar we met de geestelijke gaven die ons toevertrouwd werden, de ander dienstbaar mogen zijn.

Paulus sprak niet over wedergeboorte, maar over het feit dat men door de Geestesdoop in een plaatselijke gemeente actief begint te functioneren.

Bij dit 'tot één lichaam gedoopt worden, gaat het dus helemaal niet om de vraag of we al dan niet door deze doop tot het mystieke lichaam van Christus gaan behoren. Die uitdrukking wordt zelfs niet genoemd. Er is slechts sprake van een 'lichaam': het lichaam van Christus, maar dan in zijn concrete plaatselijke vorm, de gemeente. Enkele verzen verder geeft de apostel zelf een nadere uiteenzetting over wat hij met deze 'doop tot één lichaam' bedoelt: 'Nu heeft God echter de leden, elk in het bijzonder, hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild'(vers 18). Dit is het einde van alle tegenspraak. Met anderen tot één lichaam gedoopt worden, betekent in een zelfde plaatselijke gemeente een plaats en bediening toegewezen krijgen. En dit gebeurt, zoals de apostel zo kernachtig opmerkte, juist door de Geestesdoop.

Sommige rechtlijnige, dogmatische denkers (en dat zijn we als Nederlanders allemaal wel een beetje) zullen misschien opmerken dat volgens onze opvattingen, gelovigen die de Geestesdoop nog niet ontvingen, eigenlijk niet tot het 'lichaam' behoren. Zo bedoelen we dit echter geenszins. Zulke mensen behoren wel degelijk bij het lichaam in z'n mystieke, maar ook in z'n concrete , plaatselijke zin. Ze behoren wel bij de gemeente, maar functioneren er nog niet volkomen mee. Dit gebeurt slechts, wanneer zij door de Geestesdoop en door de gaven en de bedieningen daarmee verbonden, een concrete plaats in dat lichaam krijgen aangewezen. Het één sluit namelijk het ander niet uit. Je kunt 'tot het lichaam behoren' in algemene zin, en toch niet 'tot het lichaam gedoopt zijn', in specifieke zin. De Bijbel is namelijk helemaal niet zo rechtlijnig als we het ons vaak voorstellen. Dogmatisch ingestelde mensen vatten dit niet. Wie evenwel bijbels wil leren denken, zal alle starheid moeten afleggen, en de geest van de Bijbel op zich in laten werken.

Wie dit doet in verband met het gedeelte dat wij hierboven bespraken, komt tot verbijsterend eenvoudige en harmonische conclusies. 'Door één Geest tot één lichaam gedoopt worden', is niets anders dan door de doop in de Heilige Geest gaven en bedieningen ontvangen, waardoor men samen met anderen een speciale plaats en functie in een concrete, plaatselijke gemeente krijgt aangewezen.

 

Efeziërs 1:13 


'In Hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de Heilige Geest der belofte'.

Ook uit deze tekst concludeert men dat alle gelovigen op het moment dat zij tot het geloof komen, ook verzegeld worden met de Heilige Geest. Dit echter was uitgerekend bij de gelovigen in Efeze, aan wie de brief in eerste instantie gericht was, niet het geval: op z'n minst twaalf van hen hadden die verzegeling met de Geest ontvangen nádat ze tot geloof gekomen en zelfs gedoopt waren (Hand. 19:6). Opmerkelijk is dan ook dat Paulus in het eerste gedeelte van hetzelfde vers (gemakshalve laat men dit vaak weg) stelt: 'In Hem zijt ook gij, nadat (!) gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de Heilige Geest der belofte'. Dit 'nadat' laat juist verstaan dat deze gelovigen in Efeze de Geest níet op het moment van hun bekering ontvangen hadden, maar daarna.

 

Romeinen 8:9 


'Indien iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe'. Men stelt: Wie de Geest niet heeft, is niet gelovig; wie wél gelovig is, heeft de Geest dus wél. De vraag is of men vanuit het één het ander wel bewijzen kan. Zo zou men bijvoorbeeld kunnen stellen dat iemand die in een ontwikkelingsland een minimumsalaris verdient, niet over een eigen auto beschikt. Hieruit kan men nog niet concluderen dat iemand die meer verdient per definitie wel een eigen wagen heeft.

Bovendien gaat men uit van de gedachte dat Paulus hier spreekt over de tegenstelling tussen gelovigen en ongelovigen. Wie Romeinen 8 echter in zijn geheel leest, zal ogenblikkelijk inzien dat de tegenstelling waar het om gaat een geheel andere is: die tussen geestelijke en vleselijke christenen. Wat Paulus ter discussie stelt, is dan ook helemaal niet de vraag of zijn lezers wel gelovig geworden zijn. Waar het hem om gaat, is de vraag of ze het nog stééds zijn.

Hij stelt het nogal scherp: 'Derhalve, broeders, zijn wij schuldenaars, maar niet van het vlees om naar het vlees te leven. Want indien gij (broeders!) naar het vlees leeft, zult gij sterven' (Vers 12 en 13). Als een gelovige maar lang genoeg doorgaat om op de akker van zijn vlees te zaaien, zal hij uit dit vlees verderf oogsten. Hij die het bloed des verbonds, waardoor hij geheiligd was, onrein acht en de Geest der genade smaadt (Hebr. 10:29), zal de gevolgen daarvan ondervinden. God zal op een gegeven moment de Geest die Hij gegeven heeft, van zo iemand terugnemen en zulk een gelovige dient dan wel te bedenken: 'Indien iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe' (Rom. 8:9). Het is duidelijk dat de vraag hoe en wanneer een gelovige de Geest ontvangt, hier helemaal niet aan de orde is. Wat Paulus hier naar voren brengt, is wat er gebeurt als God gedwongen wordt de Geest van een gelovige wég te nemen - hij zal ophouden een gelovige te zijn.

 

Pinksteren is geschiedenis 


Mensen die niet geloven in de doop met de Heilige Geest als speciale ervaring zien het pinkster-gebeuren slechts als een historisch gegeven. Daarom vindt men het een dwaze gedachte dat men die belevenis opnieuw zou moeten meemaken. Inderdaad is pinksteren in zeker opzicht uniek: op de pinksterdag werd de Heilige Geest namelijk voor het éérst over de gelovigen uitgestort. Pinksteren was als zodanig de geboortedag van de gemeente, het begin van een nieuw tijdperk. Maar de Geestesuitstorting heeft zich wel degelijk herhaald.

In het huis van Cornelius bijvoorbeeld. Petrus, die dit persoonlijk meemaakte, rapporteerde hierover aan de andere apostelen: 'Toen ik begonnen was te spreken, viel de Heilige Geest op hen, evenals in het begin ook op ons' (Hand. 11:15). In goed Nederlands zei Petrus niets minder dan dat de ervaring van Cornelius volkomen identiek was met de belevenis van de apostelen op de pinksterdag!

'De doop in de Geest was alleen voor de discipelen', luidt een variant op ons vorige protest. 'Wij behoeven slechts de dagelijkse vervulling met de Heilige Geest te zoeken'.

Het is duidelijk waarom men het begrip 'vervulling' prefereert boven de even bijbelse uitdrukking 'doop in de Heilige Geest'. Deze uitdrukking wijst immers op een scherp omlijnde, eenmalige, persoonlijke ervaring. Een begrip als 'vervulling' is wat vager en men kan er vele kanten mee uit. Wat zegt nu de Bijbel? Was de 'doop in de Geest' alleen een aangelegenheid van de pinksterdag? Petrus geeft weer het antwoord: 'En ik herinnerde mij (toen de Geest over Cornelius werd uitgestort), het woord des Heren, hoe Hij zeide: Johannes doopte wel met water, maar gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden' (Hand. 11:16). Dat liegt er niet om. Petrus realiseerde zich dat hetgeen Cornelius en de zijnen ervaarden, niets anders was dan de 'doop in de Heilige Geest', die hijzelf op de pinksterdag ook ontvangen had.

 

Geestelijke hoogmoed? 


Er zijn christenen die niet zozeer een dogmatisch probleem hebben met de 'doop in de Heilige Geest', maar meer praktische bezwaren aandragen. Zij vinden dat door deze doop automatisch een onderscheid gemaakt wordt tussen hen die deze ervaring wel en zij die deze niet ontvangen hebben. Zij veronderstellen dat er sprake is van een superioriteitsgevoel van de eersten. Zij denken dat de doop in de Heilige Geest reden geeft tot 'geestelijke hoogmoed'. Er zouden 'eerste en tweede-rangs christenen' bestaan in de ogen van de pinkster-gelovigen. Alsof zij die de doop in de Geest beleefden, hem niet slechts door genade - en door genade alleen - uit Gods hand ontvingen! En alsof -misschien even oprechte - gelovigen die deze nog niet ontvingen, daar zelf iets aan konden doen.....

Er is geen sprake van hoogmoed als wij dingen waarover Jezus in zijn Woord gesproken heeft, van harte aannemen, en ze in geloof daadwerkelijk ontvangen. Het idee dat er sprake zou zijn van 'tweede-rangs christenen' komt niet voort uit de gedachtenwereld van de pinkstergelovigen, maar van hen die zich verzetten tegen de doop in de Heilige Geest.
Misschien moeten ze het eens zo bekijken: De wereld is vol van 'soorten' christenen, zonder dat daarbij vastgesteld kan worden wie nu wel 'de betere' soort is. Het leven vanuit geloof is zo veelzijdig, dat eerste- en tweederangs christendom heus niet alleen op één enkele ervaring toe te spitsen valt.

In veel opzichten vinden we het niet meer dan normaal een onderscheid tussen het geloofsleven en de geloofsovertuiging van de ene en de andere christen te maken. De christenheid van vandaag is zo veelkleurig dat het heel misplaatst zou zijn van geestelijke hoogmoed te spreken, omdat de ander het niet zo doet als wij. Daar zijn bijvoorbeeld - om in de sfeer van het begrip 'doop' te blijven - de 'ongedoopte' kinderen van de evangelische ouders, die op grond van hun doopovertuiging hun kinderen die ceremonie onthielden. Anderzijds zijn daar de besprenkelde baby's van die gelovigen, die op grond van even oprechte geloofsovertuiging hun kinderen dit ritueel wél lieten ondergaan. Moeten we nu alle kinderbesprengers van geestelijke hoogmoed beschuldigen? Moeten we aannemen dat zij het gevaar lopen onderscheid te maken tussen eerste- en tweederangs kindertjes? Dat zou terecht misplaatst zijn. Waar men op grond van een bepaald inzicht in het woord van God in alle oprechtheid dienovereenkomstig meent te moeten handelen, kan dit slechts respect afdwingen. Waarom wordt hun, die op grond van datzelfde woord menen over een Geestesdoop te mogen spreken, niet hetzelfde respect gegund?

Laten wij allen ons buigen over het Woord van God. Als dit spreekt over een doop in de Geest, laten wij daar dan ook ernst mee maken, en zien of dit ook voor ons iets belangrijks te bieden heeft.

 
vorige pagina terug volgende pagina