Stichting Uitgeverij Rhemaprint

De volheid van de Geest
Door P. Bronsveld

 
vorige pagina volgende pagina

Waarom dit boekje?


 

Toen de toehoorders te Jeruzalem de pinksterboodschap hoorden, namen ze die niet als kennisgeving aan. Zij spraken de woorden die in dit verband van het allergrootste belang zijn: 'Wat moeten wij doen, mannen broeders?'

Nu zullen sommigen zich afvragen: Moeten wij daar echt iets voor doen? God is souverein. Als Hij iemand zijn Geest wil geven, doet Hij dat toch wel. Onze hulp heeft hij daarbij niet nodig. Dat is echter nog maar de vraag. Dikwijls wil God mensen bij zijn werk inschakelen. Neem bijvoorbeeld de redding en de vergeving van zonden. God neemt daarbij het initiatief. Maar de mens mag meewerken. Het was Jezus die stierf voor de zonden van de gehele wereld, maar het is de mens die de wereld in moet gaan om haar van die zondenvergeving te vertellen: 'Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden. Hoe zullen zij dan Hem aanroepen in wie zij niet geloofd hebben? Hoe geloven in Hem, van wie zij niet gehoord hebben? Hoe horen zonder prediker?' (Rom. 10:13,14).

Hetzelfde principe geldt voor het ontvangen van de Heilige Geest. Paulus schrijft aan de Galaten: 'Dit alleen zou ik van u willen weten: hebt gij de Geest ontvangen tengevolge van de prediking der wet, of van de prediking van het geloof?.... . Die u de Geest schenkt en krachten onder u werkt, doet Hij dit ten gevolge van de werken der wet, of van de prediking van het geloof?' (Gal. 3:2 en 5). Het antwoord is, dat Gods Geest over deze mensen werd uitgestort als gevolg van de verkondiging.

Op een van zijn zendingsreizen ontmoet Paulus in Efeze enkele gelovigen. Hij mist blijkbaar iets in hun geestelijke leven en vraagt of ze de Heilige Geest wel ontvangen hebben. Het verbaasde antwoord is: 'We hebben zelfs niet gehoord dat er een Heilige Geest is' (Hand. 19:2). De apostel doopt deze mensen dan in water en bidt vervolgens dat ze de Geest ontvangen mogen: 'En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de Heilige Geest over hen' (Hand. 19:6).

Prediking en instructie zijn middelen om een doorbraak van Gods Geest voor te bereiden. Waar inzicht ontstaat in het hoe en waarom van de doop in de Heilige Geest en men zich dienovereenkomstig instelt, daar kan God aan het werk gaan. Veel oprechte gelovigen, die jarenlang vergeefs zochten naar een dieper werk van Gods Geest, zagen we als antwoord op een duidelijke voorlichting in deze materie tot geestelijke doorbraak komen.

Eigenlijk is het doorgaans niet eens een gebrek aan kennis en inzicht dat Gods werken in de weg staat. Het zijn veelal onze verkeerde voorstellingen van zaken en ons vooroordeel die ons parten spelen.
Vaak hebben we persoonlijke gedachten van hoe de Geest moet werken. Onbewust dammen we daardoor de stroom van Gods kracht af als ze niet precies in de bedding van onze menselijke voorstelling stroomt.

Enerzijds kan zo'n dam ontstaan, wanneer we te veel waarde hechten aan haarscherpe formuleringen en dogma's betreffende de doop in de Heilige Geest. Het gevaar dreigt namelijk dat we wel naar de letter volkomen bijbelse opvattingen hebben over de pinksterervaring, maar dat we toch het wezenlijke ervan niet onderscheiden. Waar het menselijk aandeel in het ervaren van Gods kracht wordt geaccentueerd - ons geloof, onze instelling, de juiste manier van bidden - is het verleidelijk de méns volkomen in het middelpunt te zetten. Het wordt dan een zaak van het juiste hanteren van de juiste formules, met inderdaad, zo af en toe een 'ervaring' die dan wat fleur moet brengen in de dorheid van het geloofsleven.

Het is tragisch om gelovigen tegen te komen die door het consequent toepassen van een overigens bijbels onderricht, zich met bekwame spoed de 'ervaring' hebben eigen gemaakt, maar er toch blijkbaar volkomen koud onder zijn gebleven. De zegen die ze ontvingen, mag echt geweest zijn, maar deze heeft hun diepste wezen niet geraakt. De Heer heeft geen gelegenheid gekregen hun totale levensinstelling te veranderen en hen op een ander geestelijk niveau te brengen.

Een tweede barrière die de zegen van de doop in de Heilige Geest kan tegenhouden, is juist het idee dat alles alleen maar afhangt van een spectaculaire openbaring van de Geest van God. Een juiste formulering en gedegen kennis over dit onderwerp zijn niet relevant. Waar het om gaat, is een wonderbare werking van de Geest. Ook hierin schuilen gevaren voor het geestelijke leven van de (pinkster)gelovige. Zijn er enerzijds mensen die dientengevolge jarenlang zoeken naar de doop in de Heilige Geest, omdat de verwachte manifestatie maar niet wil plaatsvinden, anderzijds zijn er de christenen die overweldigd worden door een machtige ervaring, maar die na enige tijd, als ze weer overgegaan zijn tot de orde van de dag, elk ervaringsgevoel weer kwijt zijn.

 

Pinksteren in goddelijk perspectief 


Willen we de doop in de Heilige Geest recht doen, dan zullen we deze ervaring tegen de achtergrond van ons totale leven moeten zien. De vraag die zich dan aan ons opdringt is: wat wil God met mijn leven en hoe past 'pinksteren' in dit grote geheel? Volgens sommigen ligt het antwoord nogal voor de hand: God is er voor ons. Hij wil ons redden, ons naar de hemel brengen en ons voor eeuwig-verloren-zijn bewaren. Voor enkelen blijft het daarbij. Anderen steken echter naar diepere wateren af. Ook nú reeds, in dit leven, wil God ons iets van de hemel laten zien. Hij wil meer geven dan redding alleen: genezing, bevrijding, overwinning over de zonde. In het verlengde van die overtuiging ligt dan de pinksterervaring. Door de kracht van de Geest in ons zal dit alles gerealiseerd moeten worden.

Nu lijdt het geen twijfel of de Heer wil dit allemaal voor ons doen, maar toch wordt het tijd de zaken eens vanuit het grotere geheel te gaan zien. Neem de redding. 'Als de mens maar behouden wordt', is onze grootste zorg. Paulus zag dit probleem vanuit andere perspectieven: als God er maar voor gedankt wordt. In zijn prediking ging het niet om 'de redding van verloren zielen', maar 'dat de heidenen God ter wille van zijn ontferming gaan verheerlijken' (Rom. 15:9). Dat is de zaak vanuit Gods kant bezien. Niet wat de mens ontvangt, maar wat Gód ontvangt - aan dankbaarheid en lofprijzing - staat centraal.

Ook pinksteren zullen we vanuit dit perspectief moeten bezien. Doorgaans letten we slechts op wat pinksteren óns te bieden heeft: blijdschap, kracht, overwinning. In feite gaat het daar echter niet om. Het gaat er om wat Gód er aan heeft.

In dit verband bidt Paulus de gemeente toe dat ze zal gaan zien 'hoe rijk de heerlijkheid is zijner erfenis bij de heiligen, en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven, naar de werking van de sterkte zijner macht' (Ef. 1:19). Doorgaans betrekken we dit bijbelvers uitsluitend op onszelf, op Gods kracht in ons leven, op wat de pinksterervaring óns te bieden heeft. We konden de plank echter niet verder mis slaan. Paulus spreekt hier over wat de volheid van de Heilige Geest voor Gód te betekenen heeft. Dáár moeten onze ogen voor open gaan: voor de heerlijkheid van zijn erfenis in de heiligen. We moeten ontdekken wat God allemaal aan heerlijkheid in ons geïnvesteerd heeft met het verlangen daar Zélf het volle rendement van te genieten. Pinksteren is Góds erfenis, niet de onze. Het doel van de vervulling met de Heilige Geest is niet onze heerlijkheid, maar de Zijne.

Op dit punt gaan we gemakkelijk mank. De uitstorting en de werking van Gods Geest in ons leven worden zo gauw tot doel op zichzelf. Hoe gemakkelijk komen wij niet zelf in het middelpunt te staan, terwijl de Heer het toekijken heeft! Is het wonder dat het leeg in ons blijft en de kracht van de Geest ondanks alle 'ervaringen' in ons leven niet volledig kan doorwerken?

Wie zoekt naar de volheid van de Geest, zal zich daarom moeten afvragen waar het hem om te doen is. Wat zijn de drijfveren waarom hij zo intens naar Geesteskracht verlangt? Staat Gód en de voldoening die Híj door ons leven ontvangt, centraal? Of moet de kracht die we zoeken juist óns dienen en ons wat minder afhankelijk van Hem maken? Dit laatste is een heel reële mogelijkheid. Pinksteren belooft immers kracht, het belooft ons sterk te maken. En de sterkte die God in ons legt, impliceert - dat denken we tenminste - een zekere mate van onafhankelijkheid. Het is geen wonder dat we elkaar telkens weer toeroepen dat we vooral uit de kracht die God gegeven heeft, moeten leven. Als we pinksteren eenmaal doorleefd hebben in een machtige, eerste ervaring, moeten we er nodig iets mee doen. Vanaf dat moment is de Geest immers ín ons. En waar de Geest in ons is, beschikken we ook over alle gaven en krachten die deze werken wil. Deze gaven te gebruiken is een zaak van handelen in geloof, van werken met wat we hébben.

In feite laten we ons echter strikken door een fout die zo oud is als de zonde in het paradijs. God plantte daar namelijk twee bomen, die Adam - en daarmee de gehele mensheid - een belangrijke les wilden leren. De bomen vertegenwoordigden twee verschillende levensprincipes waar de mens voortdurend een keuze tussen moet doen. De boom van kennis van goed en kwaad sprak van de mogelijkheid zich van God los te maken, van onafhankelijk zijn en je kracht in jezelf te zoeken. Deze boom was 'begeerlijk om er verstandig door te worden'. En verstandige mensen weten waar het op aan komt. Verstandige mensen kunnen beslissingen nemen, zij kunnen onafhankelijk zijn.

De boom des levens leerde een andere les: die van afhankelijkheid aan het leven dat God te schenken heeft.

Adam is de fout in gegaan. Hij koos bewust voor de onafhankelijkheid door van de eerste boom te eten. Het komt ons voor dat velen die naar de kracht van Gods Geest zoeken (onbewust) vaak deze les ook nog niet geleerd hebben. Waar zij zich zo naar Gods kracht in hun leven uitstrekken, is het, doordat diep in hun hart de verwachting leeft dat ze daardoor sterker, krachtiger en daardoor minder afhankelijk zouden kunnen worden. We konden ons niet erger vergissen. De meest intense beleving van de Geestesdoop maakt ons niet tot geestelijke krachtpatsers, die het zelf wel kunnen klaren. De kracht die God geeft, is niet van ons, zij vertegenwoordigt geleend goed. Slechts zolang we in bewuste gemeenschap met onze Heer leven, zal zij werkzaam zijn. Langer niet. Laten we dit, bij ons zoeken naar kracht, voor ogen houden, opdat de volle zegen van pinksteren in ons leven door kan breken.

 
vorige pagina terug volgende pagina